Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
hieuwen 10
hieven 16
higgajon 1
hij 10542
hijgen 2
hijgt 3
hijzelf 6
Frequency    [«  »]
13263 zijn
12370 in
11232 den
10542 hij
10527 een
10033 zal
9630 tot

Bijbel

IntraText - Concordances

hij

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542

      Book Chapter: Verse
3001 1Sa 20:26 | niet rein is; voorzeker, hij is niet rein. ~ 3002 1Sa 20:29 | 29 En hij zeide: Laat mij toch gaan; 3003 1Sa 20:29 | broeders zie; hierom is hij aan des konings tafel niet 3004 1Sa 20:30 | Saul tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij, zoon 3005 1Sa 20:31 | en haal hem tot mij, want hij is een kind des doods. ~ 3006 1Sa 20:32 | zeide tot hem: Waarom zal hij gedood worden? Wat heeft 3007 1Sa 20:32 | gedood worden? Wat heeft hij gedaan? ~ 3008 1Sa 20:34 | hittigheid des toorns; en hij at op den tweeden dag der 3009 1Sa 20:34 | nieuwe maan geen brood, want hij was bekommerd om David, 3010 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen: Loop, 3011 1Sa 20:36 | De jongen liep heen, en hij schoot een pijl, dien hij 3012 1Sa 20:36 | hij schoot een pijl, dien hij deed over hem vliegen. ~ 3013 1Sa 20:38 | nu raapte den pijl op, en hij kwam tot zijn heer. ~ 3014 1Sa 20:40 | gereedschap aan den jongen, dien hij had; en hij zeide tot hem: 3015 1Sa 20:40 | jongen, dien hij had; en hij zeide tot hem: Ga heen, 3016 1Sa 20:41 | op van de zuidzijde, en hij viel op zijn aangezicht 3017 1Sa 20:41 | aangezicht ter aarde, en hij boog zich driemaal; en zij 3018 1Sa 20:43 | 43 Daarna stond hij op, en ging heen; en Jonathan 3019 1Sa 21:1 | bevende David tegemoet, en hij zeide tot hem: Waarom zijt 3020 1Sa 21:10 | aangezicht van Saul; en hij kwam tot Achis, den koning 3021 1Sa 21:12 | woorden in zijn hart; en hij was zeer bevreesd voor het 3022 1Sa 21:13 | 13 Daarom veranderde hij zijn gelaat voor hun ogen, 3023 1Sa 21:13 | gelaat voor hun ogen, en hij maakte zichzelven gek onder 3024 1Sa 21:13 | gek onder hun handen; en hij bekrabbelde de deuren der 3025 1Sa 21:13 | de deuren der poort, en hij liet zijn zever in zijn 3026 1Sa 22:2 | bitterlijk bedroefd was, en hij werd tot overste over hen; 3027 1Sa 22:3 | Mizpa der Moabieten; en hij zeide tot den koning der 3028 1Sa 22:4 | 4 En hij bracht hen voor het aangezicht 3029 1Sa 22:5 | Toen ging David heen, en hij kwam in het woud Chereth. ~ 3030 1Sa 22:6 | het geboomte te Rama, en hij had zijn spies in zijn hand, 3031 1Sa 22:7 | en wijnbergen geven? Zal hij u allen tot oversten van 3032 1Sa 22:10 | vraagde, en gaf hem teerkost; hij gaf hem ook het zwaard van 3033 1Sa 22:12 | gij, zoon van Ahitub! En hij zeide: Zie, hier ben ik, 3034 1Sa 22:13 | God voor hem gevraagd, dat hij zou opstaan tegen mij tot 3035 1Sa 22:17 | zij geweten hebben, dat hij vluchtte, en hebben het 3036 1Sa 22:18 | zich Doeg, de Edomiet, en hij viel aan op de priesters, 3037 1Sa 22:19 | 19 Hij sloeg ook Nob, de stad dezer 3038 1Sa 22:19 | ezels, en de schapen, sloeg hij met de scherpte des zwaards. ~ 3039 1Sa 22:22 | de Edomiet, daar was, dat hij het voorzeker Saul zou te 3040 1Sa 23:5 | zijn mannen naar Kehila, en hij streed tegen de Filistijnen, 3041 1Sa 23:5 | en dreef hun vee weg, en hij sloeg onder hen een groten 3042 1Sa 23:6 | vluchtte naar Kehila, dat hij afkwam met den efod in zijn 3043 1Sa 23:7 | mijn hand overgegeven, want hij is besloten, komende in 3044 1Sa 23:9 | heimelijk voorhad, zeide hij tot den priester Abjathar: 3045 1Sa 23:11 | kennen! De HEERE nu zeide: Hij zal afkomen. ~ 3046 1Sa 23:13 | Kehila ontkomen was, zo hield hij op uit te trekken. ~ 3047 1Sa 23:14 | woestijn in de vestingen, en hij bleef op den berg in de 3048 1Sa 23:16 | de zoon van Saul, op, en hij ging tot David in het woud; 3049 1Sa 23:16 | tot David in het woud; en hij versterkte zijn hand in 3050 1Sa 23:17 | 17 En hij zeide tot hem: Vrees niet, 3051 1Sa 23:22 | daar gezien heeft; want hij heeft tot mij gezegd, dat 3052 1Sa 23:22 | heeft tot mij gezegd, dat hij zeer listiglijk pleegt te 3053 1Sa 23:23 | schuilplaatsen, in dewelke hij schuilt; komt dan weder 3054 1Sa 23:23 | en het zal geschieden, zo hij in het land is, zo zal ik 3055 1Sa 23:25 | Saul dat hoorde, jaagde hij David na in de woestijn 3056 1Sa 23:28 | van David na te jagen, en hij toog den Filistijnen tegemoet; 3057 1Sa 24:1 | David toog van daar op, en hij bleef in de vestingen van 3058 1Sa 24:3 | mannen uit gans Israel, en hij toog heen, om David en zijn 3059 1Sa 24:4 | 4 En hij kwam tot de schaapskooien 3060 1Sa 24:6 | Davids hart hem sloeg, omdat hij de slip van Saul afgesneden 3061 1Sa 24:7 | 7 En hij zeide tot zijn mannen: Dat 3062 1Sa 24:7 | hem uitsteken zou; want hij is de gezalfde des HEEREN! ~ 3063 1Sa 24:9 | ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna, zeggende: 3064 1Sa 24:11 | uitsteken tegen mijn heer, want hij is de gezalfde des HEEREN. ~ 3065 1Sa 24:18 | 18 En hij zeide tot David: Gij zijt 3066 1Sa 24:20 | vijand gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten 3067 1Sa 25:2 | die man was zeer groot, en hij had drie duizend schapen, 3068 1Sa 25:2 | schapen, en duizend geiten; en hij was in het scheren zijner 3069 1Sa 25:3 | hard en boos van daden, en hij was een Kalebiet. ~ 3070 1Sa 25:14 | onzen heer te zegenen; maar hij is tegen hen uitgevaren. ~ 3071 1Sa 25:17 | over zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, dat 3072 1Sa 25:21 | er niets van alles, wat hij heeft, gemist is; en hij 3073 1Sa 25:21 | hij heeft, gemist is; en hij heeft mij kwaad voor goed 3074 1Sa 25:22 | vijanden van David, en zo doe Hij daartoe, indien ik van allen, 3075 1Sa 25:22 | indien ik van allen, die hij heeft, iets tot morgen overlaat, 3076 1Sa 25:25 | gelijk zijn naam is, alzo is hij; zijn naam is Nabal, en 3077 1Sa 25:27 | heer toegebracht heeft, dat hij gegeven worde den jongelingen, 3078 1Sa 25:29 | de ziel uwer vijanden zal Hij slingeren uit het midden 3079 1Sa 25:30 | het goede doen zal, dat Hij over u gesproken heeft, 3080 1Sa 25:30 | over u gesproken heeft, en Hij u gebieden zal een voorganger 3081 1Sa 25:35 | zij hem gebracht had; en hij zeide tot haar: Trek met 3082 1Sa 25:36 | Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd in zijn huis, 3083 1Sa 25:36 | vrolijk op denzelven, en hij was zeer dronken; daarom 3084 1Sa 25:37 | het binnenste van hem, en hij werd als een steen. ~ 3085 1Sa 25:38 | sloeg de HEERE Nabal, dat hij stierf. ~ 3086 1Sa 25:39 | Nabal dood was, zo zeide hij: Gezegend zij de HEERE, 3087 1Sa 25:39 | met Abigail spreken, dat hij ze zich ter vrouwe nam. ~ 3088 1Sa 25:40 | ons tot u gezonden, dat hij zich u ter vrouwe neme. ~ 3089 1Sa 26:4 | verspieders gezonden, en hij vernam, dat Saul voorzeker 3090 1Sa 26:10 | zijn dag zal komen, dat hij zal sterven, of hij zal 3091 1Sa 26:10 | dat hij zal sterven, of hij zal in een strijd trekken, 3092 1Sa 26:10 | een strijd trekken, dat hij omkome. ~ 3093 1Sa 26:13 | zijde gekomen was, zo stond hij op de hoogte des bergs van 3094 1Sa 26:18 | 18 Hij zeide verder: Waarom vervolgt 3095 1Sa 26:24 | HEEREN groot geacht, en Hij verlosse mij uit allen nood. ~ 3096 1Sa 27:2 | maakte zich David op, en hij ging door, hij en de zeshonderd 3097 1Sa 27:2 | David op, en hij ging door, hij en de zeshonderd mannen, 3098 1Sa 27:3 | bleef bij Achis te Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk 3099 1Sa 27:4 | gevlucht was naar Gath, zo voer hij niet meer voort hem te zoeken. ~ 3100 1Sa 27:9 | noch vrouw leven; ook nam hij de schapen en runderen, 3101 1Sa 27:11 | zijn wijze al de dagen, die hij in der Filistijnen land 3102 1Sa 27:12 | geloofde David, zeggende: Hij heeft zich ten enenmaal 3103 1Sa 27:12 | volk, in Israel; daarom zal hij eeuwiglijk mij tot een knecht 3104 1Sa 28:5 | Filistijnen zag, zo vreesde hij, en zijn hart beefde zeer. ~ 3105 1Sa 28:8 | nachts tot de vrouw, en hij zeide: Voorzeg mij toch 3106 1Sa 28:9 | wat Saul gedaan heeft, hoe hij de waarzegsters en de duivelskunstenaars 3107 1Sa 28:11 | zal ik u doen opkomen? En hij zeide: Doe mij Samuel opkomen. ~ 3108 1Sa 28:14 | 14 Hij dan zeide tot haar: Hoe 3109 1Sa 28:14 | komt een oud man op, en hij is met een mantel bekleed. 3110 1Sa 28:14 | het Samuel was, zo neigde hij zich met het aangezicht 3111 1Sa 28:14 | aangezicht ter aarde, en hij boog zich. ~ 3112 1Sa 28:17 | Zich gedaan, gelijk als Hij door mijn dienst gesproken 3113 1Sa 28:17 | van uw hand gescheurd, en Hij heeft dat gegeven aan uw 3114 1Sa 28:20 | haastelijk ter aarde, zo lang als hij was, en hij vreesde zeer 3115 1Sa 28:20 | zo lang als hij was, en hij vreesde zeer vanwege de 3116 1Sa 28:20 | geen kracht in hem; want hij had den gehelen dag en den 3117 1Sa 28:21 | kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer verbaasd was; en zij 3118 1Sa 28:23 | 23 Doch hij weigerde het, en zeide: 3119 1Sa 28:23 | bij hem aan. Toen hoorde hij naar hun stem, en hij stond 3120 1Sa 28:23 | hoorde hij naar hun stem, en hij stond op van de aarde, en 3121 1Sa 29:3 | gevonden van dien dag af, dat hij afgevallen is tot dezen 3122 1Sa 29:4 | den man wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere, 3123 1Sa 29:4 | hem besteld hebt, en dat hij niet met ons aftrekke in 3124 1Sa 29:4 | aftrekke in den strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder 3125 1Sa 29:11 | maakte zich David vroeg op, hij en zijn mannen, dat zij 3126 1Sa 30:8 | Zal ik ze achterhalen? En Hij zeide tot hem: Jaag na, 3127 1Sa 30:9 | 9 David dan ging heen, hij en de zes honderd mannen, 3128 1Sa 30:10 | En David vervolgde hen, hij en die vierhonderd mannen; 3129 1Sa 30:11 | zij gaven hem brood, en hij at, en zij gaven hem water 3130 1Sa 30:12 | twee stukken rozijnen; en hij at, en zijn geest kwam weder 3131 1Sa 30:12 | kwam weder in hem; want hij had in drie dagen en drie 3132 1Sa 30:15 | afleiden tot deze bende? Hij dan zeide: Zweer mij bij 3133 1Sa 30:16 | 16 En hij leidde hem af, en ziet, 3134 1Sa 30:21 | David trad tot het volk, en hij vraagde hen naar den welstand. ~ 3135 1Sa 30:23 | HEERE gegeven heeft, en Hij heeft ons bewaard, en heeft 3136 1Sa 30:25 | voortaan alzo geweest; want hij heeft het tot een inzetting 3137 1Sa 30:26 | te Ziklag kwam, zo zond hij tot de oudsten van Juda, 3138 1Sa 30:31 | waar David gewandeld had, hij en zijn mannen. ~  ~  ~  3139 1Sa 31:3 | schieten, troffen hem aan, en hij vreesde zeer voor de schutters. ~ 3140 1Sa 31:4 | wapendrager wilde niet, want hij vreesde zeer. Toen nam Saul 3141 1Sa 31:5 | dat Saul dood was, zo viel hij ook in zijn zwaard en stierf 3142 2Sa 1:2 | en het geschiedde, als hij tot David kwam, zo viel 3143 2Sa 1:2 | tot David kwam, zo viel hij ter aarde en boog zich neder. ~ 3144 2Sa 1:3 | hem: Van waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen 3145 2Sa 1:4 | Verhaal het mij toch. En hij zeide, dat het volk uit 3146 2Sa 1:7 | 7 Zo zag hij achter zich om, en zag mij, 3147 2Sa 1:7 | zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, 3148 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt 3149 2Sa 1:9 | 9 Toen zeide hij tot mij: Sta toch bij mij, 3150 2Sa 1:10 | doodde hem; want ik wist, dat hij na zijn val niet leven zou; 3151 2Sa 1:13 | had: Van waar zijt gij? En hij zeide: Ik ben de zoon van 3152 2Sa 1:15 | toe, val op hem aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf. ~ 3153 2Sa 1:15 | aan. En hij sloeg hem, dat hij stierf. ~ 3154 2Sa 1:18 | 18 Als hij gezegd had, dat men den 3155 2Sa 1:19 | Israel, op uw hoogten is hij verslagen; hoe zijn de helden 3156 2Sa 1:21 | het schild van Saul, alsof hij niet gezalfd ware geweest 3157 2Sa 2:1 | Waarheen zal ik optrekken? En Hij zeide: Naar Hebron. ~ 3158 2Sa 2:5 | van Jabes in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend 3159 2Sa 2:10 | Isboseth, Sauls zoon, oud, als hij koning werd over Israel; 3160 2Sa 2:10 | koning werd over Israel; en hij regeerde het tweede jaar; 3161 2Sa 2:19 | jaagde Abner achterna; en hij week niet, om van achter 3162 2Sa 2:20 | Zijt gij dit, Asahel? En hij zeide: Ik ben het. ~ 3163 2Sa 2:23 | 23 Maar hij weigerde af te wijken. Zo 3164 2Sa 2:23 | van achter hem uitging; en hij viel aldaar, en stierf op 3165 2Sa 3:11 | 11 En hij kon Abner verder niet een 3166 2Sa 3:11 | woord antwoorden, omdat hij hem vreesde. ~ 3167 2Sa 3:13 | 13 En hij zeide: Wel, ik zal een verbond 3168 2Sa 3:16 | Ga weg, keer weder. En hij keerde weder. ~ 3169 2Sa 3:21 | liet David Abner gaan, en hij ging in vrede. ~ 3170 2Sa 3:22 | bij David te Hebron; want hij had hem laten gaan, en hij 3171 2Sa 3:22 | hij had hem laten gaan, en hij was gegaan in vrede. ~ 3172 2Sa 3:23 | gekomen tot den koning, en hij heeft hem laten gaan, en 3173 2Sa 3:23 | heeft hem laten gaan, en hij is gegaan in vrede. ~ 3174 2Sa 3:24 | gij hem laten gaan, dat hij zo vrij is weggegaan? ~ 3175 2Sa 3:25 | Abner, den zoon van Ner; dat hij gekomen is om u te overreden, 3176 2Sa 3:27 | stilte met hem te spreken; en hij sloeg hem aldaar aan de 3177 2Sa 3:27 | aldaar aan de vijfde, dat hij stierf, om des bloeds wil 3178 2Sa 3:28 | daarna hoorde, zo zeide hij: Ik ben onschuldig, en mijn 3179 2Sa 3:30 | Abner doodgeslagen, omdat hij hun broeder Asahel te Gibeon 3180 2Sa 4:4 | beide voeten; vijf jaren was hij oud als het gerucht van 3181 2Sa 4:4 | haastte, om te vluchten, dat hij viel en kreupel werd; en 3182 2Sa 4:5 | dag heet geworden was; en hij lag op de slaapstede, in 3183 2Sa 4:7 | zij kwamen in huis, als hij op zijn bed lag, in zijn 3184 2Sa 4:10 | Zie, Saul is dood; daar hij in zijn ogen was als een, 3185 2Sa 4:10 | Ziklag gedood heb, hoewel hij meende, dat ik hem bodenloon 3186 2Sa 5:4 | jaar was David oud, als hij koning werd; veertig jaren 3187 2Sa 5:4 | werd; veertig jaren heeft hij geregeerd. ~ 3188 2Sa 5:5 | 5 Te Hebron regeerde hij over Juda zeven jaren en 3189 2Sa 5:5 | en te Jeruzalem regeerde hij drie en dertig jaren over 3190 2Sa 5:12 | Israel bevestigd had, en dat Hij zijn koninkrijk verheven 3191 2Sa 5:13 | vrouwen van Jeruzalem, nadat hij van Hebron gekomen was; 3192 2Sa 5:20 | der wateren; daarom noemde hij den naam derzelve plaats, 3193 2Sa 5:25 | HEERE hem geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van 3194 2Sa 6:7 | deze onbedachtzaamheid; en hij stierf aldaar bij de ark 3195 2Sa 6:8 | gescheurd had aan Uza; en hij noemde dezelve plaats Perez-Uza, 3196 2Sa 6:9 | HEERE ten zelven dage; en hij zeide: Hoe zal de ark des 3197 2Sa 6:12 | van Obed-Edom, en al wat hij heeft, gezegend om der ark 3198 2Sa 6:13 | voortgetreden waren, dat hij ossen en gemest vee offerde. ~ 3199 2Sa 6:18 | dankofferen te offeren, zo zegende hij het volk in den Naam des 3200 2Sa 6:19 | 19 En hij deelde uit aan het ganse 3201 2Sa 7:10 | besteld, en hem geplant, dat hij aan zijn plaats wone, en 3202 2Sa 7:14 | hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; 3203 2Sa 7:14 | tot een zoon; dewelke als hij misdoet, zo zal Ik hem met 3204 2Sa 7:18 | aangezicht des HEEREN, en hij zeide: Wie ben ik, Heere 3205 2Sa 8:2 | 2 Ook sloeg hij de Moabieten, en mat hen 3206 2Sa 8:2 | ter aarde nederliggen; en hij mat met twee snoeren om 3207 2Sa 8:3 | den koning van Zoba, toen hij heentoog, om zijn hand te 3208 2Sa 8:6 | behoedde David overal, waar hij heentoog. ~ 3209 2Sa 8:10 | te zegenen, vanwege dat hij tegen Hadad-ezer gekrijgd 3210 2Sa 8:11 | zilver en het goud, dat hij geheiligd had van alle heidenen, 3211 2Sa 8:11 | had van alle heidenen, die hij zich onderworpen had; ~ 3212 2Sa 8:13 | zich David een naam, als hij wederkwam, nadat hij de 3213 2Sa 8:13 | als hij wederkwam, nadat hij de Syriers geslagen had, 3214 2Sa 8:14 | 14 En hij legde bezettingen in Edom; 3215 2Sa 8:14 | Edom; in gans Edom legde hij bezettingen; en alle Edomieten 3216 2Sa 8:14 | behoedde David overal, waar hij heentoog. ~ 3217 2Sa 9:2 | tot hem: Zijt gij Ziba? En hij zeide: Uw knecht. ~ 3218 2Sa 9:4 | koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: 3219 2Sa 9:4 | zeide tot den koning: Zie, hij is in het huis van Machir, 3220 2Sa 9:5 | de koning David heen, en hij nam hem uit het huis van 3221 2Sa 9:6 | tot David inkwam, zo viel hij op zijn aangezicht, en boog 3222 2Sa 9:6 | David zeide: Mefiboseth! En hij zeide: Zie, hier is uw knecht. ~ 3223 2Sa 9:8 | 8 Toen boog hij zich, en zeide: Wat is uw 3224 2Sa 9:10 | uws heren brood hebbe, dat hij ete; en Mefiboseth, de zoon 3225 2Sa 9:13 | Mefiboseth te Jeruzalem, omdat hij geduriglijk at aan des konings 3226 2Sa 9:13 | aan des konings tafel; en hij was kreupel aan beide zijn 3227 2Sa 10:3 | vader in uw ogen, omdat hij troosters tot u gezonden 3228 2Sa 10:3 | daarom tot u gezonden, dat hij deze stad doorzoeke, en 3229 2Sa 10:4 | tot aan hun billen; en hij liet hen gaan. ~ 3230 2Sa 10:5 | David lieten weten, zo zond hij hun tegemoet; want deze 3231 2Sa 10:7 | Als David dit hoorde, zond hij Joab heen, en het ganse 3232 2Sa 10:9 | van achteren, zo verkoos hij uit alle uitgelezenen van 3233 2Sa 10:10 | het overige des volks gaf hij onder de hand van zijn broeder 3234 2Sa 10:11 | 11 En hij zeide: Zo de Syriers mij 3235 2Sa 10:17 | werd aangezegd, verzamelde hij gans Israel, en toog over 3236 2Sa 10:18 | ruiteren; daartoe sloeg hij Sobach, hun krijgsoverste, 3237 2Sa 10:18 | hun krijgsoverste, dat hij aldaar stierf. ~ 3238 2Sa 11:4 | tot hem ingekomen was, lag hij bij haar, (zij nu had zich 3239 2Sa 11:9 | knechten zijns heren; en hij ging niet af in zijn huis. ~ 3240 2Sa 11:13 | David nodigde hem, zodat hij voor zijn aangezicht at 3241 2Sa 11:13 | aangezicht at en dronk, en hij maakte hem dronken. Daarna 3242 2Sa 11:13 | hem dronken. Daarna ging hij in den avond uit, om zich 3243 2Sa 11:14 | brief schreef aan Joab; en hij zond dien door de hand van 3244 2Sa 11:15 | 15 En hij schreef in dien brief, zeggende: 3245 2Sa 11:15 | van achter hem af, opdat hij geslagen worde en sterve. ~ 3246 2Sa 11:16 | op de stad gelet had, dat hij Uria stelde aan de plaats, 3247 2Sa 11:16 | stelde aan de plaats, waarvan hij wist, dat aldaar strijdbare 3248 2Sa 11:19 | 19 En hij beval den bode, zeggende: 3249 2Sa 11:20 | grimmigheid des konings opkomt, en hij tot u zegt: Waarom zijt 3250 2Sa 11:21 | op hem van den muur, dat hij te Thebez stierf? Waarom 3251 2Sa 12:1 | die tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen 3252 2Sa 12:3 | een enig klein ooilam, dat hij gekocht had, en had het 3253 2Sa 12:4 | wandelaar overkwam, verschoonde hij te nemen van zijn schapen 3254 2Sa 12:4 | was, wat te bereiden; en hij nam des armen mans ooilam, 3255 2Sa 12:5 | zeer tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig 3256 2Sa 12:6 | 6 En dat ooilam zal hij viervoudig wedergeven, daarom 3257 2Sa 12:6 | viervoudig wedergeven, daarom dat hij deze zaak gedaan, en omdat 3258 2Sa 12:6 | deze zaak gedaan, en omdat hij niet verschoond heeft. ~ 3259 2Sa 12:17 | opstaan van de aarde; maar hij wilde niet, en at geen brood 3260 2Sa 12:18 | spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar onze stem niet, 3261 2Sa 12:20 | en bad aan; daarna kwam hij in zijn huis, en eiste brood; 3262 2Sa 12:20 | zetten hem brood voor, en hij at. 3263 2Sa 12:22 | 22 En hij zeide: Als het kind nog 3264 2Sa 12:23 | zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen. ~ 3265 2Sa 12:26 | der kinderen Ammons; en hij nam de koninklijke stad 3266 2Sa 12:29 | en toog naar Rabba; en hij krijgde tegen haar, en nam 3267 2Sa 12:30 | 30 En hij nam de kroon haars konings 3268 2Sa 12:30 | hoofd gezet; ook voerde hij uit een zeer groten roof 3269 2Sa 12:31 | dat daarin was, voerde hij uit, en legde het onder 3270 2Sa 12:31 | ticheloven doorgaan; en alzo deed hij aan alle steden der kinderen 3271 2Sa 13:8 | van haar broeder Amnon, (hij nu was nederliggende), en 3272 2Sa 13:9 | voor zijn aangezicht; maar hij weigerde te eten. En Amnon 3273 2Sa 13:11 | tot hem nabij bracht, dat hij ate, zo greep hij haar, 3274 2Sa 13:11 | bracht, dat hij ate, zo greep hij haar, en zeide tot haar: 3275 2Sa 13:13 | nu tot den koning, want hij zal mij van u niet onthouden. ~ 3276 2Sa 13:14 | 14 Doch hij wilde naar haar stem niet 3277 2Sa 13:14 | dan zij, zo verkrachtte hij haar, en lag bij haar. ~ 3278 2Sa 13:15 | want de haat, waarmede hij haar haatte, was groter 3279 2Sa 13:15 | dan de liefde, waarmede hij haar had liefgehad; en Amnon 3280 2Sa 13:16 | bij mij gedaan hebt; maar hij wilde naar haar niet horen. ~ 3281 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem 3282 2Sa 13:20 | mijn zuster, zwijg stil, hij is uw broeder; zet uw hart 3283 2Sa 13:21 | dingen hoorde, zo ontstak hij zeer. ~ 3284 2Sa 13:22 | haatte Amnon, ter oorzake dat hij zijn zuster Thamar verkracht 3285 2Sa 13:25 | niet bezwaarlijk zijn; en hij hield bij hem aan, doch 3286 2Sa 13:25 | hield bij hem aan, doch hij wilde niet gaan, maar zegende 3287 2Sa 13:26 | zeide tot hem: Waarom zou hij met u gaan? ~ 3288 2Sa 13:27 | bij hem aanhield, zo liet hij Amnon en al des konings 3289 2Sa 13:32 | toegelegd, van den dag af, dat hij zijn zuster Thamar verkracht 3290 2Sa 13:36 | 36 En het geschiedde, als hij geeindigd had te spreken, 3291 2Sa 13:37 | Ammihur, koning van Gesur.) En hij droeg rouw over zijn zoon, 3292 2Sa 13:38 | en toog naar Gesur; en hij was aldaar drie jaren. ~ 3293 2Sa 13:39 | Absalom uit te trekken; want hij had zich getroost over Amnon, 3294 2Sa 13:39 | getroost over Amnon, dat hij dood was. ~ 3295 2Sa 14:2 | daar een wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, 3296 2Sa 14:7 | ziel zijns broeders, dien hij doodgeslagen heeft, doden, 3297 2Sa 14:10 | zo breng hem tot mij; en hij zal u voortaan niet meer 3298 2Sa 14:11 | niet verdelgen. Toen zeide hij: Zo waarachtig als de HEERE 3299 2Sa 14:12 | heer den koning spreken. En hij zeide: Spreek. ~ 3300 2Sa 14:13 | woord gesproken heeft, is hij als een schuldige, dewijl 3301 2Sa 14:14 | ziel niet wegnemen, maar Hij zal gedachten denken, dat 3302 2Sa 14:14 | zal gedachten denken, dat Hij den verstotene niet van 3303 2Sa 14:23 | en toog naar Gesur; en hij bracht Absalom te Jeruzalem. ~ 3304 2Sa 14:24 | En de koning zeide: Dat hij in zijn huis kere, en mijn 3305 2Sa 14:26 | 26 En als hij zijn hoofd beschoor, (nu 3306 2Sa 14:26 | einde van elk jaar, dat hij het beschoor, omdat het 3307 2Sa 14:26 | te zwaar was, zo beschoor hij het), zo woog het haar zijns 3308 2Sa 14:28 | jaren te Jeruzalem, dat hij des konings aangezicht niet 3309 2Sa 14:29 | zond Absalom tot Joab, dat hij hem tot den koning zond; 3310 2Sa 14:29 | tot den koning zond; maar hij wilde niet tot hem komen. 3311 2Sa 14:29 | niet tot hem komen. Zo zond hij nog ten anderen male; evenwel 3312 2Sa 14:29 | anderen male; evenwel wilde hij niet komen. ~ 3313 2Sa 14:30 | 30 Zo zeide hij tot zijn knechten: Ziet, 3314 2Sa 14:30 | zijde van het mijne, en hij heeft gerst daarop; gaat 3315 2Sa 14:32 | misdaad in mij, zo dode hij mij. ~ 3316 2Sa 14:33 | zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom, en hij kwam tot 3317 2Sa 14:33 | Toen riep hij Absalom, en hij kwam tot den koning in, 3318 2Sa 15:2 | welke stad zijt gij? Als hij dan zeide: Uw knecht is 3319 2Sa 15:5 | hem te buigen, zo reikte hij zijn hand uit, en greep 3320 2Sa 15:9 | Ga in vrede. Alzo maakte hij zich op, en ging naar Hebron. ~ 3321 2Sa 15:12 | uit Gilo te halen, als hij offeranden offerde. En de 3322 2Sa 15:14 | u, om weg te gaan, opdat hij niet misschien haaste, en 3323 2Sa 15:25 | des HEEREN ogen, zo zal Hij mij wederhalen, en zal ze 3324 2Sa 15:26 | 26 Maar indien Hij alzo zal zeggen: Ik heb 3325 2Sa 15:26 | tot u; zie, hier ben ik, Hij doe mij, zo als het in Zijn 3326 2Sa 15:30 | hoofd was hem bewonden; en hij zelf ging barrevoets; ook 3327 2Sa 15:32 | tot op de hoogte kwam, dat hij aldaar God aanbad; ziet, 3328 2Sa 16:3 | zeide tot den koning: Zie, hij blijft te Jeruzalem, want 3329 2Sa 16:3 | blijft te Jeruzalem, want hij zeide: Heden zal mij het 3330 2Sa 16:5 | Simei, de zoon van Gera; hij ging steeds voort, en vloekte. ~ 3331 2Sa 16:6 | 6 En hij wierp David met stenen, 3332 2Sa 16:11 | Laat hem geworden, dat hij vloeke, want de HEERE heeft 3333 2Sa 16:14 | hem was, moede zijnde; en hij verkwikte zich aldaar. ~ 3334 2Sa 16:21 | bijwijven uws vaders, die hij gelaten heeft om het huis 3335 2Sa 16:23 | was Achitofels raad, dien hij raadde, als of men naar 3336 2Sa 17:2 | ik over hem komen, daar hij moede en slap van handen 3337 2Sa 17:5 | en laat ons horen, wat hij ook zegt. ~ 3338 2Sa 17:9 | 9 Zie, nu heeft hij zich verstoken in een der 3339 2Sa 17:10 | 10 Zo zou hij, die ook een dapper man 3340 2Sa 17:12 | in een der plaatsen, waar hij gevonden wordt, en hem gemakkelijk 3341 2Sa 17:13 | 13 En indien hij zich in een stad zal begeven, 3342 2Sa 17:23 | niet gedaan was, zadelde hij den ezel, en maakte zich 3343 2Sa 17:23 | verhing zich. Alzo stierf hij, en werd begraven in zijns 3344 2Sa 17:24 | Absalom toog over de Jordaan, hij en alle mannen van Israel 3345 2Sa 18:1 | volk, dat met hem was; en hij stelde over hen oversten 3346 2Sa 18:9 | hoofd vast aan den eik, dat hij hangen bleef tussen den 3347 2Sa 18:10 | dat een man zag, zo gaf hij het Joab te kennen, en zeide: 3348 2Sa 18:14 | alzo niet vertoeven; en hij nam drie pijlen, en stak 3349 2Sa 18:14 | ze in Absaloms hart, daar hij nog levend was in het midden 3350 2Sa 18:18 | het koningsdal is; want hij zeide: Ik heb geen zoon, 3351 2Sa 18:18 | naam te doen gedenken; en hij had dien pilaar genoemd 3352 2Sa 18:18 | zijn naam; daarom wordt hij tot op dezen dag genoemd: 3353 2Sa 18:23 | 23 Wat het ook zij, zeide hij, laat mij heenlopen; zo 3354 2Sa 18:23 | mij heenlopen; zo zeide hij tot hem: Loop heen. En Ahimaaz 3355 2Sa 18:25 | de koning zeide: Indien hij alleen is, zo is er een 3356 2Sa 18:25 | boodschap in zijn mond; en hij ging al voort en naderde. ~ 3357 2Sa 18:27 | Dat is een goed man, en hij zal met een goede boodschap 3358 2Sa 18:28 | tot den koning Vrede! En hij boog zich voor den koning 3359 2Sa 18:28 | aangezicht ter aarde, en hij zeide: Geloofd zij de HEERE, 3360 2Sa 18:30 | om, stel u hier; zo ging hij om, en bleef staan. ~ 3361 2Sa 18:33 | weende; en in zijn gaan zeide hij alzo: Mijn zoon Absalom, 3362 2Sa 19:9 | de hand onzer vijanden en hij heeft ons bevrijd van de 3363 2Sa 19:9 | der Filistijnen, en nu is hij uit het land gevlucht voor 3364 2Sa 19:14 | 14 Alzo neigde hij het hart aller mannen van 3365 2Sa 19:18 | aangezicht des konings, als hij over de Jordaan voer; ~ 3366 2Sa 19:19 | 19 En hij zeide tot den koning: Mijn 3367 2Sa 19:21 | hiervoor niet gedood worden? Zo hij toch den gezalfde des HEEREN 3368 2Sa 19:24 | den koning tegemoet; en hij had zijn voeten niet schoongemaakt, 3369 2Sa 19:24 | weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met vrede wederkwam. ~ 3370 2Sa 19:25 | 25 En het geschiedde, als hij te Jeruzalem den koning 3371 2Sa 19:26 | 26 En hij zeide: Mijn heer koning, 3372 2Sa 19:27 | 27 Daartoe heeft hij uw knecht bij mijn heer 3373 2Sa 19:30 | Mefiboseth zeide tot den koning: Hij neme het ook gans weg, naardien 3374 2Sa 19:31 | kwam ook af van Rogelim; en hij toog met den koning over 3375 2Sa 19:32 | man van tachtig jaren; en hij had den koning onderhouden, 3376 2Sa 19:32 | koning onderhouden, toen hij te Mahanaim zijn verblijf 3377 2Sa 19:32 | zijn verblijf had; want hij was een zeer groot man. ~ 3378 2Sa 19:39 | zegende hem; alzo keerde hij weder naar zijn plaats. ~ 3379 2Sa 19:42 | des konings kost, of heeft hij ons een geschenk geschonken? ~ 3380 2Sa 20:3 | vrouwen, zijn bijwijven, die hij gelaten had, om het huis 3381 2Sa 20:5 | Juda bijeen te roepen; maar hij bleef achter, boven den 3382 2Sa 20:5 | den gezetten tijd, dien hij hem gezet had. ~ 3383 2Sa 20:6 | jaag hem achterna, opdat hij niet misschien vaste steden 3384 2Sa 20:8 | omgord over zijn kleed, dat hij aan had, en daarop was een 3385 2Sa 20:8 | lenden in zijn schede; en als hij voortging, zo viel het uit. ~ 3386 2Sa 20:10 | Joabs hand was; zo sloeg hij hem daarmede aan de vijfde 3387 2Sa 20:10 | daarmede aan de vijfde rib, en hij stortte zijn ingewand ter 3388 2Sa 20:10 | ingewand ter aarde uit, en hij sloeg hem niet ten tweeden 3389 2Sa 20:10 | niet ten tweeden male, en hij stierf. Toen jaagden Joab 3390 2Sa 20:11 | bleef bij hem staan, en hij zeide: Wie is er, die lust 3391 2Sa 20:12 | volk staan bleef, zo deed hij Amasa weg van de straat 3392 2Sa 20:12 | een kleed op hem, dewijl hij zag, dat al wie bij hem 3393 2Sa 20:13 | 13 Toen hij nu van de straat weggenomen 3394 2Sa 20:14 | 14 En hij toog heen door alle stammen 3395 2Sa 20:15 | wal op tegen de stad, dat hij aan den buitenmuur stond; 3396 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide 3397 2Sa 20:17 | vrouw: Zijt gij Joab? En hij zeide: Ik ben het; en zij 3398 2Sa 20:17 | woorden uwer dienstmaagd; en hij zeide: Ik hoor. ~ 3399 2Sa 20:22 | het tot Joab. Toen blies hij met de bazuin, en zij verstrooiden 3400 2Sa 21:1 | des bloedhuizes wil, omdat hij de Gibeonieten gedood heeft. ~ 3401 2Sa 21:4 | iemand te doden in Israel. En hij zeide: Wat zegt gij dan, 3402 2Sa 21:9 | 9 En hij gaf hen in de hand der Gibeonieten, 3403 2Sa 21:13 | 13 En hij bracht van daar op de beenderen 3404 2Sa 21:16 | driehonderd gewicht kopers, en hij was aangegord met een nieuw 3405 2Sa 21:21 | 21 En hij hoonde Israel; maar Jonathan, 3406 2Sa 22:2 | 2 Hij zeide dan: De HEERE is mij 3407 2Sa 22:7 | en riep tot mijn God; en Hij hoorde mijn stem uit Zijn 3408 2Sa 22:8 | zich, en daverden, omdat Hij ontstoken was. ~ 3409 2Sa 22:10 | 10 En Hij boog den hemel, en daalde 3410 2Sa 22:11 | 11 En Hij voer op een cherub, en vloog, 3411 2Sa 22:12 | 12 En Hij zette duisternis rondom 3412 2Sa 22:15 | 15 En Hij zond pijlen uit en verstrooide 3413 2Sa 22:17 | 17 Hij zond van de hoogte, Hij 3414 2Sa 22:17 | Hij zond van de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op 3415 2Sa 22:17 | de hoogte, Hij nam mij, Hij trok mij op uit grote wateren. ~ 3416 2Sa 22:18 | 18 Hij verloste mij van mijn sterken 3417 2Sa 22:20 | 20 En Hij voerde mij uit in de ruimte, 3418 2Sa 22:20 | en rukte mij uit, want Hij had lust aan mij. ~ 3419 2Sa 22:21 | naar mijn gerechtigheid; Hij gaf mij weder naar de reinigheid 3420 2Sa 22:31 | des HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die 3421 2Sa 22:33 | mijn Sterkte en Kracht; en Hij heeft mijn weg volkomen 3422 2Sa 22:34 | 34 Hij maakt mijn voeten gelijk 3423 2Sa 22:35 | 35 Hij leert mijn handen ten strijde, 3424 2Sa 22:42 | verlosser; naar den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~ 3425 2Sa 22:51 | 51 Hij is een Toren der verlossingen 3426 2Sa 22:51 | verlossingen Zijns konings, en Hij doet goedertierenheid aan 3427 2Sa 23:4 | 4 En Hij zal zijn gelijk het licht 3428 2Sa 23:5 | bij God, nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld, 3429 2Sa 23:5 | heil, en alle lust, hoewel Hij het nog niet doet uitspruiten. ~ 3430 2Sa 23:12 | 12 Zo stelde hij zich in het midden van dat 3431 2Sa 23:16 | en kwamen tot David; doch hij wilde dat niet drinken, 3432 2Sa 23:17 | gevaar van hun leven? En hij wilde het niet drinken. 3433 2Sa 23:18 | hem verslagen werden; en hij had een naam onder die drie. ~ 3434 2Sa 23:19 | 19 Was hij niet de heerlijkste van 3435 2Sa 23:19 | van die drie? Daarom was hij hun tot een overste. Maar 3436 2Sa 23:19 | hun tot een overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste 3437 2Sa 23:20 | leeuwen van Moab; ook ging hij af, en sloeg een leeuw in 3438 2Sa 23:21 | 21 Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een 3439 2Sa 23:21 | Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot hem af met een 3440 2Sa 23:21 | hem af met een staf; en hij rukte de spies uit de hand 3441 2Sa 23:22 | zoon van Jojada; dies had hij een naam onder de drie helden. ~ 3442 2Sa 23:23 | 23 Hij was de heerlijkste van de 3443 2Sa 23:23 | tot die drie eersten kwam hij niet; en David stelde hem 3444 2Sa 24:1 | ontsteken tegen Israel; en Hij porde David aan tegen henlieden, 3445 2Sa 24:10 | Davids hart sloeg hem, nadat hij het volk geteld had; en 3446 2Sa 24:16 | HEERE over dat kwaad, en Hij zeide tot den engel, die 3447 2Sa 24:17 | 17 En David, als hij den engel zag, die het volk 3448 1Kon 1:1 | dekten hem met klederen, doch hij kreeg gene warmte. ~ 3449 1Kon 1:5 | Ik zal koning zijn; en hij bereidde zich wagenen en 3450 1Kon 1:6 | alzo gedaan? En ook was hij zeer schoon van gedaante, 3451 1Kon 1:10 | Salomo, zijn broeder, noodde hij niet. ~ 3452 1Kon 1:13 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten! 3453 1Kon 1:17 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten! ~ 3454 1Kon 1:19 | 19 En hij heeft ossen, en gemest vee, 3455 1Kon 1:19 | maar uw knecht Salomo heeft hij niet genood. ~ 3456 1Kon 1:23 | profeet Nathan is daar; en hij kwam voor het aangezicht 3457 1Kon 1:24 | zal na mij koning zijn, en hij zal op mijn troon zitten? ~ 3458 1Kon 1:25 | 25 Want hij is heden afgegaan, en heeft 3459 1Kon 1:26 | Salomo, uw knecht, heeft hij niet genood. ~ 3460 1Kon 1:35 | achter hem optrekken, en hij zal komen, en zal op mijn 3461 1Kon 1:35 | op mijn troon zitten, en hij zal koning zijn in mijn 3462 1Kon 1:35 | want ik heb geboden, dat hij een voorganger zou zijn 3463 1Kon 1:37 | koning geweest is, alzo zij Hij met Salomo; en Hij make 3464 1Kon 1:37 | alzo zij Hij met Salomo; en Hij make zijn troon groter dan 3465 1Kon 1:42 | 42 Als hij nog sprak, ziet, zo kwam 3466 1Kon 1:50 | vreesde voor Salomo, en hij stond op, en ging heen, 3467 1Kon 1:51 | koning Salomo, want zie, hij heeft de hoornen des altaars 3468 1Kon 1:51 | mij als heden zwere, dat hij zijn knecht met het zwaard 3469 1Kon 1:52 | En Salomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, 3470 1Kon 1:52 | bevonden zal worden, zo zal hij sterven. ~ 3471 1Kon 1:53 | afgaan van het altaar; en hij kwam, en boog zich neder 3472 1Kon 2:1 | van David nabij waren, dat hij sterven zou, zo gebood hij 3473 1Kon 2:1 | hij sterven zou, zo gebood hij zijn zoon Salomo, zeggende: ~ 3474 1Kon 2:4 | bevestige Zijn woord, dat Hij over mij gesproken heeft, 3475 1Kon 2:4 | zo zal geen man, zeide Hij, u afgesneden worden van 3476 1Kon 2:5 | mij gedaan heeft, en wat hij gedaan heeft aan de twee 3477 1Kon 2:5 | den zoon van Jether, dien hij gedood heeft, en heeft krijgsbloed 3478 1Kon 2:5 | krijgsbloed vergoten in vrede; en hij heeft krijgsbloed gedaan 3479 1Kon 2:8 | ging naar Mahanaim; doch hij kwam af mij tegemoet aan 3480 1Kon 2:11 | jaren; zeven jaren heeft hij geregeerd in Hebron, en 3481 1Kon 2:11 | Hebron, en in Jeruzalem heeft hij drie en dertig jaren geregeerd. ~ 3482 1Kon 2:13 | zeide: Is uw komst vrede? En hij zeide: Vrede. ~ 3483 1Kon 2:14 | 14 Daarna zeide hij: Ik heb een woord aan u. 3484 1Kon 2:15 | 15 Hij zeide dan: Gij weet, dat 3485 1Kon 2:17 | 17 En hij zeide: Spreek toch tot den 3486 1Kon 2:17 | den koning Salomo, want hij zal uw aangezicht niet afwijzen, 3487 1Kon 2:17 | aangezicht niet afwijzen, dat hij mij Abisag, de Sunamietische, 3488 1Kon 2:19 | zich voor haar; daarna zat hij op zijn troon, en deed een 3489 1Kon 2:22 | hem het koninkrijk (want hij is mijn broeder, die ouder 3490 1Kon 2:23 | Zo doe mij God, en zo doe Hij daartoe, voorzeker Adonia 3491 1Kon 2:24 | gemaakt heeft, gelijk als Hij gesproken had; voorzeker, 3492 1Kon 2:25 | die viel op hem aan, dat hij stierf. ~ 3493 1Kon 2:27 | dan verdreef Abjathar, dat hij des HEEREN priester niet 3494 1Kon 2:27 | woord des HEEREN, hetwelk Hij over het huis van Eli te 3495 1Kon 2:28 | gewend achter Adonia, hoewel hij zich niet had gewend achter 3496 1Kon 2:29 | HEEREN gevloden was, en zie, hij is bij het altaar. Toen 3497 1Kon 2:30 | zegt de koning: Kom uit. En hij zeide: Neen, maar hier zal 3498 1Kon 2:30 | Joab gesproken, en zo heeft hij mij geantwoord. ~ 3499 1Kon 2:31 | tot hem: Doe gelijk als hij gesproken heeft, en val 3500 1Kon 2:32 | hoofd doen wederkeren, omdat hij op twee mannen, rechtvaardiger


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License