Book Chapter: Verse
1 Gen 7:2 | rein vee zult gij tot u nemen zeven en zeven, het mannetje
2 Gen 14:24 | Mamre, laat die hun deel nemen! ~ ~ ~ ~
3 Gen 18:14 | schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden, en zeide: Maakt
4 Gen 20:30 | ooilammeren van mijn hand nemen zult, opdat het mij tot
5 Gen 23:3 | voor mijn zoon geen vrouw nemen zult van de dochteren der
6 Gen 23:4 | mijn zoon Izak een vrouw nemen zult. ~
7 Gen 23:37 | voor mijn zoon geen vrouw nemen van de dochteren der Kanaanieten,
8 Gen 23:38 | voor mijn zoon een vrouw nemen! ~
9 Gen 23:48 | mijn heer voor zijn zoon te nemen. ~
10 Gen 25:45 | ik zenden, en u van daar nemen; waarom zoude ik ook van
11 Gen 26:6 | zich van daar een vrouw te nemen; en als hij hem zegende,
12 Gen 27:50 | gij ook mijns zoons Dudaim nemen zult? Toen zeide Rachel:
13 Gen 31:16 | dochteren zullen wij ons nemen, en wij zullen met u wonen,
14 Gen 31:17 | zullen wij onze dochteren nemen, en wegtrekken. ~
15 Gen 31:21 | hun dochteren tot vrouwen nemen, en wij zullen onze dochteren
16 Gen 35:20 | uit de hand der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. ~
17 Exo 4:9 | die gij uit de rivier zult nemen, diezelve zullen tot bloed
18 Exo 7:15 | geweest, zult gij in uw hand nemen. ~
19 Exo 10:26 | van hetzelve zullen wij nemen, om den HEERE, onzen God,
20 Exo 12:5 | geitenbokken zult gij het nemen. ~
21 Exo 12:7 | zij zullen van het bloed nemen, en strijken het aan beide
22 Exo 16:16 | van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen, die in zijn
23 Exo 21:14 | denzelven van voor Mijn altaar nemen, dat hij sterve. ~
24 Exo 23:8 | Ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt
25 Exo 25:2 | zij voor Mij een hefoffer nemen. Van alle man, wiens hart
26 Exo 25:2 | zult gij Mijn hefoffer nemen. ~
27 Exo 25:3 | hefoffer, hetwelk gij van hen nemen zult: goud, en zilver, en
28 Exo 28:5 | scharlaken, en fijn linnen nemen; ~
29 Exo 28:9 | zult twee sardonixstenen nemen, en de namen der zonen van
30 Exo 29:5 | Daarna zult gij de klederen nemen, en Aaron den rok, en den
31 Exo 29:7 | En gij zult de zalfolie nemen, en op zijn hoofd gieten;
32 Exo 29:12 | gij van het bloed des vars nemen, en met uw vinger op de
33 Exo 29:13 | Gij zult ook al het vet nemen, hetwelk het ingewand bedekt,
34 Exo 29:15 | Daarna zult gij den ene ram nemen, en Aaron en zijn zonen
35 Exo 29:16 | en gij zult zijn bloed nemen, en rondom op het altaar
36 Exo 29:19 | zult gij den anderen ram nemen, en Aaron en zijn zonen
37 Exo 29:20 | slachten, en van zijn bloed nemen, en doen het op het rechter
38 Exo 29:21 | 21 Dan zult gij nemen van het bloed, dat op het
39 Exo 29:22 | Daarna zult gij van den ram nemen het vet mitsgaders den staart,
40 Exo 29:31 | zult den ram der vulling nemen, en gij zult zijn vlees
41 Exo 30:16 | van de kinderen Israels nemen, en zult het leggen tot
42 Exo 40:9 | Dan zult gij de zalfolie nemen en zalven den tabernakel,
43 Lev 4:5 | van het bloed van den var nemen, en hij zal dat tot de tent
44 Lev 4:25 | zondoffers met zijn vinger nemen, en dat op de hoornen van
45 Lev 4:30 | haar bloed met zijn vinger nemen, en doen het op de hoornen
46 Lev 4:34 | zondoffers met zijn vinger nemen, en zal het doen op de hoornen
47 Lev 12:8 | tortelduiven, of twee jonge duiven nemen, een ten brandoffer, en
48 Lev 14:6 | Dien levenden vogel zal hij nemen, en het cederhout, en het
49 Lev 14:10 | eenjarig volkomen schaap nemen, mitsgaders drie tienden
50 Lev 14:12 | priester zal dat ene lam nemen, en hetzelve offeren tot
51 Lev 14:14 | het bloed des schuldoffers nemen, hetwelk de priester doen
52 Lev 14:15 | ook uit den log der olie nemen, en zal ze op des priesters
53 Lev 14:21 | schuldoffer, ter beweging nemen, om voor hem verzoening
54 Lev 14:24 | schuldoffers, en den log der olie nemen; en de priester zal die
55 Lev 14:25 | het bloed des schuldoffers nemen, en doen op het rechteroorlapje
56 Lev 14:42 | zullen zij andere stenen nemen, en in de plaats van gene
57 Lev 14:42 | brengen; en men zal ander leem nemen, en dat huis bestrijken. ~
58 Lev 14:49 | ontzondigen, twee vogeltjes nemen, mitsgaders cederenhout,
59 Lev 14:51 | scharlaken, en den levenden vogel nemen, en zal die in het bloed
60 Lev 15:14 | tortelduiven of twee jonge duiven nemen; en zal voor het aangezicht
61 Lev 15:29 | tortelduiven, of twee jonge duiven nemen, en zij zal die tot den
62 Lev 16:5 | kinderen Israels zal hij nemen twee geitenbokken ten zondoffer,
63 Lev 16:7 | Hij zal ook beide bokken nemen, en hij zal die stellen
64 Lev 16:12 | wierookvat vol vurige kolen nemen van het altaar, van voor
65 Lev 16:14 | van het bloed van den var nemen, en zal met zijn vinger
66 Lev 16:18 | van het bloed van den bok nemen, en doen het rondom op de
67 Lev 18:17 | van haar dochter zult gij nemen, om haar schaamte te ontdekken;
68 Lev 18:18 | geen vrouw tot haar zuster nemen, om haar te benauwen, mits
69 Lev 21:7 | 7 Zij zullen geen vrouw nemen, die een hoer of ontheiligde
70 Lev 21:7 | ontheiligde is, noch een vrouw nemen, die van haar man verstoten
71 Lev 21:13 | een vrouw in haar maagdom nemen. ~
72 Lev 21:14 | hoer, dezulke zal hij niet nemen; maar een maagd uit zijn
73 Lev 21:14 | volken zal hij tot een vrouw nemen. ~
74 Lev 22:71 | den eersten dag zult gij u nemen takken van schoon geboomte,
75 Lev 23:5 | 5 Gij zult ook meelbloem nemen, en twaalf koeken daarvan
76 Lev 24:36 | woeker noch overwinst van hem nemen; maar gij zult vrezen voor
77 Num 3:41 | zult voor Mij de Levieten nemen (Ik ben de HEERE!), in plaats
78 Num 3:47 | voor elk hoofd vijf sikkels nemen; naar den sikkel des heiligdoms
79 Num 3:47 | des heiligdoms zult gij ze nemen; die sikkel is twintig gera. ~
80 Num 4:9 | een kleed van hemelsblauw nemen, en bedekken den kandelaar
81 Num 4:12 | 12 Zij zullen ook nemen alle gereedschap van den
82 Num 5:17 | water in een aarden vat nemen; en van het stof, hetwelk
83 Num 5:17 | tabernakels is, zal de priester nemen, en in het water doen. ~
84 Num 5:25 | spijsoffer der ijveringen nemen, en hij zal datzelve spijsoffer
85 Num 6:18 | hoofdhaar van zijn Nazireerschap nemen, en hij zal het leggen op
86 Num 6:19 | priester een gezoden schouder nemen van den ram, en een ongezuurden
87 Num 8:8 | 8 Daarna zullen zij nemen een var, een jong rund,
88 Num 8:8 | een jong rund, zult gij nemen ten zondoffer. ~
89 Num 8:26 | samenkomst, om de wacht waar te nemen; maar den dienst zal hij
90 Num 31:29 | Van hun helft zult gij het nemen, en den priester Eleazar
91 Num 31:30 | een gevangene van vijftig nemen, uit de mensen, uit de runderen,
92 Num 32:53 | land in erfelijke bezitting nemen, en daarin wonen; want Ik
93 Num 32:54 | land in erfelijke bezitting nemen door het lot, naar uw geslachten;
94 Num 32:54 | vaderen zult gij de erfenis nemen. ~
95 Num 33:18 | uit elken stam een overste nemen, om het land ten erve uit
96 Num 34:8 | dien, die vele heeft, vele nemen, en van dien, die weinig
97 Num 34:8 | die weinig heeft, weinige nemen; een ieder zal naar zijn
98 Num 34:31 | gij zult geen verzoening nemen voor de ziel des doodslagers,
99 Num 34:32 | zult gij geen verzoening nemen voor dien, die gevlucht
100 Deu 4:34 | midden eens volks aan te nemen, door verzoekingen, door
101 Deu 7:3 | zonen, en hun dochters niet nemen voor uw zonen. ~
102 Deu 7:25 | niet begeren, noch voor u nemen, opdat gij daardoor niet
103 Deu 15:17 | 17 Zo zult gij een priem nemen, en steken in zijn oor en
104 Deu 16:19 | ook zult gij geen geschenk nemen; want het geschenk verblindt
105 Deu 19:12 | oudsten zijner stad zenden, en nemen hem van daar, en zij zullen
106 Deu 20:19 | tegen haar, om die in te nemen, zo zult gij haar geboomte
107 Deu 21:3 | jonge koe van de runderen nemen, met dewelke niet gearbeid
108 Deu 22:6 | moeder met de jongen niet nemen. ~
109 Deu 22:7 | de jongen zult gij voor u nemen; opdat het u welga, en gij
110 Deu 22:15 | jonge dochter en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad
111 Deu 22:18 | derzelver stad dien man nemen, en kastijden hem; ~
112 Deu 22:30 | zijns vaders vrouw niet nemen, en hij zal zijns vaders
113 Deu 24:6 | molensteen, niet te pand nemen; want hij neemt de ziel
114 Deu 24:10 | om zijn pand te pand te nemen; ~
115 Deu 24:17 | der weduwe niet te pand nemen. ~
116 Deu 24:19 | wederkeren, om die op te nemen; voor den vreemdeling, voor
117 Deu 25:5 | broeder zal tot haar ingaan en nemen haar zich ter vrouw, en
118 Deu 25:7 | vrouw niet bevallen zal te nemen, zo zal zijn broeders vrouw
119 Deu 25:8 | bevalt mij niet haar te nemen; ~
120 Deu 26:2 | 2 Zo zult gij nemen van de eerstelingen van
121 Deu 26:4 | zal den korf van uw hand nemen, en hij zal dien voor het
122 Deu 28:15 | gehoorzaam zijn, om waar te nemen, dat gij doet al Zijn geboden
123 Deu 30:1 | gij het weder ter harte nemen, onder alle volken, waarheen
124 Deu 30:4 | vergaderen, en van daar zal Hij u nemen. ~
125 Joz 15:16 | Kirjath-Sefer zal slaan, en nemen haar in, dien zal ik ook
126 Joz 20:4 | hem tot zich in de stad nemen, en hem plaats geven, dat
127 Ric 13:3 | heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen, die
128 Ric 13:8 | kwam hij weder, om haar te nemen; toen week hij af, om het
129 Ric 17:9 | in erfelijke bezitting te nemen; ~
130 Ric 19:10 | En wij zullen tien mannen nemen van honderd, van alle stammen
131 Ric 19:10 | tienduizend, om teerkost te nemen voor het volk, opdat zij,
132 Rut 1:13 | opgehouden worden, om geen man te nemen? Niet, mijn dochters! Want
133 Rut 2:12 | gekomen zijt om toevlucht te nemen! ~
134 1Sa 2:15 | geen gekookt vlees van u nemen, maar rauw. ~
135 1Sa 2:16 | niet, ik zal het met geweld nemen. ~
136 1Sa 4:3 | Laat ons van Silo tot ons nemen de ark des verbonds des
137 1Sa 8:11 | regeren zal: hij zal uw zonen nemen, dat hij hen zich stelle
138 1Sa 8:13 | En uw dochteren zal hij nemen tot apothekeressen, en tot
139 1Sa 8:14 | die de beste zijn, zal hij nemen, en zal ze aan zijn knechten
140 1Sa 8:16 | jongelingen, en uw ezelen nemen, en hij zal zijn werk daarmede
141 1Sa 10:4 | die zult gij van hun hand nemen. ~
142 1Sa 21:9 | den efod; indien gij u dat nemen wilt, zo neem het, want
143 1Sa 25:11 | en mijn geslacht vlees nemen, dat ik voor mijn scheerders
144 2Sa 12:4 | overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen en van
145 2Sa 12:11 | huis, en zal uw vrouwen nemen voor uw ogen, en zal haar
146 2Sa 19:19 | koning zich ter harte zoude nemen. ~
147 1Kon 11:34| koninkrijk zal Ik uit zijn hand nemen; maar Ik stel hem tot een
148 1Kon 11:35| zoons zal Ik het koninkrijk nemen; en Ik zal u daarvan tien
149 1Kon 11:37| 37 Zo zal Ik u nemen, en gij zult regeren over
150 1Kon 19:10| mijn ziel, om die weg te nemen. ~
151 1Kon 19:14| mijn ziel, om die weg te nemen. ~
152 1Kon 22:3 | zijn stil, zonder dat te nemen uit de hand van den koning
153 2Kon 4:1 | voor zich tot knechten te nemen. ~
154 2Kon 5:20| nalopen, en zal wat van hem nemen! ~
155 2Kon 5:26| het tijd, om dat zilver te nemen, en om klederen te nemen,
156 2Kon 5:26| nemen, en om klederen te nemen, en olijfbomen, en wijngaarden,
157 2Kon 6:32| heeft, om mijn hoofd af te nemen? Ziet toe, als die bode
158 2Kon 12:5 | Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
159 2Kon 12:8 | van het volk geen geld te nemen, noch de breuken van het
160 2Kon 13:5 | Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
161 2Kon 13:8 | van het volk geen geld te nemen, noch de breuken van het
162 2Kon 22:18| die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn
163 1Kro 7:21| afgekomen waren om hun vee te nemen. ~
164 1Kro 22:24| zal voor den HEERE niet nemen wat uw is, dat ik een brandoffer
165 2Kro 14:11| te doen branden; want wij nemen waar de wacht des HEEREN,
166 Ezra 3:8 | daarboven, om opzicht te nemen over het werk van des HEEREN
167 Ezra 9:12| zonen, en hun dochteren niet nemen voor uw zonen, en zult hun
168 Neh 10:30 | lands, noch hun dochteren nemen voor onze zonen. ~
169 Neh 10:31 | dag van hen niet zouden nemen; en dat wij het zevende
170 Neh 13:25 | uw zonen of voor u zult nemen! ~
171 Est 52:15 | gedachtenis derzelve geen einde nemen zou bij hun zaad. ~
172 Job 13:14 | mijn vlees in mijn tanden nemen, en mijn ziel in mijn hand
173 Job 24:3 | weg; den os ener weduwe nemen zij te pand. ~
174 Job 24:9 | en dat over den arme is, nemen zij te pand. ~
175 Job 24:19 | droogte mitsgaders de hitte nemen de sneeuwwateren weg; alzo
176 Job 33:26 | Die in hem een welbehagen nemen zal, en zijn aangezicht
177 Psa 7:10 | der goddelozen een einde nemen, maar bevestig den rechtvaardige,
178 Psa 16:4 | namen op mijn lippen niet nemen. ~
179 Psa 31:7 | op valse ijdelheden acht nemen, en ik betrouw op den HEERE. ~
180 Psa 31:14 | zij denken mijn ziel te nemen. ~
181 Psa 37:8 | Uwer vleugelen toevlucht nemen. ~
182 Psa 38:10 | niet zijn; en gij zult acht nemen op zijn plaats, maar hij
183 Psa 40:7 | niet, wie het naar zich nemen zal. ~
184 Psa 50:9 | zal uit uw huis geen var nemen, noch bokken uit uw kooien; ~
185 Psa 61:5 | eeuwigheden; ik zal mijn toevlucht nemen in het verborgene Uwer vleugelen.
186 Psa 73:19 | ogenblik tot verwoesting, nemen een einde, worden te niet
187 Psa 83:13 | ons in erfelijke bezitting nemen. ~
188 Psa 118:8 | tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op den mens te vertrouwen. ~
189 Psa 118:9 | tot den HEERE toevlucht te nemen, dan op prinsen te vertrouwen. ~
190 Spre 1:3 | 3 Om aan te nemen onderwijs van goed verstand,
191 Spre 6:27| iemand vuur in zijn boezem nemen, dat zijn klederen niet
192 Spre 17:23| geschenk uit den schoot nemen, om de paden des rechts
193 Spre 18:5 | aangezicht des goddelozen aan te nemen, om den rechtvaardige in
194 Spre 22:8 | verbolgenheid zal een einde nemen. ~
195 Pred 5:18| eten, en om zijn deel te nemen, en om zich te verheugen
196 Jes 30:2 | en om hun toevlucht te nemen onder de schaduw van Egypte. ~
197 Jes 30:14 | om vuur uit den haard te nemen, of om water te scheppen
198 Jes 38:21 | nu had gezegd: Laat men nemen een klomp vijgen, en tot
199 Jes 39:7 | die gij gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn
200 Jes 41:22 | opdat wij het ter harte nemen, en het einde daarvan
201 Jes 42:25 | brand gestoken, doch zij nemen het niet ter harte. ~ ~
202 Jes 46:7 | 7 Zij nemen hem op den schouder, zij
203 Jes 47:3 | gezien worden; Ik zal wraak nemen, en Ik zal op u niet aanvallen
204 Jes 61:20 | treuring zullen een einde nemen. ~
205 Jes 67:21 | priesters en tot Levieten nemen, zegt de HEERE. ~
206 Jer 5:3 | geweigerd de tucht aan te nemen; zij hebben hun aangezichten
207 Jer 8:7 | tortelduif, en kraan, en zwaluw, nemen den tijd hunner aankomst
208 Jer 16:2 | Gij zult u geen vrouw nemen, en gij zult geen zonen
209 Jer 17:23 | om de tucht niet aan te nemen. ~
210 Jer 20:5 | zullen ze roven, zullen ze nemen, en zullen ze brengen naar
211 Jer 20:10 | geven; al mijn vredegenoten nemen acht op mijn hinking;
212 Jer 20:10 | overmogen, en onze wraak van hem nemen. ~
213 Jer 23:31 | spreekt de HEERE, die hun tong nemen, en spreken: Hij heeft het
214 Jer 25:9 | Ziet, Ik zal zenden, en nemen alle geslachten van het
215 Jer 25:28 | den beker van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot
216 Jer 32:24 | aan de stad, om die in te nemen, en de stad is gegeven in
217 Jer 32:33 | zij niet, om tucht aan te nemen; ~
218 Jer 46:5 | helden zijn verslagen, en nemen de vlucht, en zien niet
219 Jer 49:29 | hun tenten en hun kudden nemen, hun gordijnen en al hun
220 Jer 51:26 | zullen uit u geen steen nemen tot een hoek, ook geen steen
221 Klaa 1:65| Dit zal ik mij ter harte nemen, daarom zal ik hopen; ~
222 Eze 5:1 | der barbieren zult gij u nemen, hetwelk gij zult laten
223 Eze 5:1 | gij u een weegschaal nemen, en die haren delen. ~
224 Eze 5:2 | zult gij een derde deel nemen, slaande met een zwaard
225 Eze 5:3 | weinige in getal daarvan nemen, en in uw slippen binden. ~
226 Eze 5:4 | En nog zult gij van die nemen, en die werpen in het midden
227 Eze 16:39 | en uw sierlijke juwelen nemen, en u naakt en bloot
228 Eze 17:22 | oppersten tak des hogen ceders nemen, dat Ik zetten zal; van
229 Eze 20:40 | welgevallen aan hen nemen, en daar zal Ik uw hefofferen
230 Eze 20:41 | welgevallen aan ulieden nemen om den liefelijken reuk,
231 Eze 22:25 | schat en het kostelijke nemen zij weg; haar weduwen
232 Eze 33:2 | lands een man uit hun einden nemen, en dien voor zich
233 Eze 37:19 | Israels, zijn metgezellen, nemen, en Ik zal dezelve
234 Eze 38:13 | voeren, om vee en have weg te nemen, om een groten buit te buiten? ~
235 Eze 43:20 | zult van deszelfs bloed nemen, en doen het aan zijn vier
236 Eze 43:21 | gij den var des zondoffers nemen; en hij zal hem verbranden
237 Eze 44:22 | of verstotene tot vrouwen nemen; maar jonge dochters van
238 Eze 44:22 | een priester, zullen zij nemen. ~
239 Eze 45:18 | volkomen var, een jong rund, nemen; en gij zult het heiligdom
240 Eze 45:19 | het bloed des zondoffers nemen, en doen het aan de posten
241 Eze 46:18 | En de vorst zal niets nemen van de erfenis des volks,
242 Eze 47:13 | gij het land ten erve zult nemen, naar de twaalf stammen
243 Hos 4:10 | nagelaten den HEERE in acht te nemen. ~
244 Amos 3:15| de grote huizen een einde nemen, spreekt de HEERE. ~ ~
245 Amos 5:12| benauwen den rechtvaardige, nemen zoengeld, en verstoten de
246 Mic 1:11 | zal zijn stand van ulieden nemen. ~
247 Mic 2:2 | roven ze, en huizen, en nemen ze weg; alzo doen zij geweld
248 Zac 14:21 | zullen komen, en van dezelve nemen, en in dezelve koken;
249 Mal 2:2 | het niet zult ter harte nemen, om Mijn Naam eer te geven,
250 Matt 1:20| Maria, uw vrouw, tot u te nemen; want hetgeen in haar ontvangen
251 Matt 4:6 | zij U op de handen zullen nemen, opdat Gij niet te eniger
252 Matt 5:40| u rechten wil, en uw rok nemen, laat hem ook den mantel; ~
253 Matt 11:12| aangedaan, en de geweldigers nemen hetzelve met geweld. ~
254 Matt 15:26| het brood der kinderen te nemen, en den hondekens voor te
255 Matt 16:5 | vergeten broden mede te nemen. ~
256 Matt 17:25| koningen der aarde, van wie nemen zij tollen of schatting,
257 Matt 22:30| 30 Want in de opstanding nemen zij niet ten huwelijk, noch
258 Matt 24:17| iets uit zijn huis weg te nemen; ~
259 Matt 24:18| om zijn klederen weg te nemen. ~
260 Matt 26:52| want allen, die het zwaard nemen, zullen door het zwaard
261 Mark 6:8 | hun, dat zij niets zouden nemen tot den weg, dan alleenlijk
262 Mark 8:14| hadden vergeten brood mede te nemen, en hadden niet dan een
263 Mark 10:41| Johannes zeer kwalijk te nemen. ~
264 Mark 12:19| zijn broeder deszelfs vrouw nemen zal en zijn broeder zaad
265 Mark 13:15| iets uit zijn huis weg te nemen. ~
266 Mark 13:16| terug, om zijn kleed te nemen. ~
267 Mark 15:36| Elias komt, om Hem af te nemen. ~
268 Luk 1:25 | versmaadheid onder de mensen weg te nemen. ~
269 Luk 4:11 | En dat zij U op de handen nemen zullen, opdat Gij Uw voet
270 Luk 6:29 | verhindert ook den rok niet te nemen. ~
271 Luk 9:12 | en in de dorpen, herberg nemen mogen, en spijze vinden;
272 Luk 17:31 | niet af, om hetzelve weg te nemen; en wie op den akker zijn
273 Luk 20:28 | dat zijn broeder de vrouw nemen zal, en zijn broeder zaad
274 Joha 6:15| komen, en Hem met geweld nemen, opdat zij Hem Koning maakten,
275 Joha 10:18| macht hetzelve wederom te nemen. Dit gebod heb Ik van Mijn
276 Joha 14:3 | Ik weder en zal u tot Mij nemen, opdat gij ook zijn moogt,
277 Joha 16:14| Hij zal het uit het Mijne nemen, en zal het u verkondigen. ~
278 Joha 16:15| Hij het uit het Mijne zal nemen, en u verkondigen. ~
279 Hand 9:14| uit hen een volk aan te nemen door Zijn Naam. ~
280 Hand 10:21| niet geoorloofd zijn aan te nemen noch te doen, alzo wij Romeinen
281 Hand 17:15| gij nadere kennis zoudt nemen van zijn zaken; en wij zijn
282 Hand 18:3 | voorzichtigheid, machtigste Felix, nemen wij ganselijk en overal
283 Hand 18:22| zo zal ik volle kennis nemen van uw zaken. ~
284 Hand 21:33| allen, dat zij zouden spijze nemen, en zeide: Het is heden
285 Hand 21:34| Daarom vermaan ik u spijze te nemen, want dat dient tot uw behouding;
286 1Kor 6:15| dan de leden van Christus nemen, en maken ze leden ener
287 2Tim 3:6 | de huizen insluipen, en nemen de vrouwkens gevangen, die
288 Heb 2:3 | grote zaligheid geen acht nemen? dewelke, begonnen zijnde
289 Heb 7:5 | wel bevel om tienden te nemen van het volk, naar de wet,
290 Heb 7:8 | 8 En hier nemen wel tienden de mensen, die
291 Heb 9:28 | om veler zonden weg te nemen, zal ten anderen male zonder
292 Heb 10:24 | laat ons op elkander acht nemen, tot opscherping der liefde
293 Open 5:9 | zijt waardig dat boek te nemen, en zijn zegelen te openen;
294 Open 6:4 | macht gegeven den vrede te nemen van de aarde; en dat zij
|