Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
broden 75
broeden 1
broeder 356
broederen 281
broederlijke 6
broeders 324
broederschap 3
Frequency    [«  »]
283 gerechtigheid
283 moeder
282 babel
281 broederen
280 34
279 brood
278 dewijl

Bijbel

IntraText - Concordances

broederen

    Book Chapter: Verse
1 Gen 9:22 | hij gaf het zijn beiden broederen daar buiten te kennen. ~ 2 Gen 9:25 | der knechten zij hij zijn broederen! ~ 3 Gen 15:12 | het aangezicht van al zijn broederen. ~ 4 Gen 23:27 | ten huize van mijns heren broederen. ~ 5 Gen 23:85 | het aangezicht van al zijn broederen. ~ 6 Gen 25:29 | nederbuigen; wees heer over uw broederen, en de zonen uwer moeder 7 Gen 28:25 | ook sloeg Laban met zijn broederen de zijne op het gebergte 8 Gen 28:32 | Onderken gij voor onze broederen, wat bij mij is, en neem 9 Gen 28:37 | Leg het hier voor mijn broederen en uw broederen, en laat 10 Gen 28:37 | voor mijn broederen en uw broederen, en laat hen richten tussen 11 Gen 28:46 | En Jakob zeide tot zijn broederen: Vergadert stenen! En zij 12 Gen 28:54 | gebergte, en hij nodigde zijn broederen, om brood te eten; en zij 13 Gen 31:11 | haar vader, en tot haar broederen: Laat mij genade vinden 14 Gen 34:4 | vader hem boven al zijn broederen liefhad, haatten zij hem, 15 Gen 34:5 | droom, dien hij aan zijn broederen vertelde; daarom haatten 16 Gen 34:9 | verhaalde dien aan zijn broederen; en hij zeide: Ziet, ik 17 Gen 34:10 | aan zijn vader en aan zijn broederen verhaalde, bestrafte hem 18 Gen 34:14 | naar den welstand van uw broederen, en naar den welstand van 19 Gen 34:16 | hij zeide: Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, 20 Gen 34:17 | gaan. Jozef dan ging zijn broederen na, en vond hen te Dothan. ~ 21 Gen 34:23 | geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam, zo togen zij Jozef 22 Gen 34:26 | Toen zeide Juda tot zijn broederen: Wat gewin zal het zijn, 23 Gen 34:27 | broeder, ons vlees, en zijn broederen hoorden hem. ~ 24 Gen 34:30 | hij keerde weder tot zijn broederen, en zeide: De jongeling 25 Gen 35:1 | tijde, dat Juda van zijn broederen aftoog, en hij keerde in 26 Gen 38:3 | 3 Toen togen Jozefs tien broederen af, om koren uit Egypte 27 Gen 38:4 | zond Jakob niet met zijn broederen; want hij zeide: Opdat hem 28 Gen 38:6 | volk des lands; en Jozefs broederen kwamen, en bogen zich voor 29 Gen 38:7 | 7 Als Jozef zijn broederen zag, zo kende hij hen; maar 30 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen; maar zij kenden hem niet. ~ 31 Gen 38:19 | vroom zijt, zo zij een uwer broederen gebonden in het huis uwer 32 Gen 38:28 | 28 En hij zeide tot zijn broederen: Mijn geld is wedergekeerd; 33 Gen 38:33 | vroom zijt; laat een uwer broederen bij mij, en neemt voor den 34 Gen 40:14 | 14 En Juda kwam met zijn broederen in het huis van Jozef; want 35 Gen 40:33 | laat den jongeling met zijn broederen optrekken! ~ 36 Gen 41:1 | als Jozef zich aan zijn broederen bekend maakte. ~ 37 Gen 41:3 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn 38 Gen 41:4 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Nadert toch tot mij! En 39 Gen 41:15 | 15 En hij kuste al zijn broederen, en hij weende over hen; 40 Gen 41:17 | zeide tot Jozef: Zeg tot uw broederen: Doet dit, laadt uw beesten, 41 Gen 42:31 | Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot zijns vaders huis: 42 Gen 43:2 | hij nam een deel zijner broederen, te weten vijf mannen, en 43 Gen 43:3 | Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat is uw hantering? En 44 Gen 43:11 | bestelde voor Jakob en zijn broederen woningen, en hij gaf hun 45 Gen 44:6 | zij zullen naar hunner broederen naam genoemd worden in hun 46 Gen 44:22 | stuk lands gegeven boven uw broederen; hetwelk ik, met mijn zwaard 47 Gen 45:26 | des afgezonderden zijner broederen! ~ 48 Gen 46:17 | toch de overtreding uwer broederen, en hun zonde; want zij 49 Gen 46:24 | En Jozef zeide tot zijn broederen: Ik sterf; maar God zal 50 Exo 2:11 | dat hij uitging tot zijn broederen, en bezag hun lasten; en 51 Exo 2:11 | Hebreeuwsen man uit zijn broederen sloeg. ~ 52 Exo 4:18 | dat ik wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en 53 Lev 10:4 | hen: Treedt toe, draagt uw broederen weg, van voor het heiligdom 54 Lev 10:6 | vergadering kome; maar uw broederen, het ganse huis van Israel, 55 Lev 21:10 | hogepriester onder zijn broederen is, op wiens hoofd de zalfolie 56 Num 8:26 | 26 Doch hij zal met zijn broederen dienen in de tent der samenkomst, 57 Num 16:10 | 10 Daar Hij u, en al uw broederen, de kinderen van Levi, met 58 Num 18:15 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den 59 Num 18:19 | Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de Levieten, uit het midden 60 Num 19:2 | 2 En ook zult gij uw broederen, den stam van Levi, den 61 Num 19:6 | Want Ik, zie, Ik heb uw broederen, de Levieten, uit het midden 62 Num 25:6 | een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen van Mozes, 63 Num 27:4 | bezitting in het midden der broederen van onzen vader. ~ 64 Num 27:7 | erfenis, in het midden van de broederen haars vaders; en gij zult 65 Num 27:9 | gij zijn erfenis aan zijn broederen geven. ~ 66 Num 27:10 | 10 Indien hij nu geen broederen heeft, zo zult gij zijn 67 Num 27:10 | gij zijn erfenis aan de broederen zijns vaders geven. ~ 68 Deu 1:16 | de verschillen tussen uw broederen, en richt recht tussen den 69 Deu 2:4 | doortrekken aan de landpale uwer broederen, de kinderen van Ezau, die 70 Deu 2:8 | doorgetrokken waren van onze broederen, de kinderen van Ezau, die 71 Deu 3:18 | voor het aangezicht van uw broederen, de kinderen Israels. ~ 72 Deu 3:20 | 20 Totdat de HEERE uw broederen rust geve, gelijk ulieden, 73 Deu 10:9 | deel noch erve met zijn broederen; de HEERE is zijn Erfdeel, 74 Deu 15:7 | arme zal zijn, een uit uw broederen, in een uwer poorten, in 75 Deu 17:15 | zal; uit het midden uwer broederen zult gij een koning over 76 Deu 17:20 | niet verheffe boven zijn broederen, en dat hij niet afwijke 77 Deu 18:2 | hebben in het midden zijner broederen; de HEERE is zijn Erfdeel, 78 Deu 18:7 | zijns Gods, als al zijn broederen, de Levieten, die aldaar 79 Deu 18:15 | het midden van u, uit uw broederen, als mij, zal u de HEERE, 80 Deu 18:18 | verwekken uit het midden hunner broederen, als u; en Ik zal Mijn woorden 81 Deu 20:8 | huis; opdat het hart zijner broederen niet smelte, gelijk zijn 82 Deu 24:7 | een ziel steelt uit zijn broederen, uit de kinderen Israels, 83 Deu 24:14 | niet verdrukken, die uit uw broederen is, of uit uw vreemdelingen, 84 Deu 33:9 | zie hem niet; en die zijn broederen niet kende, en zijn zonen 85 Deu 33:16 | des afgezonderden van zijn broederen! ~ 86 Deu 33:24 | met zonen; hij zij zijn broederen aangenaam, en dope zijn 87 Joz 1:14 | voor het aangezicht uwer broederen, alle strijdbare helden, 88 Joz 1:15 | 15 Totdat de HEERE uw broederen rust geve, als ulieden, 89 Joz 17:4 | zou in het midden onzer broederen. Daarom gaf hij haar, naar 90 Joz 17:4 | erfdeel in het midden der broederen van haar vader. ~ 91 Joz 23:3 | 3 Gij hebt uw broederen niet verlaten nu langen 92 Joz 23:4 | HEERE, uw God, heeft uw broederen rust gegeven, gelijk Hij 93 Joz 23:7 | Jozua een erfdeel bij hun broederen, aan deze zijde van de Jordaan 94 Joz 23:8 | roof uwer vijanden met uw broederen. ~ 95 Ric 8:5 | te Ofra, en doodde zijn broederen, de zonen van Jerubbaal, 96 Ric 8:26 | Ebed, kwam ook met zijn broederen, en zij gingen over in Sichem; 97 Ric 8:41 | Zebul verdreef Gaal en zijn broederen, dat zij te Sichem niet 98 Ric 8:56 | had, dodende zijn zeventig broederen. ~ 99 Ric 10:3 | voor het aangezicht zijner broederen, en woonde in het land Tob; 100 Ric 17:8 | 8 En zij kwamen tot hun broederen te Zora en te Esthaol, en 101 Ric 17:14 | verspieden, en zeiden tot hun broederen: Weet gijlieden ook, dat 102 Ric 19:13 | horen naar de stem van hun broederen, de kinderen Israels. 103 Rut 4:10 | worde uitgeroeid van zijn broederen, en van de poort zijner 104 1Sa 16:13 | hem in het midden zijner broederen. En de Geest des HEEREN 105 1Sa 17:17 | loops in het leger tot uw broederen. ~ 106 1Sa 17:18 | duizend; en gij zult uw broederen bezoeken, of het hun welga, 107 1Sa 17:22 | hij kwam en vraagde zijn broederen naar hun welstand. ~ 108 2Sa 2:26 | dat zij wederkeren van hun broederen te vervolgen? ~ 109 2Sa 3:8 | Saul, uw vader, aan zijn broederen en aan zijn vrienden, heden 110 2Sa 15:20 | keer weder; en breng uw broederen wederom; weldadigheid en 111 2Sa 19:12 | 12 Gij zijt mijn broederen; mijn been en mijn vlees 112 1Kon 1:9 | Rogel is; en noodde al zijn broederen, de zonen des konings, en 113 1Kon 12:24| noch strijden tegen uw broederen, de kinderen Israels; een 114 2Kon 9:2 | opstaan uit het midden zijner broederen, en breng hem in een binnenste 115 2Kon 10:13| 13 Vond Jehu de broederen van Ahazia, den koning van 116 2Kon 10:13| zij zeiden: Wij zijn de broederen van Ahazia, en zijn afgekomen, 117 2Kon 25:9 | broden in het midden van hun broederen. ~ 118 1Kro 5:2 | werd machtig onder zijn broederen, en die tot een voorganger 119 1Kro 5:7 | 7 Aangaande zijn broederen in hun huisgezinnen, als 120 1Kro 8:32| woonden ook tegenover hun broederen te Jeruzalem, met hun broederen. ~ 121 1Kro 8:32| broederen te Jeruzalem, met hun broederen. ~ 122 1Kro 9:6 | Zerah was Jeuel, en van hun broederen waren zeshonderd en negentig. ~ 123 1Kro 9:9 | 9 En hun broederen naar hun geslachten, negenhonderd 124 1Kro 9:32| der Kahathieten, uit hun broederen, waren enigen over de broden 125 1Kro 9:38| Jeruzalem, tegenover hun broederen, met hun broederen. ~ 126 1Kro 9:38| tegenover hun broederen, met hun broederen. ~ 127 1Kro 12:2 | den boog; zij waren van de broederen van Saul, uit Benjamin. ~ 128 1Kro 12:29| kinderen van Benjamin, de broederen van Saul, drie duizend; 129 1Kro 15:5 | Uriel overste, en van zijn broederen waren honderd en twintig. ~ 130 1Kro 15:6 | Asaja overste, en van zijn broederen waren tweehonderd en twintig. ~ 131 1Kro 15:7 | Joel overste, en van zijn broederen waren honderd en dertig. ~ 132 1Kro 15:8 | overste Semaja, en van zijn broederen waren tweehonderd. ~ 133 1Kro 15:9 | was Eliel overste, en zijn broederen waren tachtig. ~ 134 1Kro 15:10| Amminadab overste, en zijn broederen waren honderd en twaalf. ~ 135 1Kro 15:17| zoon van Joel, en uit zijn broederen Asaf, den zoon van Berechja; 136 1Kro 15:17| de zonen van Merari, hun broederen, Ethan, den zoon van Kusaja; ~ 137 1Kro 16:7 | dienst van Asaf, en zijn broederen. ~ 138 1Kro 16:37| des HEEREN, Asaf en zijn broederen, om geduriglijk te dienen 139 1Kro 16:38| Obed-Edom nu, met hunlieder broederen, waren acht en zestig; en 140 1Kro 16:39| priester Zadok, en zijn broederen, de priesters, voor den 141 1Kro 24:32| der zonen van Aaron, hun broederen, in den dienst van het huis 142 1Kro 25:31| wierpen ook loten, nevens hun broederen, de zonen van Aaron, voor 143 1Kro 26:7 | 7 En hun getal met hun broederen, die geleerd waren in het 144 1Kro 26:9 | voor Gedalja; hij en zijn broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~ 145 1Kro 26:10| Zakkur; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 146 1Kro 26:11| Jizri; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 147 1Kro 26:12| Nethanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 148 1Kro 26:13| Bukkia; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 149 1Kro 26:14| Jesarela; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 150 1Kro 26:15| Jesaja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 151 1Kro 26:16| Mattanja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 152 1Kro 26:17| Simei; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 153 1Kro 26:18| Azareel; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 154 1Kro 26:19| Hasabja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 155 1Kro 26:20| Subael; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 156 1Kro 26:21| Mattithja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 157 1Kro 26:22| Jeremoth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 158 1Kro 26:23| Hananja; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 159 1Kro 26:24| Josbekasa; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 160 1Kro 26:25| Hanani; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 161 1Kro 26:26| Mallothi; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~ 162 1Kro 26:27| Eliatha; zijn zonen en zijn broederen; twaalf. ~ 163 1Kro 26:28| Hothir; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 164 1Kro 26:29| Giddalti; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 165 1Kro 26:30| Mahazioth; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~ 166 1Kro 26:31| Romamthi-Ezer; zijn zonen en zijn broederen, twaalf. ~  ~  ~  167 1Kro 27:11| vierde; al de kinderen en broederen van Hosa waren dertien. ~ 168 1Kro 27:12| tot de wachten tegen hun broederen, om te dienen in het huis 169 1Kro 27:26| 26 Deze Selomith en zijn broederen waren over al de schatten 170 1Kro 27:28| hand van Selomith en zijn broederen. ~ 171 1Kro 28:18| Over Juda was Elihu, uit de broederen van David; over Issaschar 172 2Kro 5:12| van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, 173 2Kro 6:12| van hun zonen, en van hun broederen, in fijn linnen gekleed, 174 2Kro 12:4 | noch strijden tegen uw broederen; een ieder kere weder tot 175 2Kro 12:22| overste te zijn onder zijn broederen; want het was om hem koning 176 2Kro 20:10| geschil, hetwelk van uw broederen, die in hun steden wonen, 177 2Kro 20:10| toornigheid over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult 178 2Kro 22:2 | 2 En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja, 179 2Kro 22:4 | had, zo doodde hij al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders 180 2Kro 22:13| huis van Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood 181 2Kro 22:22| 2 En hij had broederen, Josafats zonen, Azarja, 182 2Kro 22:24| had, zo doodde hij al zijn broederen met het zwaard, mitsgaders 183 2Kro 22:33| huis van Achab; en ook uw broederen, van uws vaders huis, gedood 184 2Kro 23:8 | van Juda en de zonen der broederen van Ahazia, die Ahazia dienden, 185 2Kro 28:8 | Israels voerden van hun broederen gevankelijk weg tweehonderd 186 2Kro 28:11| gevangenen weder, die gij van uw broederen gevankelijk weggevoerd hebt; 187 2Kro 28:15| Jericho, de Palmstad, bij hun broederen; daarna keerden zij weder 188 2Kro 29:15| 15 En zij verzamelden hun broederen, en heiligden zich, en kwamen, 189 2Kro 29:34| daarom hielpen hen hun broederen, de Levieten, totdat het 190 2Kro 30:9 | tot den HEERE, zullen uw broederen en uw kinderen barmhartigheid 191 2Kro 31:15| getrouwigheid, om aan hun broederen in de verdelingen, zowel 192 2Kro 35:5 | vaderlijke huizen, voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling 193 2Kro 35:6 | en bereidt dat voor uw broederen, doende naar het woord des 194 2Kro 36:5 | vaderlijke huizen, voor uw broederen, het volk, en naar de afdeling 195 2Kro 36:6 | en bereidt dat voor uw broederen, doende naar het woord des 196 Ezra 3:2 | maakte zich op, en zijn broederen, de priesters en Zerubbabel, 197 Ezra 3:2 | zoon van Sealthiel, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar 198 Ezra 3:8 | Jozadak, en de overige hunner broederen, de priesters en de Levieten, 199 Ezra 3:9 | Jesua, zijn zonen en zijn broederen, en Kadmiel met zijn zonen, 200 Ezra 3:9 | Henadad, hun zonen en hun broederen, de Levieten. ~ 201 Ezra 6:20| gevangenis, en voor hun broederen, de priesteren, en voor 202 Ezra 7:18| 18 Daartoe, wat u en uw broederen goeddunken zal, met het 203 Ezra 8:18| Serebja, met zijn zonen en broederen, achttien; ~ 204 Ezra 8:19| kinderen van Merari, met zijn broederen, en hun zonen, twintig; ~ 205 Ezra 8:24| Hasabja, en tien van hun broederen met hen. ~ 206 Ezra 10:18| zoon van Jozadak, en zijn broederen, Maaseja, en Eliezer, en 207 Neh 1:2 | kwam Hanani, een van mijn broederen, hij en sommige mannen uit 208 Neh 3:1 | maakte zich op met zijn broederen, de priesteren, en zij bouwden 209 Neh 3:18 | 18 Na hem verbeterden hun broederen, Bavai, de zoon van Henadad, 210 Neh 4:2 | tegenwoordigheid zijner broederen en van het heir van Samaria, 211 Neh 4:14 | HEERE, en strijdt voor uw broederen, uw zonen en uw dochteren, 212 Neh 4:23 | Voorts noch ik, noch mijn broederen, noch mijn jongelingen, 213 Neh 5:1 | vrouwen was groot, tegen hun broederen, de Joden. ~ 214 Neh 5:5 | vlees als het vlees onzer broederen, onze kinderen zijn als 215 Neh 5:8 | tot hen: Wij hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen 216 Neh 5:8 | en zoudt gijlieden ook uw broederen verkopen, of zouden zij 217 Neh 5:10 | 10 Ik, mijn broederen, en mijn jongens, vorderen 218 Neh 5:14 | jaren, heb ik, met mijn broederen, het des landvoogds niet 219 Neh 10:10 | 10 En hun broederen: Sebanja, Hodia, Kelita, 220 Neh 10:29 | Die hielden zich aan hun broederen, hun voortreffelijken, en 221 Neh 11:12 | 12 En hun broederen, die het werk in het huis 222 Neh 11:13 | 13 En zijn broederen, hoofden der vaderen, waren 223 Neh 11:14 | 14 En hun broederen, dappere helden, waren honderd 224 Neh 11:17 | Bakbukja was de tweede van zijn broederen; en Abda, de zoon van Sammua, 225 Neh 11:19 | Akkub, Talmon, met hun broederen, die wacht hielden in de 226 Neh 12:7 | hoofden der priesteren, en hun broederen, in de dagen van Jesua. ~ 227 Neh 12:8 | Matthanja; hij en zijn broederen waren over de dankzeggingen. ~ 228 Neh 12:9 | En Bakbukja, en Unni, hun broederen, waren tegen hen over in 229 Neh 12:24 | zoon van Kadmiel, en hun broederen tegen hen over, om te prijzen 230 Neh 13:13 | hun werd opgelegd aan hun broederen uit te delen. ~ 231 Est 56:3 | aangenaam bij de menigte zijner broederen, zoekende het beste voor 232 Job 22:6 | 6 Want gij hebt uw broederen zonder oorzaak pand afgenomen, 233 Job 41:15 | haar erfdeel onder haar broederen. ~ 234 Psa 22:23 | 23 Zo zal ik Uw Naam mijn broederen vertellen; in het midden 235 Psa 69:9 | 9 Ik ben mijn broederen vreemd geworden, en onbekend 236 Psa 122:8 | 8Om mijner broederen en mijner vrienden wil, 237 Spre 6:19| leugenen blaast; en die tussen broederen krakelen inwerpt. ~ 238 Spre 17:2 | maakt, en in het midden der broederen zal hij erfenis delen. ~ 239 Jer 7:15 | wegwerpen, gelijk als Ik al uw broederen, het ganse zaad van Efraim, 240 Jer 29:16 | stad woont, te weten, uw broederen, die met u niet zijn uitgegaan 241 Jer 35:3 | Habazzinja, mitsgaders zijn broederen, en al zijn zonen, en het 242 Jer 41:8 | niet in het midden hunner broederen. ~ 243 Eze 11:15 | Mensenkind, het zijn uw broederen, uw broederen, de mannen 244 Eze 11:15 | het zijn uw broederen, uw broederen, de mannen uwer maagschap, 245 Hos 1:12 | 12      Zegt tot uw broederen: Ammi, en tot uw zusteren: 246 Hos 13:15 | vrucht voortbrengen onder de broederen; doch er zal een oostenwind 247 Amos 1:9 | gedacht aan het verbond der broederen. ~ 248 Amos 1:11| afwenden; omdat hij zijn broederen met het zwaard heeft vervolgd, 249 Mic 5:2 | zullen de overigen Zijner broederen zich bekeren met de kinderen 250 Matt 28:10| gaat henen, boodschapt Mijn broederen, dat zij heengaan naar Galilea, 251 Joha 21:23| woord dan ging uit onder de broederen, dat deze discipel niet 252 Hand 1:14| moeder van Jezus, en met Zijn broederen. ~ 253 Hand 3:22| Profeet verwekken, uit uw broederen, gelijk mij; Dien zult gij 254 Hand 5:23| hen heen, en sommigen der broederen, die van Joppe waren, gingen 255 Hand 6:29| te zenden ten dienste der broederen, die in Judea woonden. ~ 256 Hand 6:47| Boodschapt dit aan Jakobus en de broederen. En hij uitgegaan zijnde, 257 Hand 9:1 | waren van Judea, leerden de broederen, zeggende: Indien gij niet 258 Hand 9:3 | heidenen; en deden al den broederen grote blijdschap aan. ~ 259 Hand 9:23| en de broeders wensen den broederen uit de heidenen, die in 260 Hand 9:40| der genade Gods van de broederen bevolen zijnde. ~ 261 Hand 10:2 | getuigenis gegeven werd van de broederen te Lystre en Ikonium. ~ 262 Hand 12:18| nam hij afscheid van de broederen, en scheepte van daar naar 263 Rom 8:29 | Eerstgeborene zij onder vele broederen. ~ 264 Rom 9:3 | van Christus, voor mijn broederen, die mijn maagschap zijn 265 1Kor 6:8 | doet schade, en dat den broederen. ~ 266 1Kor 16:11| want ik verwacht hem met de broederen. ~ 267 1Kor 16:12| gebeden, dat hij met de broederen tot u komen zou; maar het 268 Gal 2:4 | om der ingekropen valse broederen wil, die van bezijden ingekomen 269 Efez 6:23| 23 Vrede zij den broederen, en liefde met geloof, van 270 Fili 1:14| dat het meerder deel der broederen in den Heere, door mijn 271 Kol 1:2 | Den heiligen en gelovige broederen in Christus, die te Kolosse 272 1The 4:10| ook hetzelfde aan al de broederen, die in geheel Macedonie 273 1The 5:27| zendbrief al den heiligen broederen gelezen worde. ~ 274 1Tim 4:6 | Als gij deze dingen den broederen voorstelt, zo zult gij een 275 Heb 2:12 | Zeggende: Ik zal Uw naam Mijn broederen verkondigen; in het midden 276 Heb 2:17 | Waarom Hij in alles den broederen moest gelijk worden, opdat 277 Heb 7:5 | de wet, dat is, van hun broederen, hoewel die uit de lenden 278 3Joh 1:5 | hetgeen gij doet aan de broederen en aan de vreemdelingen, ~ 279 Open 12:10| want de verklager onzer broederen, die hen verklaagde voor 280 Open 19:10| mededienstknecht, en uwer broederen, die de getuigenis van Jezus 281 Open 22:9 | mededienstknecht, en uwer broederen, der profeten, en dergenen,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License