Book Chapter: Verse
1 Gen 17:12 | oud geworden ben, en mijn heer oud is? ~
2 Gen 22:6 | 6 Hoor ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods
3 Gen 22:11 | 11 Neen, mijn heer! hoor mij; den akker geef
4 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land van
5 Gen 23:9 | de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer hem over deze
6 Gen 23:12 | zeide: HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar mij toch
7 Gen 23:12 | weldadigheid bij Abraham, mijn heer. ~
8 Gen 23:14 | Gij weldadigheid bij mijn heer gedaan hebt. ~
9 Gen 23:18 | En zij zeide: Drink, mijn heer! en zij haastte zich en
10 Gen 23:27 | de HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid
11 Gen 23:27 | nagelaten heeft van mijn heer; aangaande mij, de HEERE
12 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer zeer gezegend, zodat hij
13 Gen 23:36 | Sara, de huisvrouw van mijn heer, heeft mijn heer een zoon
14 Gen 23:36 | van mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat
15 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen zweren, zeggende:
16 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer: Misschien zal mij de vrouw
17 Gen 23:42 | O, HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn
18 Gen 23:44 | HEERE aan den zoon van mijn heer heeft toegewezen. ~
19 Gen 23:48 | HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den
20 Gen 23:48 | dochter des broeders van mijn heer voor zijn zoon te nemen. ~
21 Gen 23:49 | weldadigheid en trouw aan mijn heer doen zult, geeft het mij
22 Gen 23:54 | Laat mij trekken tot mijn heer! ~
23 Gen 23:56 | trekken, dat ik tot mijn heer ga. ~
24 Gen 23:65 | knecht zeide: Dat is mijn heer! Toen nam zij den sluier,
25 Gen 25:29 | voor u nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de
26 Gen 25:37 | Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, en al zijn
27 Gen 29:4 | zult gij zeggen tot mijn heer, tot Ezau: Zo zegt Jakob,
28 Gen 29:5 | ik heb gezonden om mijn heer aan te zeggen, opdat ik
29 Gen 29:18 | Jakob, gezonden tot mijn heer, tot Ezau, en zie, hij zelf
30 Gen 30:13 | hij zeide tot hem: Mijn heer weet, dat deze kinderen
31 Gen 30:14 | 14 Mijn heer trekke toch voorbij, voor
32 Gen 30:14 | kinderen, totdat ik bij mijn heer te Seir kome. ~
33 Gen 36:2 | was in het huis van zijn heer, den Egyptenaar. ~
34 Gen 36:3 | 3 Als nu zijn heer zag, dat de HEERE met hem
35 Gen 36:8 | huisvrouw zijns heren: Zie, mijn heer heeft geen kennis met mij,
36 Gen 36:16 | kleed bij zich, totdat zijn heer in zijn huis kwam. ~
37 Gen 36:19 | het geschiedde, als zijn heer de woorden zijner huisvrouw
38 Gen 36:20 | 20 En Jozefs heer nam hem, en leverde hem
39 Gen 36:24 | bakker, zondigden tegen hun heer, tegen den koning van Egypte. ~
40 Gen 38:10 | zeiden tot hem: Neen, mijn heer! maar uw knechten zijn gekomen,
41 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land, heeft hard
42 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land, zeide tot
43 Gen 39:20 | En zij zeiden: Och, mijn heer! wij waren in het begin
44 Gen 40:5 | deze niet, waaruit mijn heer drinkt? en waarbij hij iets
45 Gen 40:7 | hem: Waarom spreekt mijn heer zulke woorden? Het zij verre
46 Gen 40:9 | en ook zullen wij mijn heer tot slaven zijn! ~
47 Gen 40:16 | Wat zullen wij tot mijn heer zeggen, wat zullen wij spreken,
48 Gen 40:18 | hem, en zeide: Och, mijn heer! laat toch uw knecht een
49 Gen 40:19 | 19 Mijn heer vraagde zijn knechten, zeggende:
50 Gen 40:20 | 20 Zo zeiden wij tot mijn heer: Wij hebben een ouden vader,
51 Gen 40:22 | 22 En wij zeiden tot mijn heer: Die jongeling zal zijn
52 Gen 40:33 | jongeling slaaf van mijn heer blijven, en laat den jongeling
53 Gen 41:8 | gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, en
54 Gen 41:9 | Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland gesteld;
55 Gen 43:18 | Wij zullen het voor mijn heer niet verbergen, alzo het
56 Gen 43:18 | beesten gekomen aan mijn heer, zo is er niets anders overgebleven
57 Exo 21:4 | 4 Indien hem zijn heer een vrouw gegeven, en zij
58 Exo 21:5 | zeggen zal: Ik heb mijn heer, mijn vrouw en mijn kinderen
59 Exo 21:6 | 6 Zo zal hem zijn heer tot de goden brengen, daarna
60 Exo 21:6 | den post brengen; en zijn heer zal hem met een priem zijn
61 Exo 21:28 | gegeten worden; maar de heer van den os zal onschuldig
62 Exo 21:29 | stotig geweest is, en zijn heer is daarvan overtuigd geweest,
63 Exo 21:29 | gestenigd worden, en zijn heer zal ook gedood worden. ~
64 Exo 21:32 | dienstmaagd stoot, hij zal zijn heer dertig zilverlingen geven,
65 Exo 21:34 | 34 De heer des kuils zal het vergelden;
66 Exo 21:34 | vergelden; hij zal aan deszelfs heer het geld wederkeren; doch
67 Exo 21:36 | voren stotig was, en zijn heer heeft hem niet bewaard,
68 Exo 22:8 | gevonden wordt, zo zal de heer des huizes tot de goden
69 Exo 22:11 | geslagen heeft; en derzelver heer zal dien aannemen; en hij
70 Exo 22:12 | gestolen is, hij zal het zijn heer wedergeven. ~
71 Exo 22:14 | beschadigd, of het sterft; zijn heer daar niet bij zijnde, zal
72 Exo 22:15 | 15 Indien zijn heer daarbij geweest is, hij
73 Num 11:28 | antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, verbied hun! ~
74 Num 12:11 | Aaron tot Mozes: Och, mijn heer! leg toch niet op ons de
75 Num 22:30 | van toen af, dat gij mijn heer geweest zijt, tot op dezen
76 Num 31:78 | zullen doen, gelijk als mijn heer gebiedt. ~
77 Num 31:80 | strijd, gelijk als mijn heer gesproken heeft. ~
78 Num 35:2 | zeiden: De HEERE heeft mijn heer geboden, dat land door het
79 Num 35:2 | erfenis te geven; en mijn heer is door den HEERE geboden,
80 Deu 23:15 | zult een knecht aan zijn heer niet overleveren, die van
81 Deu 23:15 | overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn. ~
82 Ric 3:25 | open; en ziet, hunlieder heer lag ter aarde dood. ~
83 Ric 4:18 | zeide tot hem: Wijk in, mijn heer, wijk in tot mij, vrees
84 Ric 5:13 | zeide tot Hem: Och, mijn Heer! zo de HEERE met ons is,
85 Ric 5:15 | zeide tot Hem: Och, mijn Heer! waarmede zal ik Israel
86 Ric 18:11 | de jongen zeide tot zijn heer: Trek toch voort, en laat
87 Ric 18:12 | 12 Maar zijn heer zeide tot hem: Wij zullen
88 Ric 18:22 | spraken tot den ouden man, den heer des huizes, zeggende: Breng
89 Ric 18:23 | 23 En de man, de heer des huizes, ging tot hen
90 Ric 18:26 | huis des mans, waarin haar heer was, totdat het licht werd. ~
91 Ric 18:27 | 27 Als nu haar heer des morgens opstond en de
92 Rut 2:13 | vinden in uw ogen, mijn heer, dewijl gij mij getroost
93 1Sa 1:15 | antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard
94 1Sa 1:26 | En zij zeide: Och, mijn heer! zo waarachtig als uw ziel
95 1Sa 1:26 | als uw ziel leeft, mijn heer! Ik ben die vrouw, die hier
96 1Sa 16:16 | 16 Onze heer zegge toch tot uw knechten,
97 1Sa 20:38 | op, en hij kwam tot zijn heer. ~
98 1Sa 22:12 | Zie, hier ben ik, mijn heer! ~
99 1Sa 24:7 | die zaak doen zou aan mijn heer, den gezalfde des HEEREN,
100 1Sa 24:9 | achterna, zeggende: Mijn heer koning! Toen zag Saul achter
101 1Sa 24:11 | niet uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde
102 1Sa 25:10 | afscheuren, elk van zijn heer. ~
103 1Sa 25:14 | uit de woestijn, om onzen heer te zegenen; maar hij is
104 1Sa 25:17 | is ten volle over onzen heer besloten, en over zijn ganse
105 1Sa 25:24 | voeten en zeide: Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, en
106 1Sa 25:25 | 25 Mijn heer stelle toch zijn hart niet
107 1Sa 25:25 | de jongelingen van mijn heer niet gezien, die gij gezonden
108 1Sa 25:26 | 26 En nu, mijn heer! zo waarachtig als de HEERE
109 1Sa 25:26 | vijanden, en die tegen mijn heer kwaad zoeken! ~
110 1Sa 25:27 | dien uw dienstmaagd mijn heer toegebracht heeft, dat hij
111 1Sa 25:28 | HEERE zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken,
112 1Sa 25:28 | huis maken, dewijl mijn heer de oorlogen des HEEREN oorloogt,
113 1Sa 25:30 | geschieden, als de HEERE mijn heer naar al het goede doen zal,
114 1Sa 25:31 | 31 Zo zal dit u, mijn heer, niet zijn tot wankeling,
115 1Sa 25:31 | vergoten hebben, en dat mijn heer zichzelven zou verlost hebben;
116 1Sa 25:31 | hebben; en als de HEERE mijn heer weldoen zal, zo zult gij
117 1Sa 26:15 | Waarom dan hebt gij over uw heer, den koning, geen wacht
118 1Sa 26:15 | gekomen, om den koning, uw heer, te verderven. ~
119 1Sa 26:16 | kinderen des doods, die over uw heer, den gezalfde des HEEREN,
120 1Sa 26:17 | Het is mijn stem, mijn heer koning! ~
121 1Sa 26:18 | verder: Waarom vervolgt mijn heer zijn knecht alzo achterna,
122 1Sa 26:19 | 19 En nu, mijn heer de koning hore toch naar
123 1Sa 29:4 | waarmede zou deze zich bij zijn heer aangenaam maken? Is het
124 1Sa 29:8 | tegen de vijanden van mijn heer, den koning? ~
125 1Sa 30:13 | Amalekietischen man, en mijn heer heeft mij verlaten, omdat
126 2Sa 1:10 | en heb ze hier tot mijn heer gebracht. ~
127 2Sa 2:5 | weldadigheid gedaan hebt aan uw heer, aan Saul, en hebt hem begraven. ~
128 2Sa 2:7 | en zijt dapper, dewijl uw heer Saul gestorven is; en ook
129 2Sa 3:21 | vergaderen gans Israel tot mijn heer, den koning, dat zij een
130 2Sa 4:8 | alzo heeft de HEERE mijn heer den koning te dezen dage
131 2Sa 9:11 | koning: Naar alles, wat mijn heer de koning zijn knecht gebiedt,
132 2Sa 10:3 | kinderen Ammons tot hun heer Hanun: Eert David uw vader
133 2Sa 11:11 | blijven in de tenten; en mijn heer Joab, en de knechten mijns
134 2Sa 11:26 | droeg zij leed over haar heer. ~
135 2Sa 13:32 | antwoordde en zeide: Mijn heer zegge niet, dat zij al de
136 2Sa 13:33 | 33 Zo neme nu mijn heer de koning de zaak niet in
137 2Sa 14:9 | zeide tot den koning: Mijn heer koning, de ongerechtigheid
138 2Sa 14:12 | dienstmaagd een woord tot mijn heer den koning spreken. En hij
139 2Sa 14:15 | woord tot den koning, mijn heer, te spreken, is omdat het
140 2Sa 14:17 | Engel Gods, alzo is mijn heer de koning, om te horen het
141 2Sa 14:18 | En de vrouw zeide: Mijn heer de koning spreke toch. ~
142 2Sa 14:19 | als uw ziel leeft, mijn heer koning, indien iemand ter
143 2Sa 14:19 | afwijken van alles, wat mijn heer de koning gesproken heeft;
144 2Sa 14:20 | knecht Joab gedaan; doch mijn heer is wijs, naar de wijsheid
145 2Sa 14:22 | gevonden heb in uw ogen, mijn heer koning! Omdat de koning
146 2Sa 15:15 | koning: Naar alles, wat mijn heer de koning verkiezen zal,
147 2Sa 15:21 | de HEERE leeft, en mijn heer de koning leeft, in de plaats,
148 2Sa 15:21 | in de plaats, waar mijn heer de koning zal zijn, hetzij
149 2Sa 16:4 | vinden in uw ogen, mijn heer koning! ~
150 2Sa 16:9 | zou deze dode hond mijn heer den koning vloeken? Laat
151 2Sa 18:28 | dewelke hun hand tegen mijn heer den koning ophieven, heeft
152 2Sa 18:31 | aan; en Cuschi zeide: Mijn heer den koning wordt geboodschapt,
153 2Sa 18:32 | zeide: De vijanden van mijn heer den koning, en allen, die
154 2Sa 19:19 | zeide tot den koning: Mijn heer rekene mij niet toe de misdaad,
155 2Sa 19:19 | te dien dage, als mijn heer de koning uit Jeruzalem
156 2Sa 19:20 | huis van Jozef, om mijn heer den koning tegemoet af te
157 2Sa 19:26 | 26 En hij zeide: Mijn heer koning, mijn knecht heeft
158 2Sa 19:27 | heeft hij uw knecht bij mijn heer den koning valselijk aangedragen;
159 2Sa 19:27 | valselijk aangedragen; doch mijn heer de koning is als een engel
160 2Sa 19:28 | lieden des doods voor mijn heer den koning; nochtans hebt
161 2Sa 19:30 | gans weg, naardien mijn heer de koning met vrede in zijn
162 2Sa 19:35 | waarom zou uw knecht mijn heer den koning verder tot een
163 2Sa 19:37 | Chimham, laat dien met mijn heer den koning overtrekken,
164 2Sa 24:3 | meer, dat de ogen van mijn heer den koning het aanzien;
165 2Sa 24:3 | maar waarom heeft mijn heer de koning lust tot deze
166 2Sa 24:21 | zeide: Waarom komt mijn heer de koning tot zijn knecht?
167 2Sa 24:22 | zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning neme en offere,
168 1Kon 1:2 | knechten tot hem: Laat ze mijn heer den koning een jonge dochter,
169 1Kon 1:2 | slape in uw schoot, dat mijn heer de koning warm worde. ~
170 1Kon 1:11| Haggith, koning is? En onze heer David weet dat niet. ~
171 1Kon 1:13| hem: Hebt gij niet, mijn heer koning, uw dienstmaagd gezworen,
172 1Kon 1:17| zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt uw dienstmaagd
173 1Kon 1:18| Adonia is koning; en nu, mijn heer koning, gij weet het niet. ~
174 1Kon 1:20| 20 Maar gij, mijn heer koning, de ogen van het
175 1Kon 1:20| wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten
176 1Kon 1:21| het geschieden, als mijn heer de koning met zijn vaderen
177 1Kon 1:24| 24 En Nathan zeide: Mijn heer koning! hebt gij gezegd:
178 1Kon 1:27| 27 Is deze zaak van mijn heer den koning geschied? En
179 1Kon 1:27| wie op den troon van mijn heer den koning na hem zitten
180 1Kon 1:31| den koning, en zeide: Mijn heer de koning David leve in
181 1Kon 1:36| de HEERE, de God van mijn heer den koning! ~
182 1Kon 1:37| Gelijk als de HEERE met mijn heer den koning geweest is, alzo
183 1Kon 1:37| groter dan den troon van mijn heer den koning David! ~
184 1Kon 1:43| tot Adonia: Ja, maar onze heer, de koning David, heeft
185 1Kon 1:47| konings gekomen, om onzen heer, den koning David, te zegenen,
186 1Kon 2:38| is goed; gelijk als mijn heer de koning gesproken heeft,
187 1Kon 3:17| ene vrouw zeide: Och, mijn heer. Ik en deze vrouw wonen
188 1Kon 3:26| zoon), en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind,
189 1Kon 11:23| die gevloden was van zijn heer Hadad-ezer, den koning van
190 1Kon 12:27| hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning
191 1Kon 16:24| den naam van Semer, den heer des bergs, Samaria. ~
192 1Kon 18:7 | en zeide: Zijt gij mijn heer Elia? ~
193 1Kon 18:8 | ben het; ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
194 1Kon 18:10| koninkrijk is, waar mijn heer niet gezonden heeft, om
195 1Kon 18:11| zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier. ~
196 1Kon 18:13| 13 Is mijn heer niet aangezegd, wat ik gedaan
197 1Kon 18:14| zegt gij: Ga heen, zeg uw heer: Zie, Elia is hier, en hij
198 1Kon 20:4 | zeide: Naar uw woord, mijn heer de koning, ik ben uwe, en
199 1Kon 20:9 | van Benhadad: Zegt mijn heer den koning: Alles, waarom
200 1Kon 22:17| zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder
201 2Kon 2:3 | gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal?
202 2Kon 2:5 | gij, dat de HEERE heden uw heer van uw hoofd wegnemen zal?
203 2Kon 2:16| hen toch heengaan, en uw heer zoeken, of niet misschien
204 2Kon 2:19| is goed, gelijk als mijn heer ziet; maar het water is
205 2Kon 4:16| En zij zeide: Neen, mijn heer, gij, man Gods, lieg tegen
206 2Kon 4:28| Heb ik een zoon van mijn heer begeerd? Zeide ik niet:
207 2Kon 5:3 | haar vrouw: Och, of mijn heer ware voor het aangezicht
208 2Kon 5:4 | ging hij in en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo
209 2Kon 5:18| uw knecht: wanneer mijn heer in het huis van Rimmon zal
210 2Kon 5:20| man Gods, zeide: Zie, mijn heer heeft Naaman, dien Syrier
211 2Kon 5:22| zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden, om te
212 2Kon 5:25| hij in, en stond voor zijn heer. En Elisa zeide tot hem:
213 2Kon 6:5 | riep, en zeide: Ach, mijn heer, want het was geleend. ~
214 2Kon 6:12| knechten zeide: Neen, mijn heer koning! Maar Elisa, de profeet,
215 2Kon 6:15| jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe zullen wij doen. ~
216 2Kon 6:22| eten en drinken, en tot hun heer trekken. ~
217 2Kon 6:23| en zij trokken tot hun heer. Zo kwamen de benden der
218 2Kon 6:26| riep, zeggende: Help mij, heer koning! ~
219 2Kon 6:32| geruis der voeten van zijn heer achter hem? ~
220 2Kon 8:5 | Toen zeide Gehazi: Mijn heer koning! Dit is de vrouw,
221 2Kon 8:12| Hazael: Waarom weent mijn heer? En hij zeide: omdat ik
222 2Kon 8:14| Elisa, en kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: Wat
223 2Kon 9:7 | zult het huis van Achab, uw heer, slaan, opdat Ik het bloed
224 2Kon 9:31| Zimri, doodslager van zijn heer? ~
225 2Kon 10:2 | dewijl de zonen van uw heer bij u zijn, ook de wagenen
226 2Kon 10:9 | verbintenis gemaakt tegen mijn heer, en heb hem doodgeslagen;
227 2Kon 20:23| Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie;
228 2Kon 20:27| zeide tot hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u
229 2Kon 20:27| Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze
230 2Kon 21:4 | Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie,
231 2Kon 21:6 | hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE:
232 1Kro 12:19| hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~
233 1Kro 22:3 | zijn zij niet allen, o mijn heer koning, mijn heer tot knechten?
234 1Kro 22:3 | o mijn heer koning, mijn heer tot knechten? Waarom verzoekt
235 1Kro 22:3 | knechten? Waarom verzoekt mijn heer dit? Waarom zou het Israel
236 1Kro 22:23| Neem ze maar henen, en mijn heer de koning doe wat goed is
237 2Kro 2:14| wijzen, en de wijzen van mijn heer, uw vader David. ~
238 2Kro 2:15| 15 Zo zende nu mijn heer zijn knechten de tarwe en
239 2Kro 14:6 | gerebelleerd tegen zijn heer. ~
240 2Kro 19:16| zeide: Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder
241 Job 3:19 | de knecht vrij van zijn heer. ~
242 Psa 12:5 | lippen zijn onze! Wie is heer over ons? ~
243 Psa 105:21 | 21 Hij zette hem tot een heer over zijn huis, en tot een
244 Spre 27:18| vrucht eten; en die zijn heer waarneemt, zal geeerd worden. ~
245 Spre 30:10| van den knecht bij zijn heer, opdat hij u niet vloeke,
246 Jes 24:2 | gelijk de knecht, alzo zijn heer; gelijk de dienstmaagd,
247 Jes 36:8 | Nu dan, wed toch met mijn heer, den koning van Assyrie;
248 Jes 36:12 | Rabsake zeide: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u
249 Jes 36:12 | Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze
250 Jes 37:4 | Rabsake, denwelken zijn heer, de koning van Assyrie,
251 Jes 37:6 | Zo zult gijlieden tot uw heer zeggen: Zo zegt de HEERE:
252 Jer 22:18 | niet beklagen: Och, heer! of, och zijn majesteit! ~
253 Jer 34:5 | beklagen, zeggende: Och heer! want Ik heb het woord
254 Jer 37:20 | Nu dan, hoor toch, o mijn heer koning! laat toch mijn smeking
255 Jer 38:9 | 9 Mijn heer koning! deze mannen hebben
256 Jer 51:46 | geweld zijn in het land, heer over heer. ~
257 Jer 51:46 | zijn in het land, heer over heer. ~
258 Dan 1:10 | tot Daniel: Ik vreze mijn heer, den koning, die ulieder
259 Dan 4:19 | antwoordde en zeide: Mijn heer! de droom wedervare uw hateren,
260 Dan 4:24 | Allerhoogsten, hetwelk over mijn heer, den koning komen zal: ~
261 Mal 1:6 | eren, en een knecht zijn heer; ben Ik dan een Vader, waar
262 Matt 10:24| dienstknecht boven zijn heer. ~
263 Matt 10:25| dienstknecht gelijk zijn heer. Indien zij den Heere des
264 Matt 13:27| de dienstknechten van den heer des huizes gingen en zeiden
265 Matt 13:52| onderwezen, is gelijk aan een heer des huizes, die uit zijn
266 Matt 18:25| om te betalen, beval zijn heer, dat men hem zou verkopen,
267 Matt 18:26| nedervallende, aanbad hem, zeggende: Heer! wees lankmoedig over mij,
268 Matt 18:27| 27 En de heer van dezen dienstknecht,
269 Matt 18:31| verklaarden zij hunnen heer al wat er geschied was. ~
270 Matt 18:32| 32 Toen heeft hem zijn heer tot zich geroepen, en zeide
271 Matt 18:34| 34 En zijn heer, vertoornd zijnde, leverde
272 Matt 20:1 | der hemelen is gelijk een heer des huizes, die met den
273 Matt 20:8 | avond geworden was, zeide de heer des wijngaards, tot zijn
274 Matt 20:11| murmureerden zij tegen den heer des huizes, ~
275 Matt 21:30| antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en hij ging niet. ~
276 Matt 21:33| andere gelijkenis. Er was een heer des huizes, die een wijngaard
277 Matt 21:40| 40 Wanneer dan de heer des wijngaards komen zal,
278 Matt 24:43| Maar weet dit, dat zo de heer des huizes geweten had,
279 Matt 24:45| dienstknecht, denwelken zijn heer over zijn dienstboden gesteld
280 Matt 24:46| dienstknecht, welken zijn heer, komende, zal vinden alzo
281 Matt 24:48| zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; ~
282 Matt 24:50| 50 Zo zal de heer van dezen dienstknecht komen
283 Matt 25:11| andere maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! ~
284 Matt 25:11| maagden, zeggende: Heer, heer, doe ons open! ~
285 Matt 25:19| een langen tijd kwam de heer van dezelve dienstknechten,
286 Matt 25:20| vijf talenten, zeggende: Heer, vijf talenten hebt gij
287 Matt 25:21| 21 En zijn heer zeide tot hem: Wel, gij
288 Matt 25:22| kwam ook tot hem, en zeide: Heer, twee talenten hebt gij
289 Matt 25:23| 23 Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij
290 Matt 25:24| had, kwam ook en zeide: Heer, ik kende u, dat gij een
291 Matt 25:26| 26 Maar zijn heer, antwoordende, zeide tot
292 Matt 27:63| 63 Zeggende: Heer, wij zijn indachtig, dat
293 Mark 12:9 | 9 Wat zal dan de heer des wijngaards doen? Hij
294 Mark 13:35| gij weet niet, wanneer de heer des huizes komen zal, des
295 Mark 14:14| hij ingaat, zegt tot den heer des huizes: De Meester zegt:
296 Luk 12:36 | mensen gelijk, die op hun heer wachten, wanneer hij wederkomen
297 Luk 12:37 | dienstknechten, welke de heer, als hij komt, zal wakende
298 Luk 12:39 | weet dit, dat, indien de heer des huizes geweten had,
299 Luk 12:42 | voorzichtige huisbezorger, dien de heer over zijn dienstboden zal
300 Luk 12:43 | dienstknecht, welken zijn heer, als hij komt, zal vinden,
301 Luk 12:45 | zijn hart zou zeggen: Mijn heer vertoeft te komen; en zou
302 Luk 12:46 | 46 Zo zal de heer deszelven dienstknechts
303 Luk 13:8 | antwoordende, zeide tot hem: Heer, laat hem ook nog dit jaar,
304 Luk 13:25 | 25 Namelijk nadat de Heer des huizes zal opgestaan
305 Luk 14:21 | boodschapte deze dingen zijn heer. Toen werd de heer des huizes
306 Luk 14:21 | zijn heer. Toen werd de heer des huizes toornig, en zeide
307 Luk 14:22 | En de dienstknecht zeide: Heer, het is geschied, gelijk
308 Luk 14:23 | 23 En de heer zeide tot den dienstknecht:
309 Luk 16:3 | zal ik doen, dewijl mijn heer dit rentmeesterschap van
310 Luk 16:5 | eersten: Hoeveel zijt gij mijn heer schuldig? ~
311 Luk 16:8 | 8 En de heer prees den onrechtvaardigen
312 Luk 19:16 | de eerste kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft tien ponden
313 Luk 19:18 | de tweede kwam, en zeide: Heer, uw pond heeft vijf ponden
314 Luk 19:20 | een ander kwam, zeggende: Heer, zie hier uw pond, hetwelk
315 Luk 19:25 | 25 En zij zeiden tot hem: Heer, hij heeft tien ponden. ~
316 Luk 20:13 | 13 En de heer des wijngaards zeide: Wat
317 Luk 20:15 | zij hem. Wat zal dan de heer des wijngaards hun doen? ~
318 Joha 12:21| en baden hem, zeggende: Heer, wij wilden Jezus wel zien. ~
319 Joha 13:16| is niet meerder dan zijn heer, noch een gezant meerder,
320 Joha 15:15| dienstknecht weet niet, wat zijn heer doet; maar Ik heb u vrienden
321 Joha 15:20| is niet meerder dan zijn heer. Indien zij Mij vervolgd
322 Hand 19:26| niets zekers heb aan den heer te schrijven; daarom heb
323 Rom 14:4 | of hij valt zijn eigen heer; doch hij zal vastgesteld
324 Gal 4:1 | dienstknecht, hoewel hij een heer is van alles; ~
325 1Pet 3:6 | is geweest, hem noemende heer, welker dochters gij geworden
|