Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
deerlijk 1
deftigheid 1
degene 33
degenen 328
dehavieten 1
dehuel 4
dek 1
Frequency    [«  »]
336 dochter
336 ga
332 altaar
328 degenen
325 heer
324 broeders
322 water

Bijbel

IntraText - Concordances

degenen

    Book Chapter: Verse
1 Gen 22:10 | van de zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad 2 Gen 38:5 | zonen om te kopen onder degenen, die daar kwamen; want de 3 Gen 43:24 | en tot uw spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, 4 Exo 16:16 | zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. ~ 5 Exo 32:25 | ontbloot tot verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen 6 Exo 33:25 | ontbloot tot verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen 7 Exo 36:8 | ieder wijze van hart, onder degenen, die het werk maakten, den 8 Lev 10:3 | gesproken heeft, zeggende: In degenen, die tot Mij naderen, zal 9 Lev 11:4 | zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of 10 Lev 20:5 | zetten, en Ik zal hem, en al degenen, die hem nahoereren, om 11 Num 3:32 | zijn opzicht zal zijn over degenen, die de wacht des heiligdoms 12 Num 3:49 | nam Mozes dat losgeld van degenen, die overschoten boven de 13 Num 14:6 | van Jefunne, zijnde van degenen, die dat land verspied hadden, 14 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, 15 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn, zult gij 16 Num 31:27 | buit in twee helften tussen degenen, die den strijd aangegrepen 17 Num 32:4 | de Egyptenaars begroeven degenen, welke de HEERE onder hen 18 Deu 14:7 | zult gij niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of 19 Deu 14:7 | alleen herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw 20 Joz 8:20 | vluchtte, keerde zich tegen degenen, die hen najoegen. ~ 21 Joz 13:22 | den voorzegger, nevens degenen, die van hen verslagen zijn. ~ 22 Ric 2:18 | huns zuchtens halve vanwege degenen, die hen drongen en die 23 Ric 10:35 | nedergebogen, en gij zijt onder degenen, die mij beroeren; want 24 Ric 13:19 | gaf de wisselklederen aan degenen, die dat raadsel verklaard 25 Ric 20:7 | belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn? 26 Ric 20:16 | belangende de vrouwen, doen aan degenen, die overgebleven zijn? 27 2Sa 15:31 | zeggende: Achitofel is onder degenen, die zich met Absalom hebben 28 2Sa 18:31 | gedaan van de hand van al degenen, die tegen u opstonden. ~ 29 2Sa 19:28 | gij uw knecht gezet onder degenen, die aan uw tafel eten; 30 2Sa 22:49 | en Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; 31 1Kon 2:7 | en zij zullen zijn onder degenen, die aan uw tafel eten; 32 1Kon 4:27| den koning Salomo, en al degenen, die tot de tafel van den 33 1Kon 8:46| aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, 34 2Kon 3:21| zij samen geroepen, van al degenen af, die den gordel aangordden 35 2Kon 11:9 | den sabbat ingingen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; 36 2Kon 12:14| 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en 37 2Kon 12:15| hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te 38 2Kon 13:14| 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die het werk deden; en 39 2Kon 13:15| hun handen gaven, om aan degenen, die het werk deden, te 40 2Kon 24:5 | opdat zij het geven aan degenen, die het werk doen, dat 41 2Kon 27:19| was, en vijf mannen uit degenen, die des konings aangezicht 42 1Kro 16:42| trompetten en cimbalen voor degenen, die zich lieten horen, 43 2Kro 7:36| aangezicht des vijands, dat degenen, die hen gevangen hebben, 44 2Kro 17:9 | Zich sterk te bewijzen aan degenen, welker hart volkomen is 45 2Kro 18:19| dienst des konings; behalve degenen, die de koning in de vaste 46 2Kro 23:21| den sabbat inkwamen, met degenen, die op den sabbat uitgingen; 47 2Kro 28:12| de zoon van Hadlai, tegen degenen, die uit het heir kwamen. ~ 48 Ezra 1:11| voerde Sesbazar op, met degenen, die van de gevangenis opgevoerd 49 Ezra 2:62| zochten hun register, onder degenen, die in het geslachtsregister 50 Ezra 3:9 | om opzicht te hebben over degenen, die het werk deden aan 51 Est 1:13 | tegenwoordigheid van al degenen, die de wet en het recht 52 Est 50:2 | om de hand te slaan aan degenen, die hun verderf zochten; 53 Job 4:19 | 19 Hoeveel te min op degenen, die lemen huizen bewonen, 54 Psa 9:11 | HEERE, niet hebt verlaten degenen, die U zoeken. ~ 55 Psa 15:4 | veracht is, maar hij eert degenen, die den HEERE vrezen; heeft 56 Psa 17:7 | wonderbaar, Gij, Die verlost degenen, die op U betrouwen, van 57 Psa 17:7 | die op U betrouwen, van degenen, die tegen Uw rechterhand 58 Psa 18:49 | Gij verhoogt mij boven degenen, die tegen mij opstaan; 59 Psa 25:14 | verborgenheid des HEEREN is voor degenen, die Hem vrezen; en Zijn 60 Psa 31:7 | 7 Ik haat degenen, die op valse ijdelheden 61 Psa 31:20 | Gij weggelegd hebt voor degenen, die U vrezen; dat Gij gewrocht 62 Psa 31:20 | dat Gij gewrocht hebt voor degenen, die op U betrouwen, in 63 Psa 33:18 | des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, 64 Psa 33:18 | degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid 65 Psa 34:18 | des HEEREN oog is over degenen, die Hem vrezen, op degenen, 66 Psa 34:18 | degenen, die Hem vrezen, op degenen, die op Zijn goedertierenheid 67 Psa 35:8 | HEEREN legert Zich rondom degenen, die Hem vrezen, en rukt 68 Psa 35:17 | aangezicht des HEEREN is tegen degenen, die kwaad doen, om hun 69 Psa 37:11 | goedertierenheid uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid 70 Psa 49:7 | 7 Aangaande degenen, die op hun goed vertrouwen; 71 Psa 54:6 | Helper; de Heere is onder degenen, die mijn ziel ondersteunen. ~ 72 Psa 55:21 | Hij slaat zijn handen aan degenen, die vrede met Hem hadden; 73 Psa 59:2 | in een hoog vertrek voor degenen, die tegen mij opstaan. ~ 74 Psa 85:10 | Zekerlijk, Zijn heil is nabij degenen, die Hem vrezen, opdat in 75 Psa 87:4 | en Babel vermelden, onder degenen, die Mij kennen; ziet, de 76 Psa 88:5 | 5 Ik ben gerekend met degenen, die in de kuil nederdalen; 77 Psa 98:7 | haar volheid, de wereld met degenen, die daarin wonen. ~ 78 Psa 103:11 | goedertierenheid geweldig over degenen, die Hem vrezen. ~ 79 Psa 103:13 | ontfermt Zich de HEERE over degenen, die Hem vrezen. ~ 80 Psa 103:17 | eeuwigheid en tot eeuwigheid over degenen, die Hem vrezen, en Zijn 81 Psa 103:18 | 18 Aan degenen, die Zijn verbond houden, 82 Psa 109:31 | om hem te verlossen van degenen, die zijn ziel veroordelen. ~  ~ 83 Psa 111:5 | 5 Teth. Hij heeft degenen, die Hem vrezen, spijs gegeven; 84 Psa 118:4 | 4 Dat degenen, die den HEERE vrezen, nu 85 Psa 118:7 | De HEERE is bij mij onder degenen, die mij helpen; daarom 86 Psa 118:7 | zal ik mijn lust zien aan degenen, die mij haten. ~ 87 Psa 119:118| 118  Gij vertreedt al degenen, die van Uw inzettingen 88 Psa 119:132| genadig, naar het recht aan degenen, die Uw Naam beminnen. ~ 89 Psa 119:158| 158  Ik heb gezien degenen, die trouwelooslijk handelen, 90 Psa 120:6 | ziel heeft lang gewoond bij degenen, die den vrede haten. ~ 91 Psa 122:1 | David. Ik verblijd mij in degenen, die tot mij zeggen: Wij 92 Psa 126:1 | wederbracht, waren wij gelijk degenen, die dromen. ~ 93 Psa 139:21 | haten? en verdriet hebben in degenen, die tegen U opstaan? ~ 94 Psa 143:3 | mij in duisternissen, als degenen, die over lang dood zijn. 95 Psa 145:20 | Schin. De HEERE bewaart al degenen, die Hem liefhebben; maar 96 Spre 2:13| 13      Van degenen, die de paden der oprechtheid 97 Spre 8:9 | verstandig is, en rechtmatig voor degenen, die wetenschap vinden. ~ 98 Spre 9:15| 15      Om te roepen degenen, die op den weg voorbijgaan, 99 Spre 11:15| verbroken worden; maar wie degenen haat, die in de hand klappen, 100 Spre 12:20| die kwaad smeden; maar degenen die vrede raden, hebben 101 Spre 14:22| weldadigheid en trouw is voor degenen, die goed stichten. ~ 102 Spre 22:26| 26      Wees niet onder degenen, die in de hand klappen, 103 Spre 22:26| in de hand klappen, onder degenen, die voor schulden borg 104 Spre 23:30| 30      Bij degenen, die bij den wijn vertoeven; 105 Spre 23:30| den wijn vertoeven; bij degenen, die komen om gemengde drank 106 Spre 24:11| 11      Red degenen, die ter dood gegrepen zijn; 107 Spre 24:25| 25      Maar voor degenen, die hem bestraffen, zal 108 Spre 26:28| Een valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en 109 Pred 1:11| geen gedachtenis zijn bij degenen, die namaals wezen      110 Pred 7:11| goed met een erfdeel; en degenen, die de zon aanschouwen, 111 Pred 8:10| die begraven waren, en degenen, die kwamen, en uit de plaats 112 Jes 9:1 | zal een groot licht zien; degenen, die wonen in het land van 113 Jes 10:15 | trekt? Alsof een staf bewoog degenen, die hem opheffen? Als men 114 Jes 14:2 | zullen      gevangen houden degenen, die hen gevangen hielden, 115 Jes 23:13 | heeft het gefondeerd voor degenen, die in de wildernissen 116 Jes 52:5 | om niet weggenomen is, en degenen die over hetzelve heersen, 117 Jes 66:1 | vraagden; Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; tot 118 Jes 66:4 | graven, zo vernachten zij bij degenen, die bewaard worden, etende 119 Jer 9:25 | over alle besnedenen, met degenen, die de voorhuid hebben; ~ 120 Jer 23:17 | Zij zeggen steeds tot degenen, die Mij lasteren: De HEERE 121 Jer 23:32 | 32      Ziet, Ik wil aan degenen, die valse dromen profeteren, 122 Jer 40:7 | de armsten des lands, van degenen, die niet naar Babel gevankelijk 123 Jer 44:13 | zal bezoeking doen over degenen, die in Egypteland wonen, 124 Jer 46:25 | ja, over Farao, en over degenen, die op hem vertrouwen. ~ 125 Jer 49:2 | worden; en Israel zal erven degenen, die hem geerfd hadden, 126 Jer 49:12 | zo zegt de HEERE: Ziet, degenen, welker oordeel het niet 127 Jer 49:32 | in alle winden, te weten degenen, die aan de hoeken afgekort 128 Jer 51:1 | opwekken tegen Babel, en tegen degenen, die daar wonen in het hart 129 Jer 51:1 | daar wonen in het hart van degenen, die tegen Mij opstaan. ~ 130 Jer 52:25 | was, en zeven mannen uit degenen, die des konings aangezicht 131 Klaa 1:50| in duistere plaatsen, als degenen, die over lang dood zijn. ~ 132 Eze 12:19 | vanwege het geweld van al degenen, die daarin wonen; ~ 133 Eze 13:2 | die profeteren, en zeg tot degenen, die uit hun hart profeteren: 134 Eze 13:11 | 11      Zeg tot degenen, die met loze kalk pleisteren, 135 Eze 13:15 | wand voortbrengen, en tegen degenen, die hem pleisteren met 136 Eze 16:57 | dochteren van Syrie, en van al degenen, die rondom datzelve waren, 137 Eze 26:20 | Ik u doen nederdalen met degenen die in den kuil nederdalen 138 Eze 26:20 | van ouds geweest zijn, met degenen, die in den kuil nederdalen, 139 Eze 28:18 | aarde, voor de ogen van al degenen, die u zien. ~ 140 Eze 28:26 | beroofd      hebben, van degenen, die rondom hen zijn; en 141 Eze 31:14 | der mensenkinderen, tot degenen, die in den kuil nederdalen. ~ 142 Eze 31:16 | helle deed nederdalen, met degenen, die in den kuil nederdalen; 143 Eze 32:18 | plaatsen der aarde, bij degenen, die      in den kuil zijn 144 Eze 32:24 | dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~ 145 Eze 32:25 | dragen zij hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald; 146 Eze 32:29 | met de onbesnedenen en met degenen,      die in den kuil zijn 147 Eze 32:30 | en dragen hun schande met degenen, die in den kuil zijn nedergedaald. ~ 148 Eze 38:11 | dorpland, ik zal komen tot degenen, die in rust zijn, die zeker 149 Eze 39:6 | zenden in Magog, en onder degenen, die in de eilanden zeker 150 Eze 39:10 | stoken; en zij zullen beroven degenen, die hen beroofd hadden, 151 Eze 39:14 | doorgangers, om te begraven degenen, die op den aardbodem zijn      152 Eze 48:18 | wezen tot onderhoud voor degenen, die de stad dienen. ~ 153 Dan 4:37 | machtig te vernederen      degenen, die in hoogmoed wandelen. ~  ~  ~  ~ ~ 154 Hos 11:4 | liefde, en was hun, als degenen, die het juk van op hun 155 Amos 5:16| en rouwklage zal zijn bij degenen, die verstand van kermen 156 Mic 2:8 | gij stroopt een mantel van degenen, die zeker voorbijgaan, 157 Zac 3:4 | antwoordde Hij, en sprak tot degenen, die voor Zijn aangezicht 158 Zac 11:5 | ben; en niemand van      degenen, die ze weiden, verschoont 159 Mal 3:5 | de overspelers, en tegen degenen, die valselijk zweren, en 160 Mal 3:5 | valselijk zweren, en tegen degenen,      die het loon des dagloners 161 Mal 3:16 | aangezicht geschreven, voor degenen,      die den HEERE vrezen, 162 Mal 3:16 | den HEERE vrezen, en voor degenen, die aan Zijn Naam gedenken. ~ 163 Matt 5:44| die u haten; en bidt voor degenen, die u geweld doen, en die 164 Matt 10:28| 28 En vreest niet voor degenen, die het lichaam doden, 165 Matt 11:11| Voorwaar zeg Ik u: onder degenen, die van vrouwen geboren 166 Matt 13:41| vergaderen al de ergernissen, en degenen, die de ongerechtigheid 167 Matt 14:9 | bedroefd; doch om de eden, en degenen, die met hem aanzaten, gebood 168 Matt 23:13| gij daar niet ingaat, noch degenen, die ingaan zouden, laat 169 Matt 25:34| zal de Koning zeggen tot degenen, die tot Zijn rechter hand 170 Matt 25:41| Dan zal Hij zeggen ook tot degenen, die ter linker hand zijn: 171 Matt 26:51| 51 En ziet, een van degenen, die met Jezus waren, de 172 Matt 26:71| dienstmaagd, en zeide tot degenen, die aldaar waren: Deze 173 Mark 3:10| genezen, alzo dat Hem al degenen, die enige kwalen hadden, 174 Mark 3:21| 21 En als degenen, die Hem bestonden, dit 175 Mark 4:10| alleen was, vraagden Hem degenen, die omtrent Hem waren, 176 Mark 4:18| bezaaid worden, namelijk degenen, die het Woord horen; ~ 177 Mark 5:38| synagoge; en zag de beroerte en degenen, die zeer weenden en huilden. ~ 178 Mark 5:40| de moeder des kinds, en degenen die met Hem waren, en ging 179 Mark 6:26| nochtans om de eden, en degenen, die mede aanzaten, wilde 180 Mark 6:55| begonnen zij op beddekens degenen, die kwalijk gesteld waren, 181 Mark 9:1 | dat er sommigen zijn van degenen, die hier staan, die den 182 Mark 10:13| de discipelen bestraften degenen, die ze tot Hem brachten. ~ 183 Mark 10:23| Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het 184 Mark 10:24| Kinderen! Hoe zwaar is het, dat degenen, die op het goed hun betrouwen 185 Mark 10:42| zeide tot hen: Gij weet, dat degenen, die geacht worden oversten 186 Mark 11:5 | 5 En sommigen van degenen, die aldaar stonden, zeiden 187 Mark 11:15| tempel gegaan zijnde, begon degenen, die in den tempel verkochten 188 Mark 14:69| ziende, begon te zeggen tot degenen, die daarbij stonden: Deze 189 Mark 16:14| zij niet geloofd hadden degenen, die Hem gezien hadden, 190 Mark 16:17| 17 En degenen, die geloofd zullen hebben, 191 Luk 1:50 | geslacht tot geslacht over degenen, die Hem vrezen. ~ 192 Luk 6:28 | 28 Zegent degenen, die u vervloeken, en bidt 193 Luk 6:28 | vervloeken, en bidt voor degenen, die u geweld doen. ~ 194 Luk 6:32 | de zondaars hebben lief degenen, die hen liefhebben. ~ 195 Luk 8:16 | op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht 196 Luk 9:61 | dat ik afscheid neme van degenen, die in mijn huis zijn. ~ 197 Luk 11:28 | Hij zeide: Ja, zalig zijn degenen, die het Woord Gods horen, 198 Luk 11:33 | op een kandelaar, opdat degenen, die inkomen, het licht 199 Luk 12:4 | vrienden: Vreest u niet voor degenen, die het lichaam doden, 200 Luk 14:10 | zal het u eer zijn voor degenen, die met u aanzitten. ~ 201 Luk 14:15 | 15 En als een van degenen, die mede aanzaten, deze 202 Luk 16:26 | grote klove gevestigd, zodat degenen, die van hier tot u willen 203 Luk 18:24 | Hoe bezwaarlijk zullen degenen, die goed hebben, in het 204 Luk 19:24 | 24 En hij zeide tot degenen, die bij hem stonden: Neemt 205 Luk 19:45 | begon Hij uit te drijven degenen, die daarin verkochten en 206 Luk 21:35 | strik zal hij komen over al degenen, die op den gansen aardbodem 207 Luk 22:28 | 28 En gij zijt degenen, die met Mij steeds gebleven 208 Joha 2:16| 16 En Hij zeide tot degenen, die de duiven verkochten: 209 Joha 9:39| deze wereld gekomen, opdat degenen, die niet zien, zien mogen, 210 Joha 12:2 | en Lazarus was een van degenen, die met Hem aanzaten. ~ 211 Joha 12:20| waren sommige Grieken uit degenen, die opgekomen waren, opdat 212 Joha 17:9 | voor de wereld, maar voor degenen, die Gij Mij gegeven hebt, 213 Joha 17:20| voor dezen, maar ook voor degenen, die door hun woord in Mij 214 Joha 18:9 | dat Hij gezegd had: Uit degenen, die Gij Mij gegeven hebt, 215 Joha 18:21| ondervraagt gij Mij? Ondervraag degenen, die het gehoord hebben, 216 Hand 3:2 | een aalmoes te begeren van degenen, die in den tempel gingen; ~ 217 Hand 4:4 | 4 En velen van degenen, die het woord gehoord hadden, 218 Hand 4:32| 32 En de menigte van degenen, die geloofden, was een 219 Hand 5:7 | godzaligen krijgsknecht van degenen, die gedurig bij hem waren; ~ 220 Hand 6:2 | Jeruzalem, twistten tegen hem degenen, die uit de besnijdenis 221 Hand 6:19| 19 Degenen nu, die verstrooid waren 222 Hand 7:31| geweest, vele dagen lang, van degenen, die met Hem opgekomen waren 223 Hand 9:19| Daarom oordeel ik, dat men degenen, die uit de heidenen zich 224 Hand 11:17| synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig waren, 225 Hand 11:17| de markt alle dagen met degenen, die hem voorkwamen. ~ 226 Hand 12:27| heeft veel toegebracht aan degenen, die geloofden door de genade. ~ 227 Hand 13:13| Heere Jezus te noemen over degenen, die boze geesten hadden, 228 Hand 13:22| Macedonie gezonden had twee van degenen, die hem dienden, namelijk 229 Hand 16:5 | Damaskus gereisd, om ook degenen, die daar waren, gebonden 230 Hand 16:11| ik bij de hand geleid van degenen, die met mij waren, en kwam 231 Hand 20:13| zon, van den hemel mij en degenen, die met mij reisden, omschijnende. ~ 232 Hand 21:43| voornemen, en beval, dat degenen, die zwemmen konden, zich 233 Hand 22:17| dagen dat Paulus samenriep degenen, die de voornaamsten der 234 Rom 1:32 | Gods weten,, namelijk, dat degenen, die zulke dingen doen, 235 Rom 1:32 | een welgevallen hebben in degenen, die ze doen. ~  ~  ~  236 Rom 2:2 | Gods naar waarheid is, over degenen, die zulke dingen doen. ~ 237 Rom 3:19 | zegt, zij dat spreekt tot degenen, die onder de wet zijn; 238 Rom 4:14 | 14 Want indien degenen, die uit de wet zijn, erfgenamen 239 Rom 5:14 | tot Mozes toe, ook over degenen, die niet gezondigd hadden 240 Rom 5:17 | dien enen, veel meer zullen degenen, die den overvloed der genade 241 Rom 7:1 | broeders! (want ik spreek tot degenen, die de wet verstaan) dat 242 Rom 8:1 | nu geen verdoemenis voor degenen, die in Christus Jezus zijn, 243 Rom 10:19 | jaloersheid verwekken door degenen, die geen volk zijn; door 244 Rom 10:20 | zegt: Ik ben gevonden van degenen, die Mij niet zochten; Ik 245 Rom 11:22 | de strengheid wel over degenen, die gevallen zijn, maar 246 Rom 16:11 | huisgezin van Narcissus zijn, degenen namelijk, die in den Heere 247 Rom 16:17 | broeders, neemt acht op degenen, die tweedracht en ergernissen 248 1Kor 9:3 | Mijn verantwoording aan degenen, die onderzoek over mij 249 1Kor 9:13| 13 Weet gij niet, dat degenen, die de heilige dingen bedienen, 250 1Kor 9:20| de wet zijnde, opdat ik degenen, die onder de wet zijn, 251 1Kor 9:21| 21 Degenen, die zonder de wet zijn, 252 1Kor 9:21| onder de wet), opdat ik degenen, die zonder de wet zijn, 253 1Kor 10:18| het vlees is: hebben niet degenen, die de offeranden eten, 254 1Kor 11:19| ketterijen onder u zijn, opdat degenen, die oprecht zijn, openbaar 255 1Kor 11:22| Gemeente Gods, en beschaamt gij degenen, die niet hebben? Wat zal 256 2Kor 1:4 | zouden kunnen vertroosten degenen, die in allerlei verdrukking 257 2Kor 2:3 | zou droefheid hebben van degenen, van welke ik moest verblijd 258 2Kor 2:15| goede reuk van Christus, in degenen, die zalig worden, en in 259 2Kor 2:15| die zalig worden, en in degenen, die verloren gaan; ~ 260 2Kor 4:3 | is, zo is het bedekt in degenen, die verloren gaan; ~ 261 2Kor 5:12| stof zoudt hebben tegen degenen, die in het aangezicht roemen 262 2Kor 5:15| voor allen gestorven, opdat degenen, die leven, niet meer zichzelven 263 2Kor 13:2 | schrijf het nu afwezende aan degenen, die te voren gezondigd 264 Gal 1:17 | gegaan naar Jeruzalem, tot degenen, die voor mij apostelen 265 Gal 2:2 | en in het bijzonder aan degenen, die in achting waren, opdat 266 Gal 2:6 | 6 En van degenen, die geacht waren, wat te 267 Gal 2:12 | zichzelven af, vrezende degenen, die uit de besnijdenis 268 Gal 3:7 | Zo verstaat gij dan, dat degenen, die uit het geloof zijn, 269 Gal 4:5 | 5 Opdat Hij degenen, die onder de wet waren, 270 Gal 4:8 | niet kendet, diendet gij degenen, die van nature geen goden 271 Gal 6:12 | 12 Al degenen, die een schoon gelaat willen 272 Efez 2:11| voorhuid genaamd werdt van degenen, die genaamd zijn besnijdenis 273 Efez 6:24| 24 De genade zij met al degenen, die onzen Heere Jezus Christus 274 Fili 1:28| ding verschrikt wordt van degenen, die tegenstaan; hetwelk 275 Fili 3:17| navolgers, broeders, en merkt op degenen, die alzo wandelen, gelijk 276 Kol 2:1 | strijd ik voor u heb, en voor degenen, die te Laodicea zijn, en 277 Kol 4:5 | Wandelt met wijsheid bij degenen, die buiten zijn, den bekwamen 278 Kol 4:13 | groten ijver heeft over u en degenen, die in Laodicea zijn, en 279 Kol 4:13 | die in Laodicea zijn, en degenen, die in Hierapolis zijn. ~ 280 1The 4:12| gij eerlijk wandelt bij degenen, die buiten zijn, en geen 281 1The 4:13| dat gij onwetende zijt van degenen, die ontslapen zijn, opdat 282 1The 4:14| opgestaan, alzo zal ook God degenen, die ontslapen zijn in Jezus, 283 1The 4:15| Heeren, niet zullen voorkomen degenen, die ontslapen zijn. ~ 284 1The 5:12| bidden u, broeders, erkent degenen, die onder u arbeiden, en 285 2The 1:8 | vlammend vuur wraak doende over degenen, die God niet kennen, en 286 2The 1:8 | God niet kennen, en over degenen, die het Evangelie van onzen 287 2The 2:10| der onrechtvaardigheid in degenen, die verloren gaan; daarvoor 288 1Tim 3:7 | goede getuigenis hebben van degenen, die buiten zijn, opdat 289 1Tim 5:16| bezwaard worde, opdat zij degenen, die waarlijk weduwen zijn, 290 2Tim 2:19| dit zegel: De Heere kent degenen, die de Zijnen zijn; en: 291 2Tim 2:22| geloof, liefde, vrede, met degenen, die den Heere aanroepen 292 2Tim 2:25| zachtmoedigheid onderwijzende degenen, die tegenstaan; of hun 293 Tit 3:8 | ernstelijk bevestigt, opdat degenen, die aan God geloven, zorg 294 Heb 2:3 | bevestigd is geworden van degenen, die Hem gehoord hebben; ~ 295 Heb 2:15 | 15 En verlossen zou al degenen, die met vreze des doods, 296 Heb 3:17 | jaren? Was het niet over degenen, die gezondigd hadden, welker 297 Heb 4:2 | geloof niet gemengd was in degenen, die het gehoord hebben. ~ 298 Heb 4:6 | dezelve rust ingaan, en degenen, dien het Evangelie eerst 299 Heb 6:4 | Want het is onmogelijk, degenen, die eens verlicht geweest 300 Heb 6:7 | bekwaam kruid voortbrengt voor degenen, door welke zij ook gebouwd 301 Heb 7:25 | volkomenlijk kan zalig maken degenen, die door Hem tot God gaan, 302 Heb 9:15 | eerste testament waren, degenen, die geroepen zijn, de beloftenis 303 Heb 9:28 | zonde gezien worden van degenen, die Hem verwachten tot 304 Heb 10:1 | opofferen, nimmermeer heiligen degenen, die daar toegaan. ~ 305 Heb 10:2 | geofferd te worden, omdat degenen, die den dienst pleegden, 306 Heb 10:14 | Hij in eeuwigheid volmaakt degenen, die geheiligd worden. ~ 307 Heb 10:33 | gemeenschap gehad hebt met degenen, die alzo behandeld werden. ~ 308 Heb 10:39 | 39 Maar wij zijn niet van degenen, die zich onttrekken ten 309 Heb 10:39 | onttrekken ten verderve, maar van degenen, die geloven tot behouding 310 Jako 3:18| wordt in vrede gezaaid voor degenen, die vrede maken. ~  ~ 311 1Pet 1:12| u nu aangediend zijn bij degenen, die u het Evangelie verkondigd 312 1Pet 3:12| aangezicht des Heeren is tegen degenen, die kwaad doen. ~ 313 2Pet 1:1 | van Jezus Christus, aan degenen, die even dierbaar geloof 314 2Pet 2:10| 10 Maar allermeest degenen, die naar het vlees in onreine 315 2Pet 2:18| en door ontuchtigheden, degenen, die waarlijk ontvloden 316 2Pet 2:18| waarlijk ontvloden waren van degenen, die in dwaling wandelen; ~ 317 1Joh 2:26| heb ik u geschreven van degenen, die u verleiden. ~ 318 3Joh 1:10| broeders niet, en verhindert degenen, die het willen doen, en 319 Jud 1:5 | verlost hebbende, wederom degenen, die niet geloofden, verdorven 320 Open 1:7 | alle oog zal Hem zien, ook degenen, die Hem doorstoken hebben; 321 Open 2:2 | en dat gij beproefd hebt degenen, die uitgeven, dat zij apostelen 322 Open 6:10| wreekt Gij ons bloed niet van degenen, die op de aarde wonen? ~ 323 Open 11:1 | tempel Gods en het altaar, en degenen, die daarin aanbidden. ~ 324 Open 11:10| omdat deze twee profeten degenen, die op de aarde wonen, 325 Open 11:11| grote vrees gevallen op degenen, die hen aanschouwden. ~ 326 Open 11:18| groten; en om te verderven degenen, die de aarde verdierven. ~ 327 Open 13:14| 14 En verleidt degenen, die op de aarde wonen, 328 Open 13:14| het beest; zeggende tot degenen, die op de aarde wonen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License