Book Chapter: Verse
1 Gen 7:1 | zeide de HEERE tot Noach: Ga gij, en uw ganse huis in
2 Gen 8:16 | 16 Ga uit de ark, gij, en uw huisvrouw,
3 Gen 12:1 | nu had tot Abram gezegd: Ga gij uit uw land, en uit
4 Gen 12:13 | zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om uwentwil
5 Gen 12:19 | huisvrouw; neem haar en ga henen! ~
6 Gen 15:2 | toegesloten, dat ik niet bare; ga toch in tot mijn dienstmaagd,
7 Gen 18:34 | hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij hem, opdat
8 Gen 21:2 | dien gij liefhebt, Izak, en ga heen naar het land Moria,
9 Gen 23:42 | maken zult, op welke ik ga; ~
10 Gen 23:56 | trekken, dat ik tot mijn heer ga. ~
11 Gen 23:99 | 32 En Ezau zeide: Zie, ik ga sterven; en waartoe mij
12 Gen 25:3 | pijlkoker en uw boog, en ga uit in het veld, en jaag
13 Gen 25:9 | 9 Ga nu heen tot de kudde, en
14 Gen 25:13 | alleen naar mijn stem, en ga, haal ze mij. ~
15 Gen 26:2 | 2 Maak u op, ga naar Paddan-Aram, ten huize
16 Gen 27:38 | mijn dienstmaagd Bilha, ga tot haar in; dat zij op
17 Gen 27:60 | Laat mij vertrekken, dat ik ga tot mijn plaats, en naar
18 Gen 34:14 | 14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen, zie naar den
19 Gen 35:8 | Toen zeide Juda tot Onan: Ga in tot uws broeders huisvrouw,
20 Exo 2:8 | van Farao zeide tot haar: Ga heen. En de jonge maagd
21 Exo 3:16 | 16 Ga heen, en verzamel de oudsten
22 Exo 4:12 | 12 En nu ga henen, en Ik zal met uw
23 Exo 4:18 | Jethro dan zeide tot Mozes: Ga in vrede! ~
24 Exo 4:19 | HEERE tot Mozes in Midian: Ga heen, keer weder in Egypte,
25 Exo 4:27 | HEERE zeide ook tot Aaron: Ga Mozes tegemoet in de woestijn.
26 Exo 6:10 | 10 Ga heen, spreek tot Farao,
27 Exo 7:15 | 15 Ga heen tot Farao in den morgenstond;
28 Exo 8:1 | zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot
29 Exo 8:29 | Mozes nu zeide: Zie, ik ga van u, en zal tot den HEERE
30 Exo 9:1 | zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek
31 Exo 10:1 | zeide de HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb
32 Exo 10:28 | Maar Farao zeide tot hem: Ga van mij! wacht u, dat gij
33 Exo 16:4 | verzoeke, of het in Mijn wet ga, of niet. ~
34 Exo 16:29 | niemand uit zijn plaats ga op den zevenden dag! ~
35 Exo 17:5 | zeide de HEERE tot Mozes: Ga heen voor het aangezicht
36 Exo 17:5 | gij de rivier sloegt, en ga heen. ~
37 Exo 19:10 | zeide de HEERE tot Mozes: Ga tot het volk, en heilig
38 Exo 19:21 | de HEERE zeide tot Mozes: Ga af, betuig dit volk, dat
39 Exo 19:24 | HEERE dan zeide tot hem: Ga heen, klim af, daarna zult
40 Exo 32:7 | sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, klim af! want uw volk,
41 Exo 32:34 | 34 Doch ga nu heen, leid dit volk,
42 Exo 33:7 | sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, klim af! want uw volk,
43 Exo 33:34 | 34 Doch ga nu heen, leid dit volk,
44 Exo 34:1 | sprak de HEERE tot Mozes: Ga heen, trek op van hier,
45 Exo 34:32 | gevonden heb in Uw ogen, zo ga nu de Heere in het midden
46 Lev 16:2 | hij niet te allen tijde ga in het heilige, binnen den
47 Num 10:29 | heeft: Ik zal u die geven; ga met ons, en wij zullen u
48 Num 22:20 | om u te roepen, sta op, ga met hen; en nochtans zult
49 Num 22:35 | HEEREN nu zeide tot Bileam: Ga heen met deze mannen; maar
50 Num 24:14 | 14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal
51 Deu 5:30 | 30 Ga, zeg hun: Keert weder naar
52 Deu 9:12 | HEERE tot mij zeide: Sta op, ga haastelijk af van hier;
53 Deu 10:11 | HEERE zeide tot mij: Sta op, ga op de reize, voor het aangezicht
54 Deu 20:5 | niet heeft ingewijd? Die ga henen en kere weder naar
55 Deu 20:6 | niet heeft genoten? Die ga henen en kere weder naar
56 Deu 20:7 | zich heeft genomen? Die ga henen en kere weder naar
57 Deu 20:8 | en week van hart is? Die ga henen en kere weder naar
58 Joz 6:7 | en wie toegerust is, die ga door voor de ark des HEEREN. ~
59 Joz 17:15 | een groot volk zijt, zo ga op naar het woud, en houw
60 Joz 24:14 | 14 En ziet, ik ga heden in den weg der ganse
61 Ric 4:6 | God Israels, niet geboden: Ga heen en trek op den berg
62 Ric 5:14 | HEERE tot hem, en zeide: Ga heen in deze uw kracht,
63 Ric 6:9 | HEERE tot hem zeide: Sta op, ga henen af in het leger, want
64 Ric 6:10 | gij dan nog af te gaan, zo ga af, gij, en Pura, uw jongen,
65 Ric 8:15 | schaduw; maar indien niet, zo ga vuur uit de doornenbos,
66 Ric 8:20 | 20 Maar indien niet, zo ga vuur uit van Abimelech,
67 Ric 8:20 | huis van Millo; en vuur ga uit van de burgers van Sichem,
68 Ric 10:37 | mij af, dat ik heenga, en ga tot de bergen, en bewene
69 Ric 10:38 | 38 En hij zeide: Ga heen; en hij liet haar twee
70 Ric 17:19 | leg uw hand op uw mond, en ga met ons, en wees ons tot
71 Ric 18:9 | morgen vroeg op uws weegs, en ga naar uw tent. ~
72 Ric 18:13 | zeide hij tot zijn jongen: Ga voort, dat wij tot een van
73 Rut 2:2 | En zij zeide tot haar: Ga heen, mijn dochter! ~
74 Rut 2:8 | gij niet, mijn dochter? Ga niet, om in een ander veld
75 Rut 2:9 | aanroere? Als u dorst, zo ga tot de vaten, en drink van
76 Rut 3:3 | doe uw klederen aan, en ga af naar den dorsvloer; maar
77 Rut 3:4 | hij zal nedergelegen zijn; ga dan in, en sla zijn voetdeksel
78 1Sa 1:17 | antwoordde Eli en zeide: Ga heen in vrede, en de God
79 1Sa 3:9 | Daarom zeide Eli tot Samuel: Ga heen, leg u neder, en het
80 1Sa 5:8 | Gods van Israel rondom Gath ga. Alzo droegen zij de ark
81 1Sa 9:3 | jongens met u, en maak u op, ga heen, zoek de ezelinnen. ~
82 1Sa 9:19 | zeide: Ik ben de ziener; ga op voor mijn aangezicht
83 1Sa 15:3 | 3 Ga nu heen, en sla Amalek,
84 1Sa 15:18 | weg gezonden, en gezegd: Ga heen en verban de zondaars,
85 1Sa 16:1 | Vul uw hoorn met olie, en ga heen; Ik zal u zenden tot
86 1Sa 17:37 | Toen zeide Saul tot David: Ga heen, en de HEERE zij met
87 1Sa 20:19 | zijn, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar gij
88 1Sa 20:21 | jongen zenden, zeggende: Ga heen, zoek de pijlen, indien
89 1Sa 20:22 | zijn van u af en verder; ga heen, want de HEERE heeft
90 1Sa 20:40 | had; en hij zeide tot hem: Ga heen, breng het in de stad. ~
91 1Sa 20:42 | zeide Jonathan tot David: Ga in vrede; hetgeen wij beiden
92 1Sa 22:5 | Blijf in de vesting niet, ga heen, en ga in het land
93 1Sa 22:5 | vesting niet, ga heen, en ga in het land van Juda. Toen
94 1Sa 23:2 | de HEERE zeide tot David: Ga heen, en gij zult de Filistijnen
95 1Sa 26:19 | erfdeel des HEEREN, zeggende: Ga heen, dien andere goden. ~
96 1Sa 28:7 | geest heeft, dat ik tot haar ga, en door haar onderzoeke.
97 1Sa 29:7 | 7 Zo keer nu om, en ga in vrede, opdat gij geen
98 2Sa 3:16 | Toen zeide Abner tot hem: Ga weg, keer weder. En hij
99 2Sa 7:3 | Nathan zeide tot den koning: Ga heen, doe al wat in uw hart
100 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht,
101 2Sa 11:8 | Daarna zeide David tot Uria: Ga af naar uw huis, en was
102 2Sa 13:7 | Thamar in het huis, zeggende: Ga toch heen in het huis van
103 2Sa 13:15 | zeide tot haar: Maak u op, ga weg. ~
104 2Sa 14:3 | 3 En ga in tot den koning, en spreek
105 2Sa 14:8 | de koning tot deze vrouw: Ga naar uw huis, en ik zal
106 2Sa 14:21 | heb deze zaak gedaan; zo ga henen, haal den jongeling
107 2Sa 15:9 | zeide de koning tot hem: Ga in vrede. Alzo maakte hij
108 2Sa 15:22 | David tot Ithai: Zo kom, en ga over. Alzo ging Ithai, de
109 2Sa 16:7 | zeide Simei in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des
110 2Sa 16:7 | in zijn vloeken: Ga uit, ga uit, gij, man des bloeds,
111 2Sa 16:21 | Achitofel zeide tot Absalom: Ga in tot de bijwijven uws
112 2Sa 17:16 | velden der woestijn, en ook ga spoedig over; opdat de koning
113 2Sa 18:21 | En Joab zeide tot Cuschi: Ga heen, en zeg den koning
114 2Sa 18:30 | 30 En de koning zeide: Ga om, stel u hier; zo ging
115 2Sa 19:7 | 7 Zo sta nu op, ga uit, en spreek naar het
116 2Sa 24:1 | tegen henlieden, zeggende: Ga, tel Israel en Juda. ~
117 2Sa 24:12 | 12 Ga heen, en spreek tot David:
118 2Sa 24:18 | dienzelfden dag, en zeide tot hem: Ga op, richt den HEERE een
119 1Kon 1:13| 13 Ga heen, en treed in tot den
120 1Kon 1:53| En Salomo zeide tot hem: Ga heen naar uw huis. ~ ~ ~
121 1Kon 2:2 | 2 Ik ga heen in den weg der ganse
122 1Kon 2:26| priester, zeide de koning: Ga naar Anathoth, op uw akkers;
123 1Kon 2:29| zoon van Jojada, zeggende: Ga heen, val op hem aan. ~
124 1Kon 2:36| Jeruzalem, en woon aldaar; en ga van daar niet uit herwaarts
125 1Kon 14:2 | Jerobeams huisvrouw zijt, en ga heen naar Silo, zie, daar
126 1Kon 14:3 | en een kruik honig, en ga tot hem; hij zal u te kennen
127 1Kon 14:7 | 7 Ga heen, zeg Jerobeam: Zo zegt
128 1Kon 14:12| 12 Gij dan maak u op, ga naar uw huis; als uw voeten
129 1Kon 15:19| geschenk, zilver en goud; ga heen, maak uw verbond te
130 1Kon 17:3 | 3 Ga weg van hier, en wend u
131 1Kon 17:9 | 9 Maak u op, ga heen naar Zarfath, dat bij
132 1Kon 17:12| paar houten gelezen, en ik ga heen, en zal het voor mij
133 1Kon 17:13| zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, doe naar uw woord;
134 1Kon 18:1 | het derde jaar, zeggende: Ga heen, vertoon u aan Achab;
135 1Kon 18:8 | 8 Hij zeide: Ik ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie,
136 1Kon 18:11| 11 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie,
137 1Kon 18:14| 14 En nu zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie,
138 1Kon 18:43| hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en zie uit naar de
139 1Kon 18:43| is niets. Toen zeide hij: Ga weder henen, zevenmaal. ~
140 1Kon 18:44| van de zee. En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span
141 1Kon 19:11| 11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op dezen berg,
142 1Kon 19:15| de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uwen weg,
143 1Kon 19:15| woestijn van Damaskus; en ga daar in, en zalf Hazael
144 1Kon 19:20| navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want wat heb
145 1Kon 20:22| Israel, en zeide tot hem: Ga heen, sterk u; en bemerk,
146 1Kon 21:18| 18 Maak u op, ga henen af, Achab, den koning
147 1Kon 22:22| en zult het ook vermogen; ga uit en doe alzo. ~
148 2Kon 1:3 | den Thisbiet: Maak u op, ga op, den boden des konings
149 2Kon 1:15| Engel des HEEREN tot Elia: Ga af met hem; vrees niet voor
150 2Kon 2:23| zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op! ~
151 2Kon 2:23| Kaalkop, ga op, kaalkop, ga op! ~
152 2Kon 3:13| Wat heb ik met u te doen? Ga heen tot de profeten uws
153 2Kon 4:3 | 3 Toen zeide hij: Ga, eis voor u vaten van buiten,
154 2Kon 4:7 | te kennen; en hij zeide: Ga heen, verkoop de olie, en
155 2Kon 4:24| tot haar jongen: Drijf, en ga voort; houd mij niet op
156 2Kon 4:29| mijn staf in uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt,
157 2Kon 5:5 | zeide de koning van Syrie: Ga heen, kom, en ik zal een
158 2Kon 5:10| hem een bode, zeggende: Ga heen en was u zevenmaal
159 2Kon 5:19| 19 En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hij ging van
160 2Kon 8:1 | zeggende: Maak u op, en ga heen, gij en uw huisgezin,
161 2Kon 8:8 | geschenk in uw hand, en ga den man Gods tegemoet; en
162 2Kon 8:10| En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk
163 2Kon 9:1 | oliekruik in uw hand, en ga heen naar Ramoth in Gilead. ~
164 2Kon 9:2 | den zoon van Nimsi, is; en ga in, en doe hem opstaan uit
165 2Kon 10:16| 16 En hij zeide: Ga met mij, en zie mijn ijver
166 2Kon 24:4 | 4 Ga op tot Hilkia, den hogepriester,
167 1Kro 17:4 | 4 Ga heen en zeg tot David, Mijn
168 1Kro 22:10| 10 Ga heen, en spreek tot David,
169 2Kro 17:3 | ik zend u zilver en goud, ga heen, maak uw verbond te
170 2Kro 19:21| overreden, en zult ook vermogen; ga uit, en doe alzo. ~
171 2Kro 26:18| geheiligd zijn, om te roken; ga uit het heiligdom, want
172 Ezra 5:15| tot hem: Neem deze vaten, ga ze afvoeren in den tempel,
173 Ezra 7:13| Jeruzalem, dat hij met u ga. ~
174 Est 29:2 | Mordechai daaraan hange; ga dan vrolijk met den koning
175 Job 13:13 | opdat ik spreke, en er ga over mij, wat het zij. ~
176 Job 23:8 | 8 Zie, ga ik voorwaarts, zo is Hij
177 Job 30:28 | 28 Ik ga zwart daarheen, niet van
178 Psa 26:4 | lieden, en met bedekte lieden ga ik niet om. ~
179 Psa 26:6 | handen in onschuld, en ik ga rondom uw altaar, o HEERE! ~
180 Psa 39:7 | uitermate zeer nedergebogen; ik ga den gansen dag in het zwart. ~
181 Psa 42:24 | vergeet Gij mij? Waarom ga ik in het zwart, vanwege
182 Psa 43:2 | verstoot Gij mij dan? Waarom ga ik steeds in het zwart,
183 Psa 109:7 | Als hij gericht wordt, zo ga hij schuldig uit, en zijn
184 Psa 109:18 | met zijn kleed, en dat die ga tot in het binnenste van
185 Psa 109:23 | 23 Ik ga heen gelijk een schaduw,
186 Psa 143:2 | 2 En ga niet in het gericht met
187 Spre 1:11| Indien zij zeggen: Ga met ons, laat ons loeren
188 Spre 3:28| Zeg niet tot uw naaste: Ga heen, en kom weder, en morgen
189 Spre 4:15| 15 Verwerp dien, ga er niet door; wijk er van,
190 Spre 4:15| niet door; wijk er van, en ga voorbij. ~
191 Spre 6:3 | uws naasten gekomen zijt; ga, onderwerp uzelven, en sterk
192 Spre 6:6 | 6 Ga tot de mier, gij luiaard!
193 Spre 14:7 | 7 Ga weg van de tegenwoordigheid
194 Spre 22:24| met een grammoedige, en ga niet om met een zeer grimmig
195 Spre 27:10| vriend uws vaders niet; en ga ten huize uws broeders niet
196 Pred 9:7 | 7 Ga dan heen, eet uw brood met
197 Hoo 1:8 | schoonste onder de vrouwen! zo ga uit op de voetstappen der
198 Jes 2:10 | 10 Ga in den rotssteen, en verberg
199 Jes 6:9 | 9 Toen zeide Hij: Ga henen, en zeg tot dit volk:
200 Jes 7:3 | HEERE zeide tot Jesaja: Ga nu uit, Achaz tegemoet,
201 Jes 20:2 | zoon van Amoz, zeggende: Ga heen, en ontbind den zak
202 Jes 21:6 | de Heere tot mij gezegd: Ga heen, zet een wachter, laat
203 Jes 22:15 | de HEERE der heirscharen: Ga heen, ga in tot dien schatmeester,
204 Jes 22:15 | der heirscharen: Ga heen, ga in tot dien schatmeester,
205 Jes 23:10 | 10 Ga door naar uw land, als een
206 Jes 23:16 | 16 Neem de harp, ga in de stad rondom, gij vergeten
207 Jes 26:2 | rechtvaardige volk daarin ga, hetwelk de getrouwigheden
208 Jes 26:20 | 20 Ga henen, mijn volk! ga in
209 Jes 26:20 | Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste kamers,
210 Jes 30:8 | 8 Nu dan, ga henen, schrijf voor hen
211 Jes 38:5 | 5 Ga henen, en zeg tot Hizkia:
212 Jes 47:2 | enkelen, ontdek de schenkelen, ga door de rivieren. ~
213 Jes 47:5 | Zit stilzwijgende, en ga in de duisternis, gij dochter
214 Jer 2:2 | 2 Ga en roep voor de oren van
215 Jer 8:21 | dochter mijns volks; ik ga in het zwart, ontzetting
216 Jer 13:1 | de HEERE tot mij gezegd: Ga henen, en koop u een linnen
217 Jer 13:4 | lenden is, en maak u op, en ga henen naar den Frath, en
218 Jer 13:6 | tot mij zeide: Maak u op, ga henen naar den Frath, en
219 Jer 16:5 | Want zo zegt de HEERE: Ga niet in het huis desgenen,
220 Jer 16:5 | een rouwmaaltijd houdt, en ga niet henen om te rouwklagen,
221 Jer 16:8 | 8 Ga ook niet in een huis des
222 Jer 17:19 | de HEERE tot mij gezegd: Ga henen en sta in de poort
223 Jer 18:2 | 2 Maak u op, en ga af in het huis des pottenbakkers,
224 Jer 19:1 | 1 Zo zegt de HEERE: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik,
225 Jer 19:2 | 2 En ga uit naar het dal des zoons
226 Jer 22:1 | Alzo zegt de HEERE: Ga af in het huis des konings
227 Jer 28:13 | 13 Ga henen en spreek tot Hananja,
228 Jer 34:2 | de HEERE, de God Israels: Ga henen en spreek tot Zedekia,
229 Jer 35:2 | 2 Ga henen tot der Rechabieten
230 Jer 35:13 | heirscharen, de God Israels: Ga henen en zeg tot de mannen
231 Jer 36:6 | 6 Zo ga gij henen, en lees in de
232 Jer 36:19 | zeiden de vorsten tot Baruch: Ga henen, verberg u, gij en
233 Jer 40:4 | uw ogen is te gaan, ga daar. ~
234 Jer 40:5 | uw ogen recht is te gaan, ga er henen. En de overste
235 Jer 46:11 | 11 Ga henen op naar Gilead, en
236 Eze 3:1 | vinden zult; eet deze rol, en ga, spreek tot het huis Israels. ~
237 Eze 3:4 | zeide tot mij: Mensenkind, ga henen, kom tot het huis
238 Eze 3:11 | 11 En ga henen, kom tot de weggevoerden,
239 Eze 3:22 | zeide tot mij: Maak u op, ga uit in de vallei, en Ik
240 Eze 3:24 | mij, en Hij zeide tot mij: Ga, besluit u binnen in uw
241 Eze 8:9 | Toen zeide Hij tot mij: Ga in, en zie de boze gruwelen,
242 Eze 9:4 | de HEERE zeide tot hem: Ga door, door het midden der
243 Eze 10:2 | met linnen, en Hij zeide: Ga in tot tussen de wielen,
244 Eze 14:17 | land, en zegge: Zwaard! ga door, door dat land, zodat
245 Dan 12:9 | 9 En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze
246 Dan 12:13 | 13 Maar gij, ga henen tot het einde, want
247 Hos 1:2 | HEERE dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw
248 Hos 3:1 | de HEERE zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een
249 Joe 2:16 | borsten zuigen; de bruidegom ga uit zijn binnenkamer, en
250 Amos 7:12| Amazia tot Amos: Gij ziener! ga weg, vlied in het land van
251 Amos 7:15| de HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn
252 Jona 1:2 | 2 Maak u op, ga naar de grote stad Nineve,
253 Jona 3:2 | 2 Maak u op, ga naar de grote stad Nineve;
254 Mic 1:11 | 11 Ga door, gij inwoneres van
255 Nah 3:14 | versterk uw vastigheden; ga in de klei, en treed in
256 Zac 6:10 | kom gij te dien dage, en ga in ten huize van Josia,
257 Matt 4:10| Toen zeide Jezus tot hem: Ga weg, satan, want er staat
258 Matt 8:4 | gij dit niemand zegt; maar ga heen, toon uzelven den priester,
259 Matt 8:9 | krijgsknechten; en ik zeg tot dezen: Ga! en hij gaat; en tot den
260 Matt 8:13| den hoofdman over honderd: Ga heen, en u geschiede, gelijk
261 Matt 9:6 | Sta op, neem uw bed op, en ga heen naar uw huis. ~
262 Matt 16:23| omkerende, zeide tot Petrus: Ga weg achter Mij, satanas!
263 Matt 17:20| zoudt tot deze berg zeggen: Ga heen van hier derwaarts,
264 Matt 17:27| hun geen aanstoot geven, ga heen naar de zee, werp de
265 Matt 18:14| van deze kleinen verloren ga. ~
266 Matt 18:15| tegen u gezondigd heeft, ga heen en bestraf hem tussen
267 Matt 19:21| gij wilt volmaakt zijn, ga heen, verkoop wat gij hebt,
268 Matt 19:24| is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald,
269 Matt 20:14| 14 Neem het uwe en ga heen. Ik wil deze laatsten
270 Matt 21:28| den eersten, zeide: Zoon! ga heen, werk heden in mijn
271 Matt 21:30| antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet. ~
272 Matt 25:21| over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. ~
273 Matt 25:23| over veel zal ik u zetten; ga in, in de vreugde uws heeren. ~
274 Mark 1:25| zeggende: Zwijg stil, en ga uit van hem. ~
275 Mark 1:44| niemand iets zegt; maar ga heen en vertoon uzelven
276 Mark 2:11| neem uw beddeken op, en ga heen naar uw huis. ~
277 Mark 5:8 | hem: Gij onreine geest, ga uit van den mens!) ~
278 Mark 5:19| toe, maar zeide tot hem: Ga heen naar uw huis tot de
279 Mark 5:34| geloof heeft u behouden; ga heen in vrede, en zijt genezen
280 Mark 7:29| haar: Om dezes woords wil ga heen, de duivel is uit uw
281 Mark 8:26| naar zijn huis, zeggende: Ga niet in het vlek, en zeg
282 Mark 8:33| bestrafte Petrus, zeggende: Ga heen, achter Mijn, satanas,
283 Mark 9:25| dove geest! Ik beveel u, ga uit van hem, en kom niet
284 Mark 10:21| hem: Een ding ontbreekt u; ga heen, verkoop alles, wat
285 Mark 10:25| is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald,
286 Mark 10:52| En Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw geloof heeft u
287 Mark 13:15| niet af in het huis, en ga niet in, om iets uit zijn
288 Luk 4:8 | antwoordende, zeide tot hem: Ga weg van Mij, satan, want
289 Luk 4:35 | zeggende: Zwijg stil, en ga van hem uit. En de duivel,
290 Luk 5:8 | Jezus, zeggende: Heere! ga uit van mij; want ik ben
291 Luk 5:14 | niemand zeggen zou; maar ga heen, zeide Hij, vertoon
292 Luk 5:24 | neem uw beddeken op, en ga heen naar uw huis. ~
293 Luk 7:8 | mij, en ik zeg tot dezen: Ga, en hij gaat; en tot den
294 Luk 7:50 | geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. ~ ~
295 Luk 8:48 | geloof heeft u behouden; ga heen in vrede. ~
296 Luk 9:60 | doden begraven; doch gij, ga heen en verkondig het Koninkrijk
297 Luk 10:37 | zeide dan Jezus tot hem: Ga heen, en doe gij desgelijks. ~
298 Luk 13:31 | Farizeen, zeggende tot Hem: Ga weg, en vertrek van hier;
299 Luk 14:10 | wanneer gij genood zult zijn, ga heen en zet u in de laatste
300 Luk 14:10 | hij tot u zegge: Vriend, ga hoger op. Alsdan zal het
301 Luk 14:19 | juk ossen gekocht, en ik ga heen, om die te beproeven;
302 Luk 14:21 | zeide tot zijn dienstknecht: Ga haastelijk uit in de straten
303 Luk 14:23 | zeide tot den dienstknecht: Ga uit in de wegen en heggen;
304 Luk 17:19 | zeide tot hem: Sta op, en ga heen; uw geloof heeft u
305 Luk 18:25 | is lichter, dat een kemel ga door het oog van een naald,
306 Joha 4:16| 16 Jezus zeide tot haar: Ga heen, roep uw man, en kom
307 Joha 4:50| 50 Jezus zeide tot hem: Ga heen, uw zoon leeft. En
308 Joha 6:12| opdat er niets verloren ga. ~
309 Joha 7:3 | Hem: Vertrek van hier, en ga heen in Judea, opdat ook
310 Joha 7:8 | gijlieden op tot dit feest; Ik ga nog niet op tot dit feest;
311 Joha 7:33| tijd ben Ik bij u, en Ik ga heen tot Dengene, Die Mij
312 Joha 8:11| veroordeel Ik u ook niet; ga heen, en zondig niet meer. ~
313 Joha 8:21| zeide wederom tot hen: Ik ga heen, en gij zult Mij zoeken,
314 Joha 9:7 | 7 En zeide tot hem: Ga heen, was u in het badwater
315 Joha 9:11| ogen, en zeide tot mij: Ga heen naar het badwater Siloam,
316 Joha 11:11| vriend, slaapt; maar Ik ga heen, om hem uit den slaap
317 Joha 11:50| gehele volk niet verloren ga. ~
318 Joha 14:2 | het u gezegd hebben; Ik ga heen om u plaats te bereiden. ~
319 Joha 14:12| doen, dan deze; want Ik ga heen tot Mijn Vader. ~
320 Joha 14:28| Ik tot u gezegd heb: Ik ga heen, en kom weder tot u.
321 Joha 14:28| omdat Ik gezegd heb: Ik ga heen tot den Vader; want
322 Joha 16:5 | 5 En nu ga Ik heen tot Dengene, die
323 Joha 16:16| gij zult Mij zien, want Ik ga heen tot den Vader. ~
324 Joha 16:17| zult Mij zien; en: Want Ik ga heen tot den Vader? ~
325 Joha 16:28| verlaat Ik de wereld, en ga heen tot den Vader. ~
326 Joha 20:17| opgevaren tot Mijn Vader; maar ga heen tot Mijn broeders,
327 Joha 21:3 | Petrus zeide tot hen: Ik ga vissen. Zij zeiden tot hem:
328 Hand 5:20| 20 Daarom sta op, en ga af, en reis met hen, niet
329 Hand 16:10| zeide tot mij: Sta op, en ga heen naar Damaskus; en aldaar
330 Hand 16:18| tot mij zeide: Spoed u, en ga in der haast uit Jeruzalem;
331 Hand 16:21| 21 En Hij zeide tot mij: Ga heen; want Ik zal u ver
332 Hand 18:25| antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en als ik gelegenen
333 Hand 22:26| 26 Zeggende: Ga heen tot dit volk, en zeg:
334 Efez 4:26| en zondigt niet; de zon ga niet onder over uw toornigheid; ~
335 Efez 4:29| 29 Geen vuile rede ga uit uw mond, maar zo er
336 Open 10:8 | wederom met mij, en zeide: Ga henen, neem het boeksken,
|