Book Chapter: Verse
1 Gen 12:15 | zagen haar de vorsten van Farao, en prezen haar bij Farao;
2 Gen 12:15 | Farao, en prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen
3 Gen 12:15 | weggenomen naar het huis van Farao. ~
4 Gen 12:17 | 17 Maar de HEERE plaagde Farao met grote plagen, ook zijn
5 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat is
6 Gen 12:20 | 20 En Farao gebood zijn mannen vanwege
7 Gen 34:36 | Potifar, een hoveling van Farao, overste der trawanten. ~
8 Gen 36:1 | Potifar, een hoveling van Farao, een overste der trawanten,
9 Gen 36:25 | 2 Zodat Farao zeer toornig werd op zijn
10 Gen 36:30 | vraagde hij de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis
11 Gen 36:34 | 11 En Farao's beker was in mijn hand;
12 Gen 36:34 | druiven, en drukte ze uit in Farao's beker, en ik gaf den beker
13 Gen 36:34 | en ik gaf den beker op Farao's hand. ~
14 Gen 36:36 | Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen, en zal
15 Gen 36:36 | herstellen; en gij zult Farao's beker in zijn hand geven,
16 Gen 36:37 | doe van mij melding bij Farao, en maak, dat ik uit dit
17 Gen 36:40 | was van alle spijze van Farao, die bakkerswerk is; en
18 Gen 36:42 | Binnen nog drie dagen zal Farao uw hoofd verheffen van boven
19 Gen 36:43 | derden dag, den dag van Farao's geboorte, dat hij voor
20 Gen 36:44 | zodat hij den beker op Farao's hand gaf. ~
21 Gen 37:1 | van twee volle jaren, dat Farao droomde, en ziet, hij stond
22 Gen 37:4 | aanzien en vet. Toen ontwaakte Farao. ~
23 Gen 37:7 | volle aren. Toen ontwaakte Farao, en ziet, het was een droom. ~
24 Gen 37:8 | wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde hun zijn droom;
25 Gen 37:8 | was niemand, die ze aan Farao uitlegde. ~
26 Gen 37:9 | overste der schenkers tot Farao, zeggende: Ik gedenk heden
27 Gen 37:10 | 10 Farao was zeer vertoornd op zijn
28 Gen 37:14 | 14 Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden
29 Gen 37:14 | klederen; en hij kwam tot Farao. ~
30 Gen 37:15 | 15 En Farao sprak tot Jozef: Ik heb
31 Gen 37:16 | 16 En Jozef antwoordde Farao, zeggende: Het is buiten
32 Gen 37:16 | Het is buiten mij! God zal Farao's welstand aanzeggen. ~
33 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn
34 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van Farao is een;
35 Gen 37:25 | tot Farao: De droom van Farao is een; hetgeen God is doende,
36 Gen 37:25 | God is doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. ~
37 Gen 37:28 | het woord, hetwelk ik tot Farao gesproken heb: hetgeen God
38 Gen 37:28 | God is doende, heeft Hij Farao vertoond. ~
39 Gen 37:32 | aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden maal is herhaald,
40 Gen 37:33 | 33 Zo zie nu Farao naar een verstandigen en
41 Gen 37:34 | 34 Farao doe zo, en bestelle opzieners
42 Gen 37:35 | opleggen, onder de hand van Farao, tot spijze in de steden,
43 Gen 37:37 | was goed in de ogen van Farao, en in de ogen van al zijn
44 Gen 37:38 | 38 Zo zeide Farao tot zijn knechten: Zouden
45 Gen 37:39 | 39 Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat
46 Gen 37:41 | 41 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u
47 Gen 37:42 | 42 En Farao nam zijn ring van zijn hand
48 Gen 37:44 | 44 En Farao zeide tot Jozef: Ik ben
49 Gen 37:44 | zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder u zal niemand
50 Gen 37:45 | 45 En Farao noemde Jozefs naam Zafnath
51 Gen 37:46 | voor het aangezicht van Farao, koning van Egypte; en Jozef
52 Gen 37:46 | Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht, en hij toog
53 Gen 37:55 | hongerde, riep het volk tot Farao om brood; en Farao zeide
54 Gen 37:55 | volk tot Farao om brood; en Farao zeide tot alle Egyptenaren:
55 Gen 38:15 | worden: zo waarlijk als Farao leeft! indien gij van hier
56 Gen 38:16 | indien niet, zo waarlijk als Farao leeft, zo zijt gij verspieders! ~
57 Gen 40:18 | want gij zijt even gelijk Farao! ~
58 Gen 41:2 | Egyptenaren hoorden, en dat het Farao's huis hoorde. ~
59 Gen 41:8 | maar God Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld heeft, en
60 Gen 41:16 | gerucht in het huis van Farao gehoord werd, dat men zeide:
61 Gen 41:16 | het goed in de ogen van Farao, en in de ogen van zijn
62 Gen 41:17 | 17 En Farao zeide tot Jozef: Zeg tot
63 Gen 41:21 | Jozef hun wagenen, naar Farao's bevel; ook gaf hij hun
64 Gen 42:5 | vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem te
65 Gen 42:31 | huis: Ik zal optrekken en Farao boodschappen, en tot hem
66 Gen 42:33 | het nu geschieden zal, dat Farao ulieden zal roepen, en zeggen:
67 Gen 43:1 | kwam Jozef en boodschapte Farao, en zeide: Mijn vader en
68 Gen 43:2 | en hij stelde hen voor Farao's aangezicht. ~
69 Gen 43:3 | 3 Toen zeide Farao tot zijn broederen: Wat
70 Gen 43:3 | hantering? En zij zeiden tot Farao: Uw knechten zijn schaapherders,
71 Gen 43:4 | 4 Voorts zeiden zij tot Farao: Wij zijn gekomen, om als
72 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende: Uw
73 Gen 43:7 | mede, en stelde hem voor Farao's aangezicht; en Jakob zegende
74 Gen 43:7 | aangezicht; en Jakob zegende Farao. ~
75 Gen 43:8 | 8 En Farao zeide tot Jakob: Hoe vele
76 Gen 43:9 | 9 En Jakob zeide tot Farao: De dagen der jaren mijner
77 Gen 43:10 | 10 En Jakob zegende Farao, en ging uit van Farao's
78 Gen 43:10 | zegende Farao, en ging uit van Farao's aangezicht.
79 Gen 43:11 | land Rameses, gelijk als Farao geboden had. ~
80 Gen 43:14 | Jozef bracht dat geld in Farao's huis. ~
81 Gen 43:19 | zo zullen wij en ons land Farao dienstbaar zijn; en geef
82 Gen 43:20 | gehele land van Egypte voor Farao; want de Egyptenaars verkochten
83 Gen 43:20 | geworden was; zo werd het land Farao's eigen. ~
84 Gen 43:22 | een bescheiden deel van Farao, en zij aten hun bescheiden
85 Gen 43:22 | bescheiden deel, hetwelk hun Farao gegeven had; daarom verkochten
86 Gen 43:23 | en uw land gekocht voor Farao; ziet, daar is zaad voor
87 Gen 43:24 | geschieden, dat gij aan Farao het vijfde deel zult geven,
88 Gen 43:25 | mijns heren, en wij zullen Farao's knechten zijn. ~
89 Gen 43:26 | het land van Egypte, dat Farao het vijfde deel zou hebben;
90 Gen 43:26 | land der priesteren van Farao niet werd. ~
91 Gen 46:4 | sprak Jozef tot het huis van Farao, zeggende: Indien ik nu
92 Gen 46:4 | spreekt toch voor de oren van Farao, zeggende: ~
93 Gen 46:6 | 6 En Farao zeide: Trek op en begraaf
94 Gen 46:7 | en met hem togen op alle Farao's knechten, de oudsten van
95 Exo 1:11 | lasten; want men bouwde voor Farao schatsteden, Pitom en Raamses. ~
96 Exo 1:19 | vroedvrouwen zeiden tot Farao: Omdat de Hebreinnen niet
97 Exo 1:22 | 22 Toen gebood Farao aan al zijn volk, zeggende:
98 Exo 2:5 | 5 En de dochter van Farao ging af, om zich te wassen
99 Exo 2:7 | Toen zeide zijn zuster tot Farao's dochter: Zal ik heengaan,
100 Exo 2:8 | 8 En de dochter van Farao zeide tot haar: Ga heen.
101 Exo 2:9 | 9 Toen zeide Farao's dochter tot haar: Neem
102 Exo 2:10 | was, zo bracht zij het tot Farao's dochter, en het werd haar
103 Exo 2:15 | 15 Als nu Farao deze zaak hoorde, zo zocht
104 Exo 2:15 | doden; doch Mozes vlood voor Farao's aangezicht, en woonde
105 Exo 3:10 | kom nu, en Ik zal u tot Farao zenden, opdat gij Mijn volk (
106 Exo 3:11 | Wie ben ik, dat ik tot Farao zou gaan; en dat ik de kinderen
107 Exo 4:21 | al de wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld
108 Exo 4:22 | 22 Dan zult gij tot Farao zeggen: Alzo zegt de HEERE:
109 Exo 5:1 | Aaron heen, en zeiden tot Farao: Alzo zegt de HEERE, de
110 Exo 5:2 | 2 Maar Farao zeide: Wie is de HEERE,
111 Exo 5:5 | 5 Verder zeide Farao: Ziet, het volk des lands
112 Exo 5:6 | 6 Daarom beval Farao, ten zelfden dage, aan de
113 Exo 5:10 | volk, zeggende: Zo zegt Farao: Ik zal ulieden geen stro
114 Exo 5:14 | der kinderen Israels, die Farao's aandrijvers over hen gesteld
115 Exo 5:15 | Israels, en schreeuwden tot Farao, zeggende: Waarom doet gij
116 Exo 5:20 | over stonden, toen zij van Farao uitgingen. ~
117 Exo 5:21 | hebt stinkende gemaakt voor Farao, en voor zijn knechten,
118 Exo 5:23 | van toen af, dat ik tot Farao ben ingegaan, om in Uw Naam
119 Exo 5:24 | zult gij zien, wat Ik aan Farao doen zal; want door een
120 Exo 6:10 | 10 Ga heen, spreek tot Farao, den koning van Egypte,
121 Exo 6:11 | gehoord; hoe zou mij dan Farao horen? daartoe ben ik onbesneden
122 Exo 6:12 | kinderen Israels, en aan Farao, den koning van Egypte,
123 Exo 6:26 | Dezen zijn het, die tot Farao, den koning van Egypte,
124 Exo 6:28 | ben de HEERE! spreek tot Farao, den koning van Egypte,
125 Exo 6:29 | van lippen; hoe zal dan Farao naar mij horen? ~ ~
126 Exo 7:1 | u tot een god gezet over Farao; en Aaron, uw broeder, zal
127 Exo 7:2 | Aaron, uw broeder, zal tot Farao spreken, dat hij de kinderen
128 Exo 7:3 | 3 Doch Ik zal Farao's hart verharden; en Ik
129 Exo 7:4 | 4 Farao nu zal naar ulieden niet
130 Exo 7:7 | tachtig jaar oud, toen zij tot Farao spraken. ~
131 Exo 7:9 | 9 Wanneer Farao tot ulieden spreken zal,
132 Exo 7:9 | uw staf, en werp hem voor Farao's aangezicht neder; hij
133 Exo 7:10 | ging Mozes en Aaron tot Farao henen in, en deden alzo,
134 Exo 7:10 | wierp zijn staf neder voor Farao's aangezicht, en voor het
135 Exo 7:11 | 11 Farao nu riep ook de wijzen en
136 Exo 7:13 | 13 Doch Farao's hart verstokte, zodat
137 Exo 7:14 | zeide de HEERE tot Mozes: Farao's hart is zwaar; hij weigert
138 Exo 7:15 | 15 Ga heen tot Farao in den morgenstond; zie,
139 Exo 7:20 | rivier was, voor de ogen van Farao, en voor de ogen van zijn
140 Exo 7:22 | met hun bezweringen; zodat Farao's hart verstokte, en hij
141 Exo 7:23 | 23 En Farao keerde zich om, en ging
142 Exo 8:1 | HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en zeg tot hem: Zo zegt
143 Exo 8:8 | 8 En Farao riep Mozes en Aaron, en
144 Exo 8:9 | 9 Doch Mozes zeide tot Farao: Heb de eer boven mij! Tegen
145 Exo 8:12 | ging Mozes en Aaron uit van Farao; en Mozes riep tot den HEERE,
146 Exo 8:12 | oorzake der vorsen, die Hij Farao had opgelegd. ~
147 Exo 8:15 | 15 Toen nu Farao zag, dat er verademing was,
148 Exo 8:19 | zeiden de tovenaars tot Farao: Dit is Gods vinger! Doch
149 Exo 8:19 | Dit is Gods vinger! Doch Farao's hart verstijfde, zodat
150 Exo 8:20 | vroeg op, en stel u voor Farao's aangezicht; zie, hij zal
151 Exo 8:24 | ongedierte in het huis van Farao, en in de huizen van zijn
152 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en Aaron, en zeide:
153 Exo 8:28 | 28 Toen zeide Farao: Ik zal u trekken laten,
154 Exo 8:29 | vermenging van ongedierte van Farao, van zijn knechten, en van
155 Exo 8:29 | morgen wegwijke! Alleen, dat Farao niet meer bedriegelijk handele,
156 Exo 8:30 | Toen ging Mozes uit van Farao, en bad vuriglijk tot den
157 Exo 8:31 | van ongedierte week van Farao, van zijn knechten, en van
158 Exo 8:32 | 32 Doch Farao verzwaarde zijn hart ook
159 Exo 9:1 | HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao, en spreek tot hem: Alzo
160 Exo 9:7 | 7 En Farao zond er heen, en ziet, van
161 Exo 9:7 | gestorven. Doch het hart van Farao werd verzwaard, en hij liet
162 Exo 9:8 | de hemel voor de ogen van Farao. ~
163 Exo 9:10 | den oven, en stonden voor Farao's aangezicht; en Mozes strooide
164 Exo 9:12 | Doch de HEERE verstokte Farao's hart, dat hij naar hen
165 Exo 9:13 | vroeg op, en stel u voor Farao's aangezicht, en zeg tot
166 Exo 9:20 | 20 Wie onder Farao's knechten des HEEREN woord
167 Exo 9:27 | 27 Toen schikte Farao heen, en hij riep Mozes
168 Exo 9:33 | 33 Zo ging Mozes van Farao ter stad uit, en breidde
169 Exo 9:34 | 34 Toen Farao zag, dat de regen en hagel,
170 Exo 9:35 | 35 Alzo werd Farao's hart verstokt, dat hij
171 Exo 10:1 | HEERE tot Mozes: Ga in tot Farao; want Ik heb zijn hart verzwaard,
172 Exo 10:3 | gingen Mozes en Aaron tot Farao, en zeiden tot hem: Zo zegt
173 Exo 10:6 | zich om, en ging uit van Farao. ~
174 Exo 10:7 | 7 En de knechten van Farao zeiden tot hem: Hoe lang
175 Exo 10:8 | Mozes en Aaron weder tot Farao gebracht, en hij zeide tot
176 Exo 10:11 | En men dreef hen uit van Farao's aangezicht. ~
177 Exo 10:16 | 16 Toen haastte Farao, om Mozes en Aaron te roepen,
178 Exo 10:18 | 18 En hij ging uit van Farao, en bad vuriglijk tot den
179 Exo 10:20 | Doch de HEERE verstokte Farao's hart, dat hij de kinderen
180 Exo 10:24 | 24 Toen riep Farao Mozes, en zeide: Gaat heen,
181 Exo 10:27 | Doch de HEERE verhardde Farao's hart; en hij wilde hen
182 Exo 10:28 | 28 Maar Farao zeide tot hem: Ga van mij!
183 Exo 11:1 | Ik zal nog een plaag over Farao, en over Egypte brengen,
184 Exo 11:3 | Egypteland voor de ogen van Farao's knechten, en voor de ogen
185 Exo 11:5 | Egypteland zullen sterven, van Farao's eerstgeborene af, die
186 Exo 11:8 | uitgaan. En hij ging uit van Farao in hitte des toorns. ~
187 Exo 11:9 | had tot Mozes gesproken: Farao zal naar ulieden niet horen,
188 Exo 11:10 | deze wonderen gedaan voor Farao's aangezicht; doch de HEERE
189 Exo 11:10 | doch de HEERE verhardde Farao's hart, dat hij de kinderen
190 Exo 12:29 | van den eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten
191 Exo 12:30 | 30 En Farao stond op bij nacht, hij
192 Exo 13:15 | Want het geschiedde, toen Farao zich verhardde ons te laten
193 Exo 13:17 | En het is geschied, toen Farao het volk had laten trekken,
194 Exo 14:3 | 3 Farao dan zal zeggen van de kinderen
195 Exo 14:4 | 4 En Ik zal Farao's hart verstokken, dat hij
196 Exo 14:4 | hen najage; en Ik zal aan Farao en aan al zijn heir verheerlijkt
197 Exo 14:5 | vluchtte, zo is het hart van Farao en van zijn knechten veranderd
198 Exo 14:8 | HEERE verstokte het hart van Farao, den koning van Egypte,
199 Exo 14:9 | de paarden, de wagens van Farao en zijn ruiters, en zijn
200 Exo 14:10 | 10 Als Farao nabij gekomen was, zo hieven
201 Exo 14:17 | verheerlijkt worden aan Farao en aan al zijn heir, aan
202 Exo 14:18 | verheerlijkt zal worden aan Farao, aan zijn wagenen en aan
203 Exo 14:23 | achter hen, al de paarden van Farao, zijn wagenen en zijn ruiteren,
204 Exo 14:28 | ruiters van het ganse heir van Farao, dat hen nagevolgd was in
205 Exo 15:4 | 4 Hij heeft Farao's wagenen en zijn heir in
206 Exo 15:19 | 19 Want Farao's paard, met zijn wagen,
207 Exo 18:4 | en heeft mij verlost van Farao's zwaard. ~
208 Exo 18:8 | alles, wat de HEERE aan Farao en aan de Egyptenaren gedaan
209 Exo 18:10 | der Egyptenaren, en uit Farao's hand; Die dit volk van
210 Deu 6:21 | waren dienstknechten van Farao in Egypte; maar de HEERE
211 Deu 6:22 | wonderen, in Egypte, aan Farao en aan zijn ganse huis,
212 Deu 7:8 | diensthuis, uit de hand van Farao, koning van Egypte. ~
213 Deu 7:18 | wat de HEERE, uw God, aan Farao en aan alle Egyptenaren
214 Deu 11:3 | Egypte gedaan heeft, aan Farao, den koning van Egypte,
215 Deu 29:2 | uw ogen gedaan heeft, aan Farao, en aan al zijn knechten,
216 Deu 34:11 | in Egypteland te doen aan Farao, en aan al zijn knechten,
217 1Sa 2:27 | Egypte waren, in het huis van Farao? ~
218 1Sa 6:6 | gelijk de Egyptenaars en Farao hun hart verzwaard hebben?
219 1Kon 3:1 | Salomo verzwagerde zich met Farao, den koning van Egypte;
220 1Kon 3:1 | Egypte; en nam de dochter van Farao, en bracht ze in de stad
221 1Kon 7:8 | hij voor de dochter van Farao, die Salomo tot vrouw genomen
222 1Kon 9:16| 16 Want Farao, de koning van Egypte, was
223 1Kon 9:24| 24 Doch de dochter van Farao toog van de stad Davids
224 1Kon 11:1 | benevens de dochter van Farao: Moabietische, Ammonietische,
225 1Kon 11:18| en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte,
226 1Kon 11:19| grote genade in de ogen van Farao, zodat hij hem tot een vrouw
227 1Kon 11:20| Tachpenes optoog in het huis van Farao; zodat Genubath in het huis
228 1Kon 11:20| Genubath in het huis van Farao was, onder de zonen van
229 1Kon 11:20| was, onder de zonen van Farao. ~
230 1Kon 11:21| dood was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat ik in
231 1Kon 11:22| 22 Doch Farao zeide: Maar wat ontbreekt
232 2Kon 19:7 | had, van onder de hand van Farao, den koning van Egypte;
233 2Kon 20:21| en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al
234 2Kon 25:29| 29 In zijn dagen toog Farao Necho, de koning van Egypte,
235 2Kon 25:33| 33 Doch Farao Necho liet hem binden te
236 2Kon 25:34| 34 Ook maakte Farao Necho Eljakim, den zoon
237 2Kon 25:35| dat zilver en dat goud aan Farao; doch hij schatte het land,
238 2Kon 25:35| geld naar het bevel van Farao te geven; een ieder naar
239 2Kon 25:35| het volk des lands, om aan Farao Necho te geven. ~
240 1Kro 4:18| van Bitja, de dochter van Farao, die Mered genomen had. ~
241 2Kro 9:11| Salomo nu deed de dochter van Farao opkomen uit de stad Davids,
242 Neh 9:10 | tekenen en wonderen gedaan aan Farao, en aan al zijn knechten,
243 Psa 135:9 | midden van u, o Egypte! tegen Farao en tegen al zijn knechten. ~
244 Psa 136:15 | 15 Hij heeft Farao met zijn heir gestort in
245 Hoo 1:9 | paarden aan de wagens van Farao. ~
246 Jes 19:11 | wijzen, der raadgevers van Farao, is onvernuftig geworden;
247 Jes 19:11 | gijlieden dan zeggen tot Farao; Ik ben een zoon der
248 Jes 30:2 | sterken met de macht van Farao, en om hun toevlucht te
249 Jes 30:3 | Want de sterkte van Farao zal ulieden tot schaamte
250 Jes 36:6 | en die doorboren; alzo is Farao, de koning van Egypte, al
251 Jer 25:19 | 19 Farao, den koning van Egypte,
252 Jer 37:5 | 5 En Farao's heir was uit Egypte uitgetogen;
253 Jer 37:7 | om Mij te vragen: Ziet, Farao's heir, dat u ter hulpe
254 Jer 37:11 | Jeruzalem was opgetogen, vanwege Farao's heir; ~
255 Jer 43:9 | ticheloven, die bij de deur van Farao's huis te Tachpanhes is,
256 Jer 44:30 | zegt de HEERE: Ziet, Ik zal Farao Hofra, den koning van Egypte,
257 Jer 46:2 | Egypte; tegen het heir van Farao Necho, koning van Egypte,
258 Jer 46:17 | 17 Daar riepen zij: Farao, de koning van Egypte, is
259 Jer 46:25 | menigte van No, en over Farao, en over Egypte, en over
260 Jer 46:25 | koningen, ja, over Farao, en over degenen, die op
261 Jer 47:1 | de Filistijnen; eer dat Farao Gaza sloeg. ~
262 Eze 17:17 | 17 Ook zal Farao, door een groot heir en
263 Eze 29:2 | zet uw aangezicht tegen Farao, den koning van Egypte,
264 Eze 29:3 | HEERE: Zie, Ik wil aan u, o Farao, koning van Egypte! dien
265 Eze 30:21 | Mensenkind! Ik heb den arm van Farao, den koning van Egypte,
266 Eze 30:22 | HEERE alzo: Ziet, Ik wil aan Farao, den koning van Egypte,
267 Eze 30:24 | in zijn hand geven; maar Farao's armen zal Ik verbreken,
268 Eze 30:25 | van Babel sterken, maar Farao's armen zullen daarhenen
269 Eze 31:2 | Mensenkind! zeg tot Farao, den koning van Egypte,
270 Eze 31:18 | door het zwaard. Dat is Farao, en zijn ganse menigte,
271 Eze 32:2 | hef een klaaglied op over Farao, den koning van Egypte,
272 Eze 32:31 | 31 Farao zal henlieden zien, en zich
273 Eze 32:31 | verslagenen van het zwaard van Farao en zijn ganse heir, spreekt
274 Eze 32:32 | verslagenen van het zwaard, Farao en zijn ganse menigte,
275 Rom 9:17 | Want de Schrift zegt tot Farao: Tot ditzelve heb Ik u verwekt,
276 Heb 11:24 | geweigerd een zoon van Farao's dochter genoemd te worden; ~
|