Book Chapter: Verse
1 Gen 20:14 | en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan Hagar, die
2 Gen 20:15 | 15 Als nu het water van de fles uit was, zo
3 Gen 20:19 | ging, en vulde de fles met water, en gaf den jongen te drinken. ~
4 Gen 23:13 | dezer stad zijn uitgaande om water te putten; ~
5 Gen 23:32 | kemelen stro en voeder; en water om zijn voeten te wassen,
6 Gen 24:19 | aldaar een put van levend water. ~
7 Gen 24:20 | Izaks herders, zeggende: Dit water hoort ons toe! Daarom noemde
8 Gen 24:32 | zij zeiden hem: Wij hebben water gevonden. ~
9 Gen 27:73 | in de drinkbakken van het water, waar de kudde kwam drinken,
10 Gen 34:24 | kuil was ledig; er was geen water in. ~
11 Gen 39:24 | huis van Jozef, en hij gaf water; en zij wiesen hun voeten;
12 Exo 2:10 | Want ik heb hem uit het water getogen. ~
13 Exo 7:15 | hij zal uitgaan naar het water toe, zo stel u tegen hem
14 Exo 7:17 | in mijn hand is, op het water, dat in deze rivier is,
15 Exo 7:18 | vermoeid worden, dat zij het water uit de rivier drinken mogen. ~
16 Exo 7:20 | den staf op, en sloeg het water, dat in de rivier was, voor
17 Exo 7:20 | zijn knechten; en al het water in de rivier werd in bloed
18 Exo 7:21 | zodat de Egyptenaars het water uit de rivier niet drinken
19 Exo 7:24 | groeven rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden
20 Exo 7:24 | want zij konden van het water der rivier niet drinken. ~
21 Exo 8:20 | aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan, en zeg tot hem:
22 Exo 12:9 | rauw eten, ook geenszins in water gezoden; maar aan het vuur
23 Exo 15:22 | woestijn, en vonden geen water. ~
24 Exo 15:23 | Mara; doch zij konden het water van Mara niet drinken, want
25 Exo 15:25 | hout, dat wierp hij in dat water; toen werd het water zoet.
26 Exo 15:25 | dat water; toen werd het water zoet. Aldaar stelde Hij
27 Exo 17:1 | Rafidim. Daar nu was geen water voor het volk om te drinken. ~
28 Exo 17:2 | zeide: Geeft gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes
29 Exo 17:3 | volk aldaar dorstte naar water, zo murmureerde het volk
30 Exo 17:6 | rotssteen slaan, zo zal er water uitgaan, dat het volk drinke.
31 Exo 23:25 | zo zal Hij uw brood en uw water zegenen; en Ik zal de krankheden
32 Exo 29:4 | samenkomst; en gij zult hen met water wassen. ~
33 Exo 30:18 | het altaar, en gij zult water daarin doen; ~
34 Exo 30:20 | zo zullen zij zich met water wassen, opdat zij niet sterven;
35 Exo 32:20 | en strooide het op het water, en deed het den kinderen
36 Exo 33:20 | en strooide het op het water, en deed het den kinderen
37 Exo 34:51 | brood, en hij dronk geen water; en Hij schreef op de tafelen
38 Exo 40:7 | het altaar; en gij zult water daar in doen. ~
39 Exo 40:12 | samenkomst; en gij zult hen met water wassen. ~
40 Exo 40:30 | het altaar; en hij deed water daarin om te wassen. ~
41 Lev 1:9 | zijn schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal
42 Lev 1:13 | de schenkelen zal men met water wassen; en de priester zal
43 Lev 6:28 | zal het geschuurd en in water gespoeld worden. ~
44 Lev 8:6 | naderen, en wies hen met dat water. ~
45 Lev 8:21 | schenkelen wies hij met water; en Mozes stak dien gehelen
46 Lev 11:32 | gedaan wordt; het zal in het water gestoken worden, en onrein
47 Lev 11:34 | die men eet, waarop het water zal gekomen zijn, die zal
48 Lev 11:38 | 38 Maar als water op het zaad gedaan zal worden,
49 Lev 14:5 | aarden vat, over levend water. ~
50 Lev 14:6 | vogels, die boven het levende water geslacht is. ~
51 Lev 14:8 | afscheren, en zich in het water afwassen, zo zal hij rein
52 Lev 14:9 | wassen, en zijn vlees met water baden, zo zal hij rein zijn. ~
53 Lev 14:50 | aarden vat, over levend water. ~
54 Lev 14:51 | vogels en in het levende water dopen; en hij zal dat huis
55 Lev 14:52 | vogels, en met dat levend water, en met den levenden vogel,
56 Lev 15:5 | klederen wassen, en zich met water baden, en zal onrein zijn
57 Lev 15:6 | klederen wassen, en zich met water baden, en zal onrein zijn
58 Lev 15:7 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
59 Lev 15:8 | wassen, en zal zich met water baden, en onrein zijn tot
60 Lev 15:10 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
61 Lev 15:11 | zonder zijn handen met water gespoeld te hebben, die
62 Lev 15:11 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
63 Lev 15:12 | alle houten vat zal met water gespoeld worden. ~
64 Lev 15:13 | zal zijn vlees met levend water baden, zo zal hij rein zijn. ~
65 Lev 15:16 | zal zijn ganse vlees met water baden, en onrein zijn tot
66 Lev 15:17 | bijliggens wezen zal, dat zal met water gewassen worden, en onrein
67 Lev 15:18 | daarom zullen zij zich met water baden, en onrein zijn tot
68 Lev 15:21 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
69 Lev 15:22 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
70 Lev 15:27 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
71 Lev 16:4 | daarom zal hij zijn vlees met water baden, als hij ze zal aandoen. ~
72 Lev 16:24 | in de heilige plaats met water baden, en zijn klederen
73 Lev 16:26 | wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij
74 Lev 16:28 | wassen, en zijn vlees met water baden; en daarna zal hij
75 Lev 17:15 | klederen wassen, en zich met water baden, en onrein zijn tot
76 Lev 22:6 | maar zal zijn vlees met water baden. ~
77 Num 5:17 | En de priester zal heilig water in een aarden vat nemen;
78 Num 5:17 | priester nemen, en in het water doen. ~
79 Num 5:18 | priesters zal dat bitter water zijn, hetwelk den vloek
80 Num 5:19 | wees vrij van dit bitter water, hetwelk den vloek medebrengt! ~
81 Num 5:22 | 22 Dat ditzelve water, hetwelk de vervloeking
82 Num 5:23 | hij zal het met het bitter water uitdoen. ~
83 Num 5:24 | zal die vrouw dat bitter water, hetwelk de vervloeking
84 Num 5:24 | te drinken geven, dat het water, hetwelk de vervloeking
85 Num 5:26 | aansteken; en daarna zal hij dat water die vrouw te drinken geven. ~
86 Num 5:27 | 27 Als hij haar nu dat water zal te drinken gegeven hebben,
87 Num 5:27 | overtreden hebben, dat het water, hetwelk vervloeking medebrengt,
88 Num 8:7 | reinigen: spreng op hen water der ontzondiging; en zij
89 Num 20:2 | 2 En er was geen water voor de vergadering; toen
90 Num 20:5 | granaatappelen; ook is er geen water om te drinken. ~
91 Num 20:8 | hun ogen, zo zal zij hun water geven; alzo zult gij hun
92 Num 20:8 | geven; alzo zult gij hun water voortbrengen uit den steenrots,
93 Num 20:10 | wederspannigen, zullen wij water voor ulieden uit deze steenrots
94 Num 20:17 | wijngaarden, noch zullen het water der putten drinken; wij
95 Num 20:19 | optrekken, en indien wij van uw water drinken, ik en mijn vee,
96 Num 21:5 | is geen brood, ook geen water, en onze ziel walgt over
97 Num 21:16 | het volk, zo zal Ik hun water geven. ~
98 Num 21:22 | wijngaarden; wij zullen het water der putten niet drinken;
99 Num 24:6 | als de cederbomen aan het water. ~
100 Num 24:7 | 7 Er zal water uit zijn emmeren vloeien,
101 Num 31:23 | evenwel zal het door het water der afzondering ontzondigd
102 Num 31:23 | lijdt, zult gij door het water laten doorgaan. ~
103 Num 32:14 | Rafidim; doch daar was geen water voor het volk, om te drinken. ~
104 Deu 2:6 | gij etet; en ook zult gij water voor geld van hen kopen,
105 Deu 2:28 | dat ik ete, en geef mij water voor geld, dat ik drinke;
106 Deu 4:18 | van enigen vis, die in het water is onder de aarde; ~
107 Deu 5:8 | op de aarde is; of in het water onder de aarde is; ~
108 Deu 8:15 | schorpioenen, en dorheid, waar geen water was; Die u water uit de
109 Deu 8:15 | waar geen water was; Die u water uit de keiachtige rots voortbracht; ~
110 Deu 9:9 | geen brood, en dronk geen water. ~
111 Deu 9:18 | geen brood, en dronk geen water; om al uw zonde, die gij
112 Deu 11:11 | en van dalen; het drinkt water bij den regen des hemels; ~
113 Deu 12:16 | op de aarde uitgieten als water. ~
114 Deu 12:24 | zult gij het uitgieten als water; ~
115 Deu 15:23 | op de aarde uitgieten als water. ~
116 Deu 23:4 | tegengekomen zijn met brood en met water, als gij uit Egypte uittoogt;
117 Deu 23:11 | naken van den avond met water zal baden; en als de zon
118 Joz 3:8 | aan het uiterste van het water van de Jordaan, staat stil
119 Joz 3:13 | ganse aarde, dragen, in het water van de Jordaan zullen rusten,
120 Joz 3:15 | in het uiterste van het water (de Jordaan nu was vol al
121 Joz 7:5 | des volks, en het werd tot water. ~
122 Joz 15:7 | landpale doorgaan tot het water van En-semes, en haar uitgangen
123 Joz 16:1 | Jordaan bij Jericho, aan het water van Jericho, oostwaarts,
124 Ric 4:28 | ook dropen de wolken van water. ~
125 Ric 4:35 | tussen de plaatsen, waar men water schept, spreekt aldaar te
126 Ric 4:49 | 25 Water eiste hij, melk gaf zij;
127 Ric 6:4 | doe hen afgaan naar het water, en Ik zal ze u aldaar beproeven;
128 Ric 6:5 | het volk afgaan naar het water. Toen zeide de HEERE tot
129 Ric 6:5 | wie met zijn tong uit het water zal lekken, gelijk als een
130 Ric 6:6 | op hun knieen gebukt, om water te drinken. ~
131 Ric 14:19 | in Lechi is, en er ging water uit van dezelve, en hij
132 1Sa 7:6 | te Mizpa, en zij schepten water, en goten het uit voor het
133 1Sa 9:11 | maagden, die uitgingen om water te putten; en zij zeiden
134 1Sa 25:11 | dan mijn brood, en mijn water, en mijn geslacht vlees
135 1Sa 30:11 | hij at, en zij gaven hem water te drinken. ~
136 1Sa 30:12 | geen brood gegeten, noch water gedronken. ~
137 2Sa 14:14 | dood sterven, en wezen als water, dat, ter aarde uitgestort
138 2Sa 17:21 | gaat haastelijk over het water, want alzo heeft Achitofel
139 2Sa 21:10 | van den oogst, totdat er water op hen drupte van den hemel;
140 2Sa 23:15 | lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems
141 2Sa 23:16 | der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput,
142 1Kon 13:8 | plaats geen brood eten, noch water drinken. ~
143 1Kon 13:9 | zult geen brood eten, noch water drinken; en gij zult niet
144 1Kon 13:16| geen brood eten, noch met u water drinken, in deze plaats. ~
145 1Kon 13:17| aldaar noch brood eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren,
146 1Kon 13:18| huis, dat hij brood ete en water drinke. Doch hij loog hem. ~
147 1Kon 13:19| brood in zijn huis, en dronk water. ~
148 1Kon 13:22| en hebt brood gegeten en water gedronken ter plaatse, waarvan
149 1Kon 13:22| zult geen brood eten noch water drinken; zo zal uw dood
150 1Kon 14:15| gelijk een riet in het water omgedreven wordt, en zal
151 1Kon 18:4 | onderhield hen met brood en water. ~
152 1Kon 18:13| spelonk, en die met brood en water onderhouden heb? ~
153 1Kon 18:34| zeide: Vult vier kruiken met water, en giet het op het brandoffer
154 1Kon 18:35| 35 Dat het water rondom het altaar liep;
155 1Kon 18:35| vulde hij ook de groeve met water. ~
156 1Kon 18:38| dat stof, ja, lekte dat water op, hetwelk in de groeve
157 1Kon 19:6 | gebakken, en een fles met water; alzo at hij, en dronk,
158 1Kon 22:27| der bedruktheid, en met water der bedruktheid, totdat
159 2Kon 2:8 | hem samen, en sloeg het water, en het werd herwaarts en
160 2Kon 2:14| afgevallen was, en sloeg het water, en zeide: Waar is de HEERE,
161 2Kon 2:14| Dezelve? En hij sloeg het water, en het werd herwaarts en
162 2Kon 2:19| mijn heer ziet; maar het water is kwaad, en het land onvruchtbaar. ~
163 2Kon 2:21| zegt de HEERE: Ik heb dit water gezond gemaakt, er zal geen
164 2Kon 2:22| 22 Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag,
165 2Kon 3:9 | dat hen navolgde, geen water. ~
166 2Kon 3:11| de zoon van Safat, die water op Elia's handen goot. ~
167 2Kon 3:17| nochtans zal dit dal met water vervuld worden, zodat gij
168 2Kon 3:20| spijsoffer offert, dat er, ziet, water door den weg van Edom kwam,
169 2Kon 3:20| Edom kwam, en het land met water vervuld werd. ~
170 2Kon 3:22| opmaakten, en de zon over dat water oprees, zagen de Moabieten
171 2Kon 3:22| zagen de Moabieten dat water tegenover rood, gelijk bloed. ~
172 2Kon 6:5 | velde, dat het ijzer in het water viel; en hij riep, en zeide:
173 2Kon 6:22| gevangen hadt? Zet hun brood en water voor, dat zij eten en drinken,
174 2Kon 8:15| een deken nam, en in het water doopte, en over zijn aangezicht
175 2Kon 20:27| ulieden hun drek eten, en hun water drinken zullen? ~
176 2Kon 20:31| en drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
177 2Kon 22:20| watergang gemaakt heeft, en water in de stad gebracht heeft,
178 1Kro 11:17| lust, en zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems
179 1Kro 11:18| der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems bornput,
180 2Kro 19:26| der bedruktheid, en met water der bedruktheid, totdat
181 Ezra 10:6 | geen brood, en dronk geen water, want hij bedreef rouw over
182 Neh 4:23 | iegelijk had zijn geweer en water. ~ ~
183 Neh 9:15 | voor hun honger, en hun water uit de steenrots voortgebracht
184 Neh 9:20 | geweerd van hun mond, en water hebt Gij hun gegeven voor
185 Neh 13:2 | tegengekomen met brood en met water, ja, Bileam tegen hen gehuurd
186 Job 3:24 | brullingen worden uitgestort als water. ~
187 Job 5:10 | regen geeft op de aarde, en water zendt op de straten; ~
188 Job 8:11 | Groeit het rietgras zonder water? ~
189 Job 15:16 | het onrecht indrinkt als water? ~
190 Job 22:7 | Den moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van
191 Job 22:11 | duisternis niet, en des water overvloed bedekt u. ~
192 Job 29:19 | wortel was uitgebreid aan het water, en dauw vernachtte op mijn
193 Job 34:7 | drinkt de bespotting in als water; ~
194 Job 37:34 | opdat een overvloed van water u bedekke? ~
195 Psa 22:15 | 15 Ik ben uitgestort als water, en al mijn beenderen hebben
196 Psa 58:8 | 8 Laat hen smelten als water, laat hen daarhenen drijven;
197 Psa 63:2 | land, dor en mat, zonder water. ~
198 Psa 66:12 | waren in het vuur en in het water gekomen; maar Gij hebt ons
199 Psa 77:18 | 18 De dikke wolken goten water uit; de bovenste wolken
200 Psa 79:3 | bloed rondom Jeruzalem als water vergoten; en er was niemand,
201 Psa 88:18 | dag omringen zij mij als water; te zamen omgeven zij mij. ~
202 Psa 109:18 | binnenste van hem als het water, en als de olie in zijn
203 Psa 136:6 | Dien, Die de aarde op het water uitgespannen heeft; want
204 Spre 5:15| 15 Drink water uit uw bak, en vloeden uit
205 Spre 8:24| fonteinen waren, zwaar van water; ~
206 Spre 17:14| krakeels is gelijk een, die het water opening geeft; daarom verlaat
207 Spre 25:21| hij dorstig is, geef hem water te drinken; ~
208 Spre 25:25| een ver land is als koud water op een vermoeide ziel. ~
209 Spre 27:19| 19 Gelijk in het water het aangezicht is tegen
210 Spre 30:16| baarmoeder, de aarde, die van water niet verzadigd wordt, en
211 Pred 11:1 | Werp uw brood uit op het water, want gij zult het vinden
212 Jes 1:22 | uw wijn is vermengd met water. ~
213 Jes 1:30 | en als een hof, die geen water heeft. ~
214 Jes 12:3 | 3 En gijlieden zult water scheppen met vreugde uit
215 Jes 21:14 | den dorstige tegemoet met water; de inwoners des lands van
216 Jes 30:14 | den haard te nemen, of om water te scheppen uit een gracht. ~
217 Jes 35:7 | dorre land zal tot staand water worden, en het dorstige
218 Jes 36:12 | hun drek eten, en hun water drinken zullen? ~
219 Jes 36:16 | en drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
220 Jes 41:17 | en nooddruftigen zoeken water, maar er is geen, hun tong
221 Jes 43:2 | Wanneer gij zult gaan door het water, Ik zal bij u zijn, en door
222 Jes 44:3 | 3 Want Ik zal water gieten op de dorstigen,
223 Jes 44:12 | wordt, hij drinkt geen water, totdat hij amechtig wordt. ~
224 Jes 48:21 | woeste plaatsen; Hij deed hun water uit den rotssteen vlieten;
225 Jes 50:2 | vis stinkt, omdat er geen water is, en sterft van dorst. ~
226 Jer 2:13 | gebroken bakken, die geen water houden. ~
227 Jer 6:7 | Gelijk een bornput zijn water opgeeft, alzo geeft zij
228 Jer 9:1 | Och, dat mijn hoofd water ware, en mijn oog een springader
229 Jer 9:18 | nederdalen, en onze oogleden van water vlieten. ~
230 Jer 13:1 | maar breng hem niet in het water. ~
231 Jer 14:3 | zenden hun kleinen naar water; zij komen tot de grachten,
232 Jer 14:3 | grachten, zij vinden geen water, zij komen met hun vaten
233 Jer 17:8 | als een boom, die aan het water geplant is, en zijn wortelen
234 Jer 38:6 | den kuil nu was geen water, maar slijk; en Jeremia
235 Jer 41:12 | vonden hem aan het grote water, dat bij Gibeon is. ~
236 Klaa 1:16| oog, mijn oog vliet af van water, omdat de trooster, die
237 Klaa 1:41| aangezicht des Heeren als water; hef uw handen tot Hem op
238 Klaa 2:4 | 4 Ons water moeten wij voor geld drinken;
239 Eze 4:11 | 11 Gij zult ook water naar zekere maat drinken,
240 Eze 4:16 | met kommer eten, en het water met zekere maat en
241 Eze 7:17 | zullen henenvlieten als water. ~
242 Eze 12:18 | brood eten met beven, en uw water zult gij met beroerte en
243 Eze 12:19 | met kommer eten, en hun water zullen zij met verbaasdheid
244 Eze 16:4 | afgesneden; en gij waart niet met water gewassen, toen Ik u aanschouwde;
245 Eze 16:9 | Daarna wies Ik u met water, en Ik spoelde uw bloed
246 Eze 21:7 | inkrimpen, en alle knieen als water henenvlieten; ziet, het
247 Eze 24:3 | zet hem toe, en giet ook water daarin. ~
248 Eze 31:14 | takken, en geen bomen, die water drinken, op zichzelven
249 Eze 31:16 | Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich
250 Eze 32:2 | rivieren, en beroerdet het water met uw voeten, en vermodderdet
251 Eze 36:25 | 25 Dan zal Ik rein water op u sprengen, en gij zult
252 Dan 1:12 | het gezaaide te eten, en water te drinken. ~
253 Dan 12:6 | linnen, Die boven op het water der rivier was: Tot hoe
254 Dan 12:7 | linnen, Die boven op het water van de rivier was, en Hij
255 Hos 2:4 | die mij mijn brood en mijn water, mijn wol en mijn vlas,
256 Hos 5:10 | Mijn verbolgenheid, als water, over hen uitgieten. ~
257 Hos 10:7 | afgehouwen, als schuim op het water. ~
258 Joe 3:18 | stromen van Juda vol van water gaan; en er zal een
259 Amos 4:8 | tot een stad, opdat zij water mochten drinken, maar werden
260 Amos 8:11| naar brood, noch dorst naar water, maar om te horen de woorden
261 Jona 3:7 | ze niet weiden, noch water drinken. ~
262 Nah 3:8 | rivieren? die rondom henen water heeft, welker voormuur de
263 Nah 3:14 | 14 Schep u water ter belegering; versterk
264 Zac 9:11 | uit den kuil, daar geen water in is, uitgelaten. ~
265 Matt 2:34| 11 Ik doop u wel met water tot bekering; maar Die na
266 Matt 2:39| terstond opgeklommen uit het water; en ziet, de hemelen werden
267 Matt 8:32| en zij stierven in het water. ~
268 Matt 10:42| alleenlijk een beker koud water, in den naam eens discipels,
269 Matt 14:28| mij tot U te komen op het water. ~
270 Matt 14:29| schip, en wandelde op het water, om tot Jezus te komen. ~
271 Matt 17:15| vuur, en menigmaal in het water. ~
272 Matt 27:24| er oproer werd, nam hij water en wies de handen voor de
273 Mark 1:8 | ulieden wel gedoopt met water, maar Hij zal u dopen met
274 Mark 1:10| terstond als Hij uit het water opklom, zag Hij de hemelen
275 Mark 9:22| ook in het vuur en in het water geworpen, om hem te verderven;
276 Mark 9:41| zo wie ulieden een beker water zal te drinken geven in
277 Mark 14:13| ontmoeten, dragende een kruik water, volgt dien; ~
278 Luk 3:16 | zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt, Die sterker
279 Luk 7:44 | ben in uw huis gekomen; water hebt gij niet tot Mijn voeten
280 Luk 8:25 | Hij ook de winden en het water gebiedt, en zij zijn Hem
281 Luk 16:24 | uiterste zijns vingers in het water dope, en verkoele mijn tong;
282 Joha 1:26| hun, zeggende: Ik doop met water, maar Hij staat midden onder
283 Joha 1:31| gekomen, dopende met het water. ~
284 Joha 1:33| gezonden heeft, om te dopen met water, Die had mij gezegd: Op
285 Joha 2:7 | Vult de watervaten met water. En zij vulden ze tot boven
286 Joha 2:9 | Als nu de hofmeester het water, dat wijn geworden was,
287 Joha 2:9 | maar de dienaren, die het water geschept hadden, wisten
288 Joha 3:5 | iemand niet geboren wordt uit water en Geest, hij kan in het
289 Joha 4:7 | een vrouw uit Samaria om water te putten. Jezus zeide tot
290 Joha 4:10| begeerd, en Hij zoude u levend water gegeven hebben. ~
291 Joha 4:11| hebt Gij dan het levend water? ~
292 Joha 4:13| Een ieder, die van dit water drinkt, zal wederom dorsten: ~
293 Joha 4:14| gedronken zal hebben van het water, dat Ik hem geven zal, dien
294 Joha 4:14| eeuwigheid niet dorsten; maar het water, dat Ik hem zal geven, zal
295 Joha 4:14| hem worden een fontein van water, springende tot in het eeuwige
296 Joha 4:15| Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij niet dorste,
297 Joha 4:46| in Galilea, waar Hij het water wijn gemaakt had. En er
298 Joha 5:4 | badwater, en beroerde het water; die dan eerst daarin kwam,
299 Joha 5:4 | na de beroering van het water, die werd gezond, van wat
300 Joha 5:7 | het badwater, wanneer het water beroerd wordt; en terwijl
301 Joha 13:5 | 5 Daarna goot Hij water in het bekken, en begon
302 Joha 19:34| terstond kwam er bloed en water uit. ~
303 Hand 1:5 | Johannes doopte wel met water, maar gij zult met den Heiligen
304 Hand 5:47| 47 Kan ook iemand het water weren, dat dezen niet gedoopt
305 Hand 6:16| Johannes doopte wel met water, maar gijlieden zult gedoopt
306 1Tim 5:23| 23 Drink niet langer water alleen, maar gebruik een
307 Heb 9:19 | kalveren en bokken, met water, en purperen wol, en hysop,
308 Heb 10:22 | gewassen zijnde met rein water. ~
309 Jako 3:12| geen fontein zout en zoet water voortbrengen. ~
310 1Pet 3:20| behouden werden door het water. ~
311 2Pet 3:5 | zijn, en de aarde uit het water en in het water bestaande; ~
312 2Pet 3:5 | uit het water en in het water bestaande; ~
313 2Pet 3:6 | wereld, die toen was, met het water van den zondvloed bedekt
314 1Joh 5:6 | het, Die gekomen is door water en bloed, namelijk Jezus,
315 1Joh 5:6 | Christus; niet door het water alleen, maar door het water
316 1Joh 5:6 | water alleen, maar door het water en het bloed. En de Geest
317 1Joh 5:8 | aarde, de Geest, en het water, en het bloed; en die drie
318 Open 12:15| haar mond achter de vrouw water als een rivier, opdat hij
319 Open 16:12| rivier, den Eufraat; en zijn water is uitgedroogd, opdat bereid
320 Open 21:6 | geven uit de fontein van het water des levens voor niet. ~
321 Open 22:1 | een zuivere rivier van het water des levens, klaar als kristal,
322 Open 22:17| kome; en die wil, neme het water des levens om niet. ~
|