Book Chapter: Verse
1 Gen 22:10 | van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad
2 Gen 38:5 | zonen om te kopen onder degenen, die daar kwamen; want de
3 Gen 43:24 | en tot uw spijze en van degenen, die in uw huizen zijn,
4 Exo 16:16 | zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. ~
5 Exo 32:25 | ontbloot tot verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen
6 Exo 33:25 | ontbloot tot verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen
7 Exo 36:8 | ieder wijze van hart, onder degenen, die het werk maakten, den
8 Lev 10:3 | gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal
9 Lev 11:4 | zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of
10 Lev 20:5 | zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem nahoereren, om
11 Num 3:32 | zijn opzicht zal zijn over degenen, die de wacht des heiligdoms
12 Num 3:49 | nam Mozes dat losgeld van degenen, die overschoten boven de
13 Num 14:6 | van Jefunne, zijnde van degenen, die dat land verspied hadden,
14 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven,
15 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn, zult gij
16 Num 31:27 | buit in twee helften tussen degenen, die den strijd aangegrepen
17 Num 32:4 | de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen
18 Deu 14:7 | zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of
19 Deu 14:7 | alleen herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw
20 Joz 8:20 | vluchtte, keerde zich tegen degenen, die hen najoegen. ~
21 Joz 13:22 | den voorzegger, nevens degenen, die van hen verslagen zijn. ~
22 Ric 2:18 | huns zuchtens halve vanwege degenen, die hen drongen en die
23 Ric 10:35 | nedergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren; want
24 Ric 13:19 | gaf de wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard
25 Ric 20:7 | belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn?
26 Ric 20:16 | belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn?
27 2Sa 15:31 | zeggende: Achitofel is onder degenen, die zich met Absalom hebben
28 2Sa 18:31 | gedaan van de hand van al degenen, die tegen u opstonden. ~
29 2Sa 19:28 | gij uw knecht gezet onder degenen, die aan uw tafel eten;
30 2Sa 22:49 | en Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan;
31 1Kon 2:7 | en zij zullen zijn onder degenen, die aan uw tafel eten;
32 1Kon 4:27| den koning Salomo, en al degenen, die tot de tafel van den
33 1Kon 8:46| aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben,
34 2Kon 3:21| zij samen geroepen, van al degenen af, die den gordel aangordden
35 2Kon 11:9 | den sabbat ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen;
36 2Kon 12:14| 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en
37 2Kon 12:15| hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te
38 2Kon 13:14| 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en
39 2Kon 13:15| hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te
40 2Kon 24:5 | opdat zij het geven aan degenen, die het werk doen, dat
41 2Kon 27:19| was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht
42 1Kro 16:42| trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen,
43 2Kro 7:36| aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben,
44 2Kro 17:9 | Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen is
45 2Kro 18:19| dienst des konings; behalve degenen, die de koning in de vaste
46 2Kro 23:21| den sabbat inkwamen, met degenen, die op den sabbat uitgingen;
47 2Kro 28:12| de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen. ~
48 Ezra 1:11| voerde Sesbazar op, met degenen, die van de gevangenis opgevoerd
49 Ezra 2:62| zochten hun register, onder degenen, die in het geslachtsregister
50 Ezra 3:9 | om opzicht te hebben over degenen, die het werk deden aan
51 Est 1:13 | tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht
52 Est 50:2 | om de hand te slaan aan degenen, die hun verderf zochten;
53 Job 4:19 | 19 Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen,
54 Psa 9:11 | HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken. ~
55 Psa 15:4 | veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft
56 Psa 17:7 | wonderbaar, Gij, Die verlost degenen, die op U betrouwen, van
57 Psa 17:7 | die op U betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand
58 Psa 18:49 | Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan;
59 Psa 25:14 | verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn
60 Psa 31:7 | 7 Ik haat degenen, die op valse ijdelheden
61 Psa 31:20 | Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht
62 Psa 31:20 | dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in
63 Psa 33:18 | des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen,
64 Psa 33:18 | degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid
65 Psa 34:18 | des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen,
66 Psa 34:18 | degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid
67 Psa 35:8 | HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt
68 Psa 35:17 | aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, om hun
69 Psa 37:11 | goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid
70 Psa 49:7 | 7 Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen;
71 Psa 54:6 | Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. ~
72 Psa 55:21 | Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden;
73 Psa 59:2 | in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan. ~
74 Psa 85:10 | Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in
75 Psa 87:4 | en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen; ziet, de
76 Psa 88:5 | 5 Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen;
77 Psa 98:7 | haar volheid, de wereld met degenen, die daarin wonen. ~
78 Psa 103:11 | goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen. ~
79 Psa 103:13 | ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen. ~
80 Psa 103:17 | eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn
81 Psa 103:18 | 18 Aan degenen, die Zijn verbond houden,
82 Psa 109:31 | om hem te verlossen van degenen, die zijn ziel veroordelen. ~ ~
83 Psa 111:5 | 5 Teth. Hij heeft degenen, die Hem vrezen, spijs gegeven;
84 Psa 118:4 | 4 Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu
85 Psa 118:7 | De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom
86 Psa 118:7 | zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten. ~
87 Psa 119:118| 118 Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen
88 Psa 119:132| genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. ~
89 Psa 119:158| 158 Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen,
90 Psa 120:6 | ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. ~
91 Psa 122:1 | David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij
92 Psa 126:1 | wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen. ~
93 Psa 139:21 | haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? ~
94 Psa 143:3 | mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn.
95 Psa 145:20 | Schin. De HEERE bewaart al degenen, die Hem liefhebben; maar
96 Spre 2:13| 13 Van degenen, die de paden der oprechtheid
97 Spre 8:9 | verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden. ~
98 Spre 9:15| 15 Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan,
99 Spre 11:15| verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen,
100 Spre 12:20| die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, hebben
101 Spre 14:22| weldadigheid en trouw is voor degenen, die goed stichten. ~
102 Spre 22:26| 26 Wees niet onder degenen, die in de hand klappen,
103 Spre 22:26| in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg
104 Spre 23:30| 30 Bij degenen, die bij den wijn vertoeven;
105 Spre 23:30| den wijn vertoeven; bij degenen, die komen om gemengde drank
106 Spre 24:11| 11 Red degenen, die ter dood gegrepen zijn;
107 Spre 24:25| 25 Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal
108 Spre 26:28| Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en
109 Pred 1:11| geen gedachtenis zijn bij degenen, die namaals wezen
110 Pred 7:11| goed met een erfdeel; en degenen, die de zon aanschouwen,
111 Pred 8:10| die begraven waren, en degenen, die kwamen, en uit de plaats
112 Jes 9:1 | zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van
113 Jes 10:15 | trekt? Alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen? Als men
114 Jes 14:2 | zullen gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden,
115 Jes 23:13 | heeft het gefondeerd voor degenen, die in de wildernissen
116 Jes 52:5 | om niet weggenomen is, en degenen die over hetzelve heersen,
117 Jes 66:1 | vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot
118 Jes 66:4 | graven, zo vernachten zij bij degenen, die bewaard worden, etende
119 Jer 9:25 | over alle besnedenen, met degenen, die de voorhuid hebben; ~
120 Jer 23:17 | Zij zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HEERE
121 Jer 23:32 | 32 Ziet, Ik wil aan degenen, die valse dromen profeteren,
122 Jer 40:7 | de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk
123 Jer 44:13 | zal bezoeking doen over degenen, die in Egypteland wonen,
124 Jer 46:25 | ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. ~
125 Jer 49:2 | worden; en Israel zal erven degenen, die hem geerfd hadden,
126 Jer 49:12 | zo zegt de HEERE: Ziet, degenen, welker oordeel het niet
127 Jer 49:32 | in alle winden, te weten degenen, die aan de hoeken afgekort
128 Jer 51:1 | opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen in het hart
129 Jer 51:1 | daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan. ~
130 Jer 52:25 | was, en zeven mannen uit degenen, die des konings aangezicht
131 Klaa 1:50| in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn. ~
132 Eze 12:19 | vanwege het geweld van al degenen, die daarin wonen; ~
133 Eze 13:2 | die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren:
134 Eze 13:11 | 11 Zeg tot degenen, die met loze kalk pleisteren,
135 Eze 13:15 | wand voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren met
136 Eze 16:57 | dochteren van Syrie, en van al degenen, die rondom datzelve waren,
137 Eze 26:20 | Ik u doen nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen
138 Eze 26:20 | van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen,
139 Eze 28:18 | aarde, voor de ogen van al degenen, die u zien. ~
140 Eze 28:26 | beroofd hebben, van degenen, die rondom hen zijn; en
141 Eze 31:14 | der mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen. ~
142 Eze 31:16 | helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen;
143 Eze 32:18 | plaatsen der aarde, bij degenen, die in den kuil zijn
144 Eze 32:24 | dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
145 Eze 32:25 | dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald;
146 Eze 32:29 | met de onbesnedenen en met degenen, die in den kuil zijn
147 Eze 32:30 | en dragen hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~
148 Eze 38:11 | dorpland, ik zal komen tot degenen, die in rust zijn, die zeker
149 Eze 39:6 | zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker
150 Eze 39:10 | stoken; en zij zullen beroven degenen, die hen beroofd hadden,
151 Eze 39:14 | doorgangers, om te begraven degenen, die op den aardbodem zijn
152 Eze 48:18 | wezen tot onderhoud voor degenen, die de stad dienen. ~
153 Dan 4:37 | machtig te vernederen degenen, die in hoogmoed wandelen. ~ ~ ~ ~ ~
154 Hos 11:4 | liefde, en was hun, als degenen, die het juk van op hun
155 Amos 5:16| en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen
156 Mic 2:8 | gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan,
157 Zac 3:4 | antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht
158 Zac 11:5 | ben; en niemand van degenen, die ze weiden, verschoont
159 Mal 3:5 | de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren, en
160 Mal 3:5 | valselijk zweren, en tegen degenen, die het loon des dagloners
161 Mal 3:16 | aangezicht geschreven, voor degenen, die den HEERE vrezen,
162 Mal 3:16 | den HEERE vrezen, en voor degenen, die aan Zijn Naam gedenken. ~
163 Matt 5:44| die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die
164 Matt 10:28| 28 En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden,
165 Matt 11:11| Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren
166 Matt 13:41| vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid
167 Matt 14:9 | bedroefd; doch om de eden, en degenen, die met hem aanzaten, gebood
168 Matt 23:13| gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat
169 Matt 25:34| zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter hand
170 Matt 25:41| Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn:
171 Matt 26:51| 51 En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de
172 Matt 26:71| dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze
173 Mark 3:10| genezen, alzo dat Hem al degenen, die enige kwalen hadden,
174 Mark 3:21| 21 En als degenen, die Hem bestonden, dit
175 Mark 4:10| alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren,
176 Mark 4:18| bezaaid worden, namelijk degenen, die het Woord horen; ~
177 Mark 5:38| synagoge; en zag de beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden. ~
178 Mark 5:40| de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging
179 Mark 6:26| nochtans om de eden, en degenen, die mede aanzaten, wilde
180 Mark 6:55| begonnen zij op beddekens degenen, die kwalijk gesteld waren,
181 Mark 9:1 | dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die den
182 Mark 10:13| de discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten. ~
183 Mark 10:23| Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het
184 Mark 10:24| Kinderen! Hoe zwaar is het, dat degenen, die op het goed hun betrouwen
185 Mark 10:42| zeide tot hen: Gij weet, dat degenen, die geacht worden oversten
186 Mark 11:5 | 5 En sommigen van degenen, die aldaar stonden, zeiden
187 Mark 11:15| tempel gegaan zijnde, begon degenen, die in den tempel verkochten
188 Mark 14:69| ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze
189 Mark 16:14| zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden,
190 Mark 16:17| 17 En degenen, die geloofd zullen hebben,
191 Luk 1:50 | geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen. ~
192 Luk 6:28 | 28 Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt
193 Luk 6:28 | vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen. ~
194 Luk 6:32 | de zondaars hebben lief degenen, die hen liefhebben. ~
195 Luk 8:16 | op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht
196 Luk 9:61 | dat ik afscheid neme van degenen, die in mijn huis zijn. ~
197 Luk 11:28 | Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen, die het Woord Gods horen,
198 Luk 11:33 | op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht
199 Luk 12:4 | vrienden: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden,
200 Luk 14:10 | zal het u eer zijn voor degenen, die met u aanzitten. ~
201 Luk 14:15 | 15 En als een van degenen, die mede aanzaten, deze
202 Luk 16:26 | grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen
203 Luk 18:24 | Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het
204 Luk 19:24 | 24 En hij zeide tot degenen, die bij hem stonden: Neemt
205 Luk 19:45 | begon Hij uit te drijven degenen, die daarin verkochten en
206 Luk 21:35 | strik zal hij komen over al degenen, die op den gansen aardbodem
207 Luk 22:28 | 28 En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven
208 Joha 2:16| 16 En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten:
209 Joha 9:39| deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen,
210 Joha 12:2 | en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten. ~
211 Joha 12:20| waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat
212 Joha 17:9 | voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt,
213 Joha 17:20| voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij
214 Joha 18:9 | dat Hij gezegd had: Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt,
215 Joha 18:21| ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het gehoord hebben,
216 Hand 3:2 | een aalmoes te begeren van degenen, die in den tempel gingen; ~
217 Hand 4:4 | 4 En velen van degenen, die het woord gehoord hadden,
218 Hand 4:32| 32 En de menigte van degenen, die geloofden, was een
219 Hand 5:7 | godzaligen krijgsknecht van degenen, die gedurig bij hem waren; ~
220 Hand 6:2 | Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis
221 Hand 6:19| 19 Degenen nu, die verstrooid waren
222 Hand 7:31| geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren
223 Hand 9:19| Daarom oordeel ik, dat men degenen, die uit de heidenen zich
224 Hand 11:17| synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig waren,
225 Hand 11:17| de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen. ~
226 Hand 12:27| heeft veel toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade. ~
227 Hand 13:13| Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden,
228 Hand 13:22| Macedonie gezonden had twee van degenen, die hem dienden, namelijk
229 Hand 16:5 | Damaskus gereisd, om ook degenen, die daar waren, gebonden
230 Hand 16:11| ik bij de hand geleid van degenen, die met mij waren, en kwam
231 Hand 20:13| zon, van den hemel mij en degenen, die met mij reisden, omschijnende. ~
232 Hand 21:43| voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich
233 Hand 22:17| dagen dat Paulus samenriep degenen, die de voornaamsten der
234 Rom 1:32 | Gods weten,, namelijk, dat degenen, die zulke dingen doen,
235 Rom 1:32 | een welgevallen hebben in degenen, die ze doen. ~ ~ ~
236 Rom 2:2 | Gods naar waarheid is, over degenen, die zulke dingen doen. ~
237 Rom 3:19 | zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn;
238 Rom 4:14 | 14 Want indien degenen, die uit de wet zijn, erfgenamen
239 Rom 5:14 | tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden
240 Rom 5:17 | dien enen, veel meer zullen degenen, die den overvloed der genade
241 Rom 7:1 | broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat
242 Rom 8:1 | nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn,
243 Rom 10:19 | jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door
244 Rom 10:20 | zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik
245 Rom 11:22 | de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar
246 Rom 16:11 | huisgezin van Narcissus zijn, degenen namelijk, die in den Heere
247 Rom 16:17 | broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen
248 1Kor 9:3 | Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij
249 1Kor 9:13| 13 Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen,
250 1Kor 9:20| de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn,
251 1Kor 9:21| 21 Degenen, die zonder de wet zijn,
252 1Kor 9:21| onder de wet), opdat ik degenen, die zonder de wet zijn,
253 1Kor 10:18| het vlees is: hebben niet degenen, die de offeranden eten,
254 1Kor 11:19| ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar
255 1Kor 11:22| Gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal
256 2Kor 1:4 | zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking
257 2Kor 2:3 | zou droefheid hebben van degenen, van welke ik moest verblijd
258 2Kor 2:15| goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in
259 2Kor 2:15| die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan; ~
260 2Kor 4:3 | is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; ~
261 2Kor 5:12| stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen
262 2Kor 5:15| voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven
263 2Kor 13:2 | schrijf het nu afwezende aan degenen, die te voren gezondigd
264 Gal 1:17 | gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen
265 Gal 2:2 | en in het bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat
266 Gal 2:6 | 6 En van degenen, die geacht waren, wat te
267 Gal 2:12 | zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis
268 Gal 3:7 | Zo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn,
269 Gal 4:5 | 5 Opdat Hij degenen, die onder de wet waren,
270 Gal 4:8 | niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden
271 Gal 6:12 | 12 Al degenen, die een schoon gelaat willen
272 Efez 2:11| voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis
273 Efez 6:24| 24 De genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus
274 Fili 1:28| ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk
275 Fili 3:17| navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk
276 Kol 2:1 | strijd ik voor u heb, en voor degenen, die te Laodicea zijn, en
277 Kol 4:5 | Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, den bekwamen
278 Kol 4:13 | groten ijver heeft over u en degenen, die in Laodicea zijn, en
279 Kol 4:13 | die in Laodicea zijn, en degenen, die in Hierapolis zijn. ~
280 1The 4:12| gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen
281 1The 4:13| dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat
282 1The 4:14| opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus,
283 1The 4:15| Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. ~
284 1The 5:12| bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en
285 2The 1:8 | vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en
286 2The 1:8 | God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen
287 2The 2:10| der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan; daarvoor
288 1Tim 3:7 | goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, opdat
289 1Tim 5:16| bezwaard worde, opdat zij degenen, die waarlijk weduwen zijn,
290 2Tim 2:19| dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en:
291 2Tim 2:22| geloof, liefde, vrede, met degenen, die den Heere aanroepen
292 2Tim 2:25| zachtmoedigheid onderwijzende degenen, die tegenstaan; of hun
293 Tit 3:8 | ernstelijk bevestigt, opdat degenen, die aan God geloven, zorg
294 Heb 2:3 | bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben; ~
295 Heb 2:15 | 15 En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods,
296 Heb 3:17 | jaren? Was het niet over degenen, die gezondigd hadden, welker
297 Heb 4:2 | geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben. ~
298 Heb 4:6 | dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst
299 Heb 6:4 | Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest
300 Heb 6:7 | bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd
301 Heb 7:25 | volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan,
302 Heb 9:15 | eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis
303 Heb 9:28 | zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot
304 Heb 10:1 | opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. ~
305 Heb 10:2 | geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden,
306 Heb 10:14 | Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. ~
307 Heb 10:33 | gemeenschap gehad hebt met degenen, die alzo behandeld werden. ~
308 Heb 10:39 | 39 Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten
309 Heb 10:39 | onttrekken ten verderve, maar van degenen, die geloven tot behouding
310 Jako 3:18| wordt in vrede gezaaid voor degenen, die vrede maken. ~ ~
311 1Pet 1:12| u nu aangediend zijn bij degenen, die u het Evangelie verkondigd
312 1Pet 3:12| aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen. ~
313 2Pet 1:1 | van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof
314 2Pet 2:10| 10 Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine
315 2Pet 2:18| en door ontuchtigheden, degenen, die waarlijk ontvloden
316 2Pet 2:18| waarlijk ontvloden waren van degenen, die in dwaling wandelen; ~
317 1Joh 2:26| heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden. ~
318 3Joh 1:10| broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en
319 Jud 1:5 | verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven
320 Open 1:7 | alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben;
321 Open 2:2 | en dat gij beproefd hebt degenen, die uitgeven, dat zij apostelen
322 Open 6:10| wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen? ~
323 Open 11:1 | tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. ~
324 Open 11:10| omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen,
325 Open 11:11| grote vrees gevallen op degenen, die hen aanschouwden. ~
326 Open 11:18| groten; en om te verderven degenen, die de aarde verdierven. ~
327 Open 13:14| 14 En verleidt degenen, die op de aarde wonen,
328 Open 13:14| het beest; zeggende tot degenen, die op de aarde wonen,
|