1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542
Book Chapter: Verse
501 Gen 30:12 | 12 En hij zeide: Laat ons reizen en
502 Gen 30:13 | 13 Maar hij zeide tot hem: Mijn heer
503 Gen 30:15 | mij is, u bijstellen. En hij zeide: Waartoe dat? laat
504 Gen 30:17 | zijn vee; daarom noemde hij den naam dier plaats Sukkoth. ~
505 Gen 30:18 | in het land Kanaan, als hij kwam van Paddan-Aram; en
506 Gen 30:18 | kwam van Paddan-Aram; en hij legerde zich in het gezicht
507 Gen 30:19 | 19 En hij kocht een deel des velds,
508 Gen 30:19 | een deel des velds, waarop hij zijn tent gespannen had,
509 Gen 30:20 | 20 En hij richte aldaar een altaar
510 Gen 31:2 | landvorst, zag haar, en hij nam ze, en lag bij haar,
511 Gen 31:3 | Dina, Jakobs dochter; en hij had de jonge dochter lief,
512 Gen 31:5 | 5 Toen Jakob hoorde, dat hij zijn dochter Dina verontreinigd
513 Gen 31:7 | zij ontstaken zeer, omdat hij dwaasheid in Israel gedaan
514 Gen 31:13 | en spraken (overmits dat hij Dina, hun zuster, verontreinigd
515 Gen 31:19 | deze zaak te doen; want hij had lust in Jakobs dochter;
516 Gen 31:19 | lust in Jakobs dochter; en hij was geeerd boven al zijns
517 Gen 31:31 | 31 En zij zeiden: Zou hij dan met onze zuster als
518 Gen 32:6 | Kanaan (dat is Beth-El), hij en al het volk, dat bij
519 Gen 32:7 | 7 En hij bouwde aldaar een altaar,
520 Gen 32:7 | geopenbaard geweest, als hij voor zijns broeders aangezicht
521 Gen 32:8 | onder dien eik, welks naam hij noemde Allon-Bachuth. ~
522 Gen 32:9 | verscheen Jakob wederom, als hij van Paddan-Aram gekomen
523 Gen 32:9 | Paddan-Aram gekomen was; en Hij zegende hem. ~
524 Gen 32:10 | Israel zal uw naam zijn; en Hij noemde zijn naam Israel. ~
525 Gen 32:13 | hem op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had. ~
526 Gen 32:14 | teken op in die plaats, waar Hij met hem gesproken had, een
527 Gen 32:14 | stenen opgericht teken; en hij stortte daarop drankoffer,
528 Gen 32:21 | Toen verreisde Israel, en hij spande zijn tent op gene
529 Gen 33:6 | en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven
530 Gen 33:19 | zijn hunlieder vorsten; hij is Edom. ~
531 Gen 33:24 | van Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen
532 Gen 33:24 | woestijn gevonden heeft, toen hij de ezels van zijn vader
533 Gen 33:43 | het land hunner bezitting; hij is Ezau, de vader van Edom. ~ ~
534 Gen 34:2 | kudde met zijn broeders (en hij was een jongeling), met
535 Gen 34:3 | boven al zijn zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms;
536 Gen 34:3 | een zoon des ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen
537 Gen 34:5 | droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn broederen vertelde;
538 Gen 34:6 | 6 En hij zeide tot hen: Hoort toch
539 Gen 34:9 | 9 En hij droomde nog een anderen
540 Gen 34:9 | dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik heb nog
541 Gen 34:10 | 10 En als hij het aan zijn vader en aan
542 Gen 34:13 | dat ik u tot hen zende. En hij zeide tot hem: Zie, hier
543 Gen 34:14 | 14 En hij zeide tot hem: Ga toch heen,
544 Gen 34:14 | een woord wederom. Zo zond hij hem uit het dal Hebron,
545 Gen 34:14 | hem uit het dal Hebron, en hij kwam te Sichem. ~
546 Gen 34:15 | man vond hem (want ziet, hij was dwalende in het veld);
547 Gen 34:16 | 16 En hij zeide: Ik zoek mijn broederen;
548 Gen 34:18 | zagen hem van verre; en eer hij tot hen naderde, sloegen
549 Gen 34:21 | verloste hem uit hun hand; en hij zeide: Laat ons hem niet
550 Gen 34:22 | hand niet aan hem; opdat hij hem uit hun hand verloste,
551 Gen 34:23 | den veelvervigen rok, dien hij aanhad. ~
552 Gen 34:27 | hand zij niet aan hem; want hij is onze broeder, ons vlees,
553 Gen 34:29 | den kuil; toen scheurde hij zijn klederen. ~
554 Gen 34:30 | 30 En hij keerde weder tot zijn broederen,
555 Gen 34:33 | 33 En hij bekende hem, en zeide: Het
556 Gen 34:34 | een zak om zijn lenden; en hij bedreef rouw over zijn zoon
557 Gen 34:35 | om hem te troosten; maar hij weigerde zich te laten troosten,
558 Gen 35:1 | zijn broederen aftoog, en hij keerde in tot een man van
559 Gen 35:2 | wiens naam was Sua; en hij nam haar, en ging tot haar
560 Gen 35:3 | en baarde een zoon, en hij noemde zijn naam Er. ~
561 Gen 35:5 | noemde zijn naam Sela; doch hij was te Chezib, toen zij
562 Gen 35:9 | zo geschiedde het, als hij tot zijns broeders huisvrouw
563 Gen 35:9 | broeders huisvrouw inging, dat hij het verdierf tegen de aarde,
564 Gen 35:10 | in des HEEREN ogen, wat hij deed; daarom doodde Hij
565 Gen 35:10 | hij deed; daarom doodde Hij hem ook. ~
566 Gen 35:11 | zoon Sela groot wordt; want hij zeide: Dat niet misschien
567 Gen 35:12 | schaapscheerders naar Timna toe, hij en Hira, zijn vriend, de
568 Gen 35:15 | Juda haar zag, zo hield hij haar voor een hoer, overmits
569 Gen 35:16 | 16 En hij week tot haar naar den weg,
570 Gen 35:16 | laat mij tot u ingaan; want hij wist niet, dat zij zijn
571 Gen 35:17 | 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok
572 Gen 35:18 | 18 Toen zeide hij: Wat pand is het, dat ik
573 Gen 35:18 | die in uw hand is; hetwelk hij haar gaf, en ging tot haar
574 Gen 35:20 | der vrouw te nemen; maar hij vond haar niet. ~
575 Gen 35:21 | 21 En hij vraagde de lieden van haar
576 Gen 35:22 | 22 En hij keerde weder tot Juda, en
577 Gen 35:26 | Sela niet gegeven heb. En hij bekende haar voortaan niet
578 Gen 35:29 | Maar het geschiedde, als hij zijn hand weder intoog,
579 Gen 36:2 | HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was;
580 Gen 36:2 | voorspoedig man was; en hij was in het huis van zijn
581 Gen 36:3 | en dat de HEERE al wat hij deed, door zijn hand voorspoedig
582 Gen 36:4 | ogen, en diende hem; en hij stelde hem over zijn huis;
583 Gen 36:4 | over zijn huis; en al wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~
584 Gen 36:4 | en al wat hij had, gaf hij in zijn hand. ~
585 Gen 36:5 | geschiedde van toen af, dat hij hem over zijn huis, en over
586 Gen 36:5 | HEEREN was in alles, wat hij had, in het huis en in het
587 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij had,
588 Gen 36:6 | 6 En hij liet alles, wat hij had, in Jozefs hand, zodat
589 Gen 36:6 | had, in Jozefs hand, zodat hij met hem van geen ding kennis
590 Gen 36:6 | behalve van het brood, dat hij at. En Jozef was schoon
591 Gen 36:8 | 8 Maar hij weigerde het, en zeide tot
592 Gen 36:8 | in het huis is; en al wat hij heeft, dat heeft hij in
593 Gen 36:8 | wat hij heeft, dat heeft hij in mijn hand gegeven. ~
594 Gen 36:9 | groter in dit huis dan ik, en hij heeft voor mij niets onthouden,
595 Gen 36:10 | dag op dag aansprak, en hij naar haar niet hoorde, om
596 Gen 36:11 | het op zulk een dag, dat hij in het huis kwam, om zijn
597 Gen 36:12 | zeggende: Lig bij mij! En hij liet zijn kleed in haar
598 Gen 36:13 | geschiedde, als zij zag, dat hij zijn kleed in haar hand
599 Gen 36:14 | tot hen, zeggende: Ziet, hij heeft ons den Hebreeuwsen
600 Gen 36:14 | om met ons te spotten; hij is tot mij gekomen, om bij
601 Gen 36:15 | 15 En het geschiedde, als hij hoorde, dat ik mijn stem
602 Gen 36:15 | verhief, en riep, zo verliet hij zijn kleed bij mij, en vluchtte,
603 Gen 36:18 | stem verhief, en riep, dat hij zijn kleed bij mij liet,
604 Gen 36:20 | gevangen waren; alzo was hij daar in het gevangenhuis. ~
605 Gen 36:22 | wat zij daar deden, deed hij. ~
606 Gen 36:23 | HEERE met hem was; en wat hij deed, dat deed de HEERE
607 Gen 36:26 | 3 En hij leverde hen in bewaring,
608 Gen 36:27 | bestelde Jozef bij hen, dat hij hen diende; en zij waren
609 Gen 36:29 | des morgens tot hen, en hij zag hen aan, en ziet, zij
610 Gen 36:30 | 7 Toen vraagde hij de hovelingen van Farao,
611 Gen 36:33 | wijnstok waren drie ranken; en hij was als bottende, zijn bloeisel
612 Gen 36:39 | overste der bakkers zag, dat hij een goede uitlegging gedaan
613 Gen 36:39 | uitlegging gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: Ik was ook in
614 Gen 36:42 | verheffen van boven u, en hij zal u aan een hout hangen,
615 Gen 36:43 | van Farao's geboorte, dat hij voor al zijn knechten een
616 Gen 36:43 | een maaltijd maakte; en hij verhief het hoofd van den
617 Gen 36:44 | 21 En hij deed den overste der schenkers
618 Gen 36:44 | tot zijn schenkambt, zodat hij den beker op Farao's hand
619 Gen 36:45 | overste der bakkers hing hij op; gelijk Jozef hun uitgelegd
620 Gen 37:1 | Farao droomde, en ziet, hij stond aan de rivier. ~
621 Gen 37:5 | 5 Daarna sliep hij en droomde andermaal; en
622 Gen 37:8 | geest verslagen was, en hij zond heen, en riep al de
623 Gen 37:11 | droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden elk naar de
624 Gen 37:12 | wij vertelden ze hem, en hij legde ons onze dromen uit;
625 Gen 37:12 | dromen uit; een ieder legde hij ze uit, naar zijn droom. ~
626 Gen 37:13 | 13 En gelijk hij ons uitlegde, alzo is het
627 Gen 37:13 | het geschied; mij heeft hij hersteld in mijn staat,
628 Gen 37:14 | veranderde zijn klederen; en hij kwam tot Farao. ~
629 Gen 37:25 | hetgeen God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. ~
630 Gen 37:28 | hetgeen God is doende, heeft Hij Farao vertoond. ~
631 Gen 37:31 | die daarna wezen zal; want hij zal zeer zwaar zijn. ~
632 Gen 37:43 | 43 En hij deed hem rijden op den tweeden
633 Gen 37:43 | den tweeden wagen, dien hij had; en zij riepen voor
634 Gen 37:43 | aangezicht: Knielt! Alzo stelde hij hem over gans Egypteland. ~
635 Gen 37:46 | was dertig jaren oud, als hij stond voor het aangezicht
636 Gen 37:46 | van Farao's aangezicht, en hij toog door gans Egypteland. ~
637 Gen 37:48 | 48 En hij vergaderde alle spijze der
638 Gen 37:48 | hetwelk rondom haar was, deed hij daarbinnen. ~
639 Gen 37:51 | eerstgeborenen Manasse; want, zeide hij, God heeft mij doen vergeten
640 Gen 37:52 | naam des tweeden noemde hij Efraim; want, zeide hij,
641 Gen 37:52 | hij Efraim; want, zeide hij, God heeft mij doen wassen
642 Gen 37:55 | Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. ~
643 Gen 38:2 | 2 Voorts zeide hij: Ziet, ik heb gehoord, dat
644 Gen 38:4 | met zijn broederen; want hij zeide: Opdat hem niet misschien
645 Gen 38:6 | was regent over dat land; hij verkocht aan al het volk
646 Gen 38:7 | broederen zag, zo kende hij hen; maar hij hield zich
647 Gen 38:7 | zo kende hij hen; maar hij hield zich vreemd jegens
648 Gen 38:9 | Jozef aan de dromen, die hij van hen gedroomd had; en
649 Gen 38:9 | van hen gedroomd had; en hij zeide tot hen: Gij zijt
650 Gen 38:12 | 12 En hij zeide tot hen: Neen, maar
651 Gen 38:17 | 17 En hij zette hen samen drie dagen
652 Gen 38:21 | der ziele wij zagen, toen hij ons om genade bad; maar
653 Gen 38:24 | 24 Toen wendde hij zich om, van hen af, en
654 Gen 38:24 | en weende; daarna keerde hij weder tot hen, en sprak
655 Gen 38:27 | geven in de herberg, zo zag hij zijn geld; want ziet, het
656 Gen 38:28 | 28 En hij zeide tot zijn broederen:
657 Gen 38:30 | hard met ons gesproken; en hij heeft ons gehouden voor
658 Gen 38:38 | 38 Maar hij zeide: Mijn zoon zal met
659 Gen 38:38 | zijn broeder is dood, en hij is alleen overgebleven;
660 Gen 39:7 | hebben wij juist geweten, dat hij zeggen zou: Brengt uw broeder
661 Gen 39:14 | aangezicht van dien man, dat hij uw anderen broeder en Benjamin
662 Gen 39:16 | Benjamin met hen zag, zo zeide hij tot dengene, die over zijn
663 Gen 39:18 | worden wij ingebracht, opdat hij ons overrompele en ons overvalle,
664 Gen 39:23 | 23 En hij zeide: Vrede zij ulieden,
665 Gen 39:23 | geld is tot mij gekomen. En hij bracht Simeon tot hen uit. ~
666 Gen 39:24 | in het huis van Jozef, en hij gaf water; en zij wiesen
667 Gen 39:24 | en zij wiesen hun voeten; hij gaf ook aan hun ezelen voeder. ~
668 Gen 39:27 | 27 En hij vraagde hun naar hun welstand,
669 Gen 39:27 | waarvan gij zeidet? Leeft hij nog? ~
670 Gen 39:28 | uw knecht, onzen vader, hij leeft nog; en zij neigden
671 Gen 39:29 | 29 En hij hief zijn ogen op, en zag
672 Gen 39:29 | mij zeidet? Daarna zeide hij: Mijn zoon! God zij u genadig! ~
673 Gen 39:30 | jegens zijn broeder, en hij zocht te wenen; en hij ging
674 Gen 39:30 | en hij zocht te wenen; en hij ging in een kamer, en weende
675 Gen 39:31 | 31 Daarna wies hij zijn aangezicht en kwam
676 Gen 39:31 | aangezicht en kwam uit; en hij bedwong zichzelven, en zeide:
677 Gen 39:34 | 34 En hij langde hun van de gerechten,
678 Gen 40:1 | 1 En hij gebood dengene, die over
679 Gen 40:2 | geld van zijn koren. En hij deed naar Jozefs woord,
680 Gen 40:2 | naar Jozefs woord, hetwelk hij gesproken had. ~
681 Gen 40:5 | heer drinkt? en waarbij hij iets zekerlijk waarnemen
682 Gen 40:6 | 6 En hij achterhaalde hen, en sprak
683 Gen 40:9 | Bij wien van uw knechten hij gevonden zal worden, dat
684 Gen 40:9 | gevonden zal worden, dat hij sterve; en ook zullen wij
685 Gen 40:10 | 10 En hij zeide: Dit zij nu ook alzo,
686 Gen 40:10 | naar uw woorden! Bij wien hij gevonden wordt, die zij
687 Gen 40:12 | 12 En hij doorzocht, beginnende met
688 Gen 40:14 | het huis van Jozef; want hij was nog zelf aldaar; en
689 Gen 40:16 | heren slaven, zo wij, als hij, in wiens hand de beker
690 Gen 40:17 | 17 Maar hij zeide: Het zij verre van
691 Gen 40:20 | wiens broeder dood is, en hij is alleen van zijn moeder
692 Gen 40:22 | kunnen verlaten; indien hij zijn vader verlaat, zo zal
693 Gen 40:22 | zijn vader verlaat, zo zal hij sterven. ~
694 Gen 40:28 | ik heb gezegd: Voorwaar, hij is gewisselijk verscheurd
695 Gen 40:31 | zal het geschieden, als hij ziet, dat de jongeling er
696 Gen 40:31 | jongeling er niet is, dat hij sterven zal; en uw knechten
697 Gen 41:1 | die bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van
698 Gen 41:2 | 2 En hij verhief zijn stem met wenen,
699 Gen 41:4 | zij naderden. Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder,
700 Gen 41:14 | 14 En hij viel aan den hals van Benjamin,
701 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen,
702 Gen 41:15 | kuste al zijn broederen, en hij weende over hen; en daarna
703 Gen 41:21 | naar Farao's bevel; ook gaf hij hun teerkost op den weg. ~
704 Gen 41:22 | 22 Hij gaf hun allen, iedereen,
705 Gen 41:22 | wisselklederen; maar Benjamin gaf hij driehonderd zilverlingen,
706 Gen 41:23 | zijn vader desgelijks zond hij tien ezelen, dragende van
707 Gen 41:24 | 24 En hij zond zijn broeders heen;
708 Gen 41:24 | heen; en zij vertrokken; en hij zeide tot hen: Verstoort
709 Gen 41:26 | Jozef leeft nog, ja, ook is hij regeerder in gans Egypteland!
710 Gen 41:26 | bezweek zijn hart, want hij geloofde hen niet. ~
711 Gen 41:27 | de woorden van Jozef, die hij tot hen gesproken had, en
712 Gen 41:27 | hen gesproken had, en dat hij de wagenen zag, die Jozef
713 Gen 42:1 | Israel verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba,
714 Gen 42:1 | verreisde met al wat hij had, en hij kwam te Ber-seba, en hij
715 Gen 42:1 | hij kwam te Ber-seba, en hij offerde offeranden aan den
716 Gen 42:2 | zeide: Jakob, Jakob! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
717 Gen 42:3 | 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws
718 Gen 42:7 | en al zijn zaad bracht hij met zich in Egypte. ~
719 Gen 42:28 | 28 En hij zond Juda voor zijn aangezicht
720 Gen 42:29 | tegemoet naar Gosen; en als hij zich aan hem vertoonde,
721 Gen 42:29 | aan hem vertoonde, zo viel hij hem aan zijn hals, en weende
722 Gen 43:2 | 2 En hij nam een deel zijner broederen,
723 Gen 43:2 | te weten vijf mannen, en hij stelde hen voor Farao's
724 Gen 43:11 | zijn broederen woningen, en hij gaf hun een bezitting in
725 Gen 43:17 | runderen, en voor ezels; en hij voedde hen met brood, datzelve
726 Gen 43:21 | aangaande het volk, dat zette hij over in de steden, van het
727 Gen 43:22 | land der priesteren kocht hij niet, want de priesters
728 Gen 43:29 | van Israel naderden, dat hij sterven zou, zo riep hij
729 Gen 43:29 | hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide
730 Gen 43:30 | in hun graf begraven. En hij zeide: Ik zal doen naar
731 Gen 43:31 | 31 En hij zeide: Zweer mij! en hij
732 Gen 43:31 | hij zeide: Zweer mij! en hij zwoer hem. En Israel boog
733 Gen 44:1 | vader is krank! Toen nam hij zijn twee zonen met zich,
734 Gen 44:3 | in het land Kanaan, en Hij heeft mij gezegend; ~
735 Gen 44:4 | 4 En Hij heeft tot mij gezegd: Zie,
736 Gen 44:9 | God hier gegeven heeft. En hij zeide: Breng hen toch tot
737 Gen 44:10 | waren zwaar van ouderdom; hij kon niet zien; en hij deed
738 Gen 44:10 | ouderdom; hij kon niet zien; en hij deed hen naderen tot zich;
739 Gen 44:10 | naderen tot zich; toen kuste hij hen, en omhelsde hen. ~
740 Gen 44:12 | uitgaan van zijn knieen; en hij boog zich voor zijn aangezicht
741 Gen 44:13 | Israels rechterhand, en hij deed hen naderen tot hem. ~
742 Gen 44:14 | hoofd van Efraim, hoewel hij de minste was, en zijn linkerhand
743 Gen 44:14 | op het hoofd van Manasse; hij bestierde zijn handen verstandelijk;
744 Gen 44:15 | 15 En hij zegende Jozef, en zeide:
745 Gen 44:17 | het kwaad in zijn ogen, en hij ondervatte zijns vaders
746 Gen 44:19 | mijn zoon! ik weet het; hij zal ook tot een volk worden,
747 Gen 44:19 | tot een volk worden, en hij zal ook groot worden; maar
748 Gen 44:19 | broeder groter worden dan hij, en zijn zaad zal een volle
749 Gen 44:20 | 20 Alzo zegende hij ze te dien dage, zeggende:
750 Gen 44:20 | Efraim en als Manasse! En hij zette Efraim voor Manasse. ~
751 Gen 44:21 | zal met ulieden wezen, en Hij zal u wederbrengen in het
752 Gen 45:1 | riep Jakob zijn zonen, en hij zeide: Verzamelt u, en ik
753 Gen 45:4 | hebt gij het geschonden; hij heeft mijn bed beklommen! ~
754 Gen 45:7 | Vervloekt zij hun toorn, want hij is heftig; en hun verbolgenheid,
755 Gen 45:9 | opgeklommen, mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich
756 Gen 45:9 | mijn zoon! Hij kromt zich, hij legt zich neder als een
757 Gen 45:11 | 11 Hij bindt zijn jongen ezel aan
758 Gen 45:11 | aan den edelste wijnstok; hij wast zijn kleed in den wijn,
759 Gen 45:12 | 12 Hij is roodachtig van ogen door
760 Gen 45:13 | haven der zeeen wonen, en hij zal aan de haven der schepen
761 Gen 45:15 | 15 Toen hij de rust zag, dat zij goed
762 Gen 45:15 | het lustig was, zo boog hij zijn schouder om te dragen,
763 Gen 45:19 | zal hem aanvallen; maar hij zal haar aanvallen in het
764 Gen 45:20 | zijn brood zal vet zijn; en hij zal koninklijke lekkernijen
765 Gen 45:21 | is een losgelaten hinde; hij geeft schone woorden.
766 Gen 45:24 | Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~
767 Gen 45:27 | verscheuren; des morgens zal hij roof eten, en des avonds
768 Gen 45:27 | eten, en des avonds zal hij buit uitdelen. ~
769 Gen 45:28 | vader tot hen sprak, als hij hen zegende; hij zegende
770 Gen 45:28 | sprak, als hij hen zegende; hij zegende hen, een iegelijk
771 Gen 45:29 | 29 Daarna gebood hij hun, en zeide tot hen: Ik
772 Gen 45:33 | bevelen te geven, zo legde hij zijn voeten samen op het
773 Gen 45:33 | voeten samen op het bed, en hij gaf den geest, en hij werd
774 Gen 45:33 | en hij gaf den geest, en hij werd verzameld tot zijn
775 Gen 46:1 | zijns vaders aangezicht, en hij weende over hem, en kuste
776 Gen 46:6 | begraaf uw vader, gelijk als hij u heeft doen zweren. ~
777 Gen 46:10 | zeer zware rouwklage; en hij maakte zijn vader een rouw
778 Gen 46:12 | zonen deden hem, gelijk als hij hun geboden had; ~
779 Gen 46:14 | keerde Jozef weder in Egypte, hij en zijn broeders, en allen,
780 Gen 46:14 | vader te begraven, nadat hij zijn vader begraven had. ~
781 Gen 46:15 | zal ons Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk vergelden
782 Gen 46:20 | ten goede gedacht; opdat Hij deed, gelijk het te dezen
783 Gen 46:21 | onderhouden. Zo troostte hij hen, en sprak naar hun hart. ~
784 Gen 46:22 | Jozef dan woonde in Egypte, hij en het huis zijns vaders;
785 Gen 46:24 | gewisselijk bezoeken, en Hij zal u doen optrekken uit
786 Gen 46:24 | land, in het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob
787 Exo 1:21 | God vreesden, zo bouwde Hij haar huizen. ~
788 Exo 2:2 | zoon. Toen zij hem zag, dat hij schoon was, zo verborg zij
789 Exo 2:11 | groot geworden was, dat hij uitging tot zijn broederen,
790 Exo 2:11 | en bezag hun lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man
791 Exo 2:12 | 12 En hij zag herwaarts en gindswaarts;
792 Exo 2:12 | en gindswaarts; en toen hij zag, dat er niemand was,
793 Exo 2:12 | niemand was, zo versloeg hij den Egyptenaar, en verborg
794 Exo 2:13 | 13 Des anderen daags ging hij wederom uit, en ziet, twee
795 Exo 2:13 | Hebreeuwse mannen twistten; en hij zeide tot den ongerechte:
796 Exo 2:14 | 14 Hij dan zeide: Wie heeft u tot
797 Exo 2:15 | deze zaak hoorde, zo zocht hij Mozes te doden; doch Mozes
798 Exo 2:15 | woonde in het land Midian, en hij zat bij een waterput. ~
799 Exo 2:18 | Rehuel kwamen, zo sprak hij: Waarom zijt gij heden zo
800 Exo 2:19 | de hand der herderen; en hij heeft ook overvloedig voor
801 Exo 2:20 | 20 En hij zeide tot zijn dochters:
802 Exo 2:20 | tot zijn dochters: Waar is hij toch, waarom liet gij den
803 Exo 2:20 | nu gaan? roept hem, dat hij brood ete. ~
804 Exo 2:21 | bij den man te wonen; en hij gaf Mozes zijn dochter Zippora; ~
805 Exo 2:22 | Die baarde een zoon; en hij noemde zijn naam Gersom;
806 Exo 2:22 | noemde zijn naam Gersom; want hij zeide: Ik ben een vreemdeling
807 Exo 3:1 | de priester in Midian; en hij leidde de kudde achter de
808 Exo 3:1 | kudde achter de woestijn, en hij kwam aan den berg Gods,
809 Exo 3:2 | midden van een braambos; en hij zag, en ziet, het braambos
810 Exo 3:4 | 4 Toen de HEERE zag, dat hij zich daarheen wendde, om
811 Exo 3:4 | zeide: Mozes, Mozes! En hij zeide: Zie, hier ben ik! ~
812 Exo 3:5 | 5 En Hij zeide: Nader hier niet toe;
813 Exo 3:6 | 6 Hij zeide voorts: Ik ben de
814 Exo 3:6 | verborg zijn aangezicht, want hij vreesde God aan te zien. ~
815 Exo 3:12 | 12 Hij dan zeide: Ik zal voorzeker
816 Exo 3:14 | Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide Hij: Alzo zult gij tot de kinderen
817 Exo 3:20 | hetzelve doen zal; daarna zal hij ulieden laten vertrekken. ~
818 Exo 4:2 | Wat is er in uw hand? En hij zeide: Een staf. ~
819 Exo 4:3 | 3 En Hij zeide: Werp hem ter aarde.
820 Exo 4:3 | Werp hem ter aarde. En hij wierp hem ter aarde! Toen
821 Exo 4:3 | hem ter aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes
822 Exo 4:4 | haar staart! Toen strekte hij zijn hand uit, en vatte
823 Exo 4:6 | uw hand in uw boezem. En hij stak zijn hand in zijn boezem;
824 Exo 4:6 | zijn boezem; daarna trok hij ze uit, en ziet, zijn hand
825 Exo 4:7 | 7 En Hij zeide: Steek uw hand wederom
826 Exo 4:7 | wederom in uw boezem. En hij stak zijn hand wederom in
827 Exo 4:7 | zijn boezem; daarna trok hij ze uit zijn boezem, en ziet,
828 Exo 4:13 | 13 Doch hij zeide: Och, Heere! zend
829 Exo 4:14 | des HEEREN over Mozes, en Hij zeide: is niet Aaron, de
830 Exo 4:14 | uw broeder? Ik weet, dat hij zeer wel spreken zal, en
831 Exo 4:14 | spreken zal, en ook, zie, hij zal uitgaan u tegemoet;
832 Exo 4:14 | uitgaan u tegemoet; wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn
833 Exo 4:14 | wanneer hij u ziet, zo zal hij in zijn hart verblijd zijn. ~
834 Exo 4:16 | 16 En hij zal voor u tot het volk
835 Exo 4:16 | het zal geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn,
836 Exo 4:21 | zijn hart verstokken, dat hij het volk niet zal laten
837 Exo 4:23 | Laat Mijn zoon trekken, dat hij Mij diene! maar gij hebt
838 Exo 4:26 | 26 En Hij liet van hem af. Toen zeide
839 Exo 4:27 | tegemoet in de woestijn. En hij ging, en ontmoette hem aan
840 Exo 4:27 | hem aan den berg Gods, en hij kuste hem. ~
841 Exo 4:28 | had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had. ~
842 Exo 4:30 | Mozes gesproken had; en hij deed de tekenen voor de
843 Exo 4:31 | Israels bezocht, en dat Hij hun verdrukking zag, en
844 Exo 5:3 | onzen God, offeren, dat Hij ons niet overkome met pestilentie,
845 Exo 5:17 | 17 Hij dan zeide: Gijlieden gaat
846 Exo 5:23 | Uw Naam te spreken, heeft hij dit volk kwaad gedaan; en
847 Exo 5:24 | door een machtige hand zal hij hen laten trekken, ja, door
848 Exo 5:24 | door een machtige hand zal hij hen uit zijn land drijven. ~ ~ ~
849 Exo 6:10 | den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israels uit
850 Exo 7:2 | zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen Israels uit
851 Exo 7:9 | Farao's aangezicht neder; hij zal tot een draak worden. ~
852 Exo 7:10 | aangezicht zijner knechten; en hij werd tot een draak. ~
853 Exo 7:13 | s hart verstokte, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk
854 Exo 7:14 | Farao's hart is zwaar; hij weigert het volk te laten
855 Exo 7:15 | in den morgenstond; zie, hij zal uitgaan naar het water
856 Exo 7:20 | de HEERE geboden had; en hij hief den staf op, en sloeg
857 Exo 7:22 | Farao's hart verstokte, en hij hoorde naar hen niet, gelijk
858 Exo 7:23 | ging naar zijn huis; en hij zette zijn hart daar ook
859 Exo 8:8 | vuriglijk tot den HEERE, dat Hij de vorsen van mij en van
860 Exo 8:10 | 10 Hij dan zeide: Tegen morgen.
861 Exo 8:10 | zeide: Tegen morgen. En hij zeide: Het zij naar uw woord,
862 Exo 8:12 | oorzake der vorsen, die Hij Farao had opgelegd. ~
863 Exo 8:15 | verademing was, verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar
864 Exo 8:15 | verzwaarde hij zijn hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk
865 Exo 8:19 | s hart verstijfde, zodat hij naar hen niet hoorde, gelijk
866 Exo 8:20 | Farao's aangezicht; zie, hij zal aan het water uitgaan,
867 Exo 8:27 | onzen God offeren, gelijk Hij tot ons zeggen zal. ~
868 Exo 8:32 | hart ook op ditmaal, en hij liet het volk niet trekken. ~ ~
869 Exo 9:7 | Farao werd verzwaard, en hij liet het volk niet trekken. ~
870 Exo 9:12 | verstokte Farao's hart, dat hij naar hen niet hoorde, gelijk
871 Exo 9:24 | midden des hagels vervangen; hij was zeer zwaar; desgelijks
872 Exo 9:27 | Toen schikte Farao heen, en hij riep Mozes en Aaron, en
873 Exo 9:34 | ophielden, zo verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde
874 Exo 9:34 | verzondigde hij zich verder, en hij verzwaarde zijn hart, hij
875 Exo 9:34 | hij verzwaarde zijn hart, hij en zijn knechten. ~
876 Exo 9:35 | Farao's hart verstokt, dat hij de kinderen Israels niet
877 Exo 10:6 | zijn, tot op dezen dag. En hij keerde zich om, en ging
878 Exo 10:8 | weder tot Farao gebracht, en hij zeide tot hen: Gaat henen,
879 Exo 10:10 | 10 Toen zeide hij tot hen: De HEERE zij alzo
880 Exo 10:17 | tot den HEERE, uw God, dat Hij slechts dezen dood van mij
881 Exo 10:18 | 18 En hij ging uit van Farao, en bad
882 Exo 10:20 | verstokte Farao's hart, dat hij de kinderen Israels niet
883 Exo 10:27 | verhardde Farao's hart; en hij wilde hen niet laten trekken. ~
884 Exo 11:1 | Egypte brengen, daarna zal hij ulieden van hier laten trekken;
885 Exo 11:1 | hier laten trekken; als hij u geheellijk zal laten trekken,
886 Exo 11:1 | zal laten trekken, zo zal hij u haastelijk van hier uitdrijven. ~
887 Exo 11:8 | daarna zal ik uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte
888 Exo 11:10 | verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen Israels uit
889 Exo 12:4 | is voor een lam, zo neme hij het en zijn nabuur, de naaste
890 Exo 12:4 | zielen, een iegelijk naar dat hij eten kan; gij zult rekening
891 Exo 12:19 | Israel uitgeroeid worden, hij zij een vreemdeling of een
892 Exo 12:23 | Egyptenaren te slaan; doch wanneer Hij het bloed zien zal aan den
893 Exo 12:25 | HEERE geven zal, gelijk Hij gesproken heeft, zo zult
894 Exo 12:27 | voorbijging in Egypte, toen Hij de Egyptenaren sloeg, en
895 Exo 12:30 | Farao stond op bij nacht, hij en al zijn knechten, en
896 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron in den nacht,
897 Exo 12:42 | vlijtigst houden, omdat Hij hen uit Egypteland geleid
898 Exo 12:44 | besneden hebben, dan zal hij daarvan eten. ~
899 Exo 12:48 | besneden worde, en dan kome hij daartoe, om dat te houden,
900 Exo 12:48 | daartoe, om dat te houden, en hij zal wezen als een ingeborene
901 Exo 13:5 | der Jebusieten, hetwelk Hij uw vaderen gezworen heeft
902 Exo 13:11 | gebracht hebben, gelijk Hij u en uw vaderen gezworen
903 Exo 13:11 | vaderen gezworen heeft, en Hij het u zal gegeven hebben; ~
904 Exo 13:19 | van Jozef met zich; want hij had met een zwaren eed de
905 Exo 13:21 | daags in een wolkkolom, dat Hij hen op den weg leidde, en
906 Exo 13:21 | nachts in een vuurkolom, dat Hij hen lichtte, om voort te
907 Exo 13:22 | 22 Hij nam de wolkkolom des daags,
908 Exo 14:4 | Farao's hart verstokken, dat hij hen najage; en Ik zal aan
909 Exo 14:6 | 6 En hij spande zijn wagen aan, en
910 Exo 14:7 | 7 En hij nam zeshonderd uitgelezene
911 Exo 14:8 | den koning van Egypte, dat hij de kinderen Israels najaagde;
912 Exo 14:13 | het heil des HEEREN, dat Hij heden aan ulieden doen zal,
913 Exo 14:24 | leger der Egyptenaren; en Hij verschrikte het leger der
914 Exo 14:25 | 25 En Hij stiet de raderen hunner
915 Exo 15:1 | zal den HEERE zingen; want Hij is hogelijk verheven! Het
916 Exo 15:1 | paard en zijn ruiter heeft Hij in de zee geworpen. ~
917 Exo 15:2 | mijn Kracht en Lied, en Hij is mij tot een Heil geweest;
918 Exo 15:2 | liefelijke woning maken; Hij is mijns vaders God, dies
919 Exo 15:4 | 4 Hij heeft Farao's wagenen en
920 Exo 15:21 | hunlieden: Zingt den HEERE; want Hij is hogelijk verheven! Hij
921 Exo 15:21 | Hij is hogelijk verheven! Hij heeft het paard met zijn
922 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE;
923 Exo 15:25 | hem een hout, dat wierp hij in dat water; toen werd
924 Exo 15:25 | water zoet. Aldaar stelde Hij het volk een inzetting en
925 Exo 15:25 | recht, en aldaar verzocht Hij hetzelve, ~
926 Exo 16:7 | heerlijkheid zien, dewijl Hij uw murmureringen tegen den
927 Exo 16:9 | aangezicht des HEEREN, want Hij heeft uw murmureringen gehoord. ~
928 Exo 16:16 | daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een gomer voor
929 Exo 16:18 | met de gomer maten, zo had hij, die veel verzameld had,
930 Exo 16:18 | iegelijk verzamelde zoveel, als hij eten mocht. ~
931 Exo 16:21 | morgen, een iegelijk naar dat hij eten mocht; want als de
932 Exo 16:23 | 23 Hij dan zeide tot hen: Dit is
933 Exo 16:29 | gegeven heeft, daarom geeft Hij u aan den zesden dag voor
934 Exo 17:7 | 7 En hij noemde den naam dier plaats
935 Exo 17:11 | de sterkste; maar terwijl hij zijn hand nederliet, zo
936 Exo 17:12 | legden dien onder hem, dat hij daarop zat; en Aaron en
937 Exo 17:15 | Mozes bouwde een altaar; en hij noemde deszelfs naam: De
938 Exo 17:16 | 16 En hij zeide: Dewijl de hand op
939 Exo 18:2 | Mozes' huisvrouw (nadat hij haar wedergezonden had), ~
940 Exo 18:3 | enes naam was Gersom (want hij zeide: Ik ben een vreemdeling
941 Exo 18:4 | was Eliezer, want, zeide hij, de God mijns vaders is
942 Exo 18:5 | aan den berg Gods, waar hij zich gelegerd had, ~
943 Exo 18:6 | 6 Zo zeide hij tot Mozes: Ik, uw schoonvader
944 Exo 18:7 | schoonvader tegemoet, en hij boog zich, en kuste hem;
945 Exo 18:9 | HEERE Israel gedaan had; dat Hij het verlost had uit de hand
946 Exo 18:11 | trotselijk gehandeld hebben, was Hij boven hen. ~
947 Exo 18:14 | van Mozes alles zag, wat hij het volk deed, zo zeide
948 Exo 18:14 | het volk deed, zo zeide hij: Wat ding is dit, dat gij
949 Exo 18:24 | van zijn schoonvader, en hij deed alles, wat hij gezegd
950 Exo 18:24 | en hij deed alles, wat hij gezegd had. ~
951 Exo 18:27 | schoonvader trekken; en hij ging naar zijn land. ~ ~ ~ ~
952 Exo 19:13 | zal hem aanroeren, maar hij zal zekerlijk gestenigd,
953 Exo 19:13 | een beest, hetzij een man, hij zal niet leven. Als de ramshoorn
954 Exo 19:14 | berg af tot het volk, en hij heiligde het volk; en zij
955 Exo 19:15 | 15 En hij zeide tot het volk: Weest
956 Exo 19:24 | klimmen tot den HEERE, dat Hij tegen hen niet uitbreke. ~
957 Exo 20:11 | en al wat daarin is, en Hij rustte ten zevenden dage;
958 Exo 20:20 | want God is gekomen, opdat Hij u verzocht, en opdat Zijn
959 Exo 21:2 | maar in het zevende zal hij voor vrij uitgaan, om niet. ~
960 Exo 21:3 | 3 Indien hij met zijn lijf ingekomen
961 Exo 21:3 | ingekomen zal zijn, zo zal hij met zijn lijf uitgaan; indien
962 Exo 21:3 | zijn lijf uitgaan; indien hij een getrouwd man was, zo
963 Exo 21:4 | kinderen haars heren zijn, en hij zal met zijn lijf uitgaan. ~
964 Exo 21:6 | goden brengen, daarna zal hij hem aan de deur, of aan
965 Exo 21:6 | priem zijn oor doorboren, en hij zal hem eeuwiglijk dienen. ~
966 Exo 21:8 | de ogen haars heren, dat hij haar niet ondertrouwd heeft,
967 Exo 21:8 | ondertrouwd heeft, zo zal hij haar doen lossen; aan een
968 Exo 21:8 | volk haar te verkopen zal hij niet vermogen, dewijl hij
969 Exo 21:8 | hij niet vermogen, dewijl hij trouweloos met haar gehandeld
970 Exo 21:9 | 9 Maar indien hij haar aan zijn zoon ondertrouwt,
971 Exo 21:9 | zoon ondertrouwt, zo zal hij met haar doen naar het recht
972 Exo 21:10 | 10 Indien hij voor zich een andere neemt,
973 Exo 21:10 | een andere neemt, zo zal hij aan deze haar spijs, haar
974 Exo 21:11 | 11 En indien hij haar deze drie dingen niet
975 Exo 21:12 | 12 Wie iemand slaat, dat hij sterft, die zal zekerlijk
976 Exo 21:13 | een plaats bestellen, waar hij henen vliede. ~
977 Exo 21:14 | voor Mijn altaar nemen, dat hij sterve. ~
978 Exo 21:16 | mens steelt, hetzij dat hij dien verkocht heeft, of
979 Exo 21:16 | dien verkocht heeft, of dat hij in zijn hand gevonden wordt,
980 Exo 21:18 | steen, of met een vuist, en hij sterft niet, maar valt te
981 Exo 21:19 | 19 Indien hij weder opstaat, en op straat
982 Exo 21:19 | gaat bij zijn stok, zo zal hij, die hem sloeg, onschuldig
983 Exo 21:19 | onschuldig zijn; alleen zal hij geven hetgeen hij verzuimd
984 Exo 21:19 | alleen zal hij geven hetgeen hij verzuimd heeft, en hij zal
985 Exo 21:19 | hetgeen hij verzuimd heeft, en hij zal hem volkomen laten helen. ~
986 Exo 21:20 | met een stok slaat, dat hij onder zijn hand sterft,
987 Exo 21:21 | 21 Zo hij nochtans een dag of twee
988 Exo 21:21 | overeind blijft, zo zal hij niet gewroken worden; want
989 Exo 21:21 | niet gewroken worden; want hij is zijn geld. ~
990 Exo 21:22 | dodelijk verderf zij, zo zal hij zekerlijk gestraft worden,
991 Exo 21:22 | man der vrouw oplegt, en hij zal het geven door de rechters. ~
992 Exo 21:26 | slaat, en verderft het, hij zal hem vrij laten gaan
993 Exo 21:27 | 27 En indien hij een tand van zijn dienstknecht,
994 Exo 21:27 | dienstmaagd uitslaat, zo zal hij hem vrijlaten voor zijn
995 Exo 21:28 | of een vrouw stoot, dat hij sterft, zal de os zekerlijk
996 Exo 21:29 | daarvan overtuigd geweest, en hij hem niet bewaard heeft,
997 Exo 21:29 | hem niet bewaard heeft, en hij doodt een man of een vrouw,
998 Exo 21:30 | losgeld opgelegd wordt, zo zal hij tot lossing zijner ziel
999 Exo 21:31 | 31 Hetzij dat hij een zoon gestoten heeft,
1000 Exo 21:32 | of een dienstmaagd stoot, hij zal zijn heer dertig zilverlingen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542 |