Book Chapter: Verse
1 Gen 9:22 | hij gaf het zijn beiden broederen daar buiten te kennen. ~
2 Gen 9:25 | der knechten zij hij zijn broederen! ~
3 Gen 15:12 | het aangezicht van al zijn broederen. ~
4 Gen 23:27 | ten huize van mijns heren broederen. ~
5 Gen 23:85 | het aangezicht van al zijn broederen. ~
6 Gen 25:29 | nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder
7 Gen 28:25 | ook sloeg Laban met zijn broederen de zijne op het gebergte
8 Gen 28:32 | Onderken gij voor onze broederen, wat bij mij is, en neem
9 Gen 28:37 | Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat
10 Gen 28:37 | voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen
11 Gen 28:46 | En Jakob zeide tot zijn broederen: Vergadert stenen! En zij
12 Gen 28:54 | gebergte, en hij nodigde zijn broederen, om brood te eten; en zij
13 Gen 31:11 | haar vader, en tot haar broederen: Laat mij genade vinden
14 Gen 34:4 | vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem,
15 Gen 34:5 | droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; daarom haatten
16 Gen 34:9 | verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik
17 Gen 34:10 | aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte hem
18 Gen 34:14 | naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van
19 Gen 34:16 | hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen,
20 Gen 34:17 | gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan. ~
21 Gen 34:23 | geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen zij Jozef
22 Gen 34:26 | Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn,
23 Gen 34:27 | broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~
24 Gen 34:30 | hij keerde weder tot zijn broederen, en zeide: De jongeling
25 Gen 35:1 | tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in
26 Gen 38:3 | 3 Toen togen Jozefs tien broederen af, om koren uit Egypte
27 Gen 38:4 | zond Jakob niet met zijn broederen; want hij zeide: Opdat hem
28 Gen 38:6 | volk des lands; en Jozefs broederen kwamen, en bogen zich voor
29 Gen 38:7 | 7 Als Jozef zijn broederen zag, zo kende hij hen; maar
30 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden hem niet. ~
31 Gen 38:19 | vroom zijt, zo zij een uwer broederen gebonden in het huis uwer
32 Gen 38:28 | 28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd;
33 Gen 38:33 | vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den
34 Gen 40:14 | 14 En Juda kwam met zijn broederen in het huis van Jozef; want
35 Gen 40:33 | laat den jongeling met zijn broederen optrekken! ~
36 Gen 41:1 | als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte. ~
37 Gen 41:3 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn
38 Gen 41:4 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En
39 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen, en hij weende over hen;
40 Gen 41:17 | zeide tot Jozef: Zeg tot uw broederen: Doet dit, laadt uw beesten,
41 Gen 42:31 | Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis:
42 Gen 43:2 | hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf mannen, en
43 Gen 43:3 | Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En
44 Gen 43:11 | bestelde voor Jakob en zijn broederen woningen, en hij gaf hun
45 Gen 44:6 | zij zullen naar hunner broederen naam genoemd worden in hun
46 Gen 44:22 | stuk lands gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard
47 Gen 45:26 | des afgezonderden zijner broederen! ~
48 Gen 46:17 | toch de overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij
49 Gen 46:24 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal
50 Exo 2:11 | dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en
51 Exo 2:11 | Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~
52 Exo 4:18 | dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en
53 Lev 10:4 | hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg, van voor het heiligdom
54 Lev 10:6 | vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis van Israel,
55 Lev 21:10 | hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie
56 Num 8:26 | 26 Doch hij zal met zijn broederen dienen in de tent der samenkomst,
57 Num 16:10 | 10 Daar Hij u, en al uw broederen, de kinderen van Levi, met
58 Num 18:15 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den
59 Num 18:19 | Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de Levieten, uit het midden
60 Num 19:2 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den
61 Num 19:6 | Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de Levieten, uit het midden
62 Num 25:6 | een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen van Mozes,
63 Num 27:4 | bezitting in het midden der broederen van onzen vader. ~
64 Num 27:7 | erfenis, in het midden van de broederen haars vaders; en gij zult
65 Num 27:9 | gij zijn erfenis aan zijn broederen geven. ~
66 Num 27:10 | 10 Indien hij nu geen broederen heeft, zo zult gij zijn
67 Num 27:10 | gij zijn erfenis aan de broederen zijns vaders geven. ~
68 Deu 1:16 | de verschillen tussen uw broederen, en richt recht tussen den
69 Deu 2:4 | doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die
70 Deu 2:8 | doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die
71 Deu 3:18 | voor het aangezicht van uw broederen, de kinderen Israels. ~
72 Deu 3:20 | 20 Totdat de HEERE uw broederen rust geve, gelijk ulieden,
73 Deu 10:9 | deel noch erve met zijn broederen; de HEERE is zijn Erfdeel,
74 Deu 15:7 | arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in
75 Deu 17:15 | zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over
76 Deu 17:20 | niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet afwijke
77 Deu 18:2 | hebben in het midden zijner broederen; de HEERE is zijn Erfdeel,
78 Deu 18:7 | zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar
79 Deu 18:15 | het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE,
80 Deu 18:18 | verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden
81 Deu 20:8 | huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk zijn
82 Deu 24:7 | een ziel steelt uit zijn broederen, uit de kinderen Israels,
83 Deu 24:14 | niet verdrukken, die uit uw broederen is, of uit uw vreemdelingen,
84 Deu 33:9 | zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen
85 Deu 33:16 | des afgezonderden van zijn broederen! ~
86 Deu 33:24 | met zonen; hij zij zijn broederen aangenaam, en dope zijn
87 Joz 1:14 | voor het aangezicht uwer broederen, alle strijdbare helden,
88 Joz 1:15 | 15 Totdat de HEERE uw broederen rust geve, als ulieden,
89 Joz 17:4 | zou in het midden onzer broederen. Daarom gaf hij haar, naar
90 Joz 17:4 | erfdeel in het midden der broederen van haar vader. ~
91 Joz 23:3 | 3 Gij hebt uw broederen niet verlaten nu langen
92 Joz 23:4 | HEERE, uw God, heeft uw broederen rust gegeven, gelijk Hij
93 Joz 23:7 | Jozua een erfdeel bij hun broederen, aan deze zijde van de Jordaan
94 Joz 23:8 | roof uwer vijanden met uw broederen. ~
95 Ric 8:5 | te Ofra, en doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal,
96 Ric 8:26 | Ebed, kwam ook met zijn broederen, en zij gingen over in Sichem;
97 Ric 8:41 | Zebul verdreef Gaal en zijn broederen, dat zij te Sichem niet
98 Ric 8:56 | had, dodende zijn zeventig broederen. ~
99 Ric 10:3 | voor het aangezicht zijner broederen, en woonde in het land Tob;
100 Ric 17:8 | 8 En zij kwamen tot hun broederen te Zora en te Esthaol, en
101 Ric 17:14 | verspieden, en zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat
102 Ric 19:13 | horen naar de stem van hun broederen, de kinderen Israels.
103 Rut 4:10 | worde uitgeroeid van zijn broederen, en van de poort zijner
104 1Sa 16:13 | hem in het midden zijner broederen. En de Geest des HEEREN
105 1Sa 17:17 | loops in het leger tot uw broederen. ~
106 1Sa 17:18 | duizend; en gij zult uw broederen bezoeken, of het hun welga,
107 1Sa 17:22 | hij kwam en vraagde zijn broederen naar hun welstand. ~
108 2Sa 2:26 | dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen? ~
109 2Sa 3:8 | Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden
110 2Sa 15:20 | keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid en
111 2Sa 19:12 | 12 Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees
112 1Kon 1:9 | Rogel is; en noodde al zijn broederen, de zonen des konings, en
113 1Kon 12:24| noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israels; een
114 2Kon 9:2 | opstaan uit het midden zijner broederen, en breng hem in een binnenste
115 2Kon 10:13| 13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van
116 2Kon 10:13| zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen,
117 2Kon 25:9 | broden in het midden van hun broederen. ~
118 1Kro 5:2 | werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger
119 1Kro 5:7 | 7 Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, als
120 1Kro 8:32| woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen. ~
121 1Kro 8:32| broederen te Jeruzalem, met hun broederen. ~
122 1Kro 9:6 | Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. ~
123 1Kro 9:9 | 9 En hun broederen naar hun geslachten, negenhonderd
124 1Kro 9:32| der Kahathieten, uit hun broederen, waren enigen over de broden
125 1Kro 9:38| Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen. ~
126 1Kro 9:38| tegenover hun broederen, met hun broederen. ~
127 1Kro 12:2 | den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin. ~
128 1Kro 12:29| kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend;
129 1Kro 15:5 | Uriel overste, en van zijn broederen waren honderd en twintig. ~
130 1Kro 15:6 | Asaja overste, en van zijn broederen waren tweehonderd en twintig. ~
131 1Kro 15:7 | Joel overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig. ~
132 1Kro 15:8 | overste Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~
133 1Kro 15:9 | was Eliel overste, en zijn broederen waren tachtig. ~
134 1Kro 15:10| Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf. ~
135 1Kro 15:17| zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den zoon van Berechja;
136 1Kro 15:17| de zonen van Merari, hun broederen, Ethan, den zoon van Kusaja; ~
137 1Kro 16:7 | dienst van Asaf, en zijn broederen. ~
138 1Kro 16:37| des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk te dienen
139 1Kro 16:38| Obed-Edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en
140 1Kro 16:39| priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den
141 1Kro 24:32| der zonen van Aaron, hun broederen, in den dienst van het huis
142 1Kro 25:31| wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor
143 1Kro 26:7 | 7 En hun getal met hun broederen, die geleerd waren in het
144 1Kro 26:9 | voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~
145 1Kro 26:10| Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
146 1Kro 26:11| Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
147 1Kro 26:12| Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
148 1Kro 26:13| Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
149 1Kro 26:14| Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
150 1Kro 26:15| Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
151 1Kro 26:16| Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
152 1Kro 26:17| Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
153 1Kro 26:18| Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
154 1Kro 26:19| Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
155 1Kro 26:20| Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
156 1Kro 26:21| Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
157 1Kro 26:22| Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
158 1Kro 26:23| Hananja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
159 1Kro 26:24| Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
160 1Kro 26:25| Hanani; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
161 1Kro 26:26| Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~
162 1Kro 26:27| Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~
163 1Kro 26:28| Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
164 1Kro 26:29| Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
165 1Kro 26:30| Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~
166 1Kro 26:31| Romamthi-Ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ ~ ~
167 1Kro 27:11| vierde; al de kinderen en broederen van Hosa waren dertien. ~
168 1Kro 27:12| tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis
169 1Kro 27:26| 26 Deze Selomith en zijn broederen waren over al de schatten
170 1Kro 27:28| hand van Selomith en zijn broederen. ~
171 1Kro 28:18| Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar
172 2Kro 5:12| van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed,
173 2Kro 6:12| van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed,
174 2Kro 12:4 | noch strijden tegen uw broederen; een ieder kere weder tot
175 2Kro 12:22| overste te zijn onder zijn broederen; want het was om hem koning
176 2Kro 20:10| geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen,
177 2Kro 20:10| toornigheid over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult
178 2Kro 22:2 | 2 En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja,
179 2Kro 22:4 | had, zo doodde hij al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders
180 2Kro 22:13| huis van Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood
181 2Kro 22:22| 2 En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja,
182 2Kro 22:24| had, zo doodde hij al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders
183 2Kro 22:33| huis van Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood
184 2Kro 23:8 | van Juda en de zonen der broederen van Ahazia, die Ahazia dienden,
185 2Kro 28:8 | Israels voerden van hun broederen gevankelijk weg tweehonderd
186 2Kro 28:11| gevangenen weder, die gij van uw broederen gevankelijk weggevoerd hebt;
187 2Kro 28:15| Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder
188 2Kro 29:15| 15 En zij verzamelden hun broederen, en heiligden zich, en kwamen,
189 2Kro 29:34| daarom hielpen hen hun broederen, de Levieten, totdat het
190 2Kro 30:9 | tot den HEERE, zullen uw broederen en uw kinderen barmhartigheid
191 2Kro 31:15| getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen, zowel
192 2Kro 35:5 | vaderlijke huizen, voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling
193 2Kro 35:6 | en bereidt dat voor uw broederen, doende naar het woord des
194 2Kro 36:5 | vaderlijke huizen, voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling
195 2Kro 36:6 | en bereidt dat voor uw broederen, doende naar het woord des
196 Ezra 3:2 | maakte zich op, en zijn broederen, de priesters en Zerubbabel,
197 Ezra 3:2 | zoon van Sealthiel, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar
198 Ezra 3:8 | Jozadak, en de overige hunner broederen, de priesters en de Levieten,
199 Ezra 3:9 | Jesua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiel met zijn zonen,
200 Ezra 3:9 | Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten. ~
201 Ezra 6:20| gevangenis, en voor hun broederen, de priesteren, en voor
202 Ezra 7:18| 18 Daartoe, wat u en uw broederen goeddunken zal, met het
203 Ezra 8:18| Serebja, met zijn zonen en broederen, achttien; ~
204 Ezra 8:19| kinderen van Merari, met zijn broederen, en hun zonen, twintig; ~
205 Ezra 8:24| Hasabja, en tien van hun broederen met hen. ~
206 Ezra 10:18| zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en
207 Neh 1:2 | kwam Hanani, een van mijn broederen, hij en sommige mannen uit
208 Neh 3:1 | maakte zich op met zijn broederen, de priesteren, en zij bouwden
209 Neh 3:18 | 18 Na hem verbeterden hun broederen, Bavai, de zoon van Henadad,
210 Neh 4:2 | tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria,
211 Neh 4:14 | HEERE, en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren,
212 Neh 4:23 | Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen,
213 Neh 5:1 | vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden. ~
214 Neh 5:5 | vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als
215 Neh 5:8 | tot hen: Wij hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen
216 Neh 5:8 | en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen, of zouden zij
217 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn jongens, vorderen
218 Neh 5:14 | jaren, heb ik, met mijn broederen, het des landvoogds niet
219 Neh 10:10 | 10 En hun broederen: Sebanja, Hodia, Kelita,
220 Neh 10:29 | Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en
221 Neh 11:12 | 12 En hun broederen, die het werk in het huis
222 Neh 11:13 | 13 En zijn broederen, hoofden der vaderen, waren
223 Neh 11:14 | 14 En hun broederen, dappere helden, waren honderd
224 Neh 11:17 | Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammua,
225 Neh 11:19 | Akkub, Talmon, met hun broederen, die wacht hielden in de
226 Neh 12:7 | hoofden der priesteren, en hun broederen, in de dagen van Jesua. ~
227 Neh 12:8 | Matthanja; hij en zijn broederen waren over de dankzeggingen. ~
228 Neh 12:9 | En Bakbukja, en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in
229 Neh 12:24 | zoon van Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen
230 Neh 13:13 | hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen. ~
231 Est 56:3 | aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor
232 Job 22:6 | 6 Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen,
233 Job 41:15 | haar erfdeel onder haar broederen. ~
234 Psa 22:23 | 23 Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden
235 Psa 69:9 | 9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend
236 Psa 122:8 | 8Om mijner broederen en mijner vrienden wil,
237 Spre 6:19| leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. ~
238 Spre 17:2 | maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen. ~
239 Jer 7:15 | wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad van Efraim,
240 Jer 29:16 | stad woont, te weten, uw broederen, die met u niet zijn uitgegaan
241 Jer 35:3 | Habazzinja, mitsgaders zijn broederen, en al zijn zonen, en het
242 Jer 41:8 | niet in het midden hunner broederen. ~
243 Eze 11:15 | Mensenkind, het zijn uw broederen, uw broederen, de mannen
244 Eze 11:15 | het zijn uw broederen, uw broederen, de mannen uwer maagschap,
245 Hos 1:12 | 12 Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren:
246 Hos 13:15 | vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind
247 Amos 1:9 | gedacht aan het verbond der broederen. ~
248 Amos 1:11| afwenden; omdat hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd,
249 Mic 5:2 | zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen
250 Matt 28:10| gaat henen, boodschapt Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galilea,
251 Joha 21:23| woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet
252 Hand 1:14| moeder van Jezus, en met Zijn broederen. ~
253 Hand 3:22| Profeet verwekken, uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij
254 Hand 5:23| hen heen, en sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen
255 Hand 6:29| te zenden ten dienste der broederen, die in Judea woonden. ~
256 Hand 6:47| Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde,
257 Hand 9:1 | waren van Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet
258 Hand 9:3 | heidenen; en deden al den broederen grote blijdschap aan. ~
259 Hand 9:23| en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in
260 Hand 9:40| der genade Gods van de broederen bevolen zijnde. ~
261 Hand 10:2 | getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikonium. ~
262 Hand 12:18| nam hij afscheid van de broederen, en scheepte van daar naar
263 Rom 8:29 | Eerstgeborene zij onder vele broederen. ~
264 Rom 9:3 | van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn
265 1Kor 6:8 | doet schade, en dat den broederen. ~
266 1Kor 16:11| want ik verwacht hem met de broederen. ~
267 1Kor 16:12| gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het
268 Gal 2:4 | om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen
269 Efez 6:23| 23 Vrede zij den broederen, en liefde met geloof, van
270 Fili 1:14| dat het meerder deel der broederen in den Heere, door mijn
271 Kol 1:2 | Den heiligen en gelovige broederen in Christus, die te Kolosse
272 1The 4:10| ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonie
273 1The 5:27| zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. ~
274 1Tim 4:6 | Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een
275 Heb 2:12 | Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden
276 Heb 2:17 | Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat
277 Heb 7:5 | de wet, dat is, van hun broederen, hoewel die uit de lenden
278 3Joh 1:5 | hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen, ~
279 Open 12:10| want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor
280 Open 19:10| mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus
281 Open 22:9 | mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen,
|