Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
eed 43
eeds 3
eedzwering 4
een 10527
eendrachtelijk 10
eenhonderd 3
eenhoorn 5
Frequency    [«  »]
12370 in
11232 den
10542 hij
10527 een
10033 zal
9630 tot
9551 die

Bijbel

IntraText - Concordances

een

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527

      Book Chapter: Verse
1 Gen 1:6 | 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden 2 Gen 1:9 | wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden, 3 Gen 1:20 | overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen; 4 Gen 1:30 | gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik 5 Gen 2:6 | 6 Maar een damp was opgegaan uit de 6 Gen 2:7 | levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. ~ 7 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen 8 Gen 2:10 | 10 En een rivier was voortgaande uit 9 Gen 2:18 | mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen 10 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen, 11 Gen 2:21 | en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot 12 Gen 2:22 | van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar 13 Gen 2:24 | aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn. ~ 14 Gen 3:6 | was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja, 15 Gen 3:6 | lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was 16 Gen 3:20 | zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is. ~ 17 Gen 3:22 | mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het 18 Gen 3:24 | oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards, 19 Gen 4:1 | baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~ 20 Gen 4:2 | broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd 21 Gen 4:2 | schaapherder, en Kain werd een landbouwer. ~ 22 Gen 4:10 | hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder, 23 Gen 4:15 | worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain; opdat hem 24 Gen 4:17 | baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam 25 Gen 4:20 | baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten 26 Gen 4:22 | Zilla baarde ook Tubal-Kain, een leermeester van allen werker 27 Gen 4:23 | Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde, 28 Gen 4:23 | dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile! ~ 29 Gen 4:25 | huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn 30 Gen 4:25 | God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel; 31 Gen 4:26 | denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde 32 Gen 5:3 | en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis, 33 Gen 5:28 | tachtig jaren, en hij gewon een zoon. ~ 34 Gen 6:9 | geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man 35 Gen 6:14 | 14 Maak u een ark van goferhout; met kameren 36 Gen 6:16 | 16 Gij zult een venster aan de ark maken, 37 Gen 6:16 | en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur 38 Gen 6:17 | 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde, 39 Gen 6:17 | aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van 40 Gen 7:12 | 12 En een plasregen was op de aarde 41 Gen 7:15 | En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen 42 Gen 7:22 | 22 Al wat een adem des geestes des levens 43 Gen 8:1 | de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan, 44 Gen 8:7 | 7 En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen 45 Gen 8:8 | 8 Daarna liet hij een duif van zich uit, om te 46 Gen 8:11 | den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was 47 Gen 8:20 | En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al 48 Gen 9:13 | wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen 49 Gen 9:15 | zullen niet meer wezen tot een vloed, om alle vlees te 50 Gen 9:20 | 20 En Noach begon een akkerman te zijn, en hij 51 Gen 9:20 | te zijn, en hij plantte een wijngaard. ~ 52 Gen 9:23 | Toen namen Sem en Jafeth een kleed, en zij legden het 53 Gen 9:25 | zeide: Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij 54 Gen 9:26 | van Sem; en Kanaan zij hem een knecht! ~ 55 Gen 9:27 | tenten! en Kanaan zij hem een knecht! ~ 56 Gen 10:9 | 9 Hij was een geweldig jager voor het 57 Gen 10:9 | wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het 58 Gen 11:2 | het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land 59 Gen 11:3 | 3 En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom 60 Gen 11:4 | Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren, 61 Gen 11:4 | ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in 62 Gen 11:4 | den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat 63 Gen 11:29 | Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader 64 Gen 12:2 | 2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen, 65 Gen 12:2 | naam groot maken; en wees een zegen! ~ 66 Gen 12:7 | Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem 67 Gen 12:8 | bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam 68 Gen 12:10 | naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren, 69 Gen 12:11 | Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. ~ 70 Gen 12:19 | zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zoude genomen hebben? 71 Gen 13:11 | zij werden gescheiden, de een van den ander. ~ 72 Gen 13:18 | bouwde aldaar den HEERE een altaar. ~ 73 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte 74 Gen 14:18 | brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten 75 Gen 14:23 | 23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem 76 Gen 14:23 | ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik 77 Gen 14:25 | des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees 78 Gen 14:25 | Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. ~ 79 Gen 14:33 | zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een 80 Gen 14:33 | een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een 81 Gen 14:33 | een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif, 82 Gen 14:33 | en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge 83 Gen 14:33 | ram, en een tortelduif, en een jonge duif. ~ 84 Gen 14:36 | aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en 85 Gen 14:36 | slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis 86 Gen 14:37 | zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet 87 Gen 14:41 | werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel, 88 Gen 14:42 | zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende: 89 Gen 15:1 | baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd, 90 Gen 15:3 | Abram, haar man, hem tot een vrouw. ~ 91 Gen 15:7 | des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn, 92 Gen 15:11 | gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult 93 Gen 15:12 | 12 En hij zal een woudezel van een mens zijn; 94 Gen 15:12 | hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal 95 Gen 15:15 | 15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den 96 Gen 16:4 | is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken 97 Gen 16:5 | want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. ~ 98 Gen 16:7 | u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te 99 Gen 16:7 | verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. ~ 100 Gen 16:8 | bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. ~ 101 Gen 16:11 | besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond 102 Gen 16:12 | 12 Een zoontje dan van acht dagen 103 Gen 16:13 | zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. ~ 104 Gen 16:16 | zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar 105 Gen 16:17 | zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, 106 Gen 16:17 | die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en 107 Gen 16:19 | Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult 108 Gen 16:19 | verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade 109 Gen 16:20 | gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; ~ 110 Gen 17:4 | 4 Dat toch een weinig waters gebracht worde, 111 Gen 17:5 | 5 En ik zal een bete broods langen, dat 112 Gen 17:7 | de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en 113 Gen 17:10 | Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde 114 Gen 17:14 | des levens, en Sara zal een zoon hebben! ~ 115 Gen 17:18 | Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden 116 Gen 17:25 | Het zij verre van U, zulk een ding te doen, te doden den 117 Gen 18:3 | huis; en hij maakte hun een maaltijd, en bakte ongezuurde 118 Gen 18:12 | hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, of uw zonen, 119 Gen 18:26 | achter hem; en zij werd een zoutpilaar. ~ 120 Gen 18:28 | hij zag, en ziet, er ging een rook van het land op, gelijk 121 Gen 18:30 | wonen. En hij woonde in een spelonk, hij en zijn twee 122 Gen 18:37 | de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam 123 Gen 18:38 | En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam 124 Gen 19:3 | God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij 125 Gen 19:3 | weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. ~ 126 Gen 19:4 | Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden? ~ 127 Gen 19:7 | huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor 128 Gen 19:9 | en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt? 129 Gen 19:16 | gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen, 130 Gen 20:2 | bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter 131 Gen 20:6 | Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het 132 Gen 20:7 | zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom. ~ 133 Gen 20:8 | gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag, 134 Gen 20:13 | zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij 135 Gen 20:14 | vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan 136 Gen 20:15 | wierp zij het kind onder een van de struiken. ~ 137 Gen 20:18 | hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen. ~ 138 Gen 20:19 | opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging, 139 Gen 20:20 | in de woestijn, en werd een boogschutter. ~ 140 Gen 20:21 | en zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. ~ 141 Gen 20:25 | Abimelech ter oorzake van een waterput, die Abimelechs 142 Gen 20:27 | Abimelech; en die beiden maakten een verbond. ~ 143 Gen 20:30 | zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen 144 Gen 20:32 | 32 Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna 145 Gen 20:33 | 33 En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep 146 Gen 21:2 | en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de 147 Gen 21:2 | aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u 148 Gen 21:8 | zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien, 149 Gen 21:9 | en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het 150 Gen 21:13 | om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken 151 Gen 22:4 | 4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij 152 Gen 22:4 | inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat 153 Gen 22:6 | ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden 154 Gen 22:9 | het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden 155 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen 156 Gen 22:18 | 18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen 157 Gen 22:20 | aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen 158 Gen 23:4 | en voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult. ~ 159 Gen 23:7 | voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. ~ 160 Gen 23:11 | nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds, 161 Gen 23:16 | zeer schoon van aangezicht, een maagd, en geen man had haar 162 Gen 23:17 | hij zeide: Laat mij toch een weinig waters uit uw kruik 163 Gen 23:22 | te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel 164 Gen 23:22 | voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen 165 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder, wiens naam was 166 Gen 23:34 | 34 Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~ 167 Gen 23:36 | mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij 168 Gen 23:38 | en zult voor mijn zoon een vrouw nemen! ~ 169 Gen 23:40 | dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht 170 Gen 23:43 | zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters te drinken 171 Gen 23:68 | Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura. ~ 172 Gen 23:90 | zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk 173 Gen 23:92 | ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden 174 Gen 23:94 | groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht, 175 Gen 23:94 | verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd 176 Gen 23:94 | veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in 177 Gen 23:96 | 29 En Jakob had een kooksel gekookt; en Ezau 178 Gen 24:8 | het geschiedde, als hij een langen tijd daar geweest 179 Gen 24:10 | gedaan hebt? Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw 180 Gen 24:10 | huisvrouw gelegen, zodat gij een schuld over ons zoudt gebracht 181 Gen 24:19 | dal, en zij vonden aldaar een put van levend water. ~ 182 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere put, en daar twistten 183 Gen 24:22 | brak op van daar, en groef een andere put, en zij twistten 184 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam 185 Gen 24:25 | Izaks knechten groeven daar een put. ~ 186 Gen 24:28 | hebben wij gezegd: Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen 187 Gen 24:28 | en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: ~ 188 Gen 24:30 | 30 Toen maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en 189 Gen 24:31 | vroeg op, en zwoeren de een den ander; daarna liet Izak 190 Gen 24:34 | jaren oud was, nam hij tot een vrouw Judith, de dochter 191 Gen 24:35 | waren voor Izak en Rebekka een bitterheid des geestes. ~ 192 Gen 25:3 | in het veld, en jaag mij een wildbraad; ~ 193 Gen 25:5 | Ezau ging in het veld, om een wildbraad te jagen, dat 194 Gen 25:7 | 7 Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke 195 Gen 25:11 | Zie, mijn broeder Ezau is een harig man, en ik ben een 196 Gen 25:11 | een harig man, en ik ben een glad man. ~ 197 Gen 25:12 | zal in zijn ogen zijn als een bedrieger; zo zoude ik een 198 Gen 25:12 | een bedrieger; zo zoude ik een vloek over mij halen, en 199 Gen 25:12 | over mij halen, en niet een zegen. ~ 200 Gen 25:34 | hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw, 201 Gen 25:37 | Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, en al 202 Gen 25:45 | beiden beroofd worden op een dag? ~ 203 Gen 25:46 | dochteren Heths! Indien Jakob een vrouw neemt van de dochteren 204 Gen 26:2 | moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren 205 Gen 26:3 | vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. ~ 206 Gen 26:6 | weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij 207 Gen 26:9 | Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen, 208 Gen 26:11 | 11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte; 209 Gen 26:12 | En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de 210 Gen 26:17 | plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de 211 Gen 26:18 | gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot 212 Gen 26:20 | 20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer 213 Gen 26:21 | zo zal de HEERE mij tot een God zijn! ~ 214 Gen 26:22 | deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb, 215 Gen 26:22 | opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van 216 Gen 27:2 | zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet, 217 Gen 27:2 | zij de kudden; en er was een grote steen op den mond 218 Gen 27:9 | toebehoorden; want zij was een herderin. ~ 219 Gen 27:12 | Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader, 220 Gen 27:14 | vlees! En hij bleef bij hem een volle maand. ~ 221 Gen 27:19 | geve, dan dat ik haar aan een anderen man geve; blijf 222 Gen 27:22 | mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. ~ 223 Gen 27:24 | aan Lea, zijn dochter, tot een dienstmaagd. ~ 224 Gen 27:28 | Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. ~ 225 Gen 27:29 | dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd. ~ 226 Gen 27:32 | werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn 227 Gen 27:33 | wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de 228 Gen 27:34 | nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich 229 Gen 27:35 | wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal 230 Gen 27:39 | haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot 231 Gen 27:40 | zwanger, en baarde Jakob een zoon. ~ 232 Gen 27:41 | stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom noemde 233 Gen 27:44 | en gaf die aan Jakob tot een vrouw. ~ 234 Gen 27:45 | dienstmaagd, baarde Jakob een zoon. ~ 235 Gen 27:46 | Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn 236 Gen 27:47 | Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon. ~ 237 Gen 27:55 | heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal 238 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar 239 Gen 27:58 | werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God 240 Gen 27:59 | zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. ~ 241 Gen 27:65 | mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en 242 Gen 27:71 | 36 En hij stelde een weg van drie dagen tussen 243 Gen 28:13 | gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt; nu, 244 Gen 28:14 | hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in het 245 Gen 28:23 | en jaagde hem achterna, een weg van zeven dagen, en 246 Gen 28:24 | tot Laban, den Syrier, in een droom des nachts, en Hij 247 Gen 28:34 | genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd, 248 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik en gij, 249 Gen 28:44 | ik en gij, dat het tot een getuigenis zij tussen mij 250 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde 251 Gen 28:45 | en hij verhoogde die, tot een opgericht teken. ~ 252 Gen 28:46 | namen stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar 253 Gen 28:48 | Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen 254 Gen 28:49 | tussen u, wanneer wij de een van den ander zullen verborgen 255 Gen 28:54 | 54 Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte, 256 Gen 29:2 | dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde 257 Gen 29:13 | dat hem in zijn hand kwam, een geschenk voor Ezau zijn 258 Gen 29:18 | zult gij zeggen: Dat is een geschenk van uw knecht Jakob, 259 Gen 29:24 | Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat 260 Gen 30:13 | indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de 261 Gen 30:17 | naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte 262 Gen 30:19 | 19 En hij kocht een deel des velds, waarop hij 263 Gen 30:20 | 20 En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het: 264 Gen 31:4 | Neem mij deze dochter tot een vrouw. ~ 265 Gen 31:8 | geeft hem haar toch tot een vrouw. ~ 266 Gen 31:12 | slechts de jonge dochter tot een vrouw. ~ 267 Gen 31:14 | dat wij onze zuster aan een man geven zouden, die de 268 Gen 31:14 | heeft; want dat ware ons een schande. ~ 269 Gen 31:16 | wonen, en wij zullen tot een volk zijn. ~ 270 Gen 31:22 | zij met ons wonen, om tot een volk te zijn; als al wat 271 Gen 31:25 | Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn zwaard, en 272 Gen 31:31 | met onze zuster als met een hoer doen? ~ 273 Gen 32:1 | woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen, 274 Gen 32:3 | Beth-El; en ik zal daar een altaar maken dien God, Die 275 Gen 32:7 | 7 En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats 276 Gen 32:11 | vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken 277 Gen 32:11 | vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken zal uit 278 Gen 32:14 | 14 En Jakob stelde een opgericht teken op in die 279 Gen 32:14 | Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken; 280 Gen 32:16 | van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands om tot 281 Gen 32:20 | 20 En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar 282 Gen 33:6 | en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht 283 Gen 33:12 | 12 En Timna was een bijwijf van Elifaz, den 284 Gen 33:31 | hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de 285 Gen 33:39 | huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter 286 Gen 34:2 | geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren, 287 Gen 34:2 | zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen 288 Gen 34:3 | zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij 289 Gen 34:3 | ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. ~ 290 Gen 34:5 | 5 Ook droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn 291 Gen 34:9 | 9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde 292 Gen 34:9 | zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, en ziet, 293 Gen 34:10 | tot hem: Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd 294 Gen 34:14 | van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij 295 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want ziet, 296 Gen 34:18 | naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad, om hem te 297 Gen 34:19 | 19 En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar 298 Gen 34:20 | hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en 299 Gen 34:20 | werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten; 300 Gen 34:25 | ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van Ismaelieten 301 Gen 34:31 | Jozefs rok, en zij slachtten een geitenbok, en zij doopten 302 Gen 34:33 | Het is mijns zoons rok! een boos dier heeft hem opgegeten! 303 Gen 34:34 | zijn klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij 304 Gen 34:36 | in Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao, overste 305 Gen 35:1 | aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam 306 Gen 35:2 | zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens 307 Gen 35:3 | werd bevrucht, en baarde een zoon, en hij noemde zijn 308 Gen 35:4 | weder bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn 309 Gen 35:5 | voer nog voort, en baarde een zoon, en noemde zijn naam 310 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene, 311 Gen 35:14 | en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich, 312 Gen 35:15 | zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar 313 Gen 35:17 | 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden. 314 Gen 35:28 | geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw 315 Gen 35:28 | nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn 316 Gen 36:1 | Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een 317 Gen 36:1 | een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een 318 Gen 36:1 | een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem 319 Gen 36:2 | was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en 320 Gen 36:9 | zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en 321 Gen 36:11 | Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis 322 Gen 36:28 | 5 Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in 323 Gen 36:28 | droom, elk zijn droom, in een nacht, elk naar de uitlegging 324 Gen 36:31 | zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is 325 Gen 36:32 | mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; ~ 326 Gen 36:39 | der bakkers zag, dat hij een goede uitlegging gedaan 327 Gen 36:42 | boven u, en hij zal u aan een hout hangen, en het gevogelte 328 Gen 36:43 | hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij 329 Gen 37:5 | zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. ~ 330 Gen 37:7 | Farao, en ziet, het was een droom. ~ 331 Gen 37:11 | 11 En in een nacht droomden wij een droom, 332 Gen 37:11 | in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden 333 Gen 37:12 | 12 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een 334 Gen 37:12 | een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der 335 Gen 37:12 | legde ons onze dromen uit; een ieder legde hij ze uit, 336 Gen 37:15 | sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is 337 Gen 37:15 | u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem 338 Gen 37:22 | zie zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. ~ 339 Gen 37:25 | Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende, 340 Gen 37:26 | zeven jaren; de droom is een. ~ 341 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man, 342 Gen 37:38 | knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in 343 Gen 37:42 | aantrekken, en legde hem een gouden keten aan zijn hals; ~ 344 Gen 37:45 | Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit 345 Gen 37:50 | twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam, 346 Gen 38:13 | bij onzen vader; doch de een is niet meer. ~ 347 Gen 38:16 | 16 Zendt een uit u, die uw broeder hale; 348 Gen 38:19 | Zo gij vroom zijt, zo zij een uwer broederen gebonden 349 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot den ander: Voorwaar, 350 Gen 38:23 | Jozef hoorde; want daar was een taalman tussen hen. ~ 351 Gen 38:25 | men hun geld wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en 352 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om zijn 353 Gen 38:28 | en zij verschrikten, de een tot den ander zeggende: 354 Gen 38:32 | zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste 355 Gen 38:33 | gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, 356 Gen 38:35 | zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns 357 Gen 38:38 | alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den 358 Gen 39:2 | Keert wederom, koopt ons een weinig spijze. ~ 359 Gen 39:6 | kennen gaaft, of gij nog een broeder hadt? ~ 360 Gen 39:7 | vader nog; hebt gij nog een broeder? Zo gaven wij het 361 Gen 39:11 | vaten, en brengt dien man een geschenk henen af: een weinig 362 Gen 39:11 | man een geschenk henen af: een weinig balsem, en een weinig 363 Gen 39:11 | af: een weinig balsem, en een weinig honig, specerijen 364 Gen 39:12 | uw hand; misschien is het een feil. ~ 365 Gen 39:23 | de God uws vaders heeft u een schat in uw zakken gegeven; 366 Gen 39:30 | te wenen; en hij ging in een kamer, en weende aldaar. ~ 367 Gen 39:32 | dewijl zulks den Egyptenaren een gruwel is. ~ 368 Gen 40:15 | Weet gij niet, dat zulk een man als ik dat zekerlijk 369 Gen 40:18 | heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns 370 Gen 40:19 | zeggende: Hebt gijlieden een vader, of broeder? ~ 371 Gen 40:20 | tot mijn heer: Wij hebben een ouden vader, en een jongeling 372 Gen 40:20 | hebben een ouden vader, en een jongeling des ouderdoms, 373 Gen 40:25 | Keert weder. koopt ons een weinig spijze; ~ 374 Gen 40:28 | 28 En de een is van mij uitgegaan, en 375 Gen 40:29 | aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt 376 Gen 41:7 | aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen 377 Gen 41:7 | leven te behouden, door een grote verlossing. ~ 378 Gen 41:8 | vader gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis, 379 Gen 41:9 | Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland 380 Gen 42:3 | want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. ~ 381 Gen 42:34 | schaapherder is de Egyptenaren een gruwel. ~  ~ 382 Gen 43:2 | 2 En hij nam een deel zijner broederen, te 383 Gen 43:11 | woningen, en hij gaf hun een bezitting in Egypteland, 384 Gen 43:20 | de Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, dewijl 385 Gen 43:22 | want de priesters hadden een bescheiden deel van Farao, 386 Gen 43:26 | dan stelde ditzelve in tot een wet, tot dezen dag, over 387 Gen 44:4 | vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen; 388 Gen 44:4 | uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven. ~ 389 Gen 44:7 | op den weg, als het nog een kleine streek lands was, 390 Gen 44:19 | weet het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal 391 Gen 44:19 | dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren 392 Gen 44:22 | 22 En ik heb u een stuk lands gegeven boven 393 Gen 45:9 | 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van 394 Gen 45:9 | hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw; 395 Gen 45:9 | neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem 396 Gen 45:14 | 14 Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende 397 Gen 45:16 | zal zijn volk richten, als een der stammen Israels. ~ 398 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan den weg, 399 Gen 45:17 | slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad, 400 Gen 45:19 | 19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen; 401 Gen 45:21 | 21 Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft 402 Gen 45:22 | 22 Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare 403 Gen 45:22 | Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein; 404 Gen 45:22 | een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken 405 Gen 45:24 | Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~ 406 Gen 45:24 | daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~ 407 Gen 45:27 | 27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens 408 Gen 45:28 | zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen 409 Gen 45:30 | Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. ~ 410 Gen 46:9 | als ruiteren; en het was een zeer zwaar heir. ~ 411 Gen 46:10 | Jordaan is, hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage; 412 Gen 46:10 | en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. ~ 413 Gen 46:11 | doornbos, zo zeiden zij: Dit is een zware rouw der Egyptenaren; 414 Gen 46:13 | den akker gekocht had tot een erfbegrafenis van Efron, 415 Gen 46:20 | het te dezen dage is, om een groot volk in het leven 416 Gen 46:26 | hem, en men legde hem in een kist in Egypte. ~ 417 Exo 1:8 | 8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte, 418 Exo 1:16 | haar op de stoelen; is het een zoon, zo doodt hem; maar 419 Exo 1:16 | zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven! ~ 420 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi 421 Exo 2:1 | huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. ~ 422 Exo 2:2 | werd zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag, 423 Exo 2:3 | kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde 424 Exo 2:6 | hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreen! ~ 425 Exo 2:7 | dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreinnen 426 Exo 2:11 | lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen 427 Exo 2:11 | zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn 428 Exo 2:14 | dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over 429 Exo 2:15 | land Midian, en hij zat bij een waterput. ~ 430 Exo 2:19 | 19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons 431 Exo 2:22 | 22 Die baarde een zoon; en hij noemde zijn 432 Exo 2:22 | want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in 433 Exo 2:22 | vreemdeling geworden in een vreemd land. ~ 434 Exo 3:2 | HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden 435 Exo 3:2 | vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en 436 Exo 3:8 | opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar 437 Exo 3:8 | goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk 438 Exo 3:12 | met u zijn, en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden 439 Exo 3:19 | laten gaan, ook niet door een sterke hand. ~ 440 Exo 4:2 | in uw hand? En hij zeide: Een staf. ~ 441 Exo 4:3 | aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van 442 Exo 4:4 | vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand. ~ 443 Exo 4:16 | geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult 444 Exo 4:16 | zijn, en gij zult hem tot een god zijn. ~ 445 Exo 4:20 | zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in 446 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen mes en besneed de 447 Exo 4:25 | Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! ~ 448 Exo 5:1 | volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! ~ 449 Exo 5:21 | voor zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om 450 Exo 5:24 | Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen 451 Exo 5:24 | laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen 452 Exo 6:5 | en zal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door 453 Exo 6:6 | aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult 454 Exo 6:7 | zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE! ~ 455 Exo 6:22 | 22 En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter van 456 Exo 6:24 | van Aaron, nam voor zich een van de dochteren van Putiel 457 Exo 6:24 | dochteren van Putiel tot een vrouw; en zij baarde hem 458 Exo 7:1 | Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en 459 Exo 7:9 | spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden; 460 Exo 7:9 | aangezicht neder; hij zal tot een draak worden. ~ 461 Exo 7:10 | knechten; en hij werd tot een draak. ~ 462 Exo 7:12 | 12 Want een ieder wierp zijn staf neder, 463 Exo 7:15 | rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest, 464 Exo 8:21 | trekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte 465 Exo 8:23 | 23 En Ik zal een verlossing zetten tussen 466 Exo 8:24 | HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte 467 Exo 8:31 | zijn volk; er bleef niet een over. ~ 468 Exo 9:3 | over het klein vee, door een zeer zware pestilentie. ~ 469 Exo 9:4 | 4 En de HEERE zal een afzondering maken tussen 470 Exo 9:5 | 5 En de HEERE bestemde een zekeren tijd, zeggende: 471 Exo 9:6 | kinderen Israels stierf niet een. ~ 472 Exo 9:7 | van Israel was niet tot een toe gestorven. Doch het 473 Exo 9:18 | morgen omtrent dezen tijd een zeer zware hagel doen regenen, 474 Exo 9:24 | geweest, sedert het tot een volk geweest is. ~ 475 Exo 10:7 | Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen 476 Exo 10:9 | wij gaan; want wij hebben een feest des HEEREN. ~ 477 Exo 10:13 | Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land, 478 Exo 10:19 | 19 Toen keerde de HEERE een zeer sterken westenwind, 479 Exo 10:19 | Schelfzee; er bleef niet een sprinkhaan over in al de 480 Exo 10:22 | naar den hemel, werd er een dikke duisternis in het 481 Exo 10:23 | 23 Zij zagen de een de ander niet; er stond 482 Exo 10:26 | met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; want 483 Exo 11:1 | Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over 484 Exo 11:6 | 6 En er zal een groot geschrei zijn in het 485 Exo 11:7 | kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren, 486 Exo 11:7 | en tussen de Israelieten een afzondering maakt. ~ 487 Exo 12:3 | tienden dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de 488 Exo 12:3 | maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der 489 Exo 12:3 | naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis. ~ 490 Exo 12:3 | der vaderen, een lam voor een huis. ~ 491 Exo 12:4 | 4 Maar indien een huis te klein is voor een 492 Exo 12:4 | een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en 493 Exo 12:4 | naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten 494 Exo 12:5 | 5 Gij zult een volkomen lam hebben, een 495 Exo 12:5 | een volkomen lam hebben, een manneken, een jaar oud; 496 Exo 12:5 | lam hebben, een manneken, een jaar oud; van de schapen 497 Exo 12:13 | dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen, 498 Exo 12:14 | gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem 499 Exo 12:14 | onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. ~ 500 Exo 12:16 | op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn;


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License