Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
heenvoer 1
heenzende 1
heenzenden 2
heer 325
heere 5967
heeren 2077
heerlijk 22
Frequency    [«  »]
336 ga
332 altaar
328 degenen
325 heer
324 broeders
322 water
320 gaat

Bijbel

IntraText - Concordances

heer

    Book Chapter: Verse
1 Gen 17:12 | oud geworden ben, en mijn heer oud is? ~ 2 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods 3 Gen 22:11 | 11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef 4 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land van 5 Gen 23:9 | de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze 6 Gen 23:12 | zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar mij toch 7 Gen 23:12 | weldadigheid bij Abraham, mijn heer. ~ 8 Gen 23:14 | Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt. ~ 9 Gen 23:18 | En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en 10 Gen 23:27 | de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid 11 Gen 23:27 | nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE 12 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij 13 Gen 23:36 | Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon 14 Gen 23:36 | van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat 15 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende: 16 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer: Misschien zal mij de vrouw 17 Gen 23:42 | O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn 18 Gen 23:44 | HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen. ~ 19 Gen 23:48 | HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den 20 Gen 23:48 | dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen. ~ 21 Gen 23:49 | weldadigheid en trouw aan mijn heer doen zult, geeft het mij 22 Gen 23:54 | Laat mij trekken tot mijn heer! ~ 23 Gen 23:56 | trekken, dat ik tot mijn heer ga. ~ 24 Gen 23:65 | knecht zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier, 25 Gen 25:29 | voor u nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de 26 Gen 25:37 | Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, en al zijn 27 Gen 29:4 | zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob, 28 Gen 29:5 | ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik 29 Gen 29:18 | Jakob, gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf 30 Gen 30:13 | hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen 31 Gen 30:14 | 14 Mijn heer trekke toch voorbij, voor 32 Gen 30:14 | kinderen, totdat ik bij mijn heer te Seir kome. ~ 33 Gen 36:2 | was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~ 34 Gen 36:3 | 3 Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met hem 35 Gen 36:8 | huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij, 36 Gen 36:16 | kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~ 37 Gen 36:19 | het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw 38 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, en leverde hem 39 Gen 36:24 | bakker, zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte. ~ 40 Gen 38:10 | zeiden tot hem: Neen, mijn heer! maar uw knechten zijn gekomen, 41 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land, heeft hard 42 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land, zeide tot 43 Gen 39:20 | En zij zeiden: Och, mijn heer! wij waren in het begin 44 Gen 40:5 | deze niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij hij iets 45 Gen 40:7 | hem: Waarom spreekt mijn heer zulke woorden? Het zij verre 46 Gen 40:9 | en ook zullen wij mijn heer tot slaven zijn! ~ 47 Gen 40:16 | Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken, 48 Gen 40:18 | hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een 49 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten, zeggende: 50 Gen 40:20 | 20 Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een ouden vader, 51 Gen 40:22 | 22 En wij zeiden tot mijn heer: Die jongeling zal zijn 52 Gen 40:33 | jongeling slaaf van mijn heer blijven, en laat den jongeling 53 Gen 41:8 | gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en 54 Gen 41:9 | Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland gesteld; 55 Gen 43:18 | Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, alzo het 56 Gen 43:18 | beesten gekomen aan mijn heer, zo is er niets anders overgebleven 57 Exo 21:4 | 4 Indien hem zijn heer een vrouw gegeven, en zij 58 Exo 21:5 | zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen 59 Exo 21:6 | 6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna 60 Exo 21:6 | den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn 61 Exo 21:28 | gegeten worden; maar de heer van den os zal onschuldig 62 Exo 21:29 | stotig geweest is, en zijn heer is daarvan overtuigd geweest, 63 Exo 21:29 | gestenigd worden, en zijn heer zal ook gedood worden. ~ 64 Exo 21:32 | dienstmaagd stoot, hij zal zijn heer dertig zilverlingen geven, 65 Exo 21:34 | 34 De heer des kuils zal het vergelden; 66 Exo 21:34 | vergelden; hij zal aan deszelfs heer het geld wederkeren; doch 67 Exo 21:36 | voren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard, 68 Exo 22:8 | gevonden wordt, zo zal de heer des huizes tot de goden 69 Exo 22:11 | geslagen heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij 70 Exo 22:12 | gestolen is, hij zal het zijn heer wedergeven. ~ 71 Exo 22:14 | beschadigd, of het sterft; zijn heer daar niet bij zijnde, zal 72 Exo 22:15 | 15 Indien zijn heer daarbij geweest is, hij 73 Num 11:28 | antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, verbied hun! ~ 74 Num 12:11 | Aaron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet op ons de 75 Num 22:30 | van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt, tot op dezen 76 Num 31:78 | zullen doen, gelijk als mijn heer gebiedt. ~ 77 Num 31:80 | strijd, gelijk als mijn heer gesproken heeft. ~ 78 Num 35:2 | zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden, dat land door het 79 Num 35:2 | erfenis te geven; en mijn heer is door den HEERE geboden, 80 Deu 23:15 | zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van 81 Deu 23:15 | overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn. ~ 82 Ric 3:25 | open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. ~ 83 Ric 4:18 | zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees 84 Ric 5:13 | zeide tot Hem: Och, mijn Heer! zo de HEERE met ons is, 85 Ric 5:15 | zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israel 86 Ric 18:11 | de jongen zeide tot zijn heer: Trek toch voort, en laat 87 Ric 18:12 | 12 Maar zijn heer zeide tot hem: Wij zullen 88 Ric 18:22 | spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende: Breng 89 Ric 18:23 | 23 En de man, de heer des huizes, ging tot hen 90 Ric 18:26 | huis des mans, waarin haar heer was, totdat het licht werd. ~ 91 Ric 18:27 | 27 Als nu haar heer des morgens opstond en de 92 Rut 2:13 | vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost 93 1Sa 1:15 | antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard 94 1Sa 1:26 | En zij zeide: Och, mijn heer! zo waarachtig als uw ziel 95 1Sa 1:26 | als uw ziel leeft, mijn heer! Ik ben die vrouw, die hier 96 1Sa 16:16 | 16 Onze heer zegge toch tot uw knechten, 97 1Sa 20:38 | op, en hij kwam tot zijn heer. ~ 98 1Sa 22:12 | Zie, hier ben ik, mijn heer! ~ 99 1Sa 24:7 | die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde des HEEREN, 100 1Sa 24:9 | achterna, zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter 101 1Sa 24:11 | niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde 102 1Sa 25:10 | afscheuren, elk van zijn heer. ~ 103 1Sa 25:14 | uit de woestijn, om onzen heer te zegenen; maar hij is 104 1Sa 25:17 | is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse 105 1Sa 25:24 | voeten en zeide: Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, en 106 1Sa 25:25 | 25 Mijn heer stelle toch zijn hart niet 107 1Sa 25:25 | de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden 108 1Sa 25:26 | 26 En nu, mijn heer! zo waarachtig als de HEERE 109 1Sa 25:26 | vijanden, en die tegen mijn heer kwaad zoeken! ~ 110 1Sa 25:27 | dien uw dienstmaagd mijn heer toegebracht heeft, dat hij 111 1Sa 25:28 | HEERE zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken, 112 1Sa 25:28 | huis maken, dewijl mijn heer de oorlogen des HEEREN oorloogt, 113 1Sa 25:30 | geschieden, als de HEERE mijn heer naar al het goede doen zal, 114 1Sa 25:31 | 31 Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot wankeling, 115 1Sa 25:31 | vergoten hebben, en dat mijn heer zichzelven zou verlost hebben; 116 1Sa 25:31 | hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen zal, zo zult gij 117 1Sa 26:15 | Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht 118 1Sa 26:15 | gekomen, om den koning, uw heer, te verderven. ~ 119 1Sa 26:16 | kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN, 120 1Sa 26:17 | Het is mijn stem, mijn heer koning! ~ 121 1Sa 26:18 | verder: Waarom vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna, 122 1Sa 26:19 | 19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar 123 1Sa 29:4 | waarmede zou deze zich bij zijn heer aangenaam maken? Is het 124 1Sa 29:8 | tegen de vijanden van mijn heer, den koning? ~ 125 1Sa 30:13 | Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat 126 2Sa 1:10 | en heb ze hier tot mijn heer gebracht. ~ 127 2Sa 2:5 | weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. ~ 128 2Sa 2:7 | en zijt dapper, dewijl uw heer Saul gestorven is; en ook 129 2Sa 3:21 | vergaderen gans Israel tot mijn heer, den koning, dat zij een 130 2Sa 4:8 | alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage 131 2Sa 9:11 | koning: Naar alles, wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt, 132 2Sa 10:3 | kinderen Ammons tot hun heer Hanun: Eert David uw vader 133 2Sa 11:11 | blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns 134 2Sa 11:26 | droeg zij leed over haar heer. ~ 135 2Sa 13:32 | antwoordde en zeide: Mijn heer zegge niet, dat zij al de 136 2Sa 13:33 | 33 Zo neme nu mijn heer de koning de zaak niet in 137 2Sa 14:9 | zeide tot den koning: Mijn heer koning, de ongerechtigheid 138 2Sa 14:12 | dienstmaagd een woord tot mijn heer den koning spreken. En hij 139 2Sa 14:15 | woord tot den koning, mijn heer, te spreken, is omdat het 140 2Sa 14:17 | Engel Gods, alzo is mijn heer de koning, om te horen het 141 2Sa 14:18 | En de vrouw zeide: Mijn heer de koning spreke toch. ~ 142 2Sa 14:19 | als uw ziel leeft, mijn heer koning, indien iemand ter 143 2Sa 14:19 | afwijken van alles, wat mijn heer de koning gesproken heeft; 144 2Sa 14:20 | knecht Joab gedaan; doch mijn heer is wijs, naar de wijsheid 145 2Sa 14:22 | gevonden heb in uw ogen, mijn heer koning! Omdat de koning 146 2Sa 15:15 | koning: Naar alles, wat mijn heer de koning verkiezen zal, 147 2Sa 15:21 | de HEERE leeft, en mijn heer de koning leeft, in de plaats, 148 2Sa 15:21 | in de plaats, waar mijn heer de koning zal zijn, hetzij 149 2Sa 16:4 | vinden in uw ogen, mijn heer koning! ~ 150 2Sa 16:9 | zou deze dode hond mijn heer den koning vloeken? Laat 151 2Sa 18:28 | dewelke hun hand tegen mijn heer den koning ophieven, heeft 152 2Sa 18:31 | aan; en Cuschi zeide: Mijn heer den koning wordt geboodschapt, 153 2Sa 18:32 | zeide: De vijanden van mijn heer den koning, en allen, die 154 2Sa 19:19 | zeide tot den koning: Mijn heer rekene mij niet toe de misdaad, 155 2Sa 19:19 | te dien dage, als mijn heer de koning uit Jeruzalem 156 2Sa 19:20 | huis van Jozef, om mijn heer den koning tegemoet af te 157 2Sa 19:26 | 26 En hij zeide: Mijn heer koning, mijn knecht heeft 158 2Sa 19:27 | heeft hij uw knecht bij mijn heer den koning valselijk aangedragen; 159 2Sa 19:27 | valselijk aangedragen; doch mijn heer de koning is als een engel 160 2Sa 19:28 | lieden des doods voor mijn heer den koning; nochtans hebt 161 2Sa 19:30 | gans weg, naardien mijn heer de koning met vrede in zijn 162 2Sa 19:35 | waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder tot een 163 2Sa 19:37 | Chimham, laat dien met mijn heer den koning overtrekken, 164 2Sa 24:3 | meer, dat de ogen van mijn heer den koning het aanzien; 165 2Sa 24:3 | maar waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze 166 2Sa 24:21 | zeide: Waarom komt mijn heer de koning tot zijn knecht? 167 2Sa 24:22 | zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning neme en offere, 168 1Kon 1:2 | knechten tot hem: Laat ze mijn heer den koning een jonge dochter, 169 1Kon 1:2 | slape in uw schoot, dat mijn heer de koning warm worde. ~ 170 1Kon 1:11| Haggith, koning is? En onze heer David weet dat niet. ~ 171 1Kon 1:13| hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen, 172 1Kon 1:17| zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd 173 1Kon 1:18| Adonia is koning; en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~ 174 1Kon 1:20| 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen van het 175 1Kon 1:20| wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten 176 1Kon 1:21| het geschieden, als mijn heer de koning met zijn vaderen 177 1Kon 1:24| 24 En Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd: 178 1Kon 1:27| 27 Is deze zaak van mijn heer den koning geschied? En 179 1Kon 1:27| wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten 180 1Kon 1:31| den koning, en zeide: Mijn heer de koning David leve in 181 1Kon 1:36| de HEERE, de God van mijn heer den koning! ~ 182 1Kon 1:37| Gelijk als de HEERE met mijn heer den koning geweest is, alzo 183 1Kon 1:37| groter dan den troon van mijn heer den koning David! ~ 184 1Kon 1:43| tot Adonia: Ja, maar onze heer, de koning David, heeft 185 1Kon 1:47| konings gekomen, om onzen heer, den koning David, te zegenen, 186 1Kon 2:38| is goed; gelijk als mijn heer de koning gesproken heeft, 187 1Kon 3:17| ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen 188 1Kon 3:26| zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, 189 1Kon 11:23| die gevloden was van zijn heer Hadad-ezer, den koning van 190 1Kon 12:27| hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning 191 1Kon 16:24| den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria. ~ 192 1Kon 18:7 | en zeide: Zijt gij mijn heer Elia? ~ 193 1Kon 18:8 | ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 194 1Kon 18:10| koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft, om 195 1Kon 18:11| zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~ 196 1Kon 18:13| 13 Is mijn heer niet aangezegd, wat ik gedaan 197 1Kon 18:14| zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, en hij 198 1Kon 20:4 | zeide: Naar uw woord, mijn heer de koning, ik ben uwe, en 199 1Kon 20:9 | van Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles, waarom 200 1Kon 22:17| zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder 201 2Kon 2:3 | gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? 202 2Kon 2:5 | gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal? 203 2Kon 2:16| hen toch heengaan, en uw heer zoeken, of niet misschien 204 2Kon 2:19| is goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is 205 2Kon 4:16| En zij zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg tegen 206 2Kon 4:28| Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide ik niet: 207 2Kon 5:3 | haar vrouw: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht 208 2Kon 5:4 | ging hij in en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo 209 2Kon 5:18| uw knecht: wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal 210 2Kon 5:20| man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naaman, dien Syrier 211 2Kon 5:22| zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden, om te 212 2Kon 5:25| hij in, en stond voor zijn heer. En Elisa zeide tot hem: 213 2Kon 6:5 | riep, en zeide: Ach, mijn heer, want het was geleend. ~ 214 2Kon 6:12| knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar Elisa, de profeet, 215 2Kon 6:15| jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen. ~ 216 2Kon 6:22| eten en drinken, en tot hun heer trekken. ~ 217 2Kon 6:23| en zij trokken tot hun heer. Zo kwamen de benden der 218 2Kon 6:26| riep, zeggende: Help mij, heer koning! ~ 219 2Kon 6:32| geruis der voeten van zijn heer achter hem? ~ 220 2Kon 8:5 | Toen zeide Gehazi: Mijn heer koning! Dit is de vrouw, 221 2Kon 8:12| Hazael: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat ik 222 2Kon 8:14| Elisa, en kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: Wat 223 2Kon 9:7 | zult het huis van Achab, uw heer, slaan, opdat Ik het bloed 224 2Kon 9:31| Zimri, doodslager van zijn heer? ~ 225 2Kon 10:2 | dewijl de zonen van uw heer bij u zijn, ook de wagenen 226 2Kon 10:9 | verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen; 227 2Kon 20:23| Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; 228 2Kon 20:27| zeide tot hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u 229 2Kon 20:27| Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze 230 2Kon 21:4 | Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, 231 2Kon 21:6 | hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: 232 1Kro 12:19| hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~ 233 1Kro 22:3 | zijn zij niet allen, o mijn heer koning, mijn heer tot knechten? 234 1Kro 22:3 | o mijn heer koning, mijn heer tot knechten? Waarom verzoekt 235 1Kro 22:3 | knechten? Waarom verzoekt mijn heer dit? Waarom zou het Israel 236 1Kro 22:23| Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed is 237 2Kro 2:14| wijzen, en de wijzen van mijn heer, uw vader David. ~ 238 2Kro 2:15| 15 Zo zende nu mijn heer zijn knechten de tarwe en 239 2Kro 14:6 | gerebelleerd tegen zijn heer. ~ 240 2Kro 19:16| zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder 241 Job 3:19 | de knecht vrij van zijn heer. ~ 242 Psa 12:5 | lippen zijn onze! Wie is heer over ons? ~ 243 Psa 105:21 | 21 Hij zette hem tot een heer over zijn huis, en tot een 244 Spre 27:18| vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geeerd worden. ~ 245 Spre 30:10| van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke, 246 Jes 24:2 | gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd, 247 Jes 36:8 | Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie; 248 Jes 36:12 | Rabsake zeide: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u 249 Jes 36:12 | Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze 250 Jes 37:4 | Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie, 251 Jes 37:6 | Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE: 252 Jer 22:18 | niet beklagen: Och,      heer! of, och zijn majesteit! ~ 253 Jer 34:5 | beklagen, zeggende: Och heer!      want Ik heb het woord 254 Jer 37:20 | Nu dan, hoor toch, o mijn heer koning! laat toch mijn smeking 255 Jer 38:9 | 9      Mijn heer koning! deze mannen hebben 256 Jer 51:46 | geweld zijn in het land, heer over heer. ~ 257 Jer 51:46 | zijn in het land, heer over heer. ~ 258 Dan 1:10 | tot Daniel: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder 259 Dan 4:19 | antwoordde en zeide: Mijn heer! de droom wedervare uw hateren, 260 Dan 4:24 | Allerhoogsten, hetwelk over mijn heer, den koning komen zal: ~ 261 Mal 1:6 | eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar 262 Matt 10:24| dienstknecht boven zijn heer. ~ 263 Matt 10:25| dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den Heere des 264 Matt 13:27| de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden 265 Matt 13:52| onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn 266 Matt 18:25| om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen, 267 Matt 18:26| nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij, 268 Matt 18:27| 27 En de heer van dezen dienstknecht, 269 Matt 18:31| verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was. ~ 270 Matt 18:32| 32 Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide 271 Matt 18:34| 34 En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde 272 Matt 20:1 | der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den 273 Matt 20:8 | avond geworden was, zeide de heer des wijngaards, tot zijn 274 Matt 20:11| murmureerden zij tegen den heer des huizes, ~ 275 Matt 21:30| antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet. ~ 276 Matt 21:33| andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard 277 Matt 21:40| 40 Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal, 278 Matt 24:43| Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had, 279 Matt 24:45| dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld 280 Matt 24:46| dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo 281 Matt 24:48| zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; ~ 282 Matt 24:50| 50 Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen 283 Matt 25:11| andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! ~ 284 Matt 25:11| maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! ~ 285 Matt 25:19| een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten, 286 Matt 25:20| vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij 287 Matt 25:21| 21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij 288 Matt 25:22| kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij 289 Matt 25:23| 23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij 290 Matt 25:24| had, kwam ook en zeide: Heer, ik kende u, dat gij een 291 Matt 25:26| 26 Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot 292 Matt 27:63| 63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat 293 Mark 12:9 | 9 Wat zal dan de heer des wijngaards doen? Hij 294 Mark 13:35| gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, des 295 Mark 14:14| hij ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt: 296 Luk 12:36 | mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen 297 Luk 12:37 | dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende 298 Luk 12:39 | weet dit, dat, indien de heer des huizes geweten had, 299 Luk 12:42 | voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal 300 Luk 12:43 | dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden, 301 Luk 12:45 | zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou 302 Luk 12:46 | 46 Zo zal de heer deszelven dienstknechts 303 Luk 13:8 | antwoordende, zeide tot hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar, 304 Luk 13:25 | 25 Namelijk nadat de Heer des huizes zal opgestaan 305 Luk 14:21 | boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes 306 Luk 14:21 | zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide 307 Luk 14:22 | En de dienstknecht zeide: Heer, het is geschied, gelijk 308 Luk 14:23 | 23 En de heer zeide tot den dienstknecht: 309 Luk 16:3 | zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van 310 Luk 16:5 | eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? ~ 311 Luk 16:8 | 8 En de heer prees den onrechtvaardigen 312 Luk 19:16 | de eerste kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft tien ponden 313 Luk 19:18 | de tweede kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft vijf ponden 314 Luk 19:20 | een ander kwam, zeggende: Heer, zie hier uw pond, hetwelk 315 Luk 19:25 | 25 En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft tien ponden. ~ 316 Luk 20:13 | 13 En de heer des wijngaards zeide: Wat 317 Luk 20:15 | zij hem. Wat zal dan de heer des wijngaards hun doen? ~ 318 Joha 12:21| en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien. ~ 319 Joha 13:16| is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder, 320 Joha 15:15| dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden 321 Joha 15:20| is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd 322 Hand 19:26| niets zekers heb aan den heer te schrijven; daarom heb 323 Rom 14:4 | of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld 324 Gal 4:1 | dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; ~ 325 1Pet 3:6 | is geweest, hem noemende heer, welker dochters gij geworden


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License