1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:6 | 6 En God zeide: Daar zij een uitspansel in het midden
2 Gen 1:9 | wateren van onder de hemel in een plaats vergaderd worden,
3 Gen 1:20 | overvloediglijk voortbrengen een gewemel van levende zielen;
4 Gen 1:30 | gedierte op de aarde, waarin een levende ziel is, heb Ik
5 Gen 2:6 | 6 Maar een damp was opgegaan uit de
6 Gen 2:7 | levens; alzo werd de mens tot een levende ziel. ~
7 Gen 2:8 | 8 Ook had de HEERE God een hof geplant in Eden, tegen
8 Gen 2:10 | 10 En een rivier was voortgaande uit
9 Gen 2:18 | mens alleen zij; Ik zal hem een hulpe maken, die als tegen
10 Gen 2:21 | 21 Toen deed de HEERE God een diepen slaap op Adam vallen,
11 Gen 2:21 | en hij sliep; en Hij nam een van zijn ribben, en sloot
12 Gen 2:22 | van Adam genomen had, tot een vrouw, en Hij bracht haar
13 Gen 2:24 | aankleven; en zij zullen tot een vlees zijn. ~
14 Gen 3:6 | was tot spijze, en dat hij een lust was voor de ogen, ja,
15 Gen 3:6 | lust was voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was
16 Gen 3:20 | zijner vrouw Heva, omdat zij een moeder aller levenden is. ~
17 Gen 3:22 | mens is geworden als Onzer een, kennende het goed en het
18 Gen 3:24 | oosten des hofs van Eden, en een vlammig lemmer eens zwaards,
19 Gen 4:1 | baarde Kain, en zeide: Ik heb een man van de HEERE verkregen! ~
20 Gen 4:2 | broeder Habel; en Habel werd een schaapherder, en Kain werd
21 Gen 4:2 | schaapherder, en Kain werd een landbouwer. ~
22 Gen 4:10 | hebt gij gedaan? daar is een stem des bloeds van uw broeder,
23 Gen 4:15 | worden! En de HEERE stelde een teken aan Kain; opdat hem
24 Gen 4:17 | baarde Henoch; en hij bouwde een stad, en noemde den naam
25 Gen 4:20 | baarde Jabal; deze is geweest een vader dergenen, die tenten
26 Gen 4:22 | Zilla baarde ook Tubal-Kain, een leermeester van allen werker
27 Gen 4:23 | Voorwaar, ik sloeg wel een man dood, om mijn wonde,
28 Gen 4:23 | dood, om mijn wonde, en een jongeling, om mijn buile! ~
29 Gen 4:25 | huisvrouw, en zij baarde een zoon, en zij noemde zijn
30 Gen 4:25 | God heeft mij, sprak zij, een ander zaad gezet voor Habel;
31 Gen 4:26 | denzelven Seth werd ook een zoon geboren, en hij noemde
32 Gen 5:3 | en dertig jaren, en gewon een zoon naar zijn gelijkenis,
33 Gen 5:28 | tachtig jaren, en hij gewon een zoon. ~
34 Gen 6:9 | geboorten van Noach. Noach was een rechtvaardig, oprecht man
35 Gen 6:14 | 14 Maak u een ark van goferhout; met kameren
36 Gen 6:16 | 16 Gij zult een venster aan de ark maken,
37 Gen 6:16 | en zult haar volmaken tot een elle van boven; en de deur
38 Gen 6:17 | 17 Want Ik, zie, Ik breng een watervloed over de aarde,
39 Gen 6:17 | aarde, om alle vlees, waarin een geest des levens is, van
40 Gen 7:12 | 12 En een plasregen was op de aarde
41 Gen 7:15 | En van alle vlees, waarin een geest des levens was, kwamen
42 Gen 7:22 | 22 Al wat een adem des geestes des levens
43 Gen 8:1 | de ark was; en God deed een wind over de aarde doorgaan,
44 Gen 8:7 | 7 En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen
45 Gen 8:8 | 8 Daarna liet hij een duif van zich uit, om te
46 Gen 8:11 | den avondtijd; en ziet, een afgebroken olijfblad was
47 Gen 8:20 | En Noach bouwde den HEERE een altaar; en hij nam van al
48 Gen 9:13 | wolken; die zal zijn tot een teken des verbonds tussen
49 Gen 9:15 | zullen niet meer wezen tot een vloed, om alle vlees te
50 Gen 9:20 | 20 En Noach begon een akkerman te zijn, en hij
51 Gen 9:20 | te zijn, en hij plantte een wijngaard. ~
52 Gen 9:23 | Toen namen Sem en Jafeth een kleed, en zij legden het
53 Gen 9:25 | zeide: Vervloekt zij Kanaan; een knecht der knechten zij
54 Gen 9:26 | van Sem; en Kanaan zij hem een knecht! ~
55 Gen 9:27 | tenten! en Kanaan zij hem een knecht! ~
56 Gen 10:9 | 9 Hij was een geweldig jager voor het
57 Gen 10:9 | wordt gezegd: Gelijk Nimrod, een geweldig jager voor het
58 Gen 11:2 | het oosten togen, dat zij een laagte vonden in het land
59 Gen 11:3 | 3 En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom
60 Gen 11:4 | Kom aan, laat ons voor ons een stad bouwen, en een toren,
61 Gen 11:4 | ons een stad bouwen, en een toren, welks opperste in
62 Gen 11:4 | den hemel zij, en laat ons een naam voor ons maken, opdat
63 Gen 11:29 | Nahors huisvrouw was Milka, een dochter van Haran, vader
64 Gen 12:2 | 2 En Ik zal u tot een groot volk maken, en u zegenen,
65 Gen 12:2 | naam groot maken; en wees een zegen! ~
66 Gen 12:7 | Toen bouwde hij aldaar een altaar den HEERE, Die hem
67 Gen 12:8 | bouwde aldaar den HEERE een altaar, en riep den naam
68 Gen 12:10 | naar Egypte, om daar als een vreemdeling te verkeren,
69 Gen 12:11 | Zie toch, ik weet, dat gij een vrouw zijt, schoon van aangezicht. ~
70 Gen 12:19 | zuster; zodat ik haar mij tot een vrouw zoude genomen hebben?
71 Gen 13:11 | zij werden gescheiden, de een van den ander. ~
72 Gen 13:18 | bouwde aldaar den HEERE een altaar. ~
73 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte
74 Gen 14:18 | brood en wijn; en hij was een priester des allerhoogsten
75 Gen 14:23 | 23 Zo ik van een draad aan tot een schoenriem
76 Gen 14:23 | ik van een draad aan tot een schoenriem toe, ja, zo ik
77 Gen 14:25 | des HEEREN tot Abram in een gezicht, zeggende: Vrees
78 Gen 14:25 | Vrees niet, Abram! Ik ben u een Schild, uw Loon zeer groot. ~
79 Gen 14:33 | zeide tot hem: Neem Mij een driejarige vaars, en een
80 Gen 14:33 | een driejarige vaars, en een driejarige geit, en een
81 Gen 14:33 | een driejarige geit, en een driejarige ram, en een tortelduif,
82 Gen 14:33 | en een driejarige ram, en een tortelduif, en een jonge
83 Gen 14:33 | ram, en een tortelduif, en een jonge duif. ~
84 Gen 14:36 | aan het ondergaan, zo viel een diepe slaap op Abram; en
85 Gen 14:36 | slaap op Abram; en ziet, een schrik, en grote duisternis
86 Gen 14:37 | zaad vreemd zal zijn in een land, dat het hunne niet
87 Gen 14:41 | werd, en ziet, daar was een rokende oven en vurige fakkel,
88 Gen 14:42 | zelfden dage maakte de HEERE een verbond met Abram, zeggende:
89 Gen 15:1 | baarde hem niet; en zij had een Egyptische dienstmaagd,
90 Gen 15:3 | Abram, haar man, hem tot een vrouw. ~
91 Gen 15:7 | des HEEREN vond haar aan een waterfontein in de woestijn,
92 Gen 15:11 | gij zijt zwanger, en zult een zoon baren, en gij zult
93 Gen 15:12 | 12 En hij zal een woudezel van een mens zijn;
94 Gen 15:12 | hij zal een woudezel van een mens zijn; zijn hand zal
95 Gen 15:15 | 15 En Hagar baarde Abram een zoon; en Abram noemde den
96 Gen 16:4 | is met u; en gij zult tot een vader van menigte der volken
97 Gen 16:5 | want Ik heb u gesteld tot een vader van menigte der volken. ~
98 Gen 16:7 | u in hun geslachten, tot een eeuwig verbond, om u te
99 Gen 16:7 | verbond, om u te zijn tot een God, en uw zaad na u. ~
100 Gen 16:8 | bezitting; en Ik zal hun tot een God zijn. ~
101 Gen 16:11 | besnijden; en dat zal tot een teken zijn van het verbond
102 Gen 16:12 | 12 Een zoontje dan van acht dagen
103 Gen 16:13 | zijn in ulieder vlees, tot een eeuwig verbond. ~
104 Gen 16:16 | zegenen, en u ook uit haar een zoon geven; ja, Ik zal haar
105 Gen 16:17 | zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is,
106 Gen 16:17 | die honderd jaren oud is, een kind geboren worden; en
107 Gen 16:19 | Sara, uw huisvrouw, zal u een zoon baren, en gij zult
108 Gen 16:19 | verbond met hem oprichten, tot een eeuwig verbond zijn zade
109 Gen 16:20 | gewinnen, en Ik zal hem tot een groot volk stellen; ~
110 Gen 17:4 | 4 Dat toch een weinig waters gebracht worde,
111 Gen 17:5 | 5 En ik zal een bete broods langen, dat
112 Gen 17:7 | de runderen, en hij nam een kalf, teder en goed, en
113 Gen 17:10 | Sara, uw huisvrouw, zal een zoon hebben! En Sara hoorde
114 Gen 17:14 | des levens, en Sara zal een zoon hebben! ~
115 Gen 17:18 | Abraham gewisselijk tot een groot en machtig volk worden
116 Gen 17:25 | Het zij verre van U, zulk een ding te doen, te doden den
117 Gen 18:3 | huis; en hij maakte hun een maaltijd, en bakte ongezuurde
118 Gen 18:12 | hebt gij hier nog meer? een schoonzoon, of uw zonen,
119 Gen 18:26 | achter hem; en zij werd een zoutpilaar. ~
120 Gen 18:28 | hij zag, en ziet, er ging een rook van het land op, gelijk
121 Gen 18:30 | wonen. En hij woonde in een spelonk, hij en zijn twee
122 Gen 18:37 | de eerstgeborene baarde een zoon, en noemde zijn naam
123 Gen 18:38 | En de jongste baarde ook een zoon, en noemde zijn naam
124 Gen 19:3 | God kwam tot Abimelech in een droom des nachts, en Hij
125 Gen 19:3 | weggenomen hebt; want zij is met een man getrouwd. ~
126 Gen 19:4 | Heere! zult Gij dan ook een rechtvaardig volk doden? ~
127 Gen 19:7 | huisvrouw weder; want hij is een profeet, en hij zal voor
128 Gen 19:9 | en over mijn koninkrijk een grote zonde gebracht hebt?
129 Gen 19:16 | gegeven; zie, hij zij u een deksel der ogen, allen,
130 Gen 20:2 | bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom, ter
131 Gen 20:6 | Sara zeide: God heeft mij een lachen gemaakt; al die het
132 Gen 20:7 | zonen gezoogd? want ik heb een zoon gebaard in zijn ouderdom. ~
133 Gen 20:8 | gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den dag,
134 Gen 20:13 | zoon dezer dienstmaagd tot een volk stellen, omdat hij
135 Gen 20:14 | vroeg op, en nam brood, en een fles water, en gaf ze aan
136 Gen 20:15 | wierp zij het kind onder een van de struiken. ~
137 Gen 20:18 | hand; want Ik zal hem tot een groot volk stellen. ~
138 Gen 20:19 | opende haar ogen, dat zij een waterput zag; en zij ging,
139 Gen 20:20 | in de woestijn, en werd een boogschutter. ~
140 Gen 20:21 | en zijn moeder nam hem een vrouw uit Egypteland. ~
141 Gen 20:25 | Abimelech ter oorzake van een waterput, die Abimelechs
142 Gen 20:27 | Abimelech; en die beiden maakten een verbond. ~
143 Gen 20:30 | zult, opdat het mij tot een getuigenis zij, dat ik dezen
144 Gen 20:32 | 32 Alzo maakten zij een verbond te Ber-seba. Daarna
145 Gen 20:33 | 33 En hij plantte een bos in Ber-seba, en riep
146 Gen 21:2 | en offer hem aldaar tot een brandoffer, op een van de
147 Gen 21:2 | aldaar tot een brandoffer, op een van de bergen, dien Ik u
148 Gen 21:8 | zeide: God zal Zichzelven een lam ten brandoffer voorzien,
149 Gen 21:9 | en Abraham bouwde aldaar een altaar, en hij schikte het
150 Gen 21:13 | om, en ziet, achter was een ram in de verwarde struiken
151 Gen 22:4 | 4 Ik ben een vreemdeling en inwoner bij
152 Gen 22:4 | inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij u, opdat
153 Gen 22:6 | ons, mijn heer! gij zijt een vorst Gods in het midden
154 Gen 22:9 | het volle geld geve, tot een erfbegrafenis in het midden
155 Gen 22:15 | 15 Mijn heer! hoor mij; een land van vierhonderd sikkelen
156 Gen 22:18 | 18 Aan Abraham tot een bezitting, voor de ogen
157 Gen 22:20 | aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis van de zonen
158 Gen 23:4 | en voor mijn zoon Izak een vrouw nemen zult. ~
159 Gen 23:7 | voor mijn zoon van daar een vrouw neemt. ~
160 Gen 23:11 | nederknielen buiten de stad, bij een waterput, des avondtijds,
161 Gen 23:16 | zeer schoon van aangezicht, een maagd, en geen man had haar
162 Gen 23:17 | hij zeide: Laat mij toch een weinig waters uit uw kruik
163 Gen 23:22 | te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel
164 Gen 23:22 | voorhoofdsiersel nam, welks gewicht was een halve sikkel, en twee armringen
165 Gen 23:29 | 29 En Rebekka had een broeder, wiens naam was
166 Gen 23:34 | 34 Toen zeide hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~
167 Gen 23:36 | mijn heer, heeft mijn heer een zoon gebaard, nadat zij
168 Gen 23:38 | en zult voor mijn zoon een vrouw nemen! ~
169 Gen 23:40 | dat gij voor mijn zoon een vrouw neemt, uit mijn geslacht
170 Gen 23:43 | zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters te drinken
171 Gen 23:68 | Abraham voer voort, en nam een vrouw, wier naam was Ketura. ~
172 Gen 23:90 | zich uit uw ingewand van een scheiden; en het ene volk
173 Gen 23:92 | ros; hij was geheel als een haren kleed; daarom noemden
174 Gen 23:94 | groot werden, werd Ezau een man, verstandig op de jacht,
175 Gen 23:94 | verstandig op de jacht, een veldman; maar Jakob werd
176 Gen 23:94 | veldman; maar Jakob werd een oprecht man, wonende in
177 Gen 23:96 | 29 En Jakob had een kooksel gekookt; en Ezau
178 Gen 24:8 | het geschiedde, als hij een langen tijd daar geweest
179 Gen 24:10 | gedaan hebt? Lichtelijk had een van dit volk bij uw huisvrouw
180 Gen 24:10 | huisvrouw gelegen, zodat gij een schuld over ons zoudt gebracht
181 Gen 24:19 | dal, en zij vonden aldaar een put van levend water. ~
182 Gen 24:21 | 21 Toen groeven zij een andere put, en daar twistten
183 Gen 24:22 | brak op van daar, en groef een andere put, en zij twistten
184 Gen 24:25 | 25 Toen bouwde hij daar een altaar, en riep den Naam
185 Gen 24:25 | Izaks knechten groeven daar een put. ~
186 Gen 24:28 | hebben wij gezegd: Laat toch een eed tussen ons zijn, tussen
187 Gen 24:28 | en tussen u, en laat ons een verbond met u maken: ~
188 Gen 24:30 | 30 Toen maakte hij hun een maaltijd, en zij aten en
189 Gen 24:31 | vroeg op, en zwoeren de een den ander; daarna liet Izak
190 Gen 24:34 | jaren oud was, nam hij tot een vrouw Judith, de dochter
191 Gen 24:35 | waren voor Izak en Rebekka een bitterheid des geestes. ~
192 Gen 25:3 | in het veld, en jaag mij een wildbraad; ~
193 Gen 25:5 | Ezau ging in het veld, om een wildbraad te jagen, dat
194 Gen 25:7 | 7 Breng mij een wildbraad, en maak mij smakelijke
195 Gen 25:11 | Zie, mijn broeder Ezau is een harig man, en ik ben een
196 Gen 25:11 | een harig man, en ik ben een glad man. ~
197 Gen 25:12 | zal in zijn ogen zijn als een bedrieger; zo zoude ik een
198 Gen 25:12 | een bedrieger; zo zoude ik een vloek over mij halen, en
199 Gen 25:12 | over mij halen, en niet een zegen. ~
200 Gen 25:34 | hoorde, zo schreeuwde hij met een groten en bitteren schreeuw,
201 Gen 25:37 | Ezau: Zie, ik heb hem tot een heer over u gezet, en al
202 Gen 25:45 | beiden beroofd worden op een dag? ~
203 Gen 25:46 | dochteren Heths! Indien Jakob een vrouw neemt van de dochteren
204 Gen 26:2 | moeder, en neem u van daar een vrouw, van de dochteren
205 Gen 26:3 | vermenigvuldige u, dat gij tot een hoop volken wordt. ~
206 Gen 26:6 | weggezonden had om zich van daar een vrouw te nemen; en als hij
207 Gen 26:9 | Ismael, en nam zich tot een vrouw boven zijn vrouwen,
208 Gen 26:11 | 11 En hij geraakte op een plaats, waar hij vernachtte;
209 Gen 26:12 | En hij droomde; en ziet, een ladder was gesteld op de
210 Gen 26:17 | plaats! Dit is niet dan een huis Gods, en dit is de
211 Gen 26:18 | gelegd had, en zette hem tot een opgericht teken, en goot
212 Gen 26:20 | 20 En Jakob beloofde een gelofte, zeggende: Wanneer
213 Gen 26:21 | zo zal de HEERE mij tot een God zijn! ~
214 Gen 26:22 | deze steen, dien ik tot een opgericht teken gezet heb,
215 Gen 26:22 | opgericht teken gezet heb, zal een huis Gods wezen, en van
216 Gen 27:2 | zag toe, en ziet, er was een put in het veld; en ziet,
217 Gen 27:2 | zij de kudden; en er was een grote steen op den mond
218 Gen 27:9 | toebehoorden; want zij was een herderin. ~
219 Gen 27:12 | Rachel te kennen, dat hij een broeder van haar vader,
220 Gen 27:14 | vlees! En hij bleef bij hem een volle maand. ~
221 Gen 27:19 | geve, dan dat ik haar aan een anderen man geve; blijf
222 Gen 27:22 | mannen dier plaats, en maakte een maaltijd. ~
223 Gen 27:24 | aan Lea, zijn dochter, tot een dienstmaagd. ~
224 Gen 27:28 | Rachel, zijn dochter, hem tot een vrouw. ~
225 Gen 27:29 | dienstmaagd Bilha, haar tot een dienstmaagd. ~
226 Gen 27:32 | werd bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn
227 Gen 27:33 | wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Dewijl de
228 Gen 27:34 | nog bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Nu zal zich
229 Gen 27:35 | wederom bevrucht, en baarde een zoon, en zeide: Ditmaal
230 Gen 27:39 | haar dienstmaagd Bilha tot een vrouw; en Jakob ging tot
231 Gen 27:40 | zwanger, en baarde Jakob een zoon. ~
232 Gen 27:41 | stem verhoord, en heeft mij een zoon gegeven; daarom noemde
233 Gen 27:44 | en gaf die aan Jakob tot een vrouw. ~
234 Gen 27:45 | dienstmaagd, baarde Jakob een zoon. ~
235 Gen 27:46 | Toen zeide Lea: Er komt een hoop! en zij noemde zijn
236 Gen 27:47 | Lea's dienstmaagd, Jakob een tweeden zoon. ~
237 Gen 27:55 | heeft Hij begiftigd met een goede gift; ditmaal zal
238 Gen 27:56 | 21 En zij baarde daarna een dochter; en zij noemde haar
239 Gen 27:58 | werd bevrucht, en baarde een zoon; en zij zeide: God
240 Gen 27:59 | zeggende: De HEERE voege mij een anderen zoon daartoe. ~
241 Gen 27:65 | mij gehad hebt, dat is tot een menigte uitgebroken; en
242 Gen 27:71 | 36 En hij stelde een weg van drie dagen tussen
243 Gen 28:13 | gezalfd hebt, waar gij Mij een gelofte beloofd hebt; nu,
244 Gen 28:14 | hem: Is er nog voor ons een deel of erfenis, in het
245 Gen 28:23 | en jaagde hem achterna, een weg van zeven dagen, en
246 Gen 28:24 | tot Laban, den Syrier, in een droom des nachts, en Hij
247 Gen 28:34 | genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig gelegd,
248 Gen 28:44 | 44 Nu dan, kom, laat ons een verbond maken, ik en gij,
249 Gen 28:44 | ik en gij, dat het tot een getuigenis zij tussen mij
250 Gen 28:45 | 45 Toen nam Jakob een steen, en hij verhoogde
251 Gen 28:45 | en hij verhoogde die, tot een opgericht teken. ~
252 Gen 28:46 | namen stenen, en maakten een hoop; en zij aten aldaar
253 Gen 28:48 | Laban: Deze hoop zij heden een getuige tussen mij en tussen
254 Gen 28:49 | tussen u, wanneer wij de een van den ander zullen verborgen
255 Gen 28:54 | 54 Toen slachtte Jakob een slachting op dat gebergte,
256 Gen 29:2 | dat hij hen zag: Dit is een heirleger Gods! en hij noemde
257 Gen 29:13 | dat hem in zijn hand kwam, een geschenk voor Ezau zijn
258 Gen 29:18 | zult gij zeggen: Dat is een geschenk van uw knecht Jakob,
259 Gen 29:24 | Jakob bleef alleen over; en een man worstelde met hem, totdat
260 Gen 30:13 | indien men dezelve maar een dag afdrijft, zo zal de
261 Gen 30:17 | naar Sukkoth, en bouwde een huis voor zich, en maakte
262 Gen 30:19 | 19 En hij kocht een deel des velds, waarop hij
263 Gen 30:20 | 20 En hij richte aldaar een altaar op, en noemde het:
264 Gen 31:4 | Neem mij deze dochter tot een vrouw. ~
265 Gen 31:8 | geeft hem haar toch tot een vrouw. ~
266 Gen 31:12 | slechts de jonge dochter tot een vrouw. ~
267 Gen 31:14 | dat wij onze zuster aan een man geven zouden, die de
268 Gen 31:14 | heeft; want dat ware ons een schande. ~
269 Gen 31:16 | wonen, en wij zullen tot een volk zijn. ~
270 Gen 31:22 | zij met ons wonen, om tot een volk te zijn; als al wat
271 Gen 31:25 | Levi, broeders van Dina, een iegelijk zijn zwaard, en
272 Gen 31:31 | met onze zuster als met een hoer doen? ~
273 Gen 32:1 | woon aldaar; en maak daar een altaar dien God, Die u verscheen,
274 Gen 32:3 | Beth-El; en ik zal daar een altaar maken dien God, Die
275 Gen 32:7 | 7 En hij bouwde aldaar een altaar, en noemde die plaats
276 Gen 32:11 | vruchtbaar, en vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken
277 Gen 32:11 | vermenigvuldig! Een volk, ja, een hoop der volken zal uit
278 Gen 32:14 | 14 En Jakob stelde een opgericht teken op in die
279 Gen 32:14 | Hij met hem gesproken had, een stenen opgericht teken;
280 Gen 32:16 | van Beth-El; en er was nog een kleine streek lands om tot
281 Gen 32:20 | 20 En Jakob richtte een gedenkteken op boven haar
282 Gen 33:6 | en was vertrokken naar een ander land, van het aangezicht
283 Gen 33:12 | 12 En Timna was een bijwijf van Elifaz, den
284 Gen 33:31 | hebben in het land Edom, eer een koning regeerde over de
285 Gen 33:39 | huisvrouw was Mechetabeel, een dochter van Matred, de dochter
286 Gen 34:2 | geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien jaren,
287 Gen 34:2 | zijn broeders (en hij was een jongeling), met de zonen
288 Gen 34:3 | zonen; want hij was hem een zoon des ouderdoms; en hij
289 Gen 34:3 | ouderdoms; en hij maakte hem een veelvervigen rok. ~
290 Gen 34:5 | 5 Ook droomde Jozef een droom, dien hij aan zijn
291 Gen 34:9 | 9 En hij droomde nog een anderen droom, en verhaalde
292 Gen 34:9 | zeide: Ziet, ik heb nog een droom gedroomd, en ziet,
293 Gen 34:10 | tot hem: Wat is dit voor een droom, dien gij gedroomd
294 Gen 34:14 | van de kudde, en breng mij een woord wederom. Zo zond hij
295 Gen 34:15 | 15 En een man vond hem (want ziet,
296 Gen 34:18 | naderde, sloegen zij tegen hem een listigen raad, om hem te
297 Gen 34:19 | 19 En zij zeiden de een tot den ander: Ziet, daar
298 Gen 34:20 | hem doodslaan, en hem in een dezer kuilen werpen; en
299 Gen 34:20 | werpen; en wij zullen zeggen: een boos dier heeft hem opgegeten;
300 Gen 34:25 | ogen op, en zagen, en ziet, een reisgezelschap van Ismaelieten
301 Gen 34:31 | Jozefs rok, en zij slachtten een geitenbok, en zij doopten
302 Gen 34:33 | Het is mijns zoons rok! een boos dier heeft hem opgegeten!
303 Gen 34:34 | zijn klederen, en legde een zak om zijn lenden; en hij
304 Gen 34:36 | in Egypte, aan Potifar, een hoveling van Farao, overste
305 Gen 35:1 | aftoog, en hij keerde in tot een man van Adullam, wiens naam
306 Gen 35:2 | zag aldaar de dochter van een Kanaanietisch man, wiens
307 Gen 35:3 | werd bevrucht, en baarde een zoon, en hij noemde zijn
308 Gen 35:4 | weder bevrucht, en baarde een zoon, en zij noemde zijn
309 Gen 35:5 | voer nog voort, en baarde een zoon, en noemde zijn naam
310 Gen 35:6 | 6 Juda nu nam een vrouw voor Er, zijn eerstgeborene,
311 Gen 35:14 | en zij bedekte zich met een sluier, en bewond zich,
312 Gen 35:15 | zo hield hij haar voor een hoer, overmits zij haar
313 Gen 35:17 | 17 En hij zeide: Ik zal u een geitenbok van de kudde zenden.
314 Gen 35:28 | geschiedde, als zij baarde, dat een de hand uitgaf; en de vroedvrouw
315 Gen 35:28 | nam dezelve, en zij bond een scharlaken draad om zijn
316 Gen 36:1 | Egypte afgevoerd; en Potifar, een hoveling van Farao, een
317 Gen 36:1 | een hoveling van Farao, een overste der trawanten, een
318 Gen 36:1 | een overste der trawanten, een Egyptisch man, kocht hem
319 Gen 36:2 | was met Jozef, zodat hij een voorspoedig man was; en
320 Gen 36:9 | zijt; hoe zoude ik dan dit een zo groot kwaad doen, en
321 Gen 36:11 | Zo gebeurde het op zulk een dag, dat hij in het huis
322 Gen 36:28 | 5 Zij droomden nu beiden een droom, elk zijn droom, in
323 Gen 36:28 | droom, elk zijn droom, in een nacht, elk naar de uitlegging
324 Gen 36:31 | zeiden tot hem: Wij hebben een droom gedroomd, en er is
325 Gen 36:32 | mijn droom, zie, zo was een wijnstok voor mijn aangezicht; ~
326 Gen 36:39 | der bakkers zag, dat hij een goede uitlegging gedaan
327 Gen 36:42 | boven u, en hij zal u aan een hout hangen, en het gevogelte
328 Gen 36:43 | hij voor al zijn knechten een maaltijd maakte; en hij
329 Gen 37:5 | zeven aren rezen op, in een halm, vet en goed. ~
330 Gen 37:7 | Farao, en ziet, het was een droom. ~
331 Gen 37:11 | 11 En in een nacht droomden wij een droom,
332 Gen 37:11 | in een nacht droomden wij een droom, ik en hij; wij droomden
333 Gen 37:12 | 12 En aldaar was bij ons een Hebreeuws jongeling, een
334 Gen 37:12 | een Hebreeuws jongeling, een knecht van den overste der
335 Gen 37:12 | legde ons onze dromen uit; een ieder legde hij ze uit,
336 Gen 37:15 | sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd, en er is
337 Gen 37:15 | u horen zeggen, als gij een droom hoort, dat gij hem
338 Gen 37:22 | zie zeven aren rezen op in een halm, vol en goed. ~
339 Gen 37:25 | Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende,
340 Gen 37:26 | zeven jaren; de droom is een. ~
341 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en wijzen man,
342 Gen 37:38 | knechten: Zouden wij wel een man vinden als deze, in
343 Gen 37:42 | aantrekken, en legde hem een gouden keten aan zijn hals; ~
344 Gen 37:45 | Potifera, overste van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit
345 Gen 37:50 | twee zonen geboren, eer er een jaar des hongers aankwam,
346 Gen 38:13 | bij onzen vader; doch de een is niet meer. ~
347 Gen 38:16 | 16 Zendt een uit u, die uw broeder hale;
348 Gen 38:19 | Zo gij vroom zijt, zo zij een uwer broederen gebonden
349 Gen 38:21 | 21 Toen zeiden zij de een tot den ander: Voorwaar,
350 Gen 38:23 | Jozef hoorde; want daar was een taalman tussen hen. ~
351 Gen 38:25 | men hun geld wederkeerde, een iegelijk in zijn zak, en
352 Gen 38:27 | 27 Toen een zijn zak opendeed, om zijn
353 Gen 38:28 | en zij verschrikten, de een tot den ander zeggende:
354 Gen 38:32 | zonen van onzen vader; de een is niet meer, en de kleinste
355 Gen 38:33 | gijlieden vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij,
356 Gen 38:35 | zakken ledigden, ziet, zo had een iegelijk den bundel zijns
357 Gen 38:38 | alleen overgebleven; zo hem een verderf ontmoette op den
358 Gen 39:2 | Keert wederom, koopt ons een weinig spijze. ~
359 Gen 39:6 | kennen gaaft, of gij nog een broeder hadt? ~
360 Gen 39:7 | vader nog; hebt gij nog een broeder? Zo gaven wij het
361 Gen 39:11 | vaten, en brengt dien man een geschenk henen af: een weinig
362 Gen 39:11 | man een geschenk henen af: een weinig balsem, en een weinig
363 Gen 39:11 | af: een weinig balsem, en een weinig honig, specerijen
364 Gen 39:12 | uw hand; misschien is het een feil. ~
365 Gen 39:23 | de God uws vaders heeft u een schat in uw zakken gegeven;
366 Gen 39:30 | te wenen; en hij ging in een kamer, en weende aldaar. ~
367 Gen 39:32 | dewijl zulks den Egyptenaren een gruwel is. ~
368 Gen 40:15 | Weet gij niet, dat zulk een man als ik dat zekerlijk
369 Gen 40:18 | heer! laat toch uw knecht een woord spreken voor mijns
370 Gen 40:19 | zeggende: Hebt gijlieden een vader, of broeder? ~
371 Gen 40:20 | tot mijn heer: Wij hebben een ouden vader, en een jongeling
372 Gen 40:20 | hebben een ouden vader, en een jongeling des ouderdoms,
373 Gen 40:25 | Keert weder. koopt ons een weinig spijze; ~
374 Gen 40:28 | 28 En de een is van mij uitgegaan, en
375 Gen 40:29 | aangezicht wegneemt, en hem een verderf ontmoette, zo zoudt
376 Gen 41:7 | aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel te stellen
377 Gen 41:7 | leven te behouden, door een grote verlossing. ~
378 Gen 41:8 | vader gesteld heeft, en tot een heer over zijn ganse huis,
379 Gen 41:9 | Jozef: God heeft mij tot een heer over gans Egypteland
380 Gen 42:3 | want Ik zal u aldaar tot een groot volk zetten. ~
381 Gen 42:34 | schaapherder is de Egyptenaren een gruwel. ~ ~
382 Gen 43:2 | 2 En hij nam een deel zijner broederen, te
383 Gen 43:11 | woningen, en hij gaf hun een bezitting in Egypteland,
384 Gen 43:20 | de Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, dewijl
385 Gen 43:22 | want de priesters hadden een bescheiden deel van Farao,
386 Gen 43:26 | dan stelde ditzelve in tot een wet, tot dezen dag, over
387 Gen 44:4 | vermenigvuldigen, en u tot een hoop van volken stellen;
388 Gen 44:4 | uw zaad na u dit land tot een eeuwige bezitting geven. ~
389 Gen 44:7 | op den weg, als het nog een kleine streek lands was,
390 Gen 44:19 | weet het; hij zal ook tot een volk worden, en hij zal
391 Gen 44:19 | dan hij, en zijn zaad zal een volle menigte van volkeren
392 Gen 44:22 | 22 En ik heb u een stuk lands gegeven boven
393 Gen 45:9 | 9 Juda is een leeuwenwelp! gij zijt van
394 Gen 45:9 | hij legt zich neder als een leeuw, en als een oude leeuw;
395 Gen 45:9 | neder als een leeuw, en als een oude leeuw; wie zal hem
396 Gen 45:14 | 14 Issaschar is een sterk gebeende ezel, nederliggende
397 Gen 45:16 | zal zijn volk richten, als een der stammen Israels. ~
398 Gen 45:17 | 17 Dan zal een slang zijn aan den weg,
399 Gen 45:17 | slang zijn aan den weg, een adderslang nevens het pad,
400 Gen 45:19 | 19 Aangaande Gad, een bende zal hem aanvallen;
401 Gen 45:21 | 21 Nafthali is een losgelaten hinde; hij geeft
402 Gen 45:22 | 22 Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare
403 Gen 45:22 | Jozef is een vruchtbare tak, een vruchtbare tak aan een fontein;
404 Gen 45:22 | een vruchtbare tak aan een fontein; elk der takken
405 Gen 45:24 | Machtige Jakobs; daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~
406 Gen 45:24 | daarvan is hij een herder, een steen Israels; ~
407 Gen 45:27 | 27 Benjamin zal als een wolf verscheuren; des morgens
408 Gen 45:28 | zegende; hij zegende hen, een iegelijk naar zijn bijzonderen
409 Gen 45:30 | Efron, den Hethiet, tot een erfbegrafenis. ~
410 Gen 46:9 | als ruiteren; en het was een zeer zwaar heir. ~
411 Gen 46:10 | Jordaan is, hielden zij daar een grote en zeer zware rouwklage;
412 Gen 46:10 | en hij maakte zijn vader een rouw van zeven dagen. ~
413 Gen 46:11 | doornbos, zo zeiden zij: Dit is een zware rouw der Egyptenaren;
414 Gen 46:13 | den akker gekocht had tot een erfbegrafenis van Efron,
415 Gen 46:20 | het te dezen dage is, om een groot volk in het leven
416 Gen 46:26 | hem, en men legde hem in een kist in Egypte. ~
417 Exo 1:8 | 8 Daarna stond een nieuwe koning op over Egypte,
418 Exo 1:16 | haar op de stoelen; is het een zoon, zo doodt hem; maar
419 Exo 1:16 | zo doodt hem; maar is het een dochter, zo laat haar leven! ~
420 Exo 2:1 | 1 En een man van het huis van Levi
421 Exo 2:1 | huis van Levi ging, en nam een dochter van Levi. ~
422 Exo 2:2 | werd zwanger, en baarde een zoon. Toen zij hem zag,
423 Exo 2:3 | kon, zo nam zij voor hem een kistje van biezen, en belijmde
424 Exo 2:6 | hetzelve, en zij zeide: Dit is een van de knechtjes der Hebreen! ~
425 Exo 2:7 | dochter: Zal ik heengaan, en u een voedstervrouw uit de Hebreinnen
426 Exo 2:11 | lasten; en hij zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen
427 Exo 2:11 | zag, dat een Egyptisch man een Hebreeuwsen man uit zijn
428 Exo 2:14 | dan zeide: Wie heeft u tot een overste en rechter over
429 Exo 2:15 | land Midian, en hij zat bij een waterput. ~
430 Exo 2:19 | 19 Toen zeiden zij: Een Egyptisch man heeft ons
431 Exo 2:22 | 22 Die baarde een zoon; en hij noemde zijn
432 Exo 2:22 | want hij zeide: Ik ben een vreemdeling geworden in
433 Exo 2:22 | vreemdeling geworden in een vreemd land. ~
434 Exo 3:2 | HEEREN verscheen hem in een vuurvlam uit het midden
435 Exo 3:2 | vuurvlam uit het midden van een braambos; en hij zag, en
436 Exo 3:8 | opvoere uit dit land, naar een goed en ruim land, naar
437 Exo 3:8 | goed en ruim land, naar een land, vloeiende van melk
438 Exo 3:12 | met u zijn, en dit zal u een teken zijn, dat Ik u gezonden
439 Exo 3:19 | laten gaan, ook niet door een sterke hand. ~
440 Exo 4:2 | in uw hand? En hij zeide: Een staf. ~
441 Exo 4:3 | aarde! Toen werd hij tot een slang; en Mozes vlood van
442 Exo 4:4 | vatte haar, en zij werd tot een staf in zijn hand. ~
443 Exo 4:16 | geschieden, dat hij u tot een mond zal zijn, en gij zult
444 Exo 4:16 | zijn, en gij zult hem tot een god zijn. ~
445 Exo 4:20 | zonen, en voerde hen op een ezel, en keerde weder in
446 Exo 4:25 | 25 Toen nam Zippora een stenen mes en besneed de
447 Exo 4:25 | Voorwaar, gij zijt mij een bloedbruidegom! ~
448 Exo 5:1 | volk trekken, dat het Mij een feest houde in de woestijn! ~
449 Exo 5:21 | voor zijn knechten, gevende een zwaard in hun handen, om
450 Exo 5:24 | Farao doen zal; want door een machtige hand zal hij hen
451 Exo 5:24 | laten trekken, ja, door een machtige hand zal hij hen
452 Exo 6:5 | en zal u verlossen door een uitgestrekten arm, en door
453 Exo 6:6 | aannemen, en Ik zal ulieden tot een God zijn; en gijlieden zult
454 Exo 6:7 | zal het ulieden geven tot een erfdeel, Ik, de HEERE! ~
455 Exo 6:22 | 22 En Aaron nam zich tot een vrouw Eliseba, dochter van
456 Exo 6:24 | van Aaron, nam voor zich een van de dochteren van Putiel
457 Exo 6:24 | dochteren van Putiel tot een vrouw; en zij baarde hem
458 Exo 7:1 | Mozes: Zie, Ik heb u tot een god gezet over Farao; en
459 Exo 7:9 | spreken zal, zeggende: Doet een wonderteken voor ulieden;
460 Exo 7:9 | aangezicht neder; hij zal tot een draak worden. ~
461 Exo 7:10 | knechten; en hij werd tot een draak. ~
462 Exo 7:12 | 12 Want een ieder wierp zijn staf neder,
463 Exo 7:15 | rivier, en den staf, die in een slang is veranderd geweest,
464 Exo 8:21 | trekken, zie, zo zal Ik een vermenging van ongedierte
465 Exo 8:23 | 23 En Ik zal een verlossing zetten tussen
466 Exo 8:24 | HEERE deed alzo; en er kwam een zware vermenging van ongedierte
467 Exo 8:31 | zijn volk; er bleef niet een over. ~
468 Exo 9:3 | over het klein vee, door een zeer zware pestilentie. ~
469 Exo 9:4 | 4 En de HEERE zal een afzondering maken tussen
470 Exo 9:5 | 5 En de HEERE bestemde een zekeren tijd, zeggende:
471 Exo 9:6 | kinderen Israels stierf niet een. ~
472 Exo 9:7 | van Israel was niet tot een toe gestorven. Doch het
473 Exo 9:18 | morgen omtrent dezen tijd een zeer zware hagel doen regenen,
474 Exo 9:24 | geweest, sedert het tot een volk geweest is. ~
475 Exo 10:7 | Hoe lang zal ons deze tot een strik zijn, laat de mannen
476 Exo 10:9 | wij gaan; want wij hebben een feest des HEEREN. ~
477 Exo 10:13 | Egypteland, en de HEERE bracht een oostenwind in dat land,
478 Exo 10:19 | 19 Toen keerde de HEERE een zeer sterken westenwind,
479 Exo 10:19 | Schelfzee; er bleef niet een sprinkhaan over in al de
480 Exo 10:22 | naar den hemel, werd er een dikke duisternis in het
481 Exo 10:23 | 23 Zij zagen de een de ander niet; er stond
482 Exo 10:26 | met ons gaan, er zal niet een klauw achterblijven; want
483 Exo 11:1 | Mozes gesproken: Ik zal nog een plaag over Farao, en over
484 Exo 11:6 | 6 En er zal een groot geschrei zijn in het
485 Exo 11:7 | kinderen Israels zal niet een hond zijn tong verroeren,
486 Exo 11:7 | en tussen de Israelieten een afzondering maakt. ~
487 Exo 12:3 | tienden dezer maand neme een iegelijk een lam, naar de
488 Exo 12:3 | maand neme een iegelijk een lam, naar de huizen der
489 Exo 12:3 | naar de huizen der vaderen, een lam voor een huis. ~
490 Exo 12:3 | der vaderen, een lam voor een huis. ~
491 Exo 12:4 | 4 Maar indien een huis te klein is voor een
492 Exo 12:4 | een huis te klein is voor een lam, zo neme hij het en
493 Exo 12:4 | naar het getal der zielen, een iegelijk naar dat hij eten
494 Exo 12:5 | 5 Gij zult een volkomen lam hebben, een
495 Exo 12:5 | een volkomen lam hebben, een manneken, een jaar oud;
496 Exo 12:5 | lam hebben, een manneken, een jaar oud; van de schapen
497 Exo 12:13 | dat bloed zal ulieden tot een teken zijn aan de huizen,
498 Exo 12:14 | gij zult hem den HEERE tot een feest vieren; gij zult hem
499 Exo 12:14 | onder uw geslachten tot een eeuwige inzetting. ~
500 Exo 12:16 | op den eersten dag zal er een heilige verzameling zijn;
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527 |