Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
antipatris 1
antothija 1
antwoord 40
antwoordde 285
antwoordden 47
antwoorddet 2
antwoorde 3
Frequency    [«  »]
289 tent
288 geschreven
287 doe
285 antwoordde
285 goede
284 gevonden
284 zond

Bijbel

IntraText - Concordances

antwoordde

    Book Chapter: Verse
1 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en zeide: Zie toch; ik heb 2 Gen 22:10 | Heths; en Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van 3 Gen 22:14 | 14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem: ~ 4 Gen 23:50 | 50 Toen antwoordde Laban en Bethuel, en zeiden: 5 Gen 23:58 | deze man trekken? En zij antwoordde: Ik zal trekken. ~ 6 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en zeide tot Ezau: 7 Gen 25:39 | 39 Toen antwoordde zijn vader Izak en zeide 8 Gen 28:31 | 31 Toen antwoordde Jakob, en zeide tot Laban: 9 Gen 28:36 | twistte met Laban; en Jakob antwoordde en zeide tot Laban: Wat 10 Gen 28:43 | 43 Toen antwoordde Laban en zeide tot Jakob: 11 Gen 36:41 | 18 Toen antwoordde Jozef, en zeide: Dit is 12 Gen 37:16 | 16 En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is 13 Gen 38:22 | 22 En Ruben antwoordde hun, zeggende: Heb ik het 14 Exo 4:1 | 1 Toen antwoordde Mozes, en zeide: Maar zie, 15 Exo 15:21 | 21 Toen antwoordde Mirjam hunlieden: Zingt 16 Exo 19:8 | 8 Toen antwoordde al het volk gelijkelijk, 17 Exo 19:19 | werd, sprak Mozes; en God antwoordde hem met een stem. ~ 18 Exo 24:3 | en al de rechten, toen antwoordde al het volk met een stem, 19 Num 11:28 | uitgelezen jongelingen, antwoordde en zeide: Mijn heer Mozes, 20 Num 22:18 | 18 Toen antwoordde Bileam, en zeide tot de 21 Num 23:12 | 12 Hij nu antwoordde en zeide: Zal ik dat niet 22 Num 23:26 | 26 Doch Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb 23 Joz 7:20 | 20 Achan nu antwoordde Jozua, en zeide: Voorwaar, 24 Joz 25:16 | 16 Toen antwoordde het volk en zeide: Het zij 25 Ric 6:14 | 14 En zijn metgezel antwoordde, en zeide: Dit is niet anders, 26 Ric 18:28 | ons trekken; maar niemand antwoordde. Toen nam hij haar op den 27 Ric 19:4 | 4 Toen antwoordde de Levietische man, de man 28 Rut 2:6 | over de maaiers gezet was, antwoordde en zeide: Deze is de Moabietische 29 Rut 2:11 | 11 En Boaz antwoordde en zeide tot haar: Het is 30 1Sa 1:15 | 15 Doch Hanna antwoordde en zeide: Neen, mijn heer! 31 1Sa 1:17 | 17 Toen antwoordde Eli en zeide: Ga heen in 32 1Sa 4:17 | 17 Toen antwoordde hij, die de boodschap bracht, 33 1Sa 4:20 | een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet, en nam het niet ter 34 1Sa 9:8 | 8 En de jongen antwoordde Saul verder en zeide: Zie, 35 1Sa 9:17 | Toen Samuel Saul aanzag, zo antwoordde hem de HEERE: Zie, dit is 36 1Sa 9:19 | 19 En Samuel antwoordde Saul en zeide: Ik ben de 37 1Sa 9:21 | 21 Toen antwoordde Saul, en zeide: Ben ik niet 38 1Sa 10:12 | 12 Toen antwoordde een man van daar, en zeide: 39 1Sa 14:28 | 28 Toen antwoordde een man uit het volk, en 40 1Sa 14:37 | Israel overgeven? Doch Hij antwoordde hem niet te dien dage. ~ 41 1Sa 14:39 | niemand uit het ganse volk antwoordde hem. ~ 42 1Sa 16:18 | 18 Toen antwoordde een van de jongelingen, 43 1Sa 20:28 | 28 En Jonathan antwoordde Saul: David begeerde van 44 1Sa 20:32 | 32 Toen antwoordde Jonathan Saul, zijn vader, 45 1Sa 21:4 | 4 En de priester antwoordde David, en zeide: Er is geen 46 1Sa 21:5 | 5 David nu antwoordde den priester, en zeide tot 47 1Sa 22:9 | 9 Toen antwoordde Doeg, de Edomiet, die bij 48 1Sa 22:14 | 14 En Achimelech antwoordde den koning en zeide: Wie 49 1Sa 23:4 | nog verder; en de HEERE antwoordde hem en zeide: Maak u op, 50 1Sa 25:10 | 10 En Nabal antwoordde den knechten van David, 51 1Sa 26:6 | 6 Toen antwoordde David, en sprak tot Achimelech, 52 1Sa 26:14 | antwoorden, Abner? Toen antwoordde Abner en zeide: Wie zijt 53 1Sa 26:22 | 22 Toen antwoordde David, en zeide: Zie, de 54 1Sa 28:6 | den HEERE; maar de HEERE antwoordde hem niet; noch door dromen, 55 1Sa 29:9 | 9 Achis nu antwoordde en zeide tot David: Ik weet 56 1Sa 30:22 | 22 Toen antwoordde een ieder boos en Belials 57 2Sa 4:9 | 9 Maar David antwoordde Rechab en zijn broeder Baena, 58 2Sa 13:32 | van Simea, Davids broeder, antwoordde en zeide: Mijn heer zegge 59 2Sa 14:18 | 18 Toen antwoordde de koning, en zeide tot 60 2Sa 14:19 | in dit alles? En de vrouw antwoordde en zeide: Zo waarachtig 61 2Sa 15:21 | 21 Maar Ithai antwoordde den koning, en zeide: Zo 62 2Sa 19:21 | 21 Toen antwoordde Abisai, de zoon van Zeruja, 63 2Sa 20:20 | 20 Toen antwoordde Joab, en zeide: Het zij 64 2Sa 22:42 | naar den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~ 65 1Kon 1:28| 28 En de koning David antwoordde en zeide: Roept mij Bathseba; 66 1Kon 1:36| 36 Toen antwoordde Benaja, de zoon van Jojada, 67 1Kon 1:43| 43 En Jonathan antwoordde en zeide tot Adonia: Ja, 68 1Kon 2:22| 22 Toen antwoordde de koning Salomo, en zeide 69 1Kon 3:27| 27 Toen antwoordde de koning, en zeide: Geeft 70 1Kon 12:13| 13 En de koning antwoordde het volk hardelijk; want 71 1Kon 13:6 | 6 Toen antwoordde de koning, en zeide tot 72 1Kon 18:21| volgt hem na! Maar het volk antwoordde hem niet een woord. ~ 73 1Kon 18:24| zijn. En het ganse volk antwoordde en zeide: Dat woord is goed. ~ 74 1Kon 20:4 | En de koning van Israel antwoordde en zeide: Naar uw woord, 75 1Kon 20:11| Maar de koning van Israel antwoordde en zeide: Spreekt tot hem: 76 1Kon 20:34| Samaria gemaakt heeft. En ik, antwoordde Achab, zal u met dit verbond 77 2Kon 1:10| 10 Maar Elia antwoordde en sprak tot den hoofdman 78 2Kon 1:11| met zijn vijftigen. Deze antwoordde en sprak tot hem: Gij, man 79 2Kon 1:12| 12 En Elia antwoordde en sprak tot hem: Ben ik 80 2Kon 3:11| HEERE mochten vragen? Toen antwoordde een van de knechten des 81 2Kon 7:2 | wiens hand de koning leunde, antwoordde den man Gods, en zeide: 82 2Kon 7:13| 13 Toen antwoordde een van zijn knechten, en 83 2Kon 20:36| Doch het volk zweeg stil en antwoordde hem niet een woord; want 84 1Kro 12:17| ging uit hun tegemoet, en antwoordde, en zeide tot hen: Indien 85 1Kro 22:26| hij den HEERE aanriep, zo antwoordde Hij hem door vuur uit den 86 2Kro 2:11| nu, de koning van Tyrus, antwoordde door schrift, en zond tot 87 2Kro 11:13| 13 En de koning antwoordde hun hardelijk; want de koning 88 2Kro 11:16| naar hen niet hoorde, zo antwoordde het volk den koning, zeggende: 89 2Kro 29:31| 31 En Jehizkia antwoordde en zeide: Nu hebt gij uw 90 2Kro 34:15| 15 En Hilkia antwoordde en zeide tot Safan, de schrijver: 91 Ezra 10:2 | 2 Toen antwoordde Sechanja, de zoon van Jehiel, 92 Ezra 10:12| 12 En de ganse gemeente antwoordde en zeide met luider stem: 93 Neh 6:4 | op dezelfde wijze. En ik antwoordde hun op dezelfde wijze. ~ 94 Neh 8:7 | groten God; en al het volk antwoordde: Amen, amen! met opheffing 95 Est 27:1 | 7 Toen antwoordde ~ 96 Est 35:1 | 3 Toen antwoordde de koningin ~ 97 Job 1:7 | waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van 98 Job 1:9 | 9 Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: 99 Job 2:2 | waar komt gij? En de satan antwoordde den HEERE, en zeide: Van 100 Job 2:4 | 4 Toen antwoordde de satan den HEERE, en zeide: 101 Job 3:2 | 2 Want Job antwoordde en zeide: ~ 102 Job 4:1 | 1 Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en 103 Job 6:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 104 Job 8:1 | 1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: ~ 105 Job 9:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 106 Job 11:1 | 1 Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en 107 Job 12:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 108 Job 15:1 | 1 Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en 109 Job 16:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 110 Job 18:1 | 1 Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: ~ 111 Job 19:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 112 Job 19:16 | riep mijn knecht, en hij antwoordde niet; ik smeekte met mijn 113 Job 20:1 | 1 Toen antwoordde Zofar, de Naamathiet, en 114 Job 21:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 115 Job 22:1 | 1 Toen antwoordde Elifaz, de Themaniet, en 116 Job 23:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 117 Job 25:1 | 1Toen antwoordde Bildad, de Suhiet, en zeide: ~ 118 Job 26:1 | 1 Maar Job antwoordde en zeide: ~ 119 Job 32:6 | 6 Hierom antwoordde Elihu, de zoon van Baracheel, 120 Job 34:1 | 1 Verder antwoordde Elihu, en zeide: ~ 121 Job 35:1 | 1 Elihu antwoordde verder, en zeide: ~ 122 Job 37:1 | 1 Daarna antwoordde de HEERE Job uit een onweder, 123 Job 38:34 | 34 En de HEERE antwoordde Job, en zeide: ~ 124 Job 38:36 | 36 Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ~ 125 Job 39:1 | 1 En de HEERE antwoordde Job uit een onweder, en 126 Job 41:1 | 1 Toen antwoordde Job den HEERE, en zeide: ~ 127 Psa 18:42 | tot den HEERE, maar Hij antwoordde hun niet. ~ 128 Psa 81:8 | gij, en Ik hielp u uit; Ik antwoordde u uit de schuilplaats des 129 Hoo 5:6 | riep Hem, doch      Hij antwoordde mij niet. ~ 130 Jes 21:9 | en een paar ruiters! Toen antwoordde hij, en zeide: Babel is 131 Jes 50:2 | waarom riep Ik, en niemand antwoordde? Is Mijn hand dus gans kort 132 Jes 67:4 | geroepen heb, en niemand antwoordde, Ik gesproken heb, en zij 133 Jer 11:5 | het is te dezen dage. Toen antwoordde ik en zeide:      Amen, 134 Dan 2:5 | 5      De koning antwoordde en zeide tot de Chaldeen: 135 Dan 2:8 | 8      De koning antwoordde en zeide: Ik weet vastelijk, 136 Dan 2:15 | 15      Hij antwoordde en zeide tot Arioch, den 137 Dan 2:20 | 20      Daniel antwoordde en zeide: De Naam Gods zij 138 Dan 2:26 | 26      De koning antwoordde en zeide tot Daniel, wiens 139 Dan 2:27 | 27      Daniel antwoordde voor den koning, en zeide: 140 Dan 2:47 | 47      De koning antwoordde Daniel en zeide: Het is 141 Dan 3:14 | 14      Nebukadnezar antwoordde en zeide tot hen: Is het 142 Dan 3:19 | Mesach en Abed-nego; hij antwoordde en zeide, dat men den oven      143 Dan 3:24 | hij stond op in der haast, antwoordde en zeide tot zijn raadsheren: 144 Dan 3:25 | 25      Hij antwoordde en zeide: Ziet, ik zie vier 145 Dan 3:26 | oven des brandenden vuurs, antwoordde en sprak: Gij Sadrach, Mesach 146 Dan 3:28 | 28      Nebukadnezar antwoordde en zeide: Geloofd zij de 147 Dan 4:19 | beroerden hem. De koning antwoordde en zeide: Beltsazar! laat 148 Dan 4:19 | niet beroeren. Beltsazar antwoordde en zeide: Mijn heer! de 149 Dan 5:7 | inbrengen zou; en de koning antwoordde en zeide tot de wijzen van 150 Dan 5:13 | koning ingebracht. De koning antwoordde en zeide tot Daniel: Zijt 151 Dan 5:17 | 17      Toen antwoordde Daniel, en zeide voor den 152 Dan 6:13 | geworpen worden? De koning antwoordde en zeide: Het is een vaste 153 Dan 6:17 | der leeuwen; en de koning antwoordde en zeide tot Daniel: Uw 154 Dan 6:21 | een droeve stem; de koning antwoordde en zeide tot Daniel: O Daniel, 155 Dan 7:2 | 2      Daniel antwoordde en zeide: Ik zag in mijn 156 Amos 7:14| 14      Toen antwoordde Amos, en zeide tot Amazia: 157 Jona 2:2 | benauwdheid tot den HEERE, en Hij antwoordde mij; uit den buik des grafs 158 Mic 6:5 | Bileam, de zoon van Beor, antwoordde; en wat geschied is van 159 Zac 1:10 | 10      Toen antwoordde de Man, Die tussen de mirten 160 Zac 1:12 | 12      Toen antwoordde den Engel des HEEREN, en 161 Zac 1:13 | 13      En de HEERE antwoordde den Engel, Die met mij sprak, 162 Zac 3:4 | 4      Toen antwoordde Hij, en sprak tot degenen, 163 Zac 4:4 | 4      En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, 164 Zac 4:5 | 5      Toen antwoordde de Engel, Die met mij sprak, 165 Zac 4:6 | 6      Toen antwoordde Hij, en sprak tot mij, zeggende: 166 Zac 4:11 | 11      Verder antwoordde ik, en zeide tot Hem: Wat 167 Zac 6:4 | 4      En ik antwoordde, en zeide tot den Engel, 168 Zac 6:5 | 5      En de Engel antwoordde, en zeide tot mij: Deze 169 Matt 11:4 | 4 En Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gaat heen 170 Matt 11:25| 25 In diezelve tijd antwoordde Jezus en zeide: Ik dank 171 Matt 12:39| 39 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het boos 172 Matt 14:28| 28 En Petrus antwoordde Hem, en zeide: Heere! indien 173 Matt 15:23| 23 Doch Hij antwoordde haar niet een woord. En 174 Matt 15:26| 26 Doch Hij antwoordde en zeide: Het is niet betamelijk 175 Matt 15:28| 28 Toen antwoordde Jezus, en zeide tot haar: 176 Matt 16:2 | 2 Maar Hij antwoordde, en zeide tot hen: Als het 177 Matt 19:27| 27 Toen antwoordde Petrus, en zeide tot Hem: 178 Matt 20:22| 22 Maar Jezus antwoordde en zeide: Gijlieden weet 179 Matt 21:29| 29 Doch hij antwoordde en zeide: Ik wil niet; en 180 Matt 21:30| zeide desgelijks, en deze antwoordde en zeide: Ik ga, heer! en 181 Matt 22:29| 29 Maar Jezus antwoordde en zeide tot hen: Gij dwaalt, 182 Matt 26:25| Judas, die Hem verried, antwoordde en zeide: Ben ik het, Rabbi? 183 Matt 27:12| ouderlingen beschuldigd werd, antwoordde Hij niets. ~ 184 Matt 27:14| 14 Maar Hij antwoordde hem niet op een enig woord, 185 Mark 3:33| 33 En Hij antwoordde hun, zeggende: Wie is Mijn 186 Mark 5:9 | Welke is uw naam? En hij antwoordde, zeggende: Mijn naam is 187 Mark 7:6 | 6 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Wel heeft 188 Mark 7:28| 28 Maar zij antwoordde en zeide tot Hem: Ja, Heere, 189 Mark 9:38| 38 En Johannes antwoordde Hem, zeggende: Meester! 190 Mark 12:29| 29 En Jezus antwoordde hem: Het eerste van al de 191 Mark 12:35| 35 En Jezus antwoordde en zeide, lerende in den 192 Mark 14:20| 20 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Het is 193 Mark 14:61| Maar Hij zweeg stil, en antwoordde niets. Wederom vraagde Hem 194 Mark 15:3 | van vele zaken; maar Hij antwoordde niets. ~ 195 Mark 15:9 | 9 En Pilatus antwoordde hun, zeggende: Wilt gij, 196 Luk 1:19 | 19 En de engel antwoordde en zeide tot hem: Ik ben 197 Luk 1:60 | 60 En zijn moeder antwoordde en zeide: Niet alzo, maar 198 Luk 3:16 | 16 Zo antwoordde Johannes aan allen, zeggende: 199 Luk 4:4 | 4 En Jezus antwoordde hem, zeggende: Er is geschreven, 200 Luk 5:5 | 5 En Simon antwoordde en zeide tot Hem: Meester, 201 Luk 5:22 | overdenkingen bekennende, antwoordde en zeide tot hen: Wat overdenkt 202 Luk 8:21 | 21 Maar Hij antwoordde en zeide tot hen: Mijn moeder 203 Luk 8:50 | Maar Jezus, dat horende, antwoordde hem, zeggende: Vrees niet, 204 Luk 9:49 | 49 En Johannes antwoordde en zeide: Meester! wij hebben 205 Luk 13:2 | 2 En Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Meent 206 Luk 13:14 | den sabbat genezen had, antwoordde en zeide tot de schare: 207 Luk 13:15 | 15 De Heere dan antwoordde hem en zeide: Gij geveinsde, 208 Luk 23:3 | Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en zeide: Gij zegt het. ~ 209 Luk 23:9 | met vele woorden; doch Hij antwoordde hem niets. ~ 210 Joha 1:21| Zijt gij de profeet? En hij antwoordde: Neen. ~ 211 Joha 1:26| 26 Johannes antwoordde hun, zeggende: Ik doop met 212 Joha 1:49| waar kent Gij mij? Jezus antwoordde en zeide tot hem: Eer u 213 Joha 1:50| 50 Nathanael antwoordde en zeide tot Hem: Rabbi! 214 Joha 1:51| 51 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Omdat 215 Joha 2:19| 19 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Breekt 216 Joha 3:3 | 3 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Voorwaar, 217 Joha 3:5 | 5 Jezus antwoordde: Voorwaar, voorwaar zeg 218 Joha 3:9 | 9 Nicodemus antwoordde en zeide tot Hem: Hoe kunnen 219 Joha 3:10| 10 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zijt gij 220 Joha 3:27| 27 Johannes antwoordde en zeide: Een mens kan geen 221 Joha 4:10| 10 Jezus antwoordde en zeide tot haar: Indien 222 Joha 4:13| 13 Jezus antwoordde, en zeide tot haar: Een 223 Joha 4:17| 17 De vrouw antwoordde en zeide: Ik heb geen man. 224 Joha 5:7 | 7 De kranke antwoordde Hem: Heere, ik heb geen 225 Joha 5:11| 11 Hij antwoordde hun: Die mij gezond gemaakt 226 Joha 5:17| 17 En Jezus antwoordde hun: Mijn Vader werkt tot 227 Joha 5:19| 19 Jezus dan antwoordde en zeide tot hen: Voorwaar, 228 Joha 6:7 | 7 Filippus antwoordde Hem: Voor tweehonderd penningen 229 Joha 6:26| 26 Jezus antwoordde hun en zeide: Voorwaar, 230 Joha 6:29| 29 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Dit is 231 Joha 6:43| 43 Jezus antwoordde dan, en zeide tot hen: Murmureert 232 Joha 6:68| 68 Simon Petrus dan antwoordde Hem: Heere, tot Wien zullen 233 Joha 6:70| 70 Jezus antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf 234 Joha 7:16| 16 Jezus antwoordde hun, en zeide: Mijn leer 235 Joha 7:20| 20 De schare antwoordde en zeide: Gij hebt den duivel; 236 Joha 7:21| 21 Jezus antwoordde en zeide tot hen: Een werk 237 Joha 8:14| 14 Jezus antwoordde, en zeide tot hen: Hoewel 238 Joha 8:19| Waar is Uw Vader? Jezus antwoordde: Gij kent noch Mij, noch 239 Joha 8:34| 34 Jezus antwoordde hun: Voorwaar, voorwaar 240 Joha 8:49| 49 Jezus antwoordde: Ik heb den duivel niet; 241 Joha 8:54| 54 Jezus antwoordde: Indien Ik Mijzelven eer, 242 Joha 9:3 | 3 Jezus antwoordde: Noch deze heeft gezondigd, 243 Joha 9:11| 11 Hij antwoordde en zeide: De Mens, genaamd 244 Joha 9:25| 25 Hij dan antwoordde en zeide: Of Hij een zondaar 245 Joha 9:27| 27 Hij antwoordde hun: Ik heb het u alrede 246 Joha 9:30| 30 De mens antwoordde, en zeide tot hen: Hierin 247 Joha 9:36| 36 Hij antwoordde en zeide: Wie is Hij, Heere, 248 Joha 10:25| 25 Jezus antwoordde hun: Ik heb het u gezegd, 249 Joha 10:32| 32 Jezus antwoordde hun: Ik heb u vele treffelijke 250 Joha 10:34| 34 Jezus antwoordde hun: Is er niet geschreven 251 Joha 11:9 | 9 Jezus antwoordde: Zijn er niet twaalf uren 252 Joha 12:23| 23 Maar Jezus antwoordde hun, zeggende: De ure is 253 Joha 12:30| 30 Jezus antwoordde en zeide: Niet om Mijnentwil 254 Joha 12:34| 34 De schare antwoordde Hem: Wij hebben uit de wet 255 Joha 13:7 | 7 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Wat Ik 256 Joha 13:8 | in der eeuwigheid! Jezus antwoordde hem: Indien Ik u niet wasse, 257 Joha 13:26| 26 Jezus antwoordde: Deze is het, dien Ik de 258 Joha 13:36| waar gaat Gij heen? Jezus antwoordde hem: Waar Ik heenga, kunt 259 Joha 13:38| 38 Jezus antwoordde hem: Zult gij uw leven voor 260 Joha 14:23| 23 Jezus antwoordde en zeide tot hem: Zo iemand 261 Joha 16:31| 31 Jezus antwoordde hun: Gelooft gij nu? ~ 262 Joha 18:8 | 8 Jezus antwoordde: Ik heb u gezegd, dat Ik 263 Joha 18:20| 20 Jezus antwoordde hem: Ik heb vrijuit gesproken 264 Joha 18:23| 23 Jezus antwoordde hem: Indien Ik kwalijk gesproken 265 Joha 18:34| 34 Jezus antwoordde hem: Zegt gij dit van uzelven, 266 Joha 18:35| 35 Pilatus antwoordde: Ben ik een Jood? Uw volk 267 Joha 18:36| 36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk is niet 268 Joha 18:37| Gij dan een Koning? Jezus antwoordde: Gij zegt, dat Ik een Koning 269 Joha 19:11| 11 Jezus antwoordde: Gij zoudt geen macht hebben 270 Joha 19:22| 22 Pilatus antwoordde: Wat ik geschreven heb, 271 Joha 20:28| 28 En Thomas antwoordde en zeide tot Hem: Mijn Heere 272 Hand 3:12| 12 En Petrus, dat ziende, antwoordde tot het volk: Gij Israelietische 273 Hand 5:46| en God groot maken. Toen antwoordde Petrus: ~ 274 Hand 6:9 | 9 Doch de stem antwoordde mij ten tweeden male uit 275 Hand 9:13| 13 En nadat deze zwegen, antwoordde Jakobus, zeggende: Mannen 276 Hand 15:13| 13 Maar Paulus antwoordde: Wat doet gij, dat gij weent, 277 Hand 16:8 | 8 En ik antwoordde: Wie zijt Gij, Heere? En 278 Hand 16:28| 28 En de overste antwoordde: Ik heb dit burgerrecht 279 Hand 18:10| had, dat hij zou spreken, antwoordde: Dewijl ik weet, dat gij 280 Hand 18:25| bevreesd geworden zijnde, antwoordde: Voor ditmaal ga heen; en 281 Hand 19:4 | 4 Doch Festus antwoordde, dat Paulus te Cesarea bewaard 282 Hand 19:9 | den Joden gunst bewijzen, antwoordde Paulus, en zeide: Wilt gij 283 Hand 19:12| 12 Toen antwoordde Festus, als hij met den 284 Hand 19:16| 16 Aan dewelke ik antwoordde, dat de Romeinen de gewoonte 285 Open 7:13| En een uit de ouderlingen antwoordde, zeggende tot mij: Dezen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License