Book Chapter: Verse
1 Gen 10:14 | Casluchieten, van waar de Filistijnen uitgekomen zijn, en de Caftorieten. ~
2 Gen 20:32 | wederom naar het land der Filistijnen. ~
3 Gen 20:34 | vele dagen in het land der Filistijnen. ~ ~
4 Gen 24:1 | Abimelech, de koning der Filistijnen, naar Gerar. ~
5 Gen 24:8 | Abimelech, de koning der Filistijnen, ten venster uitkeek, en
6 Gen 24:14 | groot gezin; zodat hem de Filistijnen benijdden. ~
7 Gen 24:15 | gegraven hadden, die stopten de Filistijnen, en vulden dezelve met aarde. ~
8 Gen 24:18 | vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams dood toegestopt
9 Exo 13:17 | den weg van het land der Filistijnen, hoewel die nader was; want
10 Exo 23:31 | zee Suf tot aan de zee der Filistijnen, en van de woestijn tot
11 Joz 13:2 | overgebleven is; al de grenzen der Filistijnen en het ganse Gesuri. ~
12 Joz 13:3 | wordt; vijf vorsten der Filistijnen, de Gazatiet en Asdodiet,
13 Ric 3:3 | 3 Vijf vorsten der Filistijnen, en al de Kanaanieten, en
14 Ric 3:31 | van Anath, die sloeg de Filistijnen, zeshonderd man, met een
15 Ric 9:6 | mitsgaders de goden der Filistijnen; en zij verlieten den HEERE,
16 Ric 9:7 | verkocht hen in de hand der Filistijnen, en in de hand der kinderen
17 Ric 9:11 | kinderen Ammons, en van de Filistijnen, ~
18 Ric 12:1 | HEERE hen in de hand der Filistijnen veertig jaren. ~
19 Ric 12:5 | Israel te verlossen uit der Filistijnen hand. ~
20 Ric 13:1 | Thimnath, van de dochteren der Filistijnen, ~
21 Ric 13:2 | Thimnath, van de dochteren der Filistijnen; nu dan, neem mij die tot
22 Ric 13:3 | een vrouw te nemen van de Filistijnen, die onbesnedenen? En Simson
23 Ric 13:4 | gelegenheid zocht van de Filistijnen; want de Filistijnen heersten
24 Ric 13:4 | de Filistijnen; want de Filistijnen heersten te dier tijd over
25 Ric 14:3 | ditmaal onschuldig van de Filistijnen, wanneer ik aan hen kwaad
26 Ric 14:5 | in het staande koren der Filistijnen; en hij stak in brand zowel
27 Ric 14:6 | 6 Toen zeiden de Filistijnen: Wie heeft dit gedaan? En
28 Ric 14:6 | gegeven. Toen kwamen de Filistijnen op, en verbrandden haar
29 Ric 14:9 | 9 Toen togen de Filistijnen op, en legerden zich tegen
30 Ric 14:11 | Simson: Wist gij niet, dat de Filistijnen over ons heersen? Waarom
31 Ric 14:12 | te geven in de hand der Filistijnen. Toen zeide Simson tot hen:
32 Ric 14:14 | tot Lechi, zo juichten de Filistijnen hem tegemoet; maar de Geest
33 Ric 14:20 | Israel, in de dagen der Filistijnen, twintig jaren. ~ ~ ~
34 Ric 15:5 | Toen kwamen de vorsten der Filistijnen tot haar op, en zeiden tot
35 Ric 15:8 | brachten de vorsten der Filistijnen tot haar op zeven verse
36 Ric 15:9 | Zo zeide zij tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen verbrak
37 Ric 15:12 | daarmede, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! (De achterlage
38 Ric 15:14 | pin, en zeide tot hem: De Filistijnen over u, Simson! Toen waakte
39 Ric 15:18 | en riep de vorsten der Filistijnen, zeggende: Komt ditmaal
40 Ric 15:18 | verklaard. En de vorsten der Filistijnen kwamen tot haar op, en brachten
41 Ric 15:20 | 20 En zij zeide: De Filistijnen over u, Simson! En hij ontwaakte
42 Ric 15:21 | 21 Toen grepen hem de Filistijnen, en groeven zijn ogen uit;
43 Ric 15:23 | verzamelden zich de vorsten der Filistijnen, om hun god Dagon een groot
44 Ric 15:27 | waren daar alle vorsten der Filistijnen; en op het dak waren omtrent
45 Ric 15:28 | voor mijn twee ogen aan de Filistijnen wreke. ~
46 Ric 15:30 | Mijn ziel sterve met de Filistijnen; en hij boog zich met kracht,
47 1Sa 4:1 | En Israel toog uit, den Filistijnen tegemoet, ten strijde, en
48 1Sa 4:1 | bij Eben-Haezer, maar de Filistijnen legerden zich bij Afek. ~
49 1Sa 4:2 | 2 En de Filistijnen stelden zich in slagorden,
50 1Sa 4:2 | zo werd Israel voor der Filistijnen aangezicht geslagen; want
51 1Sa 4:3 | voor het aangezicht der Filistijnen? Laat ons van Silo tot ons
52 1Sa 4:6 | 6 Als nu de Filistijnen de stem van het juichen
53 1Sa 4:7 | 7 Daarom vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is
54 1Sa 4:9 | sterk, en weest mannen, gij Filistijnen, opdat gij de Hebreen niet
55 1Sa 4:10 | 10 Toen streden de Filistijnen, en Israel werd geslagen,
56 1Sa 4:17 | voor het aangezicht der Filistijnen, en er is ook een grote
57 1Sa 5:1 | 1 De Filistijnen nu namen de ark Gods, en
58 1Sa 5:2 | 2 En de Filistijnen namen de ark Gods, en zij
59 1Sa 5:8 | tot zich al de vorsten der Filistijnen, en zij zeiden: Wat zullen
60 1Sa 5:11 | vergaderden al de vorsten der Filistijnen, en zeiden: Zendt de ark
61 1Sa 6:1 | maanden in het land der Filistijnen geweest was, ~
62 1Sa 6:2 | 2 Zo riepen de Filistijnen de priesters en de waarzeggers,
63 1Sa 6:4 | getal van de vorsten der Filistijnen; want het is enerlei plaag
64 1Sa 6:12 | linkerhand; en de vorsten der Filistijnen gingen achter dezelve tot
65 1Sa 6:16 | als de vijf vorsten der Filistijnen zulks gezien hadden, zo
66 1Sa 6:17 | de gouden spenen, die de Filistijnen aan den HEERE ten schuldoffer
67 1Sa 6:18 | getal van alle steden der Filistijnen, onder de vijf vorsten,
68 1Sa 6:21 | Kirjath-Jearim, zeggende: De Filistijnen hebben de ark des HEEREN
69 1Sa 7:3 | zal Hij u uit de hand der Filistijnen rukken. ~
70 1Sa 7:7 | 7 Toen de Filistijnen hoorden, dat de kinderen
71 1Sa 7:7 | zo kwamen de oversten der Filistijnen op tegen Israel. Als de
72 1Sa 7:7 | voor het aangezicht der Filistijnen. ~
73 1Sa 7:8 | verlosse uit de hand der Filistijnen. ~
74 1Sa 7:10 | brandoffer offerde, zo kwamen de Filistijnen aan ten strijde tegen Israel;
75 1Sa 7:10 | een groten donder over de Filistijnen, en Hij verschrikte hen,
76 1Sa 7:11 | Mizpa, en vervolgden de Filistijnen, en zij sloegen hen tot
77 1Sa 7:13 | 13 Alzo werden de Filistijnen vernederd, en kwamen niet
78 1Sa 7:13 | des HEEREN was tegen de Filistijnen al de dagen van Samuel. ~
79 1Sa 7:14 | 14 En de steden, welke de Filistijnen van Israel genomen hadden
80 1Sa 7:14 | landpale uit de hand der Filistijnen; en er was vrede tussen
81 1Sa 9:16 | Mijn volk verlossen uit der Filistijnen hand, want Ik heb Mijn volk
82 1Sa 10:5 | den heuvel Gods, waar der Filistijnen bezettingen zijn; en het
83 1Sa 12:9 | Hazor, en in de hand der Filistijnen, en in de hand van den koning
84 1Sa 13:3 | Jonathan sloeg de bezetting der Filistijnen, die te Geba was, hetwelk
85 1Sa 13:3 | te Geba was, hetwelk de Filistijnen hoorden. Daarom blies Saul
86 1Sa 13:4 | Saul heeft de bezetting der Filistijnen geslagen, en ook is Israel
87 1Sa 13:4 | stinkende geworden bij de Filistijnen. Toen werd het volk samengeroepen
88 1Sa 13:5 | 5 En de Filistijnen werden verzameld om te strijden
89 1Sa 13:11 | dagen niet kwaamt, en de Filistijnen te Michmas vergaderd waren, ~
90 1Sa 13:12 | Zo zeide ik: Nu zullen de Filistijnen tot mij afkomen te Gilgal,
91 1Sa 13:16 | Gibea-Benjamins; maar de Filistijnen waren te Michmas gelegerd. ~
92 1Sa 13:17 | gingen uit het leger der Filistijnen, in drie hopen; de ene hoop
93 1Sa 13:19 | land van Israel; want de Filistijnen hadden gezegd: Opdat de
94 1Sa 13:20 | moest gans Israel tot de Filistijnen aftrekken, opdat een iegelijk
95 1Sa 13:23 | 23 En der Filistijnen leger toog naar den doortocht
96 1Sa 14:1 | ons tot de bezetting der Filistijnen overgaan, welke aan gene
97 1Sa 14:4 | zocht door te gaan tot der Filistijnen bezetting, een scherpte
98 1Sa 14:11 | zij beiden zich aan der Filistijnen bezetting ontdekten, zo
99 1Sa 14:11 | ontdekten, zo zeiden de Filistijnen: Ziet, de Hebreen zijn uit
100 1Sa 14:19 | het rumoer, hetwelk in der Filistijnen leger was, zeer toenam en
101 1Sa 14:21 | waren ook Hebreen bij de Filistijnen, als eertijds, die met hen
102 1Sa 14:22 | Efraim, hoorden, dat de Filistijnen vluchtten, zo kleefden zij
103 1Sa 14:30 | niet groot geweest over de Filistijnen. ~
104 1Sa 14:31 | sloegen te dien dage de Filistijnen van Michmas tot Ajalon;
105 1Sa 14:36 | Saul: Laat ons aftrekken de Filistijnen na, bij nacht, en laat ons
106 1Sa 14:37 | God: Zal ik aftrekken de Filistijnen na? Zult Gij ze in de hand
107 1Sa 14:46 | nu toog op van achter de Filistijnen, en de Filistijnen trokken
108 1Sa 14:46 | achter de Filistijnen, en de Filistijnen trokken aan hun plaats. ~
109 1Sa 14:47 | koningen van Zoba, en tegen de Filistijnen; en overal, waar hij zich
110 1Sa 14:52 | een sterke krijg tegen de Filistijnen al de dagen van Saul; daarom
111 1Sa 17:1 | 1 En de Filistijnen verzamelden hun heir ten
112 1Sa 17:2 | stelden de slagorde tegen de Filistijnen aan.
113 1Sa 17:3 | 3 De Filistijnen nu stonden aan een berg
114 1Sa 17:4 | kampvechter uit, uit het leger der Filistijnen; zijn naam was Goliath,
115 1Sa 17:19 | bij het eikendal met de Filistijnen strijdende. ~
116 1Sa 17:21 | 21 En de Israelieten en Filistijnen stelden slagorde tegen slagorde. ~
117 1Sa 17:23 | van Gath, uit het heir der Filistijnen, en hij sprak achtervolgens
118 1Sa 17:46 | de dode lichamen van der Filistijnen leger dezen dag aan de vogelen
119 1Sa 17:51 | hoofd daarmede af. Toen de Filistijnen zagen, dat hun geweldigste
120 1Sa 17:52 | juichten, en vervolgden de Filistijnen, tot daar men komt aan de
121 1Sa 17:52 | Ekron; en de verwonden der Filistijnen vielen op den weg van Saaraim,
122 1Sa 17:53 | van het hittig najagen der Filistijnen, en zij beroofden hun legers. ~
123 1Sa 18:6 | wederkeerde van het slaan der Filistijnen, dat de vrouwen uitgingen
124 1Sa 18:17 | zij, maar dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. ~
125 1Sa 18:21 | zij, en dat de hand der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide
126 1Sa 18:25 | aan honderd voorhuiden der Filistijnen, opdat men zich wreke aan
127 1Sa 18:25 | vellen door de hand der Filistijnen. ~
128 1Sa 18:27 | en zij sloegen onder de Filistijnen tweehonderd mannen, en David
129 1Sa 18:30 | 30 Als de vorsten der Filistijnen uittogen, zo geschiedde
130 1Sa 19:8 | uit, en streed tegen de Filistijnen, en hij sloeg hen met een
131 1Sa 23:1 | David, zeggende: Zie, de Filistijnen strijden tegen Kehila, en
132 1Sa 23:2 | Zal ik heengaan en deze Filistijnen slaan? En de HEERE zeide
133 1Sa 23:2 | Ga heen, en gij zult de Filistijnen slaan en Kehila verlossen. ~
134 1Sa 23:3 | wij naar Kehila tegen der Filistijnen slagorden gaan zullen. ~
135 1Sa 23:4 | Kehila; want Ik geef de Filistijnen in uw hand. ~
136 1Sa 23:5 | en hij streed tegen de Filistijnen, en dreef hun vee weg, en
137 1Sa 23:27 | Haast u, en kom, want de Filistijnen zijn in het land gevallen. ~
138 1Sa 23:28 | te jagen, en hij toog den Filistijnen tegemoet; daarom noemde
139 1Sa 24:2 | wedergekeerd was van achter de Filistijnen, zo gaf men hem te kennen,
140 1Sa 27:1 | ontkome in het land der Filistijnen, opdat Saul van mij de hoop
141 1Sa 27:7 | die David in het land der Filistijnen woonde, was een jaar en
142 1Sa 27:11 | de dagen, die hij in der Filistijnen land gewoond heeft. ~
143 1Sa 28:1 | geschiedde in die dagen, als de Filistijnen hun legers vergaderden tot
144 1Sa 28:4 | 4 En de Filistijnen kwamen en vergaderden zich,
145 1Sa 28:5 | Toen Saul het leger der Filistijnen zag, zo vreesde hij, en
146 1Sa 28:15 | zeer beangstigd, want de Filistijnen krijgen tegen mij, en God
147 1Sa 28:19 | Israel met u in de hand der Filistijnen geven, en morgen zult gij
148 1Sa 28:19 | van Israel in de hand der Filistijnen geven. ~
149 1Sa 29:1 | 1 De Filistijnen nu hadden al hun legers
150 1Sa 29:2 | 2 En de vorsten der Filistijnen togen daarheen met honderden,
151 1Sa 29:3 | Toen zeiden de oversten der Filistijnen: Wat zullen deze Hebreen?
152 1Sa 29:3 | Achis tot de oversten der Filistijnen: Is deze niet David, de
153 1Sa 29:4 | 4 Doch de oversten der Filistijnen werden zeer toornig op hem,
154 1Sa 29:4 | hem, en de oversten der Filistijnen zeiden tot hem: Doe den
155 1Sa 29:7 | ogen van de vorsten der Filistijnen. ~
156 1Sa 29:9 | Gods; maar de oversten der Filistijnen hebben gezegd: Laat hem
157 1Sa 29:11 | te keren in het land der Filistijnen; de Filistijnen daarentegen
158 1Sa 29:11 | land der Filistijnen; de Filistijnen daarentegen togen op naar
159 1Sa 30:16 | hadden uit het land der Filistijnen, en uit het land van Juda. ~
160 1Sa 31:1 | 1 De Filistijnen dan steden tegen Israel;
161 1Sa 31:1 | voor het aangezicht der Filistijnen, en vielen verslagen op
162 1Sa 31:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht op Saul en
163 1Sa 31:2 | Saul en zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab,
164 1Sa 31:7 | zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
165 1Sa 31:8 | des anderen daags, als de Filistijnen kwamen, om de verslagenen
166 1Sa 31:9 | en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om te boodschappen
167 1Sa 31:11 | daarvan hoorden, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden; ~
168 2Sa 1:20 | Askelon; opdat de dochters der Filistijnen zich niet verblijden, opdat
169 2Sa 3:14 | met honderd voorhuiden der Filistijnen ondertrouwd heb. ~
170 2Sa 3:18 | verlossen van de hand der Filistijnen, en van de hand van al hun
171 2Sa 5:17 | 17 Als nu de Filistijnen hoorden, dat zij David ten
172 2Sa 5:17 | gezalfd hadden, zo togen alle Filistijnen op om David te zoeken; en
173 2Sa 5:18 | 18 En de Filistijnen kwamen en verspreidden zich
174 2Sa 5:19 | Zal ik optrekken tegen de Filistijnen? Zult Gij ze in mijn hand
175 2Sa 5:19 | Trek op, want Ik zal de Filistijnen zekerlijk in uw hand geven. ~
176 2Sa 5:22 | 22 Daarna togen de Filistijnen weder op; en zij verspreidden
177 2Sa 5:24 | uitgegaan, om het heirleger der Filistijnen te slaan. ~
178 2Sa 5:25 | geboden had; en hij sloeg de Filistijnen van Geba af, totdat gij
179 2Sa 8:1 | geschiedde daarna, dat David de Filistijnen sloeg, en bracht hen ten
180 2Sa 8:1 | David nam Meteg-Amma uit der Filistijnen hand. ~
181 2Sa 8:12 | kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van Amalek, en van den
182 2Sa 19:9 | bevrijd van de hand der Filistijnen, en nu is hij uit het land
183 2Sa 21:12 | straat Beth-San, alwaar de Filistijnen ze hadden opgehangen, ten
184 2Sa 21:12 | opgehangen, ten dage als de Filistijnen Saul sloegen op Gilboa. ~
185 2Sa 21:15 | 15 Voorts hadden de Filistijnen nog een krijg tegen Israel.
186 2Sa 21:15 | hem, en streden tegen de Filistijnen, dat David moede werd. ~
187 2Sa 21:18 | krijg was te Gob tegen de Filistijnen. Toen sloeg Sibbechai, de
188 2Sa 21:19 | een krijg te Gob tegen de Filistijnen; en Elhanan, de zoon van
189 2Sa 23:9 | helden met David, toen zij de Filistijnen beschimpten, die aldaar
190 2Sa 23:10 | stond op, en sloeg onder de Filistijnen, totdat zijn hand moede
191 2Sa 23:11 | Age, de Harariet. Toen de Filistijnen verzameld waren in een dorp,
192 2Sa 23:11 | voor het aangezicht der Filistijnen vluchtte; ~
193 2Sa 23:12 | verloste dat, en sloeg de Filistijnen; en de HEERE wrocht een
194 2Sa 23:13 | Adullam; en de hoop der Filistijnen had zich gelegerd in het
195 2Sa 23:14 | vesting; en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~
196 2Sa 23:16 | helden door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems
197 1Kon 4:21| rivier tot het land der Filistijnen, en tot aan de landpale
198 1Kon 15:27| te Gibbethon, hetwelk der Filistijnen is, als Nadab en gans Israel
199 1Kon 16:15| tegen Gibbethon, dat der Filistijnen is. ~
200 2Kon 8:2 | verkeerd in het land der Filistijnen, zeven jaren. ~
201 2Kon 8:3 | de vrouw uit het land der Filistijnen wederkeerde; en zij ging
202 2Kon 20:8 | 8 Hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe, en haar landpalen,
203 1Kro 1:12| Casluchieten, (van welke de Filistijnen zijn voortgekomen) en de
204 1Kro 10:1 | 1 En de Filistijnen streden tegen Israel, en
205 1Kro 10:1 | voor het aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen
206 1Kro 10:2 | 2 En de Filistijnen hielden dicht achter Saul
207 1Kro 10:2 | achter zijn zonen; en de Filistijnen sloegen Jonathan, en Abinadab,
208 1Kro 10:7 | zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen en woonden daarin. ~
209 1Kro 10:8 | des anderen daags, als de Filistijnen kwamen om de verslagenen
210 1Kro 10:9 | en zij zonden ze in der Filistijnen land rondom, om dit te boodschappen
211 1Kro 10:11| Gilead hoorde alles, wat de Filistijnen Saul gedaan hadden, ~
212 1Kro 11:13| David te Pas-Dammim, als de Filistijnen daar ten strijde vergaderd
213 1Kro 11:13| voor het aangezicht der Filistijnen vlood; ~
214 1Kro 11:14| beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen; en de HEERE verloste hen
215 1Kro 11:15| Adullam; en het leger der Filistijnen had zich gelegerd in het
216 1Kro 11:16| vesting en de bezetting der Filistijnen was toen te Bethlehem. ~
217 1Kro 11:18| drie door het leger der Filistijnen, en putten water uit Bethlehems
218 1Kro 12:19| tot David, toen hij met de Filistijnen kwam, om tegen Saul te strijden,
219 1Kro 12:19| hielpen; want de vorsten der Filistijnen verlieten hem met raad,
220 1Kro 14:8 | 8 Toen de Filistijnen hoorden, dat David tot koning
221 1Kro 14:8 | ganse Israel, zo togen al de Filistijnen op om David te zoeken. Toen
222 1Kro 14:9 | 9 Toen de Filistijnen kwamen, zo spreidden zij
223 1Kro 14:10| Zal ik optrekken tegen de Filistijnen, en zult Gij hen in mijn
224 1Kro 14:13| 13 Doch de Filistijnen voeren nog voort, en zij
225 1Kro 14:15| uitgegaan zijn, om het leger der Filistijnen te slaan. ~
226 1Kro 14:16| zij sloegen het heir der Filistijnen van Gibeon af tot aan Gezer. ~
227 1Kro 18:1 | nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en hen ten onderbracht;
228 1Kro 18:1 | onderhorige plaatsen, uit der Filistijnen hand. ~
229 1Kro 18:11| kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~
230 1Kro 19:1 | nu na dezen, dat David de Filistijnen sloeg, en hen ten onderbracht;
231 1Kro 19:1 | onderhorige plaatsen, uit der Filistijnen hand. ~
232 1Kro 19:11| kinderen Ammons, en van de Filistijnen, en van de Amalekieten. ~
233 1Kro 21:4 | daarna, als de krijg met de Filistijnen te Gezer opstond, toen sloeg
234 1Kro 21:5 | er nog een krijg tegen de Filistijnen, en Elhanan, de zoon van
235 2Kro 10:26| rivier tot aan het land der Filistijnen, en tot aan de landpale
236 2Kro 18:11| 11 En van de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken
237 2Kro 22:16| tegen Joram den geest der Filistijnen en der Arabieren, die aan
238 2Kro 22:36| tegen Joram den geest der Filistijnen en der Arabieren, die aan
239 2Kro 26:6 | uit, en krijgde tegen de Filistijnen, en brak den muur van Gath,
240 2Kro 26:6 | steden in Asdod, en onder de Filistijnen. ~
241 2Kro 26:7 | En God hielp hem tegen de Filistijnen, en tegen de Arabieren,
242 2Kro 28:18| 18 Daartoe waren de Filistijnen in de steden der laagte
243 Psa 56:1 | Jonath Elem Rechokim; als de Filistijnen hem gegrepen hadden te Gath. ~
244 Jes 2:6 | zijn guichelaars gelijk de Filistijnen, en aan de kinderen
245 Jes 9:11 | Syriers van voren, en de Filistijnen van achteren, dat zij Israel
246 Jes 11:14 | Maar zij zullen den Filistijnen op den schouder vliegen
247 Jer 25:20 | en allen koningen van der Filistijnen land, en Askelon, en Gaza,
248 Jer 47:1 | Jeremia geschiedde, tegen de Filistijnen; eer dat Farao Gaza sloeg. ~
249 Jer 47:4 | dag, die er komt om alle Filistijnen te verstoren, om Tyrus en
250 Jer 47:4 | snijden; want de HEERE zal de Filistijnen, het overblijfsel des
251 Eze 16:27 | haten, der dochteren der Filistijnen, die vanwege uw schandelijken
252 Eze 16:57 | waren, de dochteren der Filistijnen, die u verachten van
253 Eze 25:15 | de Heere HEERE: Omdat de Filistijnen door wraak gehandeld hebben,
254 Eze 25:16 | strek Mijn hand uit tegen de Filistijnen, en zal de Cherethieten
255 Amos 1:8 | en het overblijfsel der Filistijnen zal vergaan, zegt de
256 Amos 6:2 | en trekt af naar Gath der Filistijnen; of zij beter zijn dan deze
257 Amos 9:7 | opgevoerd uit Egypteland, en de Filistijnen uit Kafthor, en de Syriers
258 Oba 1:19 | van de laagte zullen de Filistijnen erfelijk bezitten; ja, zij
259 Zep 2:5 | ulieden zijn, gij Kanaan, der Filistijnen land! en Ik zal u verdoen,
260 Zac 9:6 | Ik zal den hoogmoed der Filistijnen uitroeien. ~
|