Book Chapter: Verse
1 Gen 4:23 | rede! Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde,
2 Gen 11:3 | ons tichelen strijken, en wel doorbranden! En de tichel
3 Gen 12:13 | mijn zuster; opdat het mij wel ga om u, en mijn ziel om
4 Gen 17:11 | nu en Sara waren oud, en wel bedaagd; het had Sara opgehouden
5 Gen 23:1 | 1 Abraham nu was oud, en wel bedaagd; en de HEERE had
6 Gen 27:6 | zeide hij tot hen: Is het wel met hem? En zij zeiden:
7 Gen 27:6 | hem? En zij zeiden: Het is wel; en zie, Rachel, zijn dochter,
8 Gen 29:9 | uw maagschap, en Ik zal wel bij u doen! ~
9 Gen 36:23 | deed, dat deed de HEERE wel gedijen. ~ ~ ~ ~
10 Gen 36:37 | bij uzelven, wanneer het u wel gaan zal, en doe toch weldadigheid
11 Gen 37:38 | zijn knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze,
12 Gen 39:27 | welstand, en zeide: Is het wel met uw vader, den oude,
13 Gen 39:28 | 28 En zij zeiden: Het is wel met uw knecht, onzen vader,
14 Gen 45:23 | De schutters hebben hem wel bitterheid aangedaan, en
15 Gen 46:20 | 20 Gijlieden wel, gij hebt kwaad tegen mij
16 Exo 3:7 | HEERE zeide: Ik heb zeer wel gezien de verdrukking Mijns
17 Exo 4:10 | Och Heere! ik ben geen man wel ter tale, noch van gisteren,
18 Exo 4:14 | broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en ook, zie,
19 Exo 30:7 | morgen, als hij de lampen wel zal toegericht hebben, zal
20 Lev 11:4 | kemel, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw
21 Lev 11:5 | konijntje, want het herkauwt wel, maar verdeelt den klauw
22 Lev 11:6 | haas, want hij herkauwt wel, maar verdeelt den klauw
23 Lev 11:7 | zwijn, want dat verdeelt wel den klauw, en klieft de
24 Num 11:18 | geven? want het ging ons wel in Egypte! Daarom zal de
25 Num 12:12 | moeders lijf uitgaat, de helft wel verteerd is! ~
26 Deu 2:4 | in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen; maar gij
27 Deu 4:9 | wacht u, en bewaart uw ziel wel, dat gij niet vergeet de
28 Deu 4:15 | 15 Wacht u dan wel voor uw zielen; want gij
29 Deu 9:21 | stampte het, malende het wel, totdat het verdund werd
30 Deu 13:14 | onderzoeken, en naspeuren, en wel navragen; en ziet, het is
31 Deu 14:7 | konijn; want deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw
32 Deu 14:8 | dat verdeelt zijn klauw wel, maar het herkauwt niet;
33 Deu 15:16 | liefheeft, dewijl het hem wel bij u is; ~
34 Deu 17:4 | hoort het; zo zult gij het wel onderzoeken; en ziet, het
35 Deu 19:18 | 18 En de rechters zullen wel onderzoeken; en ziet, de
36 Deu 27:8 | alle woorden dezer wet, die wel uitdrukkende. ~
37 Deu 33:11 | U het werk zijner handen wel bevallen; versla de lenden
38 Joz 13:1 | 1 Jozua nu was oud, wel bedaagd; en de HEERE zeide
39 Joz 17:8 | 8 Manasse had wel het land van Tappuah, maar
40 Joz 24:1 | en Jozua oud geworden en wel bedaagd was; ~
41 Joz 24:2 | Ik ben oud geworden, en wel bedaagd; ~
42 Ric 8:29 | ware! ik zoude Abimelech wel verdrijven. En tot Abimelech
43 Ric 13:12 | zeven dagen dezer bruiloft wel zult verklaren en uitvinden,
44 Ric 14:13 | Neen, maar wij zullen u wel binden, en u in hunlieder
45 Rut 2:11 | zeide tot haar: Het is mij wel aangezegd alles, wat gij
46 Rut 3:12 | 12 Nu dan, wel is waar, dat ik een losser
47 1Sa 2:30 | de God Israels: Ik had wel klaarlijk gezegd: Uw huis
48 1Sa 8:18 | 18 Gij zult wel te dien dage roepen, vanwege
49 1Sa 16:17 | toch naar een man uit, die wel spelen kan, en brengt hem
50 1Sa 17:25 | Hebt gijlieden dien man wel gezien, die opgekomen is?
51 1Sa 17:28 | en de boosheid uws harten wel; want gij zijt afgekomen,
52 1Sa 20:3 | zeide: Uw vader weet zeer wel, dat ik genade in uw ogen
53 1Sa 22:22 | David tot Abjathar: Ik wist wel te dien dage, toen Doeg,
54 1Sa 23:17 | weet mijn vader Saul zulks wel. ~
55 1Sa 30:15 | David tot hem: Zoudt gij mij wel henen afleiden tot deze
56 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal een verbond met
57 2Sa 7:7 | Israels heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met
58 2Sa 12:23 | kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal
59 2Sa 15:34 | des konings zijn; ik ben wel uws vaders knecht van te
60 2Sa 18:29 | zeide de koning: Is het wel met den jongeling, met Absalom?
61 2Sa 18:32 | koning tot Cuschi: Is het wel met den jongeling, met Absalom?
62 2Sa 20:9 | zeide tot Amasa: Is het wel met u, mijn broeder? En
63 2Sa 23:5 | verbond gesteld, dat in alles wel geordineerd en bewaard is;
64 1Kon 1:1 | koning David nu was oud, wel bedaagd; en zij dekten hem
65 1Kon 15:14| 14 De hoogten werden wel niet weggenomen; nochtans
66 1Kon 20:5 | Benhadad, zeggende: Ik heb wel tot u gezonden, zeggende:
67 2Kon 2:3 | hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~
68 2Kon 2:5 | hij zeide: Ik weet het ook wel, zwijgt gij stil. ~
69 2Kon 4:23| sabbat. En zij zeide: Het zal wel zijn. ~
70 2Kon 4:26| en zeg tot haar: Is het wel met u? Is het wel met uw
71 2Kon 4:26| Is het wel met u? Is het wel met uw man? Is het wel met
72 2Kon 4:26| het wel met uw man? Is het wel met uw kind? En zij zeide:
73 2Kon 4:26| kind? En zij zeide: Het is wel. ~
74 2Kon 5:21| tegemoet, en hij zeide: Is het wel? ~
75 2Kon 5:22| 22 En hij zeide: Het is wel; mijn heer heeft mij gezonden,
76 2Kon 9:11| zeide men tot hem: Is het al wel? Waarom is deze onzinnige
77 2Kon 9:31| inkwam, zeide zij: Is het wel, o Zimri, doodslager van
78 2Kon 11:18| beelden verbraken zij recht wel; en Mattan, den priester
79 2Kon 12:11| 11 En zij gaven het geld wel gewogen in handen der verzorgers
80 2Kon 13:11| 11 En zij gaven het geld wel gewogen in handen der verzorgers
81 2Kon 20:26| Syrisch, want wij verstaan het wel; en spreek met ons niet
82 2Kon 27:24| van Babel, zo zal het u wel gaan. ~
83 1Kro 17:6 | met geheel Israel, heb Ik wel een woord gesproken tot
84 1Kro 17:18| Doch Gij kent Uw knecht wel. ~
85 2Kro 14:8 | zonen van David; gij zijt wel een grote menigte, maar
86 2Kro 16:17| 17 De hoogten werden wel niet weggenomen uit Israel,
87 2Kro 33:10| 10 De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn
88 Neh 1:11 | het toch Uw knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid
89 Neh 4:3 | hij zou hun stenen muur wel verscheuren.
90 Neh 4:12 | kwamen, dat zij het ons wel tienmaal zeiden, uit al
91 Neh 6:4 | 4 Zij zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelfde
92 Est 40 | zeide de koning: Zou hij ook wel de koningin verkrachten
93 Job 8:7 | 7 Uw beginsel zal wel gering zijn; maar uw laatste
94 Job 31:34 | 34 Zeker, ik kon wel een grote menigte geweldiglijk
95 Psa 1:3 | en al wat hij doet, zal wel gelukken. ~
96 Psa 30:7 | 7 Ik zeide wel in mijn voorspoed: Ik zal
97 Psa 31:23 | 23 Ik zeide wel in mijn haasten: Ik ben
98 Psa 33:3 | Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. ~
99 Psa 34:3 | Hem een nieuw lied; speelt wel met vrolijk geschal. ~
100 Psa 41:18 | 18 Ik ben wel ellendig en nooddruftig,
101 Psa 50:23 | Mij eren; en wie zijn weg wel aanstelt, dien zal Ik Gods
102 Psa 51:4 | 4 Was mij wel van mijn ongerechtigheid,
103 Psa 51:20 | 20 Doe wel bij Sion naar Uw welbehagen;
104 Psa 82:6 | 6Ik heb wel gezegd: Gij zijt goden;
105 Psa 112:5 | 5 Teth. Wel dien man, die zich ontfermt
106 Psa 112:8 | 8 Samech. Zijn hart, wel ondersteund zijnde, zal
107 Psa 118:18 | 18 De HEERE heeft mij wel hard gekastijd; maar Hij
108 Psa 119:17 | 17 Gimel. Doe wel bij Uw knecht, dat ik leve
109 Psa 122:3 | gebouwd, als een stad, die wel samengevoegd is; ~
110 Psa 122:6 | den vrede van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u
111 Psa 125:4 | 4HEERE! doe den goeden wel, en dengenen, die oprecht
112 Psa 139:14 | weet het mijn ziel zeer wel. ~
113 Psa 142:8 | mij omringen, wanneer Gij wel bij mij zult gedaan hebben. ~
114 Psa 144:14 | 14 Dat onze ossen wel geladen zijn; dat geen inbreuk,
115 Spre 4:26| voets, en laat al uw wegen wel gevestigd zijn. ~
116 Spre 11:17| goedertieren mens doet zijn ziel wel; maar die wreed is, beroert
117 Spre 15:19| het pad der oprechten is wel gebaand. ~
118 Spre 17:8 | zich zal wenden, zal het wel gedijen. ~
119 Spre 19:10| weelde staat een zot niet wel; hoeveel te min een knecht
120 Spre 30:24| zijn wijs, met wijsheid wel voorzien. ~
121 Pred 7:7 | Voorwaar, de onderdrukking zou wel een wijze dol maken; en
122 Pred 10:14| 14 De dwaas maakt wel veel woorden; maar de mens
123 Hoo 4:12 | besloten hof, een besloten wel, een verzegelde fontein. ~
124 Jes 3:10 | rechtvaardige, dat het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht
125 Jes 17:10 | sterkte; daarom zult gij wel liefelijke planten planten,
126 Jes 17:13 | 13 De natien zullen wel ruisen, gelijk grote wateren
127 Jes 23:7 | huppelende stad? welker oudheid wel van oude dagen af is; maar
128 Jes 23:16 | gij vergeten hoer! speel wel, zing veel liederen, opdat
129 Jes 28:16 | kostelijken hoeksteen, die wel vast gegrondvest is; wie
130 Jes 30:20 | De Heere zal ulieden wel brood der benauwdheid, en
131 Jes 36:11 | Syrisch, want wij verstaan het wel; en spreek niet met ons
132 Jes 42:20 | 20 Gij ziet wel veel dingen, maar gij bewaart
133 Jer 1:12 | zeide tot mij: Gij hebt wel gezien; want Ik zal wakker
134 Jer 2:10 | naar Kedar, en merkt er wel op; en ziet, of diesgelijks
135 Jer 3:19 | 19 Ik zeide wel: Hoe zal Ik u onder de kinderen
136 Jer 6:2 | 2 Ik heb wel de dochter Sions bij een
137 Jer 7:27 | naar u niet horen; gij zult wel tot hen roepen, maar zij
138 Jer 10:19 | immers een krankheid, die ik wel dragen zal! ~
139 Jer 12:2 | dragen zij vrucht; Gij zijt wel nabij in hun mond, maar
140 Jer 13:12 | zeggen: Weten wij niet zeer wel, dat alle flessen met
141 Jer 15:20 | vasten muur; zij zullen wel tegen u strijden, maar u
142 Jer 22:15 | gedaan, en het ging hem toen wel? ~
143 Jer 22:16 | gericht, toen ging het hem wel; is dat niet Mij te kennen?
144 Jer 23:13 | 13 Ik heb wel ongerijmdheid gezien in
145 Jer 31:18 | 18 Ik heb wel gehoord, dat zich Efraim
146 Jer 33:5 | 5 Er zijn er wel ingekomen, om te strijden
147 Jer 40:14 | zeiden tot hem: Weet gij wel, dat Baalis, de koning der
148 Klaa 1:64| Zain. Mijn ziel gedenkt er wel terdege aan, en zij bukt
149 Eze 7:16 | En hun ontkomenden zullen wel ontkomen, maar zij zullen
150 Eze 8:6 | mij: Mensenkind, ziet gij wel, wat zij doen, de grote
151 Eze 24:5 | beenderen daaronder; doe hem wel opzieden; ook zullen zijn
152 Eze 33:4 | geluid der bazuin hoort, wel hoort, maar zich niet laat
153 Eze 33:6 | uit hen weg; die is wel in zijn ongerechtigheid
154 Eze 33:32 | schoon van stem is, of die wel speelt; daarom horen zij
155 Eze 38:4 | ruiteren, die altemaal volkomen wel gekleed zijn, een grote
156 Eze 42:6 | 6 Want zij waren wel van drie rijen, maar hadden
157 Eze 44:10 | drekgoden achterna, zullen wel hun ongerechtigheid dragen; ~
158 Dan 2:43 | modderig leem, zij zullen zich wel door menselijk zaad vermengen,
159 Dan 3:15 | ik gemaakt heb, zo is het wel; maar zo gijlieden het niet
160 Dan 4:18 | bekend maken; maar gij kunt wel, dewijl de geest der heilige
161 Dan 5:22 | alhoewel gij dit alles wel geweten hebt. ~
162 Dan 8:12 | deed het, en het gelukte wel. ~
163 Hos 7:13 | Mij overtreden! Ik zou hen wel verlossen, maar zij spreken
164 Hos 7:15 | 15 Ik heb hen wel getuchtigd, en hunlieder
165 Hos 11:7 | van Mij; zij roepen het wel tot den Allerhoogste, maar
166 Amos 5:11| van hem neemt, zo hebt gij wel huizen gebouwd van gehouwen
167 Mic 4:10 | vrouw; want nu zult gij wel uit de stad henen uitgaan,
168 Mic 4:11 | 11 Nu zijn wel vele heidenen tegen u verzameld,
169 Mic 7:3 | Om met beide handen wel dapper kwaad te doen, zo
170 Nah 1:12 | hij zal doorgaan; Ik heb u wel gedrukt, maar Ik zal u niet
171 Nah 2:8 | 8 Nineve is wel als een watervijver, van
172 Zep 1:13 | verwoesting; zij bouwen wel huizen, maar zij zullen
173 Matt 2:34| 11 Ik doop u wel met water tot bekering;
174 Matt 5:44| die u vervloeken; doet wel dengenen, die u haten; en
175 Matt 9:37| discipelen: De oogst is wel groot; maar de arbeiders
176 Matt 12:12| de sabbatdagen geoorloofd wel te doen. ~
177 Matt 12:38| Meester! wij willen van U wel een teken zien. ~
178 Matt 13:32| 32 Hetwelk wel het minste is onder al de
179 Matt 15:7 | 7 Gij geveinsden! Wel heeft Jesaja van u geprofeteerd,
180 Matt 15:12| zeiden tot Hem: Weet Gij wel, dat de Farizeen deze rede
181 Matt 16:3 | aanschijn des hemels weet gij wel te onderscheiden, en kunt
182 Matt 17:11| zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles weder
183 Matt 20:23| Mijn drinkbeker zult gij wel drinken, en met den doop,
184 Matt 21:16| zeiden tot Hem: Hoort Gij wel, wat dezen zeggen? En Jezus
185 Matt 22:8 | dienstknechten: De bruiloft is wel bereid, doch de genoden
186 Matt 23:27| graven gelijk, die van buiten wel schoon schijnen, maar van
187 Matt 23:28| 28 Alzo ook schijnt gij wel den mensen van buiten rechtvaardig,
188 Matt 25:21| zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht!
189 Matt 25:23| Zijn heer zeide tot hem: Wel, gij goede en getrouwe dienstknecht,
190 Matt 26:24| De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven
191 Matt 26:41| verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees
192 Matt 27:43| verlosse, indien Hij Hem wel wil; want Hij heeft gezegd:
193 Mark 1:8 | 8 Ik heb ulieden wel gedoopt met water, maar
194 Mark 5:15| zittende, en gekleed, en wel bij zijn verstand, namelijk
195 Mark 7:6 | antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft Jesaja, van u, geveinsden,
196 Mark 7:9 | Gij doet zeker Gods gebod wel te niet, opdat gij uw inzettingen
197 Mark 7:37| zeggende: Hij heeft alles wel gedaan, en Hij maakt, dat
198 Mark 9:12| zeide tot hen: Elias zal wel eerst komen, en alles wederoprichten;
199 Mark 10:35| zeggende: Meester! wij wilden wel, dat Gij ons deedt, zo wat
200 Mark 10:39| dien Ik drink, zult gij wel drinken, en met den doop
201 Mark 12:28| en wetende, dat Hij hun wel geantwoord had, kwam tot
202 Mark 12:32| tot Hem: Meester, Gij hebt wel in der waarheid gezegd,
203 Mark 14:21| De Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk van Hem geschreven
204 Mark 14:38| verzoeking komt; de geest is wel gewillig, maar het vlees
205 Luk 3:16 | allen, zeggende: Ik doop u wel met water; maar Hij komt,
206 Luk 6:26 | u, wanneer al de mensen wel van u spreken, want hun
207 Luk 6:27 | Hebt uw vijanden lief; doet wel dengenen, die u haten. ~
208 Luk 6:39 | een gelijkenis: Kan ook wel een blinde een blinde op
209 Luk 7:39 | Hij een profeet ware, zou wel weten, wat en hoedanige
210 Luk 8:35 | voeten van Jezus, gekleed en wel bij zijn verstand; en zij
211 Luk 10:2 | dan tot hen: De oogst is wel groot, maar de arbeiders
212 Luk 12:16 | Eens rijken mensen land had wel gedragen; ~
213 Luk 19:17 | 17 En hij zeide tot hem: Wel, gij goede dienstknecht,
214 Luk 20:39 | zeiden: Meester! Gij hebt wel gezegd. ~
215 Luk 22:22 | de Zoon des mensen gaat wel heen, gelijk besloten is;
216 Joha 2:10| wijn op, en wanneer men wel gedronken heeft, alsdan
217 Joha 4:17| zeide tot haar: Gij hebt wel gezegd: Ik heb geen man. ~
218 Joha 7:26| zeggen Hem niets. Zouden nu wel de oversten waarlijk weten,
219 Joha 8:48| tot Hem: Zeggen wij niet wel, dat Gij een Samaritaan
220 Joha 10:41| en zeiden: Johannes deed wel geen teken; maar alles,
221 Joha 12:19| onder elkander: Ziet gij wel, dat gij gans niet vordert?
222 Joha 12:21| Heer, wij wilden Jezus wel zien. ~
223 Joha 13:13| Meester en Heere; en gij zegt wel, want Ik ben het. ~
224 Joha 16:22| 22 En gij dan hebt nu wel droefheid; maar Ik zal u
225 Joha 18:23| van het kwade; en indien wel, waarom slaat gij Mij? ~
226 Joha 19:32| krijgsknechten dan kwamen, en braken wel de benen des eersten, en
227 Joha 20:30| 30 Jezus dan heeft nog wel vele andere tekenen in de
228 Hand 1:5 | 5 Want Johannes doopte wel met water, maar gij zult
229 Hand 6:16| Hij zeide: Johannes doopte wel met water, maar gijlieden
230 Hand 7:36| vaderen gelegd; en heeft wel verderving gezien; ~
231 Hand 9:29| zult gij weldoen. Vaart wel. ~
232 Hand 13:4 | Paulus zeide: Johannes heeft wel gedoopt den doop der bekering,
233 Hand 16:9 | die met mij waren, zagen wel het licht, en werden zeer
234 Hand 19:10| gedaan; gelijk gij ook zeer wel weet. ~
235 Hand 19:22| wilde ook zelf dien mens wel horen. En hij zeide: Morgen
236 Hand 20:29| Paulus zeide: Ik wenste wel van God, dat, en bijna en
237 Hand 21:21| mannen, men behoorde mij wel gehoor gegeven te hebben,
238 Hand 22:22| 22 Maar wij begeren wel van u te horen, wat gij
239 Hand 22:24| 24 En sommigen geloofden wel, hetgeen gezegd werd, maar
240 Hand 22:25| woord gezegd had, namelijk: Wel heeft de Heilige Geest gesproken
241 Rom 2:7 | 7 Dengenen wel, die met volharding in goeddoen,
242 Rom 2:25 | 25 Want de besnijdenis is wel nut, indien gij de wet doet;
243 Rom 3:2 | alle manier; want dit is wel het eerste, dat hun de Woorden
244 Rom 5:16 | gift; want de schuld is wel uit een misdaad tot verdoemenis,
245 Rom 6:11 | houdt het daarvoor dat gij wel der zonde dood zijt, maar
246 Rom 6:17 | Maar Gode zij dank, dat gij wel dienstknechten der zonde
247 Rom 7:18 | woont; want het willen is wel bij mij, maar het goede
248 Rom 7:26 | 26 Zo dan, ik zelf dien wel met het gemoed de wet Gods,
249 Rom 8:10 | Christus in ulieden is, zo is wel het lichaam dood om der
250 Rom 9:3 | 3 Want ik zou zelf wel wensen verbannen te zijn
251 Rom 11:20 | 20 Het is wel; zij zijn door ongeloof
252 Rom 11:22 | strengheid van God; de strengheid wel over degenen, die gevallen
253 Rom 11:28 | 28 Zo zijn zij wel vijanden aangaande het Evangelie,
254 Rom 14:2 | 2 De een gelooft wel, dat men alles eten mag,
255 Rom 14:5 | 5 De een acht wel den enen dag boven den anderen
256 Rom 14:20 | spijze wil. Alle dingen zijn wel rein; maar het is kwaad
257 1Kor 1:18| het woord des kruises is wel dengenen, die verloren gaan,
258 1Kor 1:23| den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den Grieken
259 1Kor 2:15| geestelijke mens onderscheidt wel alle dingen, maar hij zelf
260 1Kor 5:3 | 3 Doch ik, als wel met het lichaam afwezend,
261 1Kor 7:7 | eigen gave van God, de een wel aldus, maar de andere alzo. ~
262 1Kor 7:35| u te leiden tot hetgeen wel voegt, en bekwaam is, om
263 1Kor 7:35| bekwaam is, om den Heere wel aan te hangen, zonder herwaarts
264 1Kor 7:37| maagd zal bewaren, die doet wel. ~
265 1Kor 7:38| huwelijk uitgeeft, die doet wel; en die ze ten huwelijk
266 1Kor 9:24| de loopbaan lopen, allen wel lopen, maar dat een den
267 1Kor 9:25| in alles. Dezen dan doen wel dit, opdat zij een verderfelijke
268 1Kor 12:20| 20 Maar nu zijn er wel vele leden, doch maar een
269 1Kor 14:5 | 5 En ik wil wel, dat gij allen in vreemde
270 1Kor 14:14| taal bid, mijn geest bidt wel, maar mijn verstand is vruchteloos. ~
271 1Kor 14:15| 15 Wat is het dan? Ik zal wel met den geest bidden, maar
272 1Kor 14:15| verstand bidden; ik zal wel met den geest zingen, maar
273 1Kor 14:17| 17 Want gij dankzegt wel behoorlijk, maar de ander
274 1Kor 15:51| verborgenheid: wij zullen wel niet allen ontslapen, maar
275 1Kor 16:12| zal komen, wanneer het hem wel gelegen zal zijn.
276 2Kor 2:16| 16 Dezen wel een reuk des doods ten dode;
277 2Kor 4:12| 12 Zo dan, de dood werkt wel in ons, maar het leven in
278 2Kor 10:1 | die, tegenwoordig zijnde, wel gering ben onder u, maar
279 2Kor 10:10| brieven (zeggen zij) zijn wel gewichtig en krachtig; maar
280 Gal 5:7 | 7 Gij liept wel; wie heeft u verhinderd
281 Fili 1:15| 15 Sommigen prediken ook wel Christus door nijd en twist,
282 Fili 1:16| 16 Genen verkondigen wel Christus uit twisting, niet
283 Fili 1:28| tegenstaan; hetwelk hun wel een bewijs is des verderfs,
284 Fili 2:23| 23 Ik hoop dan wel dezen van stonde aan te
285 Fili 4:8 | wat liefelijk is, al wat wel luidt, zo er enige deugd
286 Fili 4:14| 14 Nochtans hebt gij wel gedaan, dat gij met mijn
287 Kol 2:23 | 23 Dewelke wel hebben een schijn rede van
288 1The 5:2 | Want gij weet zelven zeer wel, dat de dag des Heeren alzo
289 1Tim 3:4 | 4 Die zijn eigen huis wel regeert, zijn kinderen in
290 1Tim 3:12| kinderen en hun eigen huizen wel regeren. ~
291 1Tim 3:13| 13 Want die wel gediend hebben, verkrijgen
292 1Tim 5:17| Dat de ouderlingen, die wel regeren, dubbele eer waardig
293 2Tim 1:18| gediend heeft, weet gij zeer wel. ~ ~
294 2Tim 5:15| 15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den
295 Tit 1:15 | 15 Alle dingen zijn wel rein den reinen, maar den
296 File 1:13| 13 Denwelken ik wel had willen bij mij behouden,
297 Heb 1:7 | tot de engelen zegt Hij wel: Die Zijn engelen maakt
298 Heb 3:5 | 5 En Mozes is wel getrouw geweest in geheel
299 Heb 6:16 | 16 Want de mensen zweren wel bij den meerdere dan zij
300 Heb 7:5 | priesterdom ontvangen, hebben wel bevel om tienden te nemen
301 Heb 7:8 | 8 En hier nemen wel tienden de mensen, die sterven,
302 Heb 7:20 | geschied, (want genen zijn wel zonder eedzwering priesters
303 Heb 7:23 | 23 En genen zijn wel vele priesters geworden,
304 Heb 9:1 | 1 Zo had dan wel ook het eerste verbond rechten
305 Heb 9:6 | toebereid zijnde, zo gingen wel de priesters in den eersten
306 Heb 9:23 | was het dan noodzaak, dat wel de voorbeeldingen der dingen,
307 Heb 10:11 | iegelijk priester stond wel alle dagen dienende, en
308 Heb 12:9 | hebben de vaders onzes vleses wel tot kastijders gehad, en
309 Heb 12:10 | 10 Want genen hebben ons wel voor een korten tijd, naar
310 Jako 2:8 | als uzelven, zo doet gij wel; ~
311 Jako 2:19| een enig God is; gij doet wel; de duivelen geloven het
312 Jako 2:22| 22 Ziet gij wel, dat het geloof mede gewrocht
313 1Pet 1:20| 20 Dewelke wel voorgekend is geweest voor
314 1Pet 2:4 | levenden Steen, van de mensen wel verworpen, maar bij God
315 1Pet 2:14| gezonden worden, tot straf wel der kwaaddoeners, maar tot
316 1Pet 3:18| tot God zou brengen; Die wel is gedood in het vlees,
317 1Pet 4:6 | verkondigd geworden, opdat zij wel zouden geoordeeld worden
318 1Pet 4:14| Wat hen aangaat, Hij wordt wel gelasterd, maar wat u aangaat,
319 2Pet 1:19| zeer vast is, en gij doet wel, dat gij daarop acht hebt,
320 Jud 1:22 | 22 En ontfermt u wel eniger, onderscheid makende; ~
|