Book Chapter: Verse
1 Gen 4:9 | weet het niet; ben ik mijns broeders hoeder? ~
2 Gen 4:11 | heeft opengedaan, om uws broeders bloed van uw hand te ontvangen. ~
3 Gen 4:21 | 21 En de naam zijns broeders was Jubal; deze werd de
4 Gen 9:5 | hand eens iegelijken zijns broeders zal Ik de ziel des mensen
5 Gen 10:25 | aarde verdeeld; en zijns broeders naam was Joktan. ~
6 Gen 12:5 | huisvrouw, en Lot, zijns broeders zoon, en al hun have, die
7 Gen 13:8 | herders; want wij zijn mannen broeders. ~
8 Gen 18:7 | 7 En hij zeide: Mijn broeders! doet toch geen kwaad! ~
9 Gen 23:48 | geleid had, om de dochter des broeders van mijn heer voor zijn
10 Gen 25:23 | harig waren, gelijk zijns broeders Ezau's handen; en hij zegende
11 Gen 25:37 | over u gezet, en al zijn broeders heb ik hem tot knechten
12 Gen 25:44 | de hittige gramschap uws broeders kere; ~
13 Gen 25:45 | 45 Totdat de toorn uws broeders van u afkere, en hij vergeten
14 Gen 27:4 | zeide Jakob tot hen: Mijn broeders! van waar zijt gij? En zij
15 Gen 28:23 | 23 Toen nam hij zijn broeders met zich, en jaagde hem
16 Gen 29:11 | 11 Ruk mij toch uit mijns broeders hand, uit Ezau's hand; want
17 Gen 31:25 | van Jakob, Simeon en Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn
18 Gen 32:7 | geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht vlood. ~
19 Gen 34:2 | weidde de kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling),
20 Gen 34:4 | 4 Als nu zijn broeders zagen, dat hun vader hem
21 Gen 34:8 | 8 Toen zeiden zijn broeders tot hem: Zult gij dan ganselijk
22 Gen 34:10 | ik, en uw moeder, en uw broeders, om ons voor u ter aarde
23 Gen 34:11 | 11 Zijn broeders dan benijdden hem; doch
24 Gen 34:12 | 12 En zijn broeders gingen heen, om de kudde
25 Gen 34:13 | Israel tot Jozef: Weiden uw broeders niet bij Sichem? Kom, dat
26 Gen 35:8 | tot Onan: Ga in tot uws broeders huisvrouw, en trouw haar
27 Gen 35:8 | huisvrouw, en trouw haar in uws broeders naam, en verwek uw broeder
28 Gen 35:9 | geschiedde het, als hij tot zijns broeders huisvrouw inging, dat hij
29 Gen 35:11 | deze sterve, gelijk zijn broeders! Zo ging Thamar heen, en
30 Gen 41:3 | mijn vader nog? En zijn broeders konden hem niet antwoorden;
31 Gen 41:15 | en daarna spraken zijn broeders met hem. ~
32 Gen 41:16 | werd, dat men zeide: Jozefs broeders zijn gekomen! was het goed
33 Gen 41:24 | 24 En hij zond zijn broeders heen; en zij vertrokken;
34 Gen 42:31 | en tot hem zeggen: Mijn broeders en het huis mijns vaders,
35 Gen 43:1 | zeide: Mijn vader en mijn broeders, en hun schapen, en hun
36 Gen 43:5 | zeggende: Uw vader en uw broeders zijn tot u gekomen; ~
37 Gen 43:6 | aangezicht; doe uw vader en uw broeders in het beste van het land
38 Gen 43:12 | onderhield zijn vader, en zijn broeders, en het ganse huis zijns
39 Gen 45:8 | gij zijt het, u zullen uw broeders loven; uw hand zal zijn
40 Gen 46:8 | huis van Jozef, en zijn broeders, en het huis zijns vaders;
41 Gen 46:14 | weder in Egypte, hij en zijn broeders, en allen, die met hem opgetogen
42 Gen 46:15 | 15 Toen Jozefs broeders zagen, dat hun vader dood
43 Gen 46:18 | 18 Daarna kwamen ook zijn broeders, en vielen voor hem neder,
44 Exo 1:6 | gestorven was, en al zijn broeders, en al dat geslacht, ~
45 Lev 18:16 | schaamte der huisvrouw uws broeders niet ontdekken; het is de
46 Lev 18:16 | het is de schaamte uws broeders. ~
47 Lev 20:21 | En wanneer een man zijns broeders huisvrouw zal genomen hebben,
48 Lev 20:21 | heeft de schaamte zijns broeders ontdekt; zij zullen zonder
49 Lev 24:25 | zal het verkochte zijns broeders lossen. ~
50 Lev 24:46 | doen dienen; maar over uw broeders, de kinderen Israels, een
51 Lev 24:48 | voor hem zijn; een van zijn broeders zal hem lossen; ~
52 Num 20:3 | gegeven hadden, toen onze broeders voor het aangezicht des
53 Num 27:11 | Indien ook zijn vader geen broeders heeft, zo zult gij zijn
54 Num 31:59 | kinderen van Ruben: Zullen uw broeders ten strijde gaan, en zult
55 Deu 1:28 | zouden wij optrekken? Onze broeders hebben ons hart doen smelten,
56 Deu 22:1 | 1 Gij zult uws broeders os of klein vee niet zien
57 Deu 22:3 | aan al het verlorene uws broeders, dat van hem verloren zal
58 Deu 22:4 | 4 Gij zult uws broeders ezel of zijn os niet zien,
59 Deu 25:5 | 5 Wanneer broeders samenwonen, en een van hen
60 Deu 25:6 | staan in den naam zijns broeders, des verstorvenen; opdat
61 Deu 25:7 | Maar indien dezen man zijns broeders vrouw niet bevallen zal
62 Deu 25:7 | zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw opgaan naar de poort
63 Deu 25:7 | den plicht van eens mans broeders niet doen. ~
64 Deu 25:9 | 9 Zo zal zijns broeders vrouw voor de ogen der oudsten
65 Deu 25:9 | gedaan worden, die zijns broeders huis niet zal bouwen. ~
66 Joz 2:13 | zult behouden, als ook mijn broeders en mijn zusters, met alles,
67 Joz 2:18 | vader, en uw moeder, en uw broeders, en het ganse huisgezin
68 Joz 6:23 | en haar moeder, en haar broeders, en al wat zij had; ook
69 Joz 14:8 | 8 Maar mijn broeders, die met mij opgegaan waren,
70 Ric 7:19 | zeide hij: Het waren mijn broeders, zonen mijner moeder; zo
71 Ric 8:3 | 3 Toen spraken de broeders zijner moeder van hem, voor
72 Ric 8:24 | gesterkt hadden om zijn broeders te doden. ~
73 Ric 8:31 | de zoon van Ebed, en zijn broeders zijn te Sichem gekomen,
74 Ric 13:3 | onder de dochteren uwer broeders, en onder al mijn volk,
75 Ric 15:31 | 31 Toen kwamen zijn broeders af, en het ganse huis zijns
76 Ric 17:8 | Zora en te Esthaol, en hun broeders zeiden tot hen: Wat zegt
77 Ric 18:23 | zeide tot hen: Niet, mijn broeders, doet toch zo kwalijk niet;
78 Ric 20:22 | wanneer haar vaders of haar broeders zullen komen, om voor ons
79 1Sa 17:17 | David: Neem toch voor uw broeders een efa van dit geroost
80 1Sa 20:29 | ontslagen zijn, dat ik mijn broeders zie; hierom is hij aan des
81 1Sa 22:1 | spelonk van Adullam. En zijn broeders hoorden het, en het ganse
82 1Sa 30:23 | zult gij niet doen, mijn broeders, met hetgeen ons de HEERE
83 2Sa 14:7 | wij hem voor de ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft,
84 2Sa 19:41 | koning: Waarom hebben u onze broeders, de mannen van Juda, gestolen,
85 1Kon 2:15| koninkrijk omgewend en mijns broeders geworden is; want het is
86 1Kro 1:19| verdeeld is, en de naam zijns broeders was Joktan. ~
87 1Kro 4:9 | was heerlijker dan zijn broeders; en zijn moeder had zijn
88 1Kro 4:27| zes dochteren; maar zijn broeders hadden niet veel kinderen;
89 1Kro 5:13| 13 Hun broeders nu, naar hun vaderlijke
90 1Kro 6:44| 44 Hunne broeders nu, de kinderen van Merari,
91 1Kro 6:48| 48 Hun broeders nu, de Levieten, waren gegeven
92 1Kro 7:5 | 5 En hun broeders, in alle huisgezinnen van
93 1Kro 7:16| Peres, en de naams zijns broeders was Seres, en zijn zonen
94 1Kro 7:22| vele dagen leed; en zijn broeders kwamen om hem te troosten. ~
95 1Kro 9:13| 13 Daartoe hun broeders, hoofden in de huizen hunner
96 1Kro 9:17| Talmon, en Ahiman, en hun broeders; Sallum was het hoofd. ~
97 1Kro 9:19| zoon van Korah, en zijn broeders van het huis zijns vaders,
98 1Kro 9:25| 25 En hun broeders waren op hun dorpen, inkomende
99 1Kro 12:32| tweehonderd, en alle hun broeders pasten op hun woord; ~
100 1Kro 12:39| etende en drinkende; want hun broeders hadden voor hen wat toebereid. ~
101 1Kro 13:2 | zenden aan onze overige broeders, in alle landen van Israel,
102 1Kro 15:12| Levieten; heiligt u, gij en uw broeders, dat gij de ark des HEEREN,
103 1Kro 15:16| der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, stellen zouden
104 1Kro 15:18| 18 En met hen hun broeders van de tweede orde: Zecharja,
105 1Kro 24:22| de kinderen van Kis, haar broeders, namen ze. ~
106 1Kro 27:7 | en Obed, en Elzabad, zijn broeders, kloeke lieden; Elihu, en
107 1Kro 27:8 | en hun kinderen, en hun broeders, kloeke mannen in kracht
108 1Kro 27:9 | Meselemja nu had kinderen en broeders, kloeke lieden, achttien. ~
109 1Kro 27:25| 25 Maar zijn broeders van Eliezer waren dezen:
110 1Kro 27:30| Hebronieten was Hasabja, en zijn broeders, kloeke mannen, duizend
111 1Kro 27:32| 32 En zijn broeders waren kloeke lieden, twee
112 1Kro 29:2 | hij zeide: Hoort mij, mijn broeders, en mijn volk! Ik had in
113 2Kro 30:7 | als uw vaders en als uw broeders, die tegen den HEERE, den
114 2Kro 35:9 | Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en
115 2Kro 35:15| hun dienst, overmits hun broeders, de Levieten, voor hen bereidden. ~
116 2Kro 36:9 | Semaja, en Nethaneel, zijn broeders, mitsgaders Hasabja, en
117 2Kro 36:15| hun dienst, overmits hun broeders, de Levieten, voor hen bereidden. ~
118 Neh 12:36 | 36 En zijn broeders, Semaja, en Azareel, Milalai,
119 Job 6:15 | 15 Mijn broeders hebben trouwelooslijk gehandeld
120 Job 19:13 | 13 Mijn broeders heeft Hij verre van mij
121 Job 41:11 | Ook kwamen tot hem al zijn broeders, en al zijn zusters, en
122 Psa 133:1 | hoe liefelijk is het, dat broeders ook samenwonen. ~
123 Spre 19:7 | 7 Al de broeders des armen haten hem; hoeveel
124 Spre 27:10| niet; en ga ten huize uws broeders niet op den dag van uw tegenspoed.
125 Jes 67:5 | voor Zijn woord beeft! Uw broeders, die u haten, die u verre
126 Jes 67:20 | En zij zullen al uw broeders uit alle heidenen den HEERE
127 Jer 12:6 | 6 Want ook uw broeders en uws vaders huis, ook
128 Jer 49:10 | zaad is verstoord, ook zijn broeders, en zijn naburen, en hij
129 Eze 18:18 | onderdrukking onderdrukt heeft, des broeders goed geroofd heeft, en gedaan
130 Oba 1:12 | gezien hebben op den dag uws broeders, den dag zijner vervreemding;
131 Matt 1:2 | Jakob gewon Juda, en zijn broeders; ~
132 Matt 1:11| gewon Jechonias, en zijn broeders, omtrent de Babylonische
133 Matt 4:18| zee van Galilea, zag twee broeders, namelijk Simon, gezegd
134 Matt 4:21| zijnde, zag twee andere broeders, namelijk Jakobus, den zoon
135 Matt 5:47| 47 En indien gij uw broeders alleen groet, wat doet gij
136 Matt 7:3 | splinter, die in het oog uws broeders is, maar den balk, die in
137 Matt 7:5 | om den splinter uit uws broeders oog uit te doen. ~
138 Matt 12:46| sprak, ziet, Zijn moeder en broeders stonden buiten, zoekende
139 Matt 12:47| Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, zoekende
140 Matt 12:48| moeder, en wie zijn Mijn broeders? ~
141 Matt 12:49| Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders. ~
142 Matt 13:55| niet genaamd Maria, en Zijn broeders Jakobus en Joses, en Simon
143 Matt 19:29| verlaten hebben, huizen, of broeders, of zusters, of vader, of
144 Matt 20:24| zeer kwalijk van de twee broeders. ~
145 Matt 22:25| Nu waren er bij ons zeven broeders; en de eerste, een vrouw
146 Matt 23:8 | Christus; en gij zijt allen broeders. ~
147 Matt 25:40| een van deze Mijn minste broeders gedaan hebt, zo hebt gij
148 Mark 3:31| 31 Zo kwamen dan Zijn broeders en Zijn moeder; en buiten
149 Mark 3:32| Hem: Zie, Uw moeder en Uw broeders daar buiten zoeken U. ~
150 Mark 3:33| is Mijn moeder, of Mijn broeders? ~
151 Mark 3:34| Ziet, Mijn moeder en Mijn broeders. ~
152 Mark 6:18| geoorloofd de huisvrouw uws broeders te hebben. ~
153 Mark 10:29| verlaten heeft huis, of broeders, of zusters, of vader, of
154 Mark 10:30| in dezen tijd, huizen, en broeders, en zusters, en moeders,
155 Mark 12:20| 20 Er waren nu zeven broeders, en de eerste nam een vrouw,
156 Luk 6:41 | den splinter, die in uws broeders oog is, en den balk, die
157 Luk 6:42 | uit te doen, die in uws broeders oog is. ~
158 Luk 8:19 | 19 En Zijn moeder en Zijn broeders kwamen tot Hem, en konden
159 Luk 8:20 | zeiden: Uw moeder en Uw broeders staan daar buiten, begerende
160 Luk 8:21 | hen: Mijn moeder en Mijn broeders zijn dezen, die Gods Woord
161 Luk 14:12 | niet uw vrienden, noch uw broeders, noch uw magen, noch uw
162 Luk 14:26 | en vrouw, en kinderen, en broeders, en zusters, ja, ook zelfs
163 Luk 16:28 | 28 Want ik heb vijf broeders; dat hij hun dit betuige,
164 Luk 18:29 | heeft huis, of ouders, of broeders, of vrouw, of kinderen,
165 Luk 20:29 | 29 Er waren nu zeven broeders; en de eerste nam een vrouw,
166 Luk 21:16 | worden ook van ouders, en broeders, en magen, en vrienden;
167 Luk 22:32 | bekeerd zijn, zo versterk uw broeders. ~
168 Joha 2:12| en Zijn moeder, en Zijn broeders, en Zijn discipelen; en
169 Joha 7:3 | 3 Zo zeiden dan Zijn broeders tot Hem: Vertrek van hier,
170 Joha 7:5 | 5 Want ook Zijn broeders geloofden niet in Hem. ~
171 Joha 7:10| 10 Maar als Zijn broeders opgegaan waren, toen ging
172 Joha 20:17| Vader; maar ga heen tot Mijn broeders, en zeg hun: Ik vare op
173 Hand 1:16| 16 Mannen broeders, deze Schrift moest vervuld
174 Hand 2:29| 29 Gij mannen broeders, het is mij geoorloofd vrij
175 Hand 2:37| Wat zullen wij doen mannen broeders? ~
176 Hand 3:17| 17 En nu, broeders, ik weet, dat gij het door
177 Hand 6:1 | 1 De apostelen nu, en de broeders, die in Judea waren, hebben
178 Hand 6:12| mij gingen ook deze zes broeders, en wij zijn in des man
179 Hand 7:15| tot hen, zeggende: Mannen broeders, indien er enig woord van
180 Hand 7:26| 26 Mannen broeders, kinderen van het geslacht
181 Hand 7:38| zij u dan bekend, mannen broeders, dat door Dezen u vergeving
182 Hand 8:2 | zielen der heidenen tegen de broeders. ~
183 Hand 9:7 | en zeide tot hen: Mannen broeders, gij weet, dat God van over
184 Hand 9:13| Jakobus, zeggende: Mannen broeders, hoort mij. ~
185 Hand 9:22| voorgangers waren onder de broeders. ~
186 Hand 9:23| en de ouderlingen, en de broeders wensen den broederen uit
187 Hand 9:32| profeten waren, vermaanden de broeders met vele woorden, en versterkten
188 Hand 9:33| vertoefd hadden, lieten hen de broeders wederom gaan met vrede,
189 Hand 9:36| wederkeren, en bezoeken onze broeders in elke stad, in welke wij
190 Hand 10:40| zij in tot Lydia; en de broeders gezien hebbende, vertroostten
191 Hand 11:6 | trokken zij Jason en enige broeders voor de oversten der stad,
192 Hand 11:10| 10 En de broeders zonden terstond des nachts
193 Hand 11:14| 14 Doch de broeders zonden toen van stonde aan
194 Hand 12:27| wilde naar Achaje reizen, de broeders, hem vermaand hebbende,
195 Hand 14:32| 32 En nu, broeders, ik bevele u Gode, en den
196 Hand 15:7 | aan te Ptolemais, en de broeders gegroet hebbende, bleven
197 Hand 15:17| waren, ontvingen ons de broeders blijdelijk. ~
198 Hand 16:1 | 1 Mannen broeders en vaders, hoort mijn verantwoording,
199 Hand 16:5 | genomen hebbende tot de broeders, ben naar Damaskus gereisd,
200 Hand 17:1 | houdende, zeide: Mannen broeders! ik heb met alle goed geweten
201 Hand 17:5 | Paulus zeide: Ik wist niet, broeders! dat het de hogepriester
202 Hand 17:6 | riep in den raad: Mannen broeders, ik ben een Farizeer, eens
203 Hand 22:14| 14 Alwaar wij broeders vonden, en werden gebeden,
204 Hand 22:15| 15 En vandaar kwamen de broeders, van onze zaken gehoord
205 Hand 22:17| zeide hij tot hen: Mannen broeders, ik, die niets gedaan heb
206 Hand 22:21| ontvangen; noch iemand van de broeders, hier gekomen zijnde, heeft
207 Rom 1:13 | niet, dat u onbekend zij, broeders, dat ik menigmaal voorgenomen
208 Rom 7:1 | 1 Weet gij niet, broeders! (want ik spreek tot degenen,
209 Rom 7:4 | 4 Zo dan, mijn broeders, gij zijt ook der wet gedood
210 Rom 8:12 | 12 Zo dan, broeders, wij zijn schuldenaars niet
211 Rom 10:1 | 1 Broeders, de toegenegenheid mijns
212 Rom 11:25 | 25 Want ik wil niet, broeders, dat u deze verborgenheid
213 Rom 12:1 | 1 Ik bid u dan, broeders, door de ontfermingen Gods,
214 Rom 15:14 | 14 Doch, mijn broeders, ook ik zelf ben verzekerd
215 Rom 15:15 | stoutelijker geschreven, broeders, u als wederom dit indachtig
216 Rom 15:30 | 30 En ik bid u, broeders, door onzen Heere Jezus
217 Rom 16:14 | Patrobas, Hermes, en de broeders, die met hen zijn. ~
218 Rom 16:17 | 17 En ik bid u, broeders, neemt acht op degenen,
219 1Kor 1:10| 10 Maar ik bid u, broeders, door den Naam van onzen
220 1Kor 1:11| van u bekend gemaakt, mijn broeders, door die van het huisgezin
221 1Kor 1:26| Want gij ziet uw roeping, broeders, dat gij niet vele wijzen
222 1Kor 2:1 | 1 En ik, broeders, als ik tot u ben gekomen,
223 1Kor 3:1 | 1 En ik, broeders, kon tot u niet spreken
224 1Kor 4:6 | 6 En deze dingen, broeders, heb ik op mijzelven en
225 1Kor 6:5 | kunnen oordelen tussen zijn broeders? ~
226 1Kor 7:24| waarin hij geroepen is, broeders, die blijve in hetzelve
227 1Kor 7:29| 29 Maar dit zeg ik, broeders, dat de tijd voorts kort
228 1Kor 8:12| gijlieden, alzo tegen de broeders zondigende, en hun zwak
229 1Kor 9:5 | andere apostelen, en de broeders des Heeren, en Cefas? ~
230 1Kor 10:1 | 1 En ik wil niet, broeders, dat gij onwetende zijt,
231 1Kor 11:2 | 2 En ik prijs u, broeders, dat gij in alles mijner
232 1Kor 11:33| 33 Zo dan, mijn broeders, als gij samenkomt om te
233 1Kor 12:1 | van de geestelijke gaven, broeders, wil ik niet, dat gij onwetende
234 1Kor 14:6 | 6 En nu, broeders, indien ik tot u kwam, en
235 1Kor 14:20| 20 Broeders, wordt geen kinderen in
236 1Kor 14:26| 26 Wat is het dan, broeders? Wanneer gij samenkomt,
237 1Kor 14:39| 39 Zo dan, broeders, ijvert om te profeteren,
238 1Kor 15:1 | 1 Voorts, broeders, ik maak u bekend het Evangelie,
239 1Kor 15:6 | van meer dan vijfhonderd broeders op eenmaal, van welken het
240 1Kor 15:50| 50 Doch dit zeg ik, broeders, dat vlees en bloed het
241 1Kor 15:58| 58 Zo dan, mijn geliefde broeders! Zijt standvastig, onbewegelijk,
242 1Kor 16:15| 15 En ik bid u, broeders, gij kent het huis van Stefanas,
243 1Kor 16:20| 20 U groeten al de broeders. Groet elkander met een
244 2Kor 1:8 | 8 Want wij willen niet, broeders, dat gij onwetende zijt
245 2Kor 8:1 | Voorts maken wij u bekend, broeders, de genade van God, die
246 2Kor 8:23| medearbeider bij u; hetzij onze broeders, zij zijn afgezanten der
247 2Kor 9:3 | 3 Maar ik heb deze broeders gezonden, opdat onze roem,
248 2Kor 9:5 | heb dan nodig geacht deze broeders te vermanen, dat zij eerst
249 2Kor 11:9 | Want mijn gebrek hebben de broeders vervuld, die van Macedonie
250 2Kor 11:26| in gevaren onder de valse broeders; ~
251 2Kor 13:11| 11 Voorts, broeders, zijt blijde, wordt volmaakt,
252 Gal 1:2 | 2 En al de broeders, die met mij zijn, aan de
253 Gal 1:11 | 11 Maar ik maak u bekend, broeders, dat het Evangelie, hetwelk
254 Gal 3:15 | 15 Broeders, ik spreek naar den mens:
255 Gal 4:12 | want ook ik ben als gij; broeders, ik bid u; gij hebt mij
256 Gal 4:28 | 28 Maar wij, broeders, zijn kinderen der belofte,
257 Gal 4:31 | 31 Zo dan, broeders, wij zijn niet kinderen
258 Gal 5:11 | 11 Maar ik, broeders! Indien ik nog de besnijdenis
259 Gal 5:13 | zijt tot vrijheid geroepen, broeders, alleenlijk gebruikt de
260 Gal 6:1 | 1 Broeders, indien ook een mens vervallen
261 Gal 6:18 | Christus zij met uw geest, broeders! Amen. ~
262 Efez 6:10| 10 Voorts, mijn broeders, wordt krachtig in den Heere,
263 Fili 1:12| En ik wil, dat gij weet, broeders, dat hetgeen aan mij is
264 Fili 3:1 | 1 Voorts, mijn broeders, verblijdt u in den Heere.
265 Fili 3:13| 13 Broeders, ik acht niet, dat ik zelf
266 Fili 3:17| Weest mede mijn navolgers, broeders, en merkt op degenen, die
267 Fili 4:1 | geliefde en zeer gewenste broeders, mijn blijdschap en kroon,
268 Fili 4:8 | 8 Voorts, broeders, al wat waarachtig is, al
269 Fili 4:21| Christus Jezus; U groeten de broeders, die met mij zijn. ~
270 Kol 4:15 | 15 Groet de broeders, die in Laodicea zijn, en
271 1The 1:4 | 4 Wetende, geliefde broeders, uw verkiezing van God; ~
272 1The 2:1 | 1 Want gij weet zelven, broeders, onzen ingang tot u, dat
273 1The 2:9 | 9 Want gij gedenkt, broeders, onzen arbeid en moeite;
274 1The 2:14| 14 Want gij, broeders, zijt navolgers geworden
275 1The 2:17| 17 Maar wij, broeders, van u beroofd geweest zijnde
276 1The 3:7 | 7 Zo zijn wij daarom, broeders, over u in al onze verdrukking
277 1The 4:1 | 1 Voorts dan, broeders, wij bidden en vermanen
278 1The 4:10| zijn. Maar wij vermanen u, broeders, dat gij meer overvloedig
279 1The 4:13| 13 Doch, broeders, ik wil niet, dat gij onwetende
280 1The 5:1 | tijden en de gelegenheden, broeders! hebt gij niet van node,
281 1The 5:4 | 4 Maar gij, broeders, gij zijt niet in duisternis,
282 1The 5:12| 12 En wij bidden u, broeders, erkent degenen, die onder
283 1The 5:14| 14 En wij bidden u, broeders, vermaant de ongeregelden,
284 1The 5:25| 25 Broeders, bidt voor ons. ~
285 1The 5:26| 26 Groet al de broeders met een heiligen kus. ~
286 2The 1:3 | allen tijd danken over u, broeders, gelijk billijk is, omdat
287 2The 2:1 | 1 En wij bidden u, broeders, door de toekomst van onzen
288 2The 2:13| altijd God te danken over u, broeders, die van den Heere bemind
289 2The 2:15| 15 Zo dan, broeders, staat vast en houdt de
290 2The 3:1 | 1 Voorts, broeders, bidt voor ons, opdat het
291 2The 3:6 | 6 En wij bevelen u, broeders, in den Naam van onzen Heere
292 2The 3:13| 13 En gij, broeders, vertraagt niet in goed
293 1Tim 5:1 | een vader; de jonge als broeders; ~
294 1Tim 6:2 | niet verachten, omdat zij broeders zijn; maar zullen hen te
295 2Tim 4:21| Linus, en Klaudia, en al de broeders. ~
296 Heb 2:11 | Hij Zich niet schaamt hen broeders te noemen. ~
297 Heb 3:1 | 1 Hierom, heilige broeders, die der hemelse roeping
298 Heb 3:12 | 12 Ziet toe, broeders, dat niet te eniger tijd
299 Heb 10:19 | 19 Dewijl wij dan, broeders, vrijmoedigheid hebben,
300 Heb 13:22 | 22 Doch ik bid u, broeders, verdraagt het woord dezer
301 Jako 1:2 | voor grote vreugde, mijn broeders, wanneer gij in velerlei
302 Jako 1:16| Dwaalt niet, mijn geliefde broeders! ~
303 Jako 1:19| 19 Zo dan, mijn geliefde broeders, een iegelijk mens zij ras
304 Jako 2:1 | 1 Mijn broeders, hebt niet het geloof van
305 Jako 2:5 | 5 Hoort, mijn geliefde broeders, heeft God niet uitverkoren
306 Jako 2:14| nuttigheid is het, mijn broeders, indien iemand zegt, dat
307 Jako 3:1 | niet vele meesters, mijn broeders, wetende, dat wij te meerder
308 Jako 3:10| vervloeking. Dit moet, mijn broeders, alzo niet geschieden. ~
309 Jako 3:12| 12 Kan ook, mijn broeders, een vijgeboom olijven voortbrengen,
310 Jako 4:11| 11 Broeders, spreekt niet kwalijk van
311 Jako 5:7 | Zo zijt dan lankmoedig, broeders, tot de toekomst des Heeren.
312 Jako 5:9 | Zucht niet tegen elkander, broeders, opdat gij niet veroordeeld
313 Jako 5:10| 10 Mijn broeders, neemt tot een voorbeeld
314 Jako 5:12| Doch voor alle dingen, mijn broeders, zweert niet, noch bij den
315 Jako 5:19| 19 Broeders, indien iemand onder u van
316 1Pet 3:8 | eensgezind, medelijdend, de broeders liefhebbende, met innerlijke
317 2Pet 1:10| 10 Daarom, broeders, benaarstigt u te meer,
318 1Joh 2:7 | 7 Broeders! Ik schrijf u geen nieuw
319 1Joh 3:13| Verwondert u niet, mijn broeders, zo u de wereld haat. ~
320 1Joh 3:14| het leven, dewijl wij de broeders liefhebben; die zijn broeder
321 1Joh 3:16| wij zijn schuldig voor de broeders het leven te stellen. ~
322 3Joh 1:3 | verblijd geweest, als de broeders kwamen, en getuigden van
323 3Joh 1:10| zo ontvangt hij zelf de broeders niet, en verhindert degenen,
324 Open 6:11| mededienstknechten en hun broeders zouden vervuld zijn, die
|