1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542
Book Chapter: Verse
4501 1Kro 5:6 | gevankelijk wegvoerde; hij was de vorst der Rubenieten. ~
4502 1Kro 5:9 | 9 En hij woonde tegen het oosten,
4503 1Kro 5:20 | riepen in den krijg, zo liet Hij Zich van hen verbidden,
4504 1Kro 5:26 | halven stam van Manasse; en hij bracht hen te Halah, en
4505 1Kro 6:10 | En Johanan gewon Azarja. Hij is het, die het priesterambt
4506 1Kro 7:23 | 23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, en
4507 1Kro 7:23 | en baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Beria,
4508 1Kro 7:31 | waren Heber en Malchiel; hij is de vader van Birzavith. ~
4509 1Kro 8:6 | de inwoners te Geba, en hij voerde hen over naar Manahath; ~
4510 1Kro 8:7 | Ahia, en Gera; dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en
4511 1Kro 8:7 | dezen voerde hij weg; en hij gewon Uzza en Ahihud. ~
4512 1Kro 8:8 | het land van Moab (nadat hij dezelve weggezonden had)
4513 1Kro 8:9 | Hodes, zijn huisvrouw, gewon hij Joab, en Zibja, en Mesa,
4514 1Kro 8:11 | 11 En uit Husim gewon hij Abitub en Elpaal. ~
4515 1Kro 10:3 | bogen troffen hem aan; en hij vreesde zeer voor de schutters. ~
4516 1Kro 10:4 | wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul
4517 1Kro 10:5 | dat Saul dood was, zo viel hij ook in het zwaard en stierf. ~
4518 1Kro 10:13 | zijn overtreding, waarmede hij overtreden had tegen den
4519 1Kro 10:13 | woord des HEEREN hetwelk hij niet gehouden had; en ook
4520 1Kro 10:13 | gehouden had; en ook omdat hij de waarzegster gevraagd
4521 1Kro 10:14 | gezocht had; daarom doodde Hij hem, en keerde het koninkrijk
4522 1Kro 11:6 | dien het eerst; daarom werd hij tot een hoofd. ~
4523 1Kro 11:8 | 8 En hij bouwde de stad rondom, van
4524 1Kro 11:12 | zoon van Dodo, de Ahohiet; hij was onder die drie helden. ~
4525 1Kro 11:13 | 13 Hij was met David te Pas-Dammim,
4526 1Kro 11:18 | wilde het niet drinken, maar hij goot het uit voor den HEERE; ~
4527 1Kro 11:19 | 19 En hij zeide: Dat late mijn God
4528 1Kro 11:19 | hebben zij dat gebracht. En hij wilde het niet drinken.
4529 1Kro 11:20 | ook het hoofd van drie; en hij, verheffende zijn spies
4530 1Kro 11:20 | versloeg hen; alzo had hij een naam onder die drie. ~
4531 1Kro 11:21 | 21 Uit die drie was hij geeerd boven de twee; daarom
4532 1Kro 11:21 | boven de twee; daarom werd hij hun tot een overste; maar
4533 1Kro 11:21 | hun tot een overste; maar hij kwam tot aan de eerste drie
4534 1Kro 11:22 | Kabzeel, was groot van daden; hij versloeg twee sterke leeuwen
4535 1Kro 11:22 | leeuwen van Moab; ook ging hij af, en versloeg een leeuw
4536 1Kro 11:23 | 23 Hij versloeg ook een Egyptischen
4537 1Kro 11:23 | als een weversboom; maar hij ging tot hem af met een
4538 1Kro 11:23 | hand des Egyptenaars, en hij doodde hem met zijn eigen
4539 1Kro 11:24 | zoon van Jojada; dies had hij een naam onder die drie
4540 1Kro 11:25 | 25 Ziet, hij was de heerlijkste van die
4541 1Kro 11:25 | die dertig; nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En
4542 1Kro 12:1 | kwamen naar Ziklag, toen hij nog besloten was voor het
4543 1Kro 12:18 | overste der hoofdlieden, en hij zeide: Wij zijn uw, o David,
4544 1Kro 12:19 | Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen kwam,
4545 1Kro 12:19 | gevaar van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~
4546 1Kro 12:20 | 20 Toen hij naar Ziklag toog, vielen
4547 1Kro 13:6 | hetwelk in Juda is, dat hij van daar ophaalde de ark
4548 1Kro 13:10 | des HEEREN over Uza, en Hij sloeg hem, omdat hij zijn
4549 1Kro 13:10 | en Hij sloeg hem, omdat hij zijn hand had uitgestrekt
4550 1Kro 13:10 | uitgestrekt aan de ark; en hij stierf aldaar voor het aangezicht
4551 1Kro 13:11 | had aan Uza; daarom noemde hij diezelve plaats Perez-Uza,
4552 1Kro 13:14 | Obed-Edom, en alles, wat hij had. ~
4553 1Kro 14:4 | namen der kinderen, die hij te Jeruzalem had: Sammua,
4554 1Kro 14:8 | David dat hoorde zo toog hij uit tegen hen. ~
4555 1Kro 15:1 | huizen in zijn stad; en hij bereidde der ark Gods een
4556 1Kro 15:3 | halen aan haar plaats, die hij haar bereid had. ~
4557 1Kro 15:12 | 12 En hij zeide tot hen: Gijlieden
4558 1Kro 15:22 | was over het opheffen; hij onderwees hen in het opheffen;
4559 1Kro 15:22 | hen in het opheffen; want hij was verstandig. ~
4560 1Kro 16:2 | had te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des
4561 1Kro 16:3 | 3 En hij deelde een iegelijk in Israel,
4562 1Kro 16:4 | 4 En hij stelde voor de ark des HEEREN
4563 1Kro 16:12 | Zijner wonderwerken, die Hij gedaan heeft, Zijner wondertekenen,
4564 1Kro 16:14 | 14 Hij is de HEERE, onze God; Zijn
4565 1Kro 16:15 | verbonds, des woords, dat Hij ingesteld heeft tot in het
4566 1Kro 16:16 | 16 Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt,
4567 1Kro 16:17 | 17 Welken Hij ook aan Jakob heeft gesteld
4568 1Kro 16:21 | 21 Hij liet niemand toe hen te
4569 1Kro 16:21 | onderdrukken; ook bestrafte Hij koningen om hunnentwil,
4570 1Kro 16:25 | en zeer te prijzen, en Hij is vreselijk boven alle
4571 1Kro 16:33 | aangezicht des HEEREN, omdat Hij komt, om de aarde te richten. ~
4572 1Kro 16:34 | 34 Looft den HEERE, want Hij is goed, want Zijn goedertierenheid
4573 1Kro 16:37 | 37 Alzo liet hij daar, voor de ark des verbonds
4574 1Kro 16:38 | waren acht en zestig; en hij stelde Obed-Edom, den zoon
4575 1Kro 16:40 | in de wet des HEEREN, die Hij Israel geboden had. ~
4576 1Kro 17:9 | besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en
4577 1Kro 17:13 | hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn;
4578 1Kro 17:16 | aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, HEERE
4579 1Kro 18:1 | hen ten onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige
4580 1Kro 18:2 | 2 Hij sloeg ook de Moabieten,
4581 1Kro 18:3 | Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand te
4582 1Kro 18:4 | al de wagen paarden; doch hij behield honderd wagens daarvan
4583 1Kro 18:6 | behoedde David overal, waar hij heenging. ~
4584 1Kro 18:7 | Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
4585 1Kro 18:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den
4586 1Kro 18:10 | te zegenen, vanwege dat hij met Hadar-ezer gestreden,
4587 1Kro 18:11 | zilver en het goud, hetwelk hij medegebracht had van al
4588 1Kro 18:13 | 13 En hij legde bezetting in Edom,
4589 1Kro 18:13 | behoedde David overal, waar hij heenging. ~
4590 1Kro 18:14 | David over gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht
4591 1Kro 19:1 | hen ten onderbracht; en hij nam Gath, en haar onderhorige
4592 1Kro 19:2 | 2 Hij sloeg ook de Moabieten,
4593 1Kro 19:3 | Zoba, naar Hamath toe, toen hij heentoog, om zijn hand te
4594 1Kro 19:4 | al de wagen paarden; doch hij behield honderd wagens daarvan
4595 1Kro 19:6 | behoedde David overal, waar hij heenging. ~
4596 1Kro 19:7 | Hadar-ezers knechten waren, en hij bracht ze te Jeruzalem. ~
4597 1Kro 19:10 | 10 Zo zond hij zijn zoon Hadoram tot den
4598 1Kro 19:10 | te zegenen, vanwege dat hij met Hadar-ezer gestreden,
4599 1Kro 19:11 | zilver en het goud, hetwelk hij medegebracht had van al
4600 1Kro 19:13 | 13 En hij legde bezetting in Edom,
4601 1Kro 19:13 | behoedde David overal, waar hij heenging. ~
4602 1Kro 19:14 | David over gans Israel, en hij deed zijn gansen volke recht
4603 1Kro 20:3 | vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden
4604 1Kro 20:4 | de knechten van David, en hij beschoor hen, en sneed hun
4605 1Kro 20:5 | David van deze mannen; en hij zond hun tegemoet; want
4606 1Kro 20:8 | het David hoorde, zo zond hij Joab en het ganse heir met
4607 1Kro 20:10 | tegen hem was, zo verkoos hij enigen uit alle uitgelezenen
4608 1Kro 20:10 | uitgelezenen in Israel, en hij stelde hen in orde tegen
4609 1Kro 20:11 | het overige des volks gaf hij in de hand van zijn broeder
4610 1Kro 20:12 | 12 En hij zeide: Indien mij de Syriers
4611 1Kro 20:17 | aangezegd, zo vergaderde hij gans Israel, en hij toog
4612 1Kro 20:17 | vergaderde hij gans Israel, en hij toog over de Jordaan, en
4613 1Kro 20:17 | toog over de Jordaan, en hij kwam tot hen, en hij stelde
4614 1Kro 20:17 | en hij kwam tot hen, en hij stelde de slagorde tegen
4615 1Kro 20:18 | te voet; daartoe doodde hij Sofach, den krijgsoverste. ~
4616 1Kro 21:1 | voerde Joab de heirkracht, en hij verdierf het land der kinderenAmmons;
4617 1Kro 21:1 | land der kinderenAmmons; en hij kwam, en belegerde Rabba;
4618 1Kro 21:2 | konings van zijn hoofd, en hij bevond haar in gewicht een
4619 1Kro 21:2 | op Davids hoofdgezet, en hij voerde zeer veel roofs uit
4620 1Kro 21:3 | uit, dat daarin was, en hij zaagde ze met de zaag, en
4621 1Kro 21:6 | zes, vier en twintig, en hij was ook van Rafa geboren; ~
4622 1Kro 21:7 | 7En hij hoonde Israel, maar Jonathan,
4623 1Kro 22:1 | satan op tegen Israel, en hij porde David aan, dat hij
4624 1Kro 22:1 | hij porde David aan, dat hij Israel telde. ~
4625 1Kro 22:4 | derhalve toog Joab uit, en hij doorwandelde gans Israel;
4626 1Kro 22:4 | gans Israel; daarna kwam hij weder te Jeruzalem. ~
4627 1Kro 22:6 | Doch Levi en Benjamin telde hij onder dezelve niet; want
4628 1Kro 22:7 | ogen Gods; daarom sloeg Hij Israel. ~
4629 1Kro 22:15 | die te verderven; en als hij haar verdierf, zag het de
4630 1Kro 22:15 | berouwde Hem over dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden
4631 1Kro 22:16 | zijn ogen ophief, zo zag hij den engel des HEEREN, staande
4632 1Kro 22:18 | des HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen zou, dat David
4633 1Kro 22:19 | naar het woord van Gad, dat hij in den Naam des HEEREN gesproken
4634 1Kro 22:20 | zich Ornan wendde, zo zag hij den engel; en zijn vier
4635 1Kro 22:21 | toe, en zag David; zo ging hij uit den dorsvloer, en boog
4636 1Kro 22:26 | den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen en
4637 1Kro 22:26 | brandofferen en dankofferen. Als hij den HEERE aanriep, zo antwoordde
4638 1Kro 22:26 | HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den hemel,
4639 1Kro 22:27 | zeide tot den engel, dat hij zijn zwaard weder in zijn
4640 1Kro 22:28 | den Jebusiet, zo offerde hij aldaar;
4641 1Kro 22:30 | om God te zoeken; want hij was verschrikt voor het
4642 1Kro 23:2 | het land Israels waren; en hij bestelde steenhouwers, om
4643 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, en gebood
4644 1Kro 23:11 | Gods, bouwen, gelijk als Hij van u gesproken heeft. ~
4645 1Kro 23:18 | gegeven rondom henen? Want Hij heeft de inwoners des lands
4646 1Kro 24:1 | en zat van dagen, maakte hij zijn zoon Salomo tot koning
4647 1Kro 24:2 | 2 En hij vergaderde al de vorsten
4648 1Kro 24:13 | nu werd afgezonderd, dat hij heiligde de allerheiligste
4649 1Kro 24:13 | de allerheiligste dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid,
4650 1Kro 24:22 | 22 En Eleazar stierf, en hij had geen zonen, maar dochters;
4651 1Kro 24:25 | Zijn volk rust gegeven, en Hij zal te Jeruzalem wonen tot
4652 1Kro 26:9 | Het tweede voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn
4653 1Kro 27:10 | was het hoofd; (alhoewel hij de eerstgeborene niet was,
4654 1Kro 28:3 | 3 Hij was uit de kinderen van
4655 1Kro 28:23 | de HEERE gezegd had, dat Hij Israel vermenigvuldigen
4656 1Kro 28:24 | begonnen te tellen, maar hij voleindde het niet, omdat
4657 1Kro 28:32 | raad, een verstandig man; hij was ook schrijver; Jehiel
4658 1Kro 29:2 | stond op zijn voeten, en hij zeide: Hoort mij, mijn broeders,
4659 1Kro 29:4 | zou in eeuwigheid; want Hij heeft Juda tot een voorganger
4660 1Kro 29:4 | zonen mijns vaders heeft Hij een welgevallen aan mij
4661 1Kro 29:4 | welgevallen aan mij gehad, dat Hij mij ten koning maakte over
4662 1Kro 29:5 | zonen gegeven) zo heeft Hij mijn zoon Salomo verkoren,
4663 1Kro 29:5 | zoon Salomo verkoren, dat hij zitten zou op den stoel
4664 1Kro 29:6 | 6 En Hij heeft tot mij gezegd: Uw
4665 1Kro 29:7 | tot in eeuwigheid, indien hij sterk wezen zal, om Mijn
4666 1Kro 29:9 | doorzoekt alle harten, en Hij verstaat al het gedichtsel
4667 1Kro 29:9 | gedachten; indien gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden;
4668 1Kro 29:9 | indien gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid
4669 1Kro 29:14 | 14 Het goud gaf hij naar het goudgewicht, tot
4670 1Kro 29:16 | 16 Ook gaf hij het goud naar het gewicht
4671 1Kro 29:20 | mijn God, zal met u zijn; Hij zal u niet begeven, en Hij
4672 1Kro 29:20 | Hij zal u niet begeven, en Hij zal u niet verlaten, totdat
4673 1Kro 30:23 | vaders Davids plaats, en hij was voorspoedig; en gans
4674 1Kro 30:25 | ogen van gans Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke
4675 1Kro 30:27 | 27 De dagen nu, die hij geregeerd heeft over Israel,
4676 1Kro 30:27 | jaren; te Hebron regeerde hij zeven jaren, en te Jeruzalem
4677 1Kro 30:27 | en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig. ~
4678 1Kro 30:28 | 28 En hij stierf in goeden ouderdom,
4679 2Kro 1:4 | voor haar bereid had; want hij had voor haar een tent te
4680 2Kro 1:6 | tent der samenkomst was; en hij offerde daarop duizend brandofferen. ~
4681 2Kro 1:7 | verscheen God aan Salomo; en Hij zeide tot hem: Begeer, wat
4682 2Kro 1:13 | tent der samenkomst; en hij regeerde over Israel. ~
4683 2Kro 1:14 | wagenen en ruiteren, zodat hij duizend en vierhonderd wagenen,
4684 2Kro 1:14 | duizend ruiteren had; en hij legde ze in de wagensteden,
4685 2Kro 1:15 | stenen, en de cederen maakte hij te zijn als wilde vijgebomen,
4686 2Kro 2:11 | Zijn volk lief heeft, heeft Hij u over hen tot koning gesteld. ~
4687 2Kro 2:12 | aarde gemaakt heeft, dat Hij den koning David een wijzen
4688 2Kro 2:15 | de olie en den wijn, die hij gezegd heeft. ~
4689 2Kro 2:18 | 18 En hij maakte uit dezelve zeventig
4690 2Kro 3:2 | 2 Hij begon nu te bouwen in de
4691 2Kro 3:4 | honderd en twintig; hetwelk hij van binnen overtrok met
4692 2Kro 3:5 | grote huis nu overdekte hij met dennenhout; daarna overtoog
4693 2Kro 3:5 | dennenhout; daarna overtoog hij dat met goed goud; en hij
4694 2Kro 3:5 | hij dat met goed goud; en hij maakte daarop palmen en
4695 2Kro 3:6 | 6 Hij overtoog ook het huis met
4696 2Kro 3:7 | 7 Daartoe overdekte hij aan het huis de balken,
4697 2Kro 3:7 | deuren daarvan met goud; en hij graveerde cherubs aan de
4698 2Kro 3:8 | 8 Verder maakte hij het huis van het heilige
4699 2Kro 3:8 | daarvan twintig ellen; en hij overtoog dat met goed goud,
4700 2Kro 3:9 | vijftig sikkelen gouds; en hij overtoog de opperzalen met
4701 2Kro 3:10 | 10 Ook maakte hij, in het huis van het heilige
4702 2Kro 3:10 | van uittrekkend werk, en hij overtoog die met goud. ~
4703 2Kro 3:14 | 14 Hij maakte ook den voorhang
4704 2Kro 3:14 | karmozijn, en fijn linnen; en hij maakte cherubs daarop. ~
4705 2Kro 3:15 | 15 Nog maakte hij voor het huis twee pilaren,
4706 2Kro 3:16 | 16 Ook maakte hij ketenen, als in de aanspraakplaats,
4707 2Kro 3:16 | in de aanspraakplaats, en hij zette ze op de hoofden der
4708 2Kro 3:16 | pilaren; daartoe maakte hij honderd granaatappelen,
4709 2Kro 3:17 | 17 En hij richtte de pilaren op voor
4710 2Kro 3:17 | en een ter linkerhand; en hij noemde den naam van den
4711 2Kro 4:1 | 1 Hij maakte ook een koperen altaar,
4712 2Kro 4:2 | 2 Daartoe maakte hij de gegoten zee; van tien
4713 2Kro 4:6 | 6 En hij maakte tien wasvaten, en
4714 2Kro 4:7 | 7 Hij maakte ook tien gouden kandelaren,
4715 2Kro 4:7 | kandelaren, naar hun wijze, en hij stelde ze in den tempel,
4716 2Kro 4:8 | 8 Ook maakte hij tien tafelen, en hij zette
4717 2Kro 4:8 | maakte hij tien tafelen, en hij zette ze in den tempel,
4718 2Kro 4:8 | vijf aan de linkerhand; en hij maakte honderd gouden sprengbekkens. ~
4719 2Kro 4:9 | 9 Verder maakte hij het voorhof der priesteren,
4720 2Kro 4:10 | 10 De zee nu zette hij aan de rechterzijde, naar
4721 2Kro 4:11 | Huram het werk te maken, dat hij voor de koning Salomo aan
4722 2Kro 4:14 | 14 Hij maakte ook de stellingen;
4723 2Kro 4:14 | stellingen; en wasvaten maakte hij op de stellingen; ~
4724 2Kro 5:1 | goud, en al de vaten legde hij onder de schatten van het
4725 2Kro 5:13 | zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid
4726 2Kro 6:1 | goud, en al de vaten legde hij onder de schatten van het
4727 2Kro 6:13 | zij den HEERE prezen, dat Hij goed is, dat Zijn weldadigheid
4728 2Kro 7:1 | HEERE heeft gezegd, dat Hij in de donkerheid zou wonen. ~
4729 2Kro 7:4 | 4 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE,
4730 2Kro 7:6 | heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen
4731 2Kro 7:10 | Zijn woord bevestigd, dat Hij gesproken had; want ik ben
4732 2Kro 7:11 | verbond des HEEREN is, hetwelk Hij maakte met de kinderen Israels. ~
4733 2Kro 7:12 | 12 En hij stond voor het altaar des
4734 2Kro 7:12 | gemeente van Israel; en hij breidde zijn handen uit; ~
4735 2Kro 7:13 | ellen in zijn hoogte; en hij stond daarop, en knielde
4736 2Kro 7:14 | 14 En hij zeide: HEERE, God van Israel,
4737 2Kro 8:3 | en loofden den HEERE, dat Hij goedig is, dat Zijn weldadigheid
4738 2Kro 8:7 | huis des HEEREN was, dewijl hij daar de brandofferen en
4739 2Kro 8:10 | dag der zevende maand liet hij het volk gaan tot hun hutten,
4740 2Kro 8:11 | zijn huis te maken, richtte hij voorspoedig uit. ~
4741 2Kro 8:12 | verscheen Salomo des nachts, en Hij zeide tot hem: Ik heb uw
4742 2Kro 8:21 | voorbijgaat, ontzetten, dat hij zal zeggen: Waarom heeft
4743 2Kro 8:22 | hen gediend; daarom heeft Hij al dat kwaad over hen gebracht. ~ ~
4744 2Kro 9:3 | Salomo naar Hamath-Zoba, en hij overweldigde het. ~
4745 2Kro 9:4 | 4 Hij bouwde ook Thadmor in de
4746 2Kro 9:4 | en al de schatsteden, die hij bouwde in Hamath. ~
4747 2Kro 9:5 | 5 Ook bouwde hij het hoge Beth-horon en het
4748 2Kro 9:11 | Davids, tot het huis, dat hij voor haar gebouwd had; want
4749 2Kro 9:11 | voor haar gebouwd had; want hij zeide: Mijn vrouw zal in
4750 2Kro 9:12 | altaar des HEEREN, hetwelk hij voor het voorhuis gebouwd
4751 2Kro 9:14 | 14 Hij stelde ook, naar de wijze
4752 2Kro 10:2 | verborgen voor Salomo, dat hij haar niet verklaarde. ~
4753 2Kro 10:3 | Salomo, en het huis, dat hij gebouwd had, ~
4754 2Kro 10:4 | en zijn opgang, waardoor hij opging in het huis des HEEREN,
4755 2Kro 10:8 | op te richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen
4756 2Kro 10:15 | sikkelen van geslagen goud liet hij opwegen tot elke rondas. ~
4757 2Kro 10:16 | driehonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elk schild;
4758 2Kro 10:17 | groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met louter
4759 2Kro 10:25 | twaalf duizend ruiteren; en hij legde ze in de wagensteden,
4760 2Kro 10:26 | 26 En hij heerste over alle koningen,
4761 2Kro 10:27 | stenen, en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgebomen,
4762 2Kro 11:2 | nu was in Egypte, alwaar hij van het aangezicht van den
4763 2Kro 11:4 | en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter,
4764 2Kro 11:5 | 5 En hij zeide tot hen: Komt over
4765 2Kro 11:6 | van zijn vader Salomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt
4766 2Kro 11:8 | 8 Maar hij verliet den raad der oudsten,
4767 2Kro 11:8 | zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen,
4768 2Kro 11:9 | 9 En hij zeide tot hen: Wat raadt
4769 2Kro 11:14 | 14 En hij sprak tot hen naar den raad
4770 2Kro 11:15 | woord bevestigde, hetwelk Hij door den dienst van Ahia,
4771 2Kro 11:18 | stenigden hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam
4772 2Kro 11:18 | een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~
4773 2Kro 12:1 | gekomen was, vergaderde hij het huis van Juda en Benjamin,
4774 2Kro 12:1 | Israel te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan
4775 2Kro 12:5 | woonde te Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden
4776 2Kro 12:6 | 6 Hij bouwde nu Bethlehem, en
4777 2Kro 12:11 | 11 En hij sterkte deze vastigheden,
4778 2Kro 12:15 | 15 En hij had zich priesteren gesteld
4779 2Kro 12:15 | en voor de kalveren, die hij gemaakt had. ~
4780 2Kro 12:20 | 20 En na haar nam hij Maacha, de dochter van Absalom;
4781 2Kro 12:21 | en zijn bijwijven; want hij had achttien vrouwen genomen,
4782 2Kro 12:21 | en zestig bijwijven; en hij gewon acht en twintig zonen
4783 2Kro 12:23 | 23 En hij handelde verstandelijk,
4784 2Kro 12:23 | handelde verstandelijk, dat hij van al zijn zonen, door
4785 2Kro 12:23 | steden verspreidde, denwelken hij spijze gaf in overvloed;
4786 2Kro 12:23 | spijze gaf in overvloed; en hij begeerde de veelheid van
4787 2Kro 13:1 | koninkrijk bevestigd had, en hij sterk geworden was, dat
4788 2Kro 13:1 | sterk geworden was, dat hij de wet des HEEREN verliet,
4789 2Kro 13:4 | 4 En hij nam de vaste steden in,
4790 2Kro 13:4 | steden in, die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. ~
4791 2Kro 13:5 | uit oorzaak van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt
4792 2Kro 13:9 | op tegen Jeruzalem; en hij nam de schatten van het
4793 2Kro 13:9 | het huis des konings weg; hij nam alles weg; hij nam ook
4794 2Kro 13:9 | weg; hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
4795 2Kro 13:10 | die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand
4796 2Kro 13:12 | 12 En als hij zich verootmoedigde, keerde
4797 2Kro 13:12 | HEEREN van hem af, opdat Hij hem niet ten uiterste toe
4798 2Kro 13:13 | en veertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde
4799 2Kro 13:13 | als hij koning werd, en hij regeerde zeventien jaren
4800 2Kro 13:14 | 14 En hij deed dat kwaad was, dewijl
4801 2Kro 13:14 | deed dat kwaad was, dewijl hij zijn hart niet richtte,
4802 2Kro 14:2 | 2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem;
4803 2Kro 14:4 | gebergte van Efraim; en hij zeide: Hoort mij toe, Jerobeam,
4804 2Kro 14:7 | was en teder van hart, dat hij zich tegen hen niet kon
4805 2Kro 14:20 | de HEERE sloeg hem, dat hij stierf. ~
4806 2Kro 14:21 | versterkte zich Abia; en hij nam zich veertien vrouwen,
4807 2Kro 15:3 | 3 Want hij nam de altaren der vreemden,
4808 2Kro 15:4 | 4 En hij zeide tot Juda, dat zij
4809 2Kro 15:5 | 5 Hij nam ook weg uit alle steden
4810 2Kro 15:6 | 6 Daartoe bouwde hij vaste steden in Juda; want
4811 2Kro 15:7 | 7 Want hij zeide tot Juda: Laat ons
4812 2Kro 15:7 | wij hebben Hem gezocht, en Hij heeft ons rondom henen rust
4813 2Kro 15:9 | driehonderd wagenen; en hij kwam tot Maresa toe. ~
4814 2Kro 16:2 | 2 En hij ging uit, Asa tegen, en
4815 2Kro 16:2 | ging uit, Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij,
4816 2Kro 16:2 | zijt; en zo gij Hem zoekt, Hij zal van u gevonden worden;
4817 2Kro 16:2 | maar zo gij Hem verlaat, Hij zal u verlaten. ~
4818 2Kro 16:4 | en Hem zochten, zo werd Hij van hen gevonden. ~
4819 2Kro 16:8 | den profeet Oded, sterkte hij zich, en hij deed weg de
4820 2Kro 16:8 | Oded, sterkte hij zich, en hij deed weg de verfoeiselen
4821 2Kro 16:8 | Benjamin, en uit de steden, die hij van het gebergte van Efraim
4822 2Kro 16:9 | 9 En hij vergaderde het ganse Juda
4823 2Kro 16:15 | gansen wil Hem gezocht; en Hij werd van hen gevonden, en
4824 2Kro 16:16 | moeder van den koning Asa, hij zette haar af, dat zij geen
4825 2Kro 16:18 | 18 En hij bracht in het huis Gods
4826 2Kro 17:1 | Juda, en bouwde Rama, opdat hij niemand toeliet uit te gaan
4827 2Kro 17:3 | den koning van Israel, dat hij van tegen mij aftrekke. ~
4828 2Kro 17:4 | oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van
4829 2Kro 17:5 | Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen,
4830 2Kro 17:6 | waarmede Baesa gebouwd had; en hij bouwde daarmede Geba en
4831 2Kro 17:7 | den koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij
4832 2Kro 17:8 | den HEERE steundet, heeft Hij hen in uw hand gegeven. ~
4833 2Kro 17:10 | in het gevangenhuis; want hij was hierover tegen hem ontsteld;
4834 2Kro 17:12 | krankheid; daartoe ook zocht hij den HEERE niet in zijn krankheid,
4835 2Kro 17:13 | Asa met zijn vaderen; en hij stierf in het een en veertigste
4836 2Kro 17:14 | begroeven hem in zijn graf, dat hij voor zich gegraven had in
4837 2Kro 17:14 | hem op het bed, hetwelk hij gevuld had met specerijen,
4838 2Kro 18:1 | koning in zijn plaats, en hij sterkte zich tegen Israel. ~
4839 2Kro 18:2 | 2 En hij legde krijgsvolk in alle
4840 2Kro 18:3 | HEERE was met Josafat; want hij wandelde in de vorige wegen
4841 2Kro 18:4 | 4 Maar hij zocht den God zijns vaders,
4842 2Kro 18:5 | gaf Josafat geschenken; en hij had rijkdom en eer in menigte. ~
4843 2Kro 18:6 | de wegen des HEEREN; en hij nam verder de hoogten en
4844 2Kro 18:7 | nu zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail,
4845 2Kro 18:12 | hoogste groot; daartoe bouwde hij in Juda burchten en schatsteden. ~
4846 2Kro 18:13 | 13 En hij had veel werks in de steden
4847 2Kro 19:1 | en eer in overvloed; en hij verzwagerde zich aan Achab. ~
4848 2Kro 19:2 | einde van enige jaren toog hij af tot Achab naar Samaria;
4849 2Kro 19:2 | volk, dat met hem was; en hij porde hem aan, om op te
4850 2Kro 19:3 | naar Ramoth in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik
4851 2Kro 19:5 | vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij
4852 2Kro 19:7 | maar ik haat hem, want hij profeteert over mij niets
4853 2Kro 19:8 | Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha,
4854 2Kro 19:10 | ijzeren hoornen gemaakt, en hij zeide: Zo zegt de HEERE:
4855 2Kro 19:14 | 14 Als hij tot den koning gekomen was,
4856 2Kro 19:14 | of zal ik het nalaten? En hij zeide: Trekt op, en gijlieden
4857 2Kro 19:16 | 16 En hij zeide: Ik zag het ganse
4858 2Kro 19:17 | Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goeds,
4859 2Kro 19:18 | 18 Verder zeide hij: Daarom hoort het woord
4860 2Kro 19:19 | van Israel, overreden, dat hij optrekke, en valle te Ramoth
4861 2Kro 19:19 | in Gilead? Daarna zeide Hij: Deze zegt aldus, en die
4862 2Kro 19:21 | 21 En Hij zeide: Ik zal uitgaan, en
4863 2Kro 19:21 | van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden,
4864 2Kro 19:23 | Micha op het kinnebakken, en hij zeide: Door wat weg is de
4865 2Kro 19:27 | gesproken. Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~
4866 2Kro 19:30 | oversten der wagens, die hij had, zeggende: Gijlieden
4867 2Kro 19:33 | het pantsier. Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw
4868 2Kro 19:34 | Syriers, tot den avond toe; en hij stierf ter tijd, als de
4869 2Kro 20:4 | woonde in Jeruzalem; en hij toog wederom uit door het
4870 2Kro 20:5 | 5 En hij stelde richters in het land,
4871 2Kro 20:6 | 6 En hij zeide tot de richters: Ziet
4872 2Kro 20:6 | mens, maar den HEERE; en Hij is bij u in de zaak van
4873 2Kro 20:9 | 9 En hij gebood hun, zeggende: Doet
4874 2Kro 21:3 | den HEERE te zoeken; en hij riep een vasten uit in gans
4875 2Kro 21:6 | 6 En hij zeide: O, HEERE, God onzer
4876 2Kro 21:15 | 15 En hij zeide: Merkt op, geheel
4877 2Kro 21:21 | 21 Hij nu beraadslaagde zich met
4878 2Kro 21:21 | beraadslaagde zich met het volk, en hij stelde den HEERE zangers,
4879 2Kro 21:31 | regeerde Josafat over Juda; hij was vijf en dertig jaren
4880 2Kro 21:31 | en dertig jaren oud, als hij koning werd, en hij regeerde
4881 2Kro 21:31 | als hij koning werd, en hij regeerde vijf en twintig
4882 2Kro 21:32 | 32 En hij wandelde in den weg van
4883 2Kro 21:32 | weg van zijn vader Asa, en hij week daarvan niet af, doende
4884 2Kro 21:36 | 36 En hij vergezelschapte zich met
4885 2Kro 22:2 | 2 En hij had broederen, Josafats
4886 2Kro 22:3 | maar het koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene
4887 2Kro 22:3 | koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene was. ~
4888 2Kro 22:4 | versterkt had, zo doodde hij al zijn broederen met het
4889 2Kro 22:5 | jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
4890 2Kro 22:5 | toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
4891 2Kro 22:6 | 6 En hij wandelde in de weg der koningen
4892 2Kro 22:6 | huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab
4893 2Kro 22:6 | Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de
4894 2Kro 22:7 | om des verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en
4895 2Kro 22:7 | gemaakt had; en gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn
4896 2Kro 22:9 | al de wagenen met hem; en hij maakte zich des nachts op,
4897 2Kro 22:10 | onder zijn gebied, want hij had den HEERE, den God zijner
4898 2Kro 22:11 | 11 Ook maakte hij hoogten op de bergen van
4899 2Kro 22:11 | op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners van Jeruzalem
4900 2Kro 22:11 | Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef Juda daartoe. ~
4901 2Kro 22:19 | krankheid uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden;
4902 2Kro 22:20 | 20 Hij was twee en dertig jaren
4903 2Kro 22:20 | en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde
4904 2Kro 22:20 | acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd
4905 2Kro 22:22 | 2 En hij had broederen, Josafats
4906 2Kro 22:23 | maar het koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene
4907 2Kro 22:23 | koninkrijk gaf hij Joram, omdat hij de eerstgeborene was. ~
4908 2Kro 22:24 | versterkt had, zo doodde hij al zijn broederen met het
4909 2Kro 22:25 | jaar was Joram oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
4910 2Kro 22:25 | toen hij koning werd, en hij regeerde acht jaren te Jeruzalem. ~
4911 2Kro 22:26 | 6 En hij wandelde in de weg der koningen
4912 2Kro 22:26 | huis van Achab deed; want hij had de dochter van Achab
4913 2Kro 22:26 | Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad was in de
4914 2Kro 22:27 | om des verbonds wil, dat Hij met David gemaakt had; en
4915 2Kro 22:27 | gemaakt had; en gelijk als Hij gezegd had, hem en zijn
4916 2Kro 22:29 | al de wagenen met hem; en hij maakte zich des nachts op,
4917 2Kro 22:30 | onder zijn gebied, want hij had den HEERE, den God zijner
4918 2Kro 22:31 | 11 Ook maakte hij hoogten op de bergen van
4919 2Kro 22:31 | op de bergen van Juda; en hij deed de inwoners van Jeruzalem
4920 2Kro 22:31 | Jeruzalem hoereren, ja, hij dreef Juda daartoe. ~
4921 2Kro 22:39 | krankheid uitgingen, dat hij stierf van boze krankheden;
4922 2Kro 22:40 | 20 Hij was twee en dertig jaren
4923 2Kro 22:40 | en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde
4924 2Kro 22:40 | acht jaren te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd
4925 2Kro 23:2 | jaar was Ahazia oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
4926 2Kro 23:2 | toen hij koning werd, en hij regeerde een jaar te Jeruzalem;
4927 2Kro 23:3 | 3 Hij wandelde ook in de wegen
4928 2Kro 23:4 | 4 En hij deed dat kwaad was in de
4929 2Kro 23:5 | 5 Hij wandelde ook in hun raad,
4930 2Kro 23:6 | 6 En hij keerde weder om zich te
4931 2Kro 23:6 | genezen te Jizreel; want hij had wonden, die men hem
4932 2Kro 23:6 | bij Rama geslagen had, als hij streed tegen Hazael, den
4933 2Kro 23:6 | Jizreel te bezien, want hij was krank. ~
4934 2Kro 23:7 | Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam; want als
4935 2Kro 23:7 | tot Joram kwam; want als hij gekomen was, toog hij met
4936 2Kro 23:7 | als hij gekomen was, toog hij met Joram uit tot Jehu,
4937 2Kro 23:8 | het huis van Achab, dat hij de vorsten van Juda en de
4938 2Kro 23:9 | 9 Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (
4939 2Kro 23:9 | en zij kregen hem (want hij was verstoken in Samaria),
4940 2Kro 23:9 | begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon van Josafat,
4941 2Kro 23:12 | 12 En hij was bij hen verstoken in
4942 2Kro 23:16 | Gods, met den koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de
4943 2Kro 23:20 | gijlieden bij den koning, als hij inkomt en uitgaat. ~
4944 2Kro 23:23 | 10 En hij stelde al het volk, en een
4945 2Kro 23:32 | 19 En hij stelde de poortiers aan
4946 2Kro 23:33 | 20 En hij nam de oversten der honderden,
4947 2Kro 24:1 | was zeven jaren oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
4948 2Kro 24:1 | toen hij koning werd, en hij regeerde veertig jaren te
4949 2Kro 24:3 | voor hem twee vrouwen; en hij gewon zonen en dochteren. ~
4950 2Kro 24:5 | 5 Zo vergaderde hij de priesteren en de Levieten,
4951 2Kro 24:11 | geschiedde nu ter tijd, als hij de kist, naar des konings
4952 2Kro 24:14 | overige des gelds, waarvan hij vaten maakte voor het huis
4953 2Kro 24:15 | zat van dagen, en stierf; hij was honderd en dertig jaren
4954 2Kro 24:15 | en dertig jaren oud, toen hij stierf. ~
4955 2Kro 24:16 | Davids, bij de koningen; want hij had goed gedaan in Israel,
4956 2Kro 24:19 | 19 Doch Hij zond profeten onder hen,
4957 2Kro 24:20 | boven het volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God:
4958 2Kro 24:20 | HEERE verlaten hebt, zo zal Hij u verlaten. ~
4959 2Kro 24:22 | zijn zoon; dewelke, als hij stierf, zeide: De HEERE
4960 2Kro 24:25 | hem dood op zijn bed, dat hij stierf; en zij begroeven
4961 2Kro 25:2 | 2 En hij deed dat recht was in de
4962 2Kro 25:3 | aan hem gesterkt was, dat hij zijn knechten, die den koning,
4963 2Kro 25:4 | Doch hun kinderen doodde hij niet, maar hij deed, gelijk
4964 2Kro 25:4 | kinderen doodde hij niet, maar hij deed, gelijk in de wet,
4965 2Kro 25:5 | gans Juda en Benjamin; en hij monsterde hen, van twintig
4966 2Kro 25:6 | 6 Daartoe huurde hij uit Israel honderd duizend
4967 2Kro 25:14 | Edomieten gekomen was, en dat hij de goden der kinderen van
4968 2Kro 25:14 | Seir medegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde,
4969 2Kro 25:15 | HEEREN tegen Amazia; en Hij zond tot hem een profeet,
4970 2Kro 25:16 | 16 En het geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem
4971 2Kro 25:16 | als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide: Heeft men u tot
4972 2Kro 25:17 | Juda, werd te rade, dat hij zond tot Joas, den zoon
4973 2Kro 25:20 | want het was van God, opdat Hij hen in hun hand gave, overmits
4974 2Kro 25:21 | koning van Israel, op, en hij en Amazia, de koning van
4975 2Kro 25:23 | Joahaz, te Beth-Semes; en hij bracht hem te Jeruzalem,
4976 2Kro 25:23 | bracht hem te Jeruzalem, en hij brak aan den muur van Jeruzalem,
4977 2Kro 25:24 | 24 Daartoe nam hij al het goud, en het zilver,
4978 2Kro 25:24 | mitsgaders gijzelaars, en hij keerde weder naar Samaria. ~
4979 2Kro 25:27 | verbintenis tegen hem; doch hij vluchtte naar Lachis. Toen
4980 2Kro 26:3 | jaren was Uzzia oud, toen hij koning werd, en hij regeerde
4981 2Kro 26:3 | toen hij koning werd, en hij regeerde twee en vijftig
4982 2Kro 26:4 | 4 En hij deed dat recht was in de
4983 2Kro 26:5 | 5 Want hij begaf zich om God te zoeken,
4984 2Kro 26:5 | Gods; in de dagen nu, dat hij den HEERE zocht, maakte
4985 2Kro 26:6 | 6 Want hij toog uit, en krijgde tegen
4986 2Kro 26:6 | van Asdod; daartoe bouwde hij steden in Asdod, en onder
4987 2Kro 26:8 | ingang van Egypte, want hij sterkte zich ten hoogste. ~
4988 2Kro 26:9 | Dalpoort, en aan de hoeken; en hij sterkte ze. ~
4989 2Kro 26:10 | 10 Hij bouwde ook torens in de
4990 2Kro 26:10 | vele putten uit, overmits hij veel vee had, beide in de
4991 2Kro 26:10 | vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den
4992 2Kro 26:15 | 15 Hij maakte ook te Jeruzalem
4993 2Kro 26:15 | tot verre toe uit, want hij werd wonderlijk geholpen,
4994 2Kro 26:15 | wonderlijk geholpen, totdat hij sterk was. ~
4995 2Kro 26:16 | 16 Maar als hij sterk geworden was, verhief
4996 2Kro 26:16 | hart tot verdervens toe, en hij overtrad tegen den HEERE,
4997 2Kro 26:16 | den HEERE, zijn God; want hij ging in den tempel des HEEREN,
4998 2Kro 26:19 | zijn hand, om te roken; als hij nu toornig werd tegen de
4999 2Kro 26:20 | al de priesteren en ziet, hij was melaats aan zijn voorhoofd,
5000 2Kro 26:20 | met der haast van daar, ja hij zelf werd ook gedreven uit
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542 |