1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542
Book Chapter: Verse
3501 1Kon 2:32 | rechtvaardiger en beter dan hij, aangevallen is, en die
3502 1Kon 2:34 | hem aan, en doodde hem; en hij werd begraven in zijn huis,
3503 1Kon 2:46 | en viel op hem aan, dat hij stierf. Alzo is het koninkrijk
3504 1Kon 3:1 | in de stad Davids totdat hij voleind zou hebben het bouwen
3505 1Kon 3:3 | David; alleenlijk offerde hij en rookte op de hoogten. ~
3506 1Kon 3:6 | weldadigheid gedaan, gelijk als hij voor Uw aangezicht gewandeld
3507 1Kon 3:15 | ziet, het was een droom. En hij kwam te Jeruzalem, en stond
3508 1Kon 3:21 | mijn zoon te zogen, en zie, hij was dood; maar ik lette
3509 1Kon 4:2 | deze waren de vorsten, die hij had: Azaria, de zoon van
3510 1Kon 4:10 | zoon van Hesed in Arubboth; hij had daartoe Socho en het
3511 1Kon 4:13 | was te Ramoth in Gilead; hij had de dorpen van Jair,
3512 1Kon 4:13 | in Gilead zijn; ook had hij de streek van Argob, welke
3513 1Kon 4:19 | den koning van Basan, en hij was de enige bestelmeester,
3514 1Kon 4:24 | 24 Want hij had heerschappij over al
3515 1Kon 4:24 | deze zijde der rivier; en hij had vrede van al zijn zijden
3516 1Kon 4:28 | zij aan de plaats, waar hij was, een iegelijk naar zijn
3517 1Kon 4:31 | 31 Ja, hij was wijzer dan alle mensen;
3518 1Kon 4:32 | 32 En hij sprak drie duizend spreuken;
3519 1Kon 4:33 | 33 Hij sprak ook van de bomen,
3520 1Kon 4:33 | die aan den wand uitwast; hij sprak ook van het vee, en
3521 1Kon 5:1 | knechten tot Salomo (want hij had gehoord, dat zij Salomo
3522 1Kon 5:7 | Salomo gehoord had, dat hij zich zeer verblijdde, en
3523 1Kon 5:12 | Salomo wijsheid, gelijk als Hij tot hem gesproken had; en
3524 1Kon 5:14 | 14 En hij zond hen naar den Libanon,
3525 1Kon 6:1 | is de tweede maand), dat hij het huis des HEEREN bouwde. ~
3526 1Kon 6:4 | 4 En hij maakte vensteren aan het
3527 1Kon 6:5 | wand van het huis bouwde hij kameren, aan de wanden van
3528 1Kon 6:5 | aanspraakplaats. Alzo maakte hij zijkameren rondom. ~
3529 1Kon 6:6 | ellen in haar breedte; want hij had aan het huis rondom
3530 1Kon 6:9 | 9 Alzo bouwde hij het huis, en volmaakte het;
3531 1Kon 6:10 | 10 Hij bouwde ook de kameren aan
3532 1Kon 6:10 | ellen in haar hoogte; en hij voegde ze vast aan dat huis
3533 1Kon 6:15 | 15 Ook bouwde hij de wanden van het huis van
3534 1Kon 6:15 | dak der wanden, beschoot hij ze van binnen met hout;
3535 1Kon 6:16 | 16 Daartoe bouwde hij twintig ellen met cederen
3536 1Kon 6:16 | tot de wanden; dit bouwde hij Hem van binnen tot een aanspraakplaats,
3537 1Kon 6:19 | aanspraakplaats bereidde hij inwaarts in het huis, om
3538 1Kon 6:20 | ellen in haar hoogte, en hij overtoog ze met gesloten
3539 1Kon 6:20 | gesloten goud; ook overtoog hij het cederen altaar. ~
3540 1Kon 6:21 | binnen met gesloten goud; en hij toog voor de aanspraakplaats
3541 1Kon 6:22 | 22 Alzo overtoog hij het ganse huis met goud,
3542 1Kon 6:22 | volmaakt was; daartoe overtoog hij met goud het gehele altaar,
3543 1Kon 6:23 | aanspraakplaats nu maakte hij twee cherubs van olieachtig
3544 1Kon 6:27 | 27 En hij zette deze cherubs in het
3545 1Kon 6:28 | 28 En hij overtoog deze cherubs met
3546 1Kon 6:29 | in het ronde, graveerde hij met uitgesneden graveringen
3547 1Kon 6:30 | 30 Daartoe overtoog hij den vloer van het huis met
3548 1Kon 6:31 | der aanspraakplaats maakte hij deuren van olieachtig hout;
3549 1Kon 6:32 | van olieachtige bomen; en hij graveerde daarop graveringen
3550 1Kon 6:32 | van open bloemen, dewelke hij met goud overtoog; ook trok
3551 1Kon 6:32 | goud overtoog; ook trok hij goud over de cherubs en
3552 1Kon 6:33 | 33 En alzo maakte hij aan de deuren des tempels
3553 1Kon 6:35 | 35 En hij graveerde ze met cherubs,
3554 1Kon 6:35 | en open bloemen, dewelke hij met goud overtoog, gericht
3555 1Kon 6:36 | 36 Daarna bouwde hij het binnenste voorhof van
3556 1Kon 6:38 | zijn behoren; alzo heeft hij zeven jaren daaraan gebouwd. ~ ~
3557 1Kon 7:1 | Salomo dertien jaren, en hij volmaakte zijn ganse huis. ~
3558 1Kon 7:2 | 2 Hij bouwde ook het huis des
3559 1Kon 7:6 | 6 Daarna maakte hij een voorhuis van pilaren;
3560 1Kon 7:7 | 7 Ook maakte hij een voorhuis voor den troon,
3561 1Kon 7:7 | voorhuis voor den troon, alwaar hij richtte, tot een voorhuis
3562 1Kon 7:8 | En aan zijn huis, alwaar hij woonde, was een ander voorhof,
3563 1Kon 7:8 | werk gelijk was; ook maakte hij voor de dochter van Farao,
3564 1Kon 7:14 | 14 Hij was de zoon ener weduwvrouw,
3565 1Kon 7:15 | 15 Want hij vormde twee koperen pilaren;
3566 1Kon 7:16 | 16 Hij maakte ook twee kapitelen,
3567 1Kon 7:18 | 18 Zo maakte hij de pilaren, mitsgaders twee
3568 1Kon 7:18 | te bedekken; alzo deed hij ook aan het andere kapiteel. ~
3569 1Kon 7:21 | 21 Daarna richtte hij de pilaren op in het voorhuis
3570 1Kon 7:21 | opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Jachin, en den
3571 1Kon 7:21 | opgericht hebbende, zo noemde hij zijn naam Boaz. ~
3572 1Kon 7:23 | 23 Verder maakte hij de gegotene zee; van tien
3573 1Kon 7:27 | 27 Hij maakte ook tien koperen
3574 1Kon 7:36 | 36 Hij sneed nu op de platen van
3575 1Kon 7:37 | 37 Dezen gelijk maakte hij de tien stellingen; enerlei
3576 1Kon 7:38 | 38 Hij maakte ook tien koperen
3577 1Kon 7:39 | 39 En hij zette vijf dier stellingen
3578 1Kon 7:39 | huis; maar de zee zette hij aan de rechterzijde van
3579 1Kon 7:40 | al het werk te maken, dat hij voor den koning Salomo maakte
3580 1Kon 7:51 | goud, en de vaten legde hij onder de schatten van het
3581 1Kon 8:12 | HEERE heeft gezegd, dat Hij in donkerheid zou wonen. ~
3582 1Kon 8:15 | 15 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE,
3583 1Kon 8:16 | heb David verkoren, dat hij over Mijn volk Israel wezen
3584 1Kon 8:20 | bevestigd Zijn woord, dat Hij gesproken had; want ik ben
3585 1Kon 8:21 | verbond des HEEREN is, hetwelk Hij met onze vaderen maakte,
3586 1Kon 8:21 | onze vaderen maakte, als Hij hen uit Egypteland uitvoerde. ~
3587 1Kon 8:23 | 23 En hij zeide: HEERE, God van Israel,
3588 1Kon 8:31 | zal gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd
3589 1Kon 8:42 | Uw uitgestrekten arm) als hij komen en bidden zal in dit
3590 1Kon 8:54 | den HEERE te bidden, dat hij van voor het altaar des
3591 1Kon 8:55 | 55 Zo stond hij, en zegende de ganse gemeente
3592 1Kon 8:56 | gegeven heeft, naar alles, wat Hij gesproken heeft! Niet een
3593 1Kon 8:56 | Zijn goede woorden, die Hij gesproken heeft door den
3594 1Kon 8:57 | zij met ons, gelijk als Hij geweest is met onze vaderen;
3595 1Kon 8:57 | geweest is met onze vaderen; Hij verlate ons niet, en begeve
3596 1Kon 8:58 | en Zijn rechten, dewelke Hij onzen vaderen geboden heeft. ~
3597 1Kon 8:59 | God, dag en nacht; opdat Hij het recht van Zijn knecht
3598 1Kon 8:63 | offerde ten dankoffer, dat hij den HEERE offerde, twee
3599 1Kon 8:64 | huis des HEEREN was, omdat hij aldaar het brandoffer en
3600 1Kon 8:66 | Op den achtsten dag liet hij het volk gaan, en zij zegenden
3601 1Kon 9:2 | Salomo verscheen, gelijk als Hij hem in Gibeon verschenen
3602 1Kon 9:13 | 13 Daarom zeide hij: Wat zijn dat voor steden,
3603 1Kon 9:13 | gij mij gegeven hebt? En hij noemde ze het land Kabul,
3604 1Kon 9:24 | op tot haar huis, hetwelk hij voor haar gebouwd had; toen
3605 1Kon 9:24 | gebouwd had; toen bouwde hij Millo. ~
3606 1Kon 9:25 | dankofferen, op het altaar, dat hij den HEERE gebouwd had, en
3607 1Kon 9:25 | aangezicht des HEEREN was, als hij het huis volmaakt had. ~
3608 1Kon 10:3 | verborgen voor den koning, dat hij haar niet verklaarde. ~
3609 1Kon 10:4 | Salomo, en het huis, hetwelk hij gebouwd had, ~
3610 1Kon 10:5 | en zijn opgang, waardoor hij henen opging in het huis
3611 1Kon 10:9 | eeuwigheid bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om
3612 1Kon 10:13 | zij begeerde; behalve dat hij haar gaf naar het vermogen
3613 1Kon 10:16 | zeshonderd sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. ~
3614 1Kon 10:17 | goud; drie pond gouds liet hij opwegen tot elk schild;
3615 1Kon 10:18 | groten elpenbenen troon, en hij overtoog denzelven met dicht
3616 1Kon 10:26 | wagenen en ruiteren, en hij had duizend en vierhonderd
3617 1Kon 10:27 | stenen, en de cederen maakte hij te zijn als de wilde vijgebomen,
3618 1Kon 11:3 | 3 En hij had zevenhonderd vrouwen,
3619 1Kon 11:8 | 8 En alzo deed hij voor al zijn vreemde vrouwen,
3620 1Kon 11:9 | HEERE tegen Salomo, omdat hij zijn hart geneigd had van
3621 1Kon 11:10 | deze zaak geboden had, dat hij andere goden niet zou nawandelen;
3622 1Kon 11:10 | niet zou nawandelen; doch hij hield niet, wat de HEERE
3623 1Kon 11:14 | tegenpartijder, Hadad, den Edomiet; hij was van des konings zaad
3624 1Kon 11:15 | verslagenen te begraven, dat hij al wat mannelijk was in
3625 1Kon 11:16 | het ganse Israel, totdat hij al wat mannelijk was in
3626 1Kon 11:17 | Doch Hadad was ontvloden, hij en enige Edomietische mannen
3627 1Kon 11:19 | de ogen van Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de
3628 1Kon 11:22 | land zoekt te trekken? En hij zeide: Niets, maar laat
3629 1Kon 11:24 | 24 Tegen welken hij ook mannen vergaderd had,
3630 1Kon 11:25 | 25 En hij was Israels tegenpartijder
3631 1Kon 11:25 | kwaad, dat Hadad deed; want hij had een afkeer van Israel,
3632 1Kon 11:25 | een afkeer van Israel, en hij regeerde over Syrie. ~
3633 1Kon 11:27 | Dit is nu de zaak, waarom hij de hand tegen den koning
3634 1Kon 11:28 | dezen jongeling zag, dat hij arbeidzaam was, zo stelde
3635 1Kon 11:28 | arbeidzaam was, zo stelde hij hem over al den last van
3636 1Kon 11:29 | hem op den weg vond, en hij zich een nieuw kleed aangedaan
3637 1Kon 11:31 | 31 En hij zeide tot Jerobeam: Neem
3638 1Kon 11:32 | 32 Maar een stam zal hij hebben, om Mijns knechts
3639 1Kon 11:41 | geschiedenissen van Salomo, en al wat hij gedaan heeft, en zijn wijsheid,
3640 1Kon 12:2 | Nebat, dit hoorde, daar hij nog in Egypte was (want
3641 1Kon 12:2 | nog in Egypte was (want hij was van het aangezicht van
3642 1Kon 12:4 | en zijn zwaar juk, dat hij ons opgelegd heeft, lichter,
3643 1Kon 12:5 | 5 En hij zeide tot hen: Gaat heen
3644 1Kon 12:6 | van zijn vader Salomo, als hij leefde, zeggende: Hoe raadt
3645 1Kon 12:8 | 8 Maar hij verliet den raad der oudsten,
3646 1Kon 12:8 | zij hem geraden hadden; en hij hield raad met de jongelingen,
3647 1Kon 12:9 | 9 En hij zeide tot hen: Wat raadt
3648 1Kon 12:13 | het volk hardelijk; want hij verliet den raad der oudsten,
3649 1Kon 12:14 | 14 En hij sprak tot hen naar den raad
3650 1Kon 12:15 | was van den HEERE, opdat Hij Zijn woord bevestigde, hetwelk
3651 1Kon 12:18 | stenigde hem met stenen, dat hij stierf; maar de koning Rehabeam
3652 1Kon 12:18 | een wagen te klimmen, dat hij naar Jeruzalem vluchtte. ~
3653 1Kon 12:21 | gekomen was, vergaderde hij het ganse huis van Juda
3654 1Kon 12:21 | Israels te strijden, opdat hij het koninkrijk weder aan
3655 1Kon 12:28 | twee gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden
3656 1Kon 12:29 | 29 En hij zette het ene te Beth-El,
3657 1Kon 12:29 | Beth-El, en het andere stelde hij te Dan. ~
3658 1Kon 12:31 | 31 Hij maakte ook een huis der
3659 1Kon 12:32 | altaar; van gelijken deed hij te Beth-El, offerende den
3660 1Kon 12:32 | offerende den kalveren, die hij gemaakt had; hij stelde
3661 1Kon 12:32 | kalveren, die hij gemaakt had; hij stelde ook te Beth-El priesteren
3662 1Kon 12:32 | priesteren der hoogten, die hij gemaakt had. ~
3663 1Kon 12:33 | 33 En hij offerde op het altaar, dat
3664 1Kon 12:33 | offerde op het altaar, dat hij te Beth-El gemaakt had,
3665 1Kon 12:33 | maand, der maand, dewelke hij uit zijn hart verdacht had;
3666 1Kon 12:33 | verdacht had; zo maakte hij den kinderen Israels een
3667 1Kon 13:2 | 2 En hij riep tegen het altaar, door
3668 1Kon 13:3 | 3 En hij gaf ten zelfden dage een
3669 1Kon 13:4 | man Gods hoorde, hetwelk hij tegen het altaar te Beth-El
3670 1Kon 13:4 | hem! Maar zijn hand, die hij tegen hem uitgestrekt had,
3671 1Kon 13:4 | uitgestrekt had, verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken
3672 1Kon 13:10 | 10 En hij ging door een anderen weg,
3673 1Kon 13:10 | door den weg, door welken hij te Beth-El gekomen was. ~
3674 1Kon 13:11 | had, met de woorden, die hij tot den koning gesproken
3675 1Kon 13:12 | sprak tot hen: Wat weg is hij getogen? En zijn zonen hadden
3676 1Kon 13:13 | 13 Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij
3677 1Kon 13:13 | zadelden hem den ezel, en hij reed daarop. ~
3678 1Kon 13:14 | 14 En hij toog den man Gods na, en
3679 1Kon 13:14 | zittende onder een eik; en hij zeide tot hem: Zijt gij
3680 1Kon 13:14 | uit Juda gekomen zijt? En hij zeide: Ik ben het. ~
3681 1Kon 13:15 | 15 Toen zeide hij tot hem: Kom met mij naar
3682 1Kon 13:16 | 16 Doch hij zeide: Ik kan niet met u
3683 1Kon 13:18 | 18 En hij zeide tot hem: Ik ben ook
3684 1Kon 13:18 | weder met u in uw huis, dat hij brood ete en water drinke.
3685 1Kon 13:18 | ete en water drinke. Doch hij loog hem. ~
3686 1Kon 13:19 | 19 En hij keerde met hem wederom,
3687 1Kon 13:21 | 21 En hij riep tot den man Gods, die
3688 1Kon 13:22 | gedronken ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: Gij
3689 1Kon 13:23 | En het geschiedde, nadat hij brood gegeten, en nadat
3690 1Kon 13:23 | brood gegeten, en nadat hij gedronken had, dat hij hem
3691 1Kon 13:23 | nadat hij gedronken had, dat hij hem den ezel zadelde, te
3692 1Kon 13:23 | weten voor den profeet, dien hij had koen wederkeren. ~
3693 1Kon 13:24 | 24 Zo toog hij heen, en een leeuw vond
3694 1Kon 13:26 | wederkeren, dit hoorde, zo zeide hij: Het is de man Gods, die
3695 1Kon 13:26 | het woord des HEEREN, dat Hij tot hem gesproken had. ~
3696 1Kon 13:27 | 27 Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende:
3697 1Kon 13:28 | 28 Toen toog hij heen, en vond zijn dood
3698 1Kon 13:30 | 30 En hij legde zijn dood lichaam
3699 1Kon 13:31 | Het geschiedde nu, nadat hij hem begraven had, dat hij
3700 1Kon 13:31 | hij hem begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende:
3701 1Kon 13:32 | gewisselijk geschieden, die hij door het woord des HEEREN
3702 1Kon 13:33 | wilde, diens hand vulde hij, en werd een van de priesters
3703 1Kon 13:34 | 34 En hij werd in deze zaak het huis
3704 1Kon 14:3 | kruik honig, en ga tot hem; hij zal u te kennen geven, wat
3705 1Kon 14:5 | aangaande haar zoon, want hij is krank; zo en zo zult
3706 1Kon 14:6 | zij ter deure inkwam, dat hij zeide: Kom in, gij huisvrouw
3707 1Kon 14:15 | uit dit goede land, dat Hij hun vaderen gegeven heeft,
3708 1Kon 14:16 | 16 En Hij zal Israel overgeven, om
3709 1Kon 14:18 | het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst
3710 1Kon 14:19 | geschiedenissen van Jerobeam, hoe hij gekrijgd, en hoe hij geregeerd
3711 1Kon 14:19 | hoe hij gekrijgd, en hoe hij geregeerd heeft, ziet, die
3712 1Kon 14:20 | twee en twintig jaren; en hij ontsliep met zijn vaderen,
3713 1Kon 14:21 | jaren was Rehabeam oud, als hij koning werd, en regeerde
3714 1Kon 14:26 | 26 En hij nam de schatten van het
3715 1Kon 14:26 | huis des konings weg, ja, hij nam alles weg; hij nam ook
3716 1Kon 14:26 | ja, hij nam alles weg; hij nam ook al de gouden schilden
3717 1Kon 14:27 | die, koperen schilden; en hij beval die onder de hand
3718 1Kon 14:29 | van Rehabeam, en al wat hij gedaan heeft, zijn die niet
3719 1Kon 15:2 | 2 Hij regeerde drie jaren te Jeruzalem;
3720 1Kon 15:3 | 3 En hij wandelde in al de zonden
3721 1Kon 15:3 | zonden zijns vaders, die hij voor hem gedaan had; en
3722 1Kon 15:5 | geweken was van alles, wat Hij hem geboden had, al de dagen
3723 1Kon 15:7 | van Abiam, en alles, wat hij gedaan heeft, is dat niet
3724 1Kon 15:10 | 10 En hij regeerde een en veertig
3725 1Kon 15:12 | 12 Want hij nam weg de schandjongens
3726 1Kon 15:13 | zijn moeder Maacha zette hij ook af, dat zij geen koningin
3727 1Kon 15:15 | 15 En hij bracht in het huis des HEEREN
3728 1Kon 15:17 | Juda, en bouwde Rama; opdat hij niemand toeliet uit te gaan
3729 1Kon 15:19 | den koning van Israel, dat hij aftrekke van tegen mij. ~
3730 1Kon 15:20 | oversten der heiren, die hij had, tegen de steden van
3731 1Kon 15:21 | Baesa zulks hoorde, dat hij afliet van Rama te bouwen,
3732 1Kon 15:21 | afliet van Rama te bouwen, en hij bleef te Thirza. ~
3733 1Kon 15:23 | al zijn macht, en al wat hij gedaan heeft, en de steden,
3734 1Kon 15:23 | heeft, en de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die
3735 1Kon 15:23 | tijd zijns ouderdoms werd hij krank aan zijn voeten. ~
3736 1Kon 15:25 | den koning van Juda; en hij regeerde twee jaren over
3737 1Kon 15:26 | 26 En hij deed wat kwaad was in de
3738 1Kon 15:26 | in zijn zonde, waarmede hij Israel had doen zondigen. ~
3739 1Kon 15:29 | 29 Het geschiedde nu, als hij regeerde, dat hij het ganse
3740 1Kon 15:29 | nu, als hij regeerde, dat hij het ganse huis van Jerobeam
3741 1Kon 15:29 | huis van Jerobeam sloeg; hij liet niets over van Jerobeam,
3742 1Kon 15:29 | Jerobeam, wat adem had, totdat hij hem verdelgd had, naar het
3743 1Kon 15:29 | het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst
3744 1Kon 15:30 | om zijn terging, waarmede hij den HEERE, den God Israels,
3745 1Kon 15:31 | geschiedenissen van Nadab, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet
3746 1Kon 15:34 | 34 En hij deed wat kwaad was in de
3747 1Kon 15:34 | in zijn zonde, waarmede hij Israel had doen zondigen. ~ ~
3748 1Kon 16:5 | geschiedenissen van Baesa, en wat hij gedaan heeft, en zijn macht,
3749 1Kon 16:7 | dat om al het kwaad, dat hij gedaan had in de ogen des
3750 1Kon 16:7 | werk zijner handen, omdat hij was gelijk het huis van
3751 1Kon 16:7 | huis van Jerobeam, en omdat hij hetzelve verslagen had. ~
3752 1Kon 16:9 | verbintenis tegen hem, als hij te Thirza was, zich dronken
3753 1Kon 16:10 | den koning van Juda; en hij werd koning in zijn plaats. ~
3754 1Kon 16:11 | 11 En het geschiedde, als hij regeerde, als hij op zijn
3755 1Kon 16:11 | geschiedde, als hij regeerde, als hij op zijn troon zat, dat hij
3756 1Kon 16:11 | hij op zijn troon zat, dat hij het ganse huis van Baesa
3757 1Kon 16:11 | ganse huis van Baesa sloeg; hij liet hem niet over die mannelijk
3758 1Kon 16:12 | het woord des HEEREN, dat Hij over Baesa gesproken had,
3759 1Kon 16:14 | geschiedenissen van Ela, en al wat hij gedaan heeft, is dat niet
3760 1Kon 16:18 | stad ingenomen was, dat hij ging in het paleis van het
3761 1Kon 16:19 | 19 Om zijn zonden, die hij gezondigd had, doende wat
3762 1Kon 16:19 | Jerobeam, en in zijn zonde, die hij gedaan had, doende Israel
3763 1Kon 16:20 | en zijn verbintenis, die hij gemaakt heeft, zijn die
3764 1Kon 16:23 | jaren; te Thirza regeerde hij zes jaren. ~
3765 1Kon 16:24 | 24 En hij kocht den berg Samaria van
3766 1Kon 16:24 | noemde den naam der stad, die hij bouwde, naar den naam van
3767 1Kon 16:25 | de ogen des HEEREN; ja, hij deed erger dan allen, die
3768 1Kon 16:26 | 26 En hij wandelde in alle wegen van
3769 1Kon 16:26 | in zijn zonden, waarmede hij Israel had doen zondigen,
3770 1Kon 16:27 | geschiedenissen van Omri, wat hij gedaan heeft, en zijn macht
3771 1Kon 16:27 | heeft, en zijn macht die hij gepleegd heeft, zijn die
3772 1Kon 16:31 | het een lichte zaak, dat hij wandelde in de zonden van
3773 1Kon 16:31 | den zoon van Nebat?), dat hij nog ter vrouwe nam Izebel,
3774 1Kon 16:32 | 32 En hij richtte voor Baal een altaar
3775 1Kon 16:32 | het huis van Baal, hetwelk hij te Samaria gebouwd had. ~
3776 1Kon 16:34 | eerstgeborenen zoon heeft hij haar gegrondvest, en op
3777 1Kon 16:34 | zijn jongsten zoon, heeft hij haar poorten gesteld; naar
3778 1Kon 16:34 | het woord des HEEREN, dat Hij door den dienst van Jozua,
3779 1Kon 17:5 | 5 Hij ging dan heen, en deed naar
3780 1Kon 17:5 | het woord des HEEREN; want hij ging en woonde bij de beek
3781 1Kon 17:6 | en vlees des avonds; en hij dronk uit de beek. ~
3782 1Kon 17:10 | 10 Toen maakte hij zich op, en ging naar Zarfath.
3783 1Kon 17:10 | en ging naar Zarfath. Als hij nu aan de poort der stad
3784 1Kon 17:10 | weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide:
3785 1Kon 17:11 | heenging om te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal
3786 1Kon 17:15 | van Elia; zo at zij, en hij, en haar huis, vele dagen. ~
3787 1Kon 17:16 | het woord des HEEREN, dat Hij gesproken had door den dienst
3788 1Kon 17:19 | 19 En hij zeide tot haar: Geef mij
3789 1Kon 17:19 | haar: Geef mij uw zoon. En hij nam hem van haar schoot,
3790 1Kon 17:19 | boven in de opperzaal, waar hij zelf woonde, en hij legde
3791 1Kon 17:19 | waar hij zelf woonde, en hij legde hem neder op zijn
3792 1Kon 17:20 | 20 En hij riep den HEERE aan, en zeide:
3793 1Kon 17:21 | 21 En hij mat zich driemaal uit over
3794 1Kon 18:7 | en hem kennende, zo viel hij op zijn aangezicht, en zeide:
3795 1Kon 18:8 | 8 Hij zeide: Ik ben het; ga heen,
3796 1Kon 18:9 | 9 Maar hij zeide: Wat heb ik gezondigd,
3797 1Kon 18:9 | in de hand van Achab, dat hij mij dode? ~
3798 1Kon 18:10 | zoeken; en als zij zeiden: Hij is hier niet; zo nam hij
3799 1Kon 18:10 | Hij is hier niet; zo nam hij dat koninkrijk en dat volk
3800 1Kon 18:12 | Achab aan te zeggen, en hij vond u niet, zo zou hij
3801 1Kon 18:12 | hij vond u niet, zo zou hij mij doden; ik, uw knecht,
3802 1Kon 18:14 | heer: Zie, Elia is hier, en hij zou mij doodslaan. ~
3803 1Kon 18:18 | 18 Toen zeide hij: Ik heb Israel niet beroerd,
3804 1Kon 18:26 | En zij namen de var, dien hij hun gegeven had, en bereidden
3805 1Kon 18:27 | Roept met luider stem, want hij is een god; omdat hij in
3806 1Kon 18:27 | want hij is een god; omdat hij in gepeins is, of omdat
3807 1Kon 18:27 | in gepeins is, of omdat hij wat te doen heeft, of omdat
3808 1Kon 18:27 | te doen heeft, of omdat hij een reize heeft; misschien
3809 1Kon 18:27 | heeft; misschien slaapt hij en zal wakker worden. ~
3810 1Kon 18:30 | volk naderde tot hem; en hij heelde het altaar des HEEREN,
3811 1Kon 18:32 | 32 En hij bouwde met die stenen het
3812 1Kon 18:32 | des HEEREN; daarna maakte hij een groeve rondom het altaar,
3813 1Kon 18:33 | 33 En hij schikte het hout, en deelde
3814 1Kon 18:34 | 34 En hij zeide: Vult vier kruiken
3815 1Kon 18:34 | brandoffer en op het hout. En hij zeide: Doet het ten tweeden
3816 1Kon 18:34 | tweeden male. Voorts zeide hij: Doet het ten derden male.
3817 1Kon 18:35 | altaar liep; daartoe vulde hij ook de groeve met water. ~
3818 1Kon 18:42 | ter aarde; daarna legde hij zijn aangezicht tussen zijn
3819 1Kon 18:43 | 43 En hij zeide tot zijn jongen: Ga
3820 1Kon 18:43 | uit naar de zee. Toen ging hij op, en zag uit, en zeide:
3821 1Kon 18:43 | Er is niets. Toen zeide hij: Ga weder henen, zevenmaal. ~
3822 1Kon 18:44 | op de zevende maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk,
3823 1Kon 18:44 | gaat op van de zee. En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab:
3824 1Kon 18:46 | HEEREN was over Elia, en hij gordde zijn lenden, en liep
3825 1Kon 19:1 | gedaan had, en allen, die hij gedood had, te weten al
3826 1Kon 19:3 | 3 Toen hij dat zag, maakte hij zich
3827 1Kon 19:3 | Toen hij dat zag, maakte hij zich op, en ging heen, om
3828 1Kon 19:4 | 4 Maar hij zelf ging henen in de woestijn
3829 1Kon 19:5 | 5 En hij legde zich neder, en sliep
3830 1Kon 19:6 | 6 En hij zag om, en ziet, aan zijn
3831 1Kon 19:6 | fles met water; alzo at hij, en dronk, en legde zich
3832 1Kon 19:8 | 8 Zo stond hij op, en at, en dronk; en
3833 1Kon 19:8 | op, en at, en dronk; en hij ging, door de kracht derzelver
3834 1Kon 19:9 | 9 En hij kwam aldaar in een spelonk,
3835 1Kon 19:10 | 10 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd
3836 1Kon 19:11 | 11 En Hij zeide: Ga uit, en sta op
3837 1Kon 19:13 | als Elia dat hoorde, dat hij zijn aangezicht bewond met
3838 1Kon 19:14 | 14 En hij zeide: Ik heb zeer geijverd
3839 1Kon 19:19 | 19 Zo ging hij van daar, en vond Elisa,
3840 1Kon 19:19 | runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde; en
3841 1Kon 19:20 | 20 En hij verliet de runderen, en
3842 1Kon 19:20 | daarna zal ik u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer
3843 1Kon 19:21 | 21 Zo keerde hij weder van achter hem af,
3844 1Kon 19:21 | gereedschap der runderen zood hij hun vlees, hetwelk hij aan
3845 1Kon 19:21 | zood hij hun vlees, hetwelk hij aan het volk gaf; en zij
3846 1Kon 19:21 | en zij aten. Daarna stond hij op, en volgde Elia na, en
3847 1Kon 20:1 | en paarden en wagenen; en hij toog op, en belegerde Samaria
3848 1Kon 20:2 | 2 En hij zond boden tot Achab, den
3849 1Kon 20:3 | 3 En hij zeide hem aan: Zo zegt Benhadad:
3850 1Kon 20:7 | deze het kwade zoekt; want hij had tot mij gezonden, om
3851 1Kon 20:9 | 9 Daarom zeide hij tot de boden van Benhadad:
3852 1Kon 20:12 | 12 En het geschiedde, als hij dit woord hoorde, daar hij
3853 1Kon 20:12 | hij dit woord hoorde, daar hij was drinkende, hij en de
3854 1Kon 20:12 | daar hij was drinkende, hij en de koningen in de tenten,
3855 1Kon 20:12 | koningen in de tenten, dat hij zeide tot zijn knechten:
3856 1Kon 20:14 | Achab zeide: Door wie? En hij zeide: Zo zegt de HEERE:
3857 1Kon 20:14 | oversten der landschappen. En hij zeide: Wie zal den strijd
3858 1Kon 20:14 | den strijd aanbinden? En hij zeide: Gij. ~
3859 1Kon 20:15 | 15 Toen telde hij de jongens van de oversten
3860 1Kon 20:15 | dertig; en na hen telde hij al het volk, al de kinderen
3861 1Kon 20:16 | zich dronken in de tenten, hij en de koningen, de twee
3862 1Kon 20:18 | 18 En hij zeide: Hetzij dat zij tot
3863 1Kon 20:21 | paarden en wagenen, dat hij een groten slag aan de Syriers
3864 1Kon 20:25 | sterker zijn dan zij! En hij hoorde naar hun stem, en
3865 1Kon 20:26 | de Syriers monsterde; en hij toog op naar Afek, ten krijge
3866 1Kon 20:28 | is een God der bergen, en Hij is niet een God der laagten;
3867 1Kon 20:31 | van Israel; mogelijk zal hij uw ziel in het leven behouden. ~
3868 1Kon 20:32 | toch mijn ziel leven. En hij zeide: Leeft hij dan nog?
3869 1Kon 20:32 | leven. En hij zeide: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder. ~
3870 1Kon 20:32 | zeide: Leeft hij dan nog? Hij is mijn broeder. ~
3871 1Kon 20:33 | broeder Benhadad leeft. En hij zeide: Komt, brengt hem.
3872 1Kon 20:33 | Benhadad tot hem uit, en hij deed hem op den wagen klimmen. ~
3873 1Kon 20:34 | 34 En hij zeide tot hem: De steden,
3874 1Kon 20:34 | dan laten gaan. Zo maakte hij een verbond met hem, en
3875 1Kon 20:36 | 36 En hij zeide tot hem: Daarom dat
3876 1Kon 20:36 | een leeuw slaan. En als hij van bij hem weggegaan was,
3877 1Kon 20:37 | 37 Daarna vond hij een anderen man, en zeide:
3878 1Kon 20:38 | den koning op den weg; en hij verstelde zich met as boven
3879 1Kon 20:39 | koning voorbijging, dat hij tot den koning riep, en
3880 1Kon 20:39 | Bewaar dezen man, indien hij enigszins gemist wordt,
3881 1Kon 20:40 | en daar doende was, dat hij er niet was. Toen zeide
3882 1Kon 20:41 | 41 Toen haastte hij zich, en deed de as af van
3883 1Kon 20:41 | van Israel kende hem, dat hij een der profeten was. ~
3884 1Kon 20:42 | 42 En hij zeide tot hem: Zo zegt de
3885 1Kon 21:2 | mij uw wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof,
3886 1Kon 21:2 | tot een kruidhof, dewijl hij nabij mijn huis is; en ik
3887 1Kon 21:4 | mijner vaderen niet geven. En hij legde zich neder op zijn
3888 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat ik
3889 1Kon 21:6 | zijn plaats geven; maar hij heeft gezegd: Ik zal u mijn
3890 1Kon 21:10 | uit, en stenigt hem, dat hij sterve. ~
3891 1Kon 21:13 | stenigden hem met stenen, dat hij stierf. ~
3892 1Kon 21:15 | Jizreeliet, erfelijk, dien hij u weigerde om geld te geven;
3893 1Kon 21:18 | die in Samaria is; zie hij is in den wijngaard van
3894 1Kon 21:18 | wijngaard van Naboth, waarhenen hij afgegaan is, om dien erfelijk
3895 1Kon 21:20 | gevonden, o, mijn vijand? En hij zeide: Ik heb u gevonden,
3896 1Kon 21:26 | 26 En hij deed zeer gruwelijk, wandelende
3897 1Kon 21:27 | deze woorden hoorde, dat hij zijn klederen scheurde,
3898 1Kon 21:27 | vlees legde, en vastte; hij lag ook neder in den zak,
3899 1Kon 21:29 | aangezicht? Daarom dewijl hij zich vernedert voor Mijn
3900 1Kon 22:4 | 4 Daarna zeide hij tot Josafat: Zult gij met
3901 1Kon 22:6 | omtrent vierhonderd man, en hij zeide tot hen: Zal ik tegen
3902 1Kon 22:8 | maar ik haat hem, omdat hij over mij niets goeds profeteert,
3903 1Kon 22:9 | Israel een kamerling, en hij zeide: Haal haastelijk Micha,
3904 1Kon 22:11 | ijzeren horens gemaakt; en hij zeide: Zo zegt de HEERE:
3905 1Kon 22:15 | 15 Als hij tot den koning gekomen was,
3906 1Kon 22:15 | zullen wij het nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op,
3907 1Kon 22:17 | 17 En hij zeide: Ik zag het ganse
3908 1Kon 22:18 | Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over mij niets goed,
3909 1Kon 22:19 | 19 Verder zeide hij: Daarom hoort het woord
3910 1Kon 22:20 | zal Achab overreden, dat hij optrekke en valle te Ramoth
3911 1Kon 22:22 | 22 En hij zeide: Ik zal uitgaan, en
3912 1Kon 22:22 | van al zijn profeten. En Hij zeide: Gij zult overreden,
3913 1Kon 22:24 | Micha op het kinnebakken; en hij zeide: Door wat weg is de
3914 1Kon 22:28 | gesproken! Verder zeide hij: Hoort, gij volken altegaar! ~
3915 1Kon 22:31 | oversten der wagenen, van welke hij twee en dertig had, zeggende:
3916 1Kon 22:33 | oversten der wagenen zagen, dat hij de koning van Israel niet
3917 1Kon 22:34 | het pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: Keer uw
3918 1Kon 22:35 | tegenover de Syriers; maar hij stierf des avonds, en het
3919 1Kon 22:38 | het woord des HEEREN,, dat Hij gesproken had. ~
3920 1Kon 22:39 | geschiedenissen van Achab, en al wat hij gedaan heeft, en het elpenbenen
3921 1Kon 22:39 | het elpenbenen huis, dat hij gebouwd heeft, en al de
3922 1Kon 22:39 | heeft, en al de steden, die hij gebouwd heeft, zijn die
3923 1Kon 22:42 | en dertig jaren oud, als hij koning werd, en regeerde
3924 1Kon 22:43 | 43 En hij wandelde in al den weg van
3925 1Kon 22:43 | weg van zijn vader Asa; hij week niet daarvan, doende
3926 1Kon 22:46 | Josafat, en zijn macht, die hij bewezen heeft, en hoe hij
3927 1Kon 22:46 | hij bewezen heeft, en hoe hij geoorloogd heeft, zijn die
3928 1Kon 22:47 | 47 Ook deed hij uit het land weg de overige
3929 1Kon 22:53 | 53 En hij deed dat kwaad was in de
3930 1Kon 22:53 | de ogen des HEEREN; want hij wandelde in den weg van
3931 1Kon 22:54 | 54 En hij diende Baal, en boog zich
3932 2Kon 1:2 | Samaria was, en werd krank. En hij zond boden, en zeide tot
3933 2Kon 1:5 | boden weder tot hem; en hij zeide tot hen: Wat is dit,
3934 2Kon 1:7 | 7 En hij sprak tot hen: Hoedanig
3935 2Kon 1:8 | 8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met een harig
3936 2Kon 1:8 | zijn lenden. Toen zeide hij: Het is Elia, de Thisbiet. ~
3937 2Kon 1:9 | 9 En hij zond tot hem een hoofdman
3938 2Kon 1:9 | met zijn vijftigen. En als hij tot hem opkwam (want ziet,
3939 2Kon 1:9 | tot hem opkwam (want ziet, hij zat op de hoogte eens bergs),
3940 2Kon 1:9 | hoogte eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods! de
3941 2Kon 1:11 | 11 En hij zond wederom tot hem een
3942 2Kon 1:13 | 13 En wederom zond hij een hoofdman van de derde
3943 2Kon 1:15 | voor zijn aangezicht. En hij stond op, en ging met hem
3944 2Kon 1:16 | 16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de
3945 2Kon 1:17 | 17 Alzo stierf hij, naar het woord des HEEREN,
3946 2Kon 1:17 | den koning van Juda; want hij had geen zoon. ~
3947 2Kon 1:18 | der zaken van Ahazia, die hij gedaan heeft, is dat niet
3948 2Kon 2:3 | uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel,
3949 2Kon 2:4 | naar Jericho gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als
3950 2Kon 2:5 | uw hoofd wegnemen zal? En hij zeide: Ik weet het ook wel,
3951 2Kon 2:6 | de Jordaan gezonden. Maar hij zeide: Zo waarachtig als
3952 2Kon 2:10 | 10 En hij zeide: Gij hebt een harde
3953 2Kon 2:12 | 12 En Elisa zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader,
3954 2Kon 2:12 | Israels en zijn ruiteren! En hij zag hem niet meer; en hij
3955 2Kon 2:12 | hij zag hem niet meer; en hij vatte zijn klederen en scheurde
3956 2Kon 2:13 | 13 Hij hief ook Elia's mantel op,
3957 2Kon 2:14 | 14 En hij nam den mantel van Elia,
3958 2Kon 2:14 | van Elia? Ja, Dezelve? En hij sloeg het water, en het
3959 2Kon 2:16 | hem geworpen heeft. Doch hij zeide: Zendt niet. ~
3960 2Kon 2:17 | aan tot schamens toe; en hij zeide: Zendt. En zij zonden
3961 2Kon 2:18 | zij weder tot hem, daar hij te Jericho gebleven was;
3962 2Kon 2:18 | Jericho gebleven was; en hij zeide tot hen: Heb ik tot
3963 2Kon 2:20 | 20 En hij zeide: Brengt mij een nieuwe
3964 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, en
3965 2Kon 2:22 | het woord van Elisa, dat hij gesproken had. ~
3966 2Kon 2:23 | 23 En hij ging van daar op naar Beth-El.
3967 2Kon 2:23 | daar op naar Beth-El. Als hij nu den weg opging, zo kwamen
3968 2Kon 2:24 | 24 En hij keerde zich achterom, en
3969 2Kon 2:24 | keerde zich achterom, en hij zag ze, en vloekte hen,
3970 2Kon 2:25 | 25 En hij ging van daar naar den berg
3971 2Kon 2:25 | Karmel; en van daar keerde hij weder naar Samaria. ~
3972 2Kon 3:1 | den koning van Juda, en hij regeerde twaalf jaren. ~
3973 2Kon 3:2 | 2 En hij deed dat kwaad was in de
3974 2Kon 3:2 | gelijk zijn moeder; want hij deed dag opgerichte beeld
3975 2Kon 3:3 | 3 Evenwel hing hij de zonden van Jerobeam,
3976 2Kon 3:3 | die Israel deed zondigen; hij week daarvan niet af. ~
3977 2Kon 3:7 | 7 En hij ging heen, en zond tot Josafat,
3978 2Kon 3:7 | oorlog tegen de Moabieten? En hij zeide: Ik zal opkomen; zo
3979 2Kon 3:8 | 8 En hij zeide: Door welken weg zullen
3980 2Kon 3:8 | weg zullen wij optrekken? Hij dan zeide: Door den weg
3981 2Kon 3:16 | 16 En hij zeide: Zo zegt de HEERE:
3982 2Kon 3:18 | slecht in de ogen des HEEREN, Hij zal ook de Moabieten in
3983 2Kon 3:26 | strijd te sterk was, nam hij tot zich zevenhonderd mannen,
3984 2Kon 3:27 | 27 Toen nam hij zijn eerstgeboren zoon,
3985 2Kon 4:3 | 3 Toen zeide hij: Ga, eis voor u vaten van
3986 2Kon 4:6 | mij nog een vat aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen
3987 2Kon 4:7 | den man Gods te kennen; en hij zeide: Ga heen, verkoop
3988 2Kon 4:8 | geschiedde het, zo dikwijls hij doortrok, week hij daarin,
3989 2Kon 4:8 | dikwijls hij doortrok, week hij daarin, om brood te eten. ~
3990 2Kon 4:10 | het geschieden, wanneer hij tot ons komt, dat hij daar
3991 2Kon 4:10 | wanneer hij tot ons komt, dat hij daar inwijke. ~
3992 2Kon 4:11 | geschiedde op een dag, dat hij daar kwam; en hij week in
3993 2Kon 4:11 | dag, dat hij daar kwam; en hij week in die opperkamer,
3994 2Kon 4:12 | 12 Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi:
3995 2Kon 4:12 | deze Sunamietische. En als hij ze geroepen had, stond zij
3996 2Kon 4:13 | 13 (Want hij had hem gezegd: Zeg nu tot
3997 2Kon 4:14 | 14 Toen had hij gezegd: Wat is er dan voor
3998 2Kon 4:15 | 15 Daarom had hij gezegd: Roep haar. En als
3999 2Kon 4:15 | gezegd: Roep haar. En als hij ze geroepen had, stond zij
4000 2Kon 4:16 | 16 En hij zeide: Op dezen gezetten
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10542 |