1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527
Book Chapter: Verse
2501 Ric 8:51 | 51 Doch er was een sterke toren in het midden
2502 Ric 8:53 | 53 Maar een vrouw wierp een stuk van
2503 Ric 8:53 | 53 Maar een vrouw wierp een stuk van een molensteen
2504 Ric 8:53 | vrouw wierp een stuk van een molensteen op Abimelechs
2505 Ric 8:54 | zij niet van mij zeggen: Een vrouw heeft hem gedood.
2506 Ric 8:55 | dood was, zo gingen zij een iegelijk naar zijn plaats. ~
2507 Ric 9:1 | Israel te behouden, Thola, een zoon van Pua, zoon van Dodo,
2508 Ric 9:1 | van Pua, zoon van Dodo, een man van Issaschar; en hij
2509 Ric 9:18 | oversten van Gilead, de een tot den ander: Wie is de
2510 Ric 9:18 | kinderen Ammons? die zal tot een hoofd zijn over alle inwoners
2511 Ric 10:1 | Jeftha nu, de Gileadiet, was een strijdbaar held, maar hij
2512 Ric 10:1 | strijdbaar held, maar hij was een hoerekind; doch Gilead had
2513 Ric 10:2 | niet erven, want gij zijt een zoon van een andere vrouw. ~
2514 Ric 10:2 | want gij zijt een zoon van een andere vrouw. ~
2515 Ric 10:6 | Jeftha: Kom, en wees ons tot een overste, opdat wij strijden
2516 Ric 10:8 | strijdt; en gij zult ons tot een hoofd zijn, over alle inwoners
2517 Ric 10:9 | geven zal, zal ik u dan tot een hoofd zijn? ~
2518 Ric 10:11 | het volk stelde hem tot een hoofd en overste over zich.
2519 Ric 10:30 | Jeftha beloofde den HEERE een gelofte, en zeide: Indien
2520 Ric 10:33 | tot aan Abel-Keramim, met een zeer groten slag. Alzo werden
2521 Ric 10:34 | reien. Zij nu was alleen, een enig kind; hij had uit zich
2522 Ric 10:39 | bekend. Voorts werd het een gewoonheid in Israel, ~
2523 Ric 11:5 | Gilead tot hem: Zijt gij een Efraimiet? wanneer hij zeide:
2524 Ric 11:13 | hem richtte Israel Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet. ~
2525 Ric 11:15 | 15 Toen stierf Abdon, een zoon van Hillel, de Pirhathoniet;
2526 Ric 12:2 | 2 En er was een man van Zora, uit het geslacht
2527 Ric 12:2 | Zora, uit het geslacht van een Daniet, wiens naam was Manoach;
2528 Ric 12:3 | 3 En een Engel des HEEREN verscheen
2529 Ric 12:3 | zult zwanger worden, en een zoon baren. ~
2530 Ric 12:5 | zult zwanger worden, en een zoon baren, op wiens hoofd
2531 Ric 12:5 | komen; want dat knechtje zal een Nazireer Gods zijn, van
2532 Ric 12:6 | haar man, zeggende: Er kwam een Man Gods tot mij, Wiens
2533 Ric 12:6 | was als het aangezicht van een Engel Gods, zeer vreselijk;
2534 Ric 12:7 | zult zwanger worden, en een zoon baren; zo drink nu
2535 Ric 12:7 | onreins; want dat knechtje zal een Nazireer Gods zijn, van
2536 Ric 12:15 | ons U toch ophouden, en een geitenbokje voor Uw aangezicht
2537 Ric 12:16 | niet eten; en indien gij een brandoffer zult doen, dat
2538 Ric 12:16 | Manoach wist niet, dat het een Engel des HEEREN was. ~
2539 Ric 12:19 | 19 Toen nam Manoach een geitenbokje, en het spijsoffer,
2540 Ric 12:21 | bekende Manoach, dat het een Engel des HEEREN was. ~
2541 Ric 12:24 | Daarna baarde deze vrouw een zoon, en zij noemde zijn
2542 Ric 13:1 | Thimnath, en gezien hebbende een vrouw te Thimnath, van de
2543 Ric 13:2 | kennen, en zeide: Ik heb een vrouw gezien te Thimnath,
2544 Ric 13:2 | nu dan, neem mij die tot een vrouw. ~
2545 Ric 13:3 | volk, dat gij heengaat, om een vrouw te nemen van de Filistijnen,
2546 Ric 13:5 | van Thimnath, ziet daar, een jonge leeuw, brullende hem
2547 Ric 13:6 | over hem, dat hij hem van een scheurde, gelijk men een
2548 Ric 13:6 | een scheurde, gelijk men een bokje van een scheurt, en
2549 Ric 13:6 | gelijk men een bokje van een scheurt, en er was niets
2550 Ric 13:8 | leeuw te bezien, en ziet, een bijenzwerm was in het lichaam
2551 Ric 13:10 | zo maakte Simson aldaar een bruiloft, want alzo plachten
2552 Ric 13:12 | tot hen: Ik zal nu ulieden een raadsel te raden geven;
2553 Ric 13:16 | den kinderen mijns volks een raadsel te raden gegeven,
2554 Ric 13:18 | honig? en wat is sterker dan een leeuw? En hij zeide tot
2555 Ric 14:1 | zijn huisvrouw bezocht met een geitenbokje, en hij zeide:
2556 Ric 14:4 | staart aan staart, en deed een fakkel tussen twee staarten
2557 Ric 14:8 | schenkel en de heup, met een groten slag; en hij ging
2558 Ric 14:15 | 15 En hij vond een vochtig ezelskinnebakken,
2559 Ric 14:16 | 16 Toen zeide Simson: Met een ezelskinnebakken, een hoop,
2560 Ric 14:16 | Met een ezelskinnebakken, een hoop, twee hopen, met een
2561 Ric 14:16 | een hoop, twee hopen, met een ezelskinnebakken heb ik
2562 Ric 15:1 | Gaza; en hij zag aldaar een vrouw, die een hoer was;
2563 Ric 15:1 | zag aldaar een vrouw, die een hoer was; en hij ging tot
2564 Ric 15:4 | geschiedde daarna, dat hij een vrouw lief kreeg, aan de
2565 Ric 15:5 | zo zullen wij u geven, een iegelijk, duizend en honderd
2566 Ric 15:7 | zwak worden, en wezen als een ander mens. ~
2567 Ric 15:9 | achterlage nu zat bij haar in een kamer. Zo zeide zij tot
2568 Ric 15:9 | hij de zelen, gelijk als een snoertje van grof vlas verbroken
2569 Ric 15:11 | zwak worden, en wezen als een ander mens. ~
2570 Ric 15:12 | achterlage nu was zittende in een kamer.) Toen verbrak hij
2571 Ric 15:12 | hij ze van zijn armen als een draad. ~
2572 Ric 15:13 | mijns hoofds vlochtet aan een weversboom. ~
2573 Ric 15:14 | En zij maakte ze vast met een pin, en zeide tot hem: De
2574 Ric 15:17 | zeide tot haar: Er is nooit een scheermes op mijn hoofd
2575 Ric 15:17 | hoofd gekomen, want ik ben een Nazireer Gods van mijn moeders
2576 Ric 15:19 | op haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven
2577 Ric 15:23 | Filistijnen, om hun god Dagon een groot offer te offeren,
2578 Ric 15:28 | ditmaal, o God! dat ik mij met een wrake voor mijn twee ogen
2579 Ric 16:1 | 1 En er was een man van het gebergte van
2580 Ric 16:3 | hand, voor mijn zoon, om een gesneden beeld en een gegoten
2581 Ric 16:3 | om een gesneden beeld en een gegoten beeld te maken;
2582 Ric 16:4 | goudsmid, die maakte daarvan een gesneden beeld en een gegoten
2583 Ric 16:4 | daarvan een gesneden beeld en een gegoten beeld; dat was in
2584 Ric 16:5 | 5 En de man Micha had een godshuis; en hij maakte
2585 Ric 16:5 | godshuis; en hij maakte een efod, en terafim, en vulde
2586 Ric 16:5 | terafim, en vulde de hand van een uit zijn zonen, dat hij
2587 Ric 16:5 | zijn zonen, dat hij hem tot een priester ware. ~
2588 Ric 16:6 | er geen koning in Israel; een iegelijk deed, wat recht
2589 Ric 16:7 | 7 Nu was er een jongeling van Bethlehem-Juda,
2590 Ric 16:7 | geslacht van Juda; deze was een Leviet, en verkeerde aldaar
2591 Ric 16:9 | hij zeide tot hem: Ik ben een Leviet, van Bethlehem-Juda,
2592 Ric 16:10 | bij mij, en wees mij tot een vader en tot een priester;
2593 Ric 16:10 | mij tot een vader en tot een priester; en ik zal u jaarlijks
2594 Ric 16:11 | de jongeling was hem als een van zijn zonen. ~
2595 Ric 16:12 | Leviet, dat hij hem tot een priester wierd; alzo was
2596 Ric 16:13 | omdat ik dezen Leviet tot een priester heb. ~ ~ ~
2597 Ric 17:1 | stam der Danieten voor zich een erfenis om te wonen; want
2598 Ric 17:4 | gehuurd, en ik ben hem tot een priester. ~
2599 Ric 17:10 | komt, zo zult gij komen tot een zorgeloos volk, en dat land
2600 Ric 17:10 | het in uw hand gegeven; een plaats, alwaar geen gebrek
2601 Ric 17:14 | gijlieden ook, dat in die huizen een efod is, en terafim, en
2602 Ric 17:14 | efod is, en terafim, en een gesneden en een gegoten
2603 Ric 17:14 | terafim, en een gesneden en een gegoten beeld? Zo weet nu,
2604 Ric 17:19 | met ons, en wees ons tot een vader en tot een priester!
2605 Ric 17:19 | ons tot een vader en tot een priester! Is het beter,
2606 Ric 17:19 | priester! Is het beter, dat gij een priester zijt voor het huis
2607 Ric 17:19 | priester zijt voor het huis van een man, of dat gij een priester
2608 Ric 17:19 | van een man, of dat gij een priester zijt voor een stam,
2609 Ric 17:19 | gij een priester zijt voor een stam, en een geslacht in
2610 Ric 17:19 | priester zijt voor een stam, en een geslacht in Israel? ~
2611 Ric 17:27 | en kwamen te Lais, tot een stil en zeker volk, en sloegen
2612 Ric 18:1 | koning was in Israel, dat er een Levietisch man was, verkerende
2613 Ric 18:1 | gebergte van Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf, nam
2614 Ric 18:1 | Efraim, die zich een vrouw, een bijwijf, nam van Bethlehem-Juda. ~
2615 Ric 18:3 | zijn jongen was bij hem, en een paar ezels. En zij bracht
2616 Ric 18:5 | schoonzoon: Sterk uw hart met een bete broods, en daarna zult
2617 Ric 18:12 | herwaarts niet wijken tot een vreemde stad, die niet is
2618 Ric 18:13 | jongen: Ga voort, dat wij tot een van die plaatsen naderen,
2619 Ric 18:15 | inkwam, zat hij neder in een straat der stad, want er
2620 Ric 18:16 | 16 En ziet, een oud man kwam van zijn werk
2621 Ric 18:24 | doet aan dezen man zulk een dwaas ding niet. ~
2622 Ric 18:29 | zijn huis kwam, zo nam hij een mes, en greep zijn bijwijf,
2623 Ric 19:1 | vergadering verzamelde zich, als een enig man, van Dan af tot
2624 Ric 19:6 | erfenis van Israel, omdat zij een schandelijke daad en dwaasheid
2625 Ric 19:8 | zich al het volk op, als een enig man, zeggende: Wij
2626 Ric 19:8 | zeggende: Wij zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent, noch
2627 Ric 19:8 | zijn tent, noch wijken, een ieder naar zijn huis. ~
2628 Ric 19:11 | deze stad, verbonden als een enig man. ~
2629 Ric 19:12 | Benjamin, zeggende: Wat voor een kwaad is dit, dat onder
2630 Ric 19:16 | deze allen slingerden met een steen op een haar, dat het
2631 Ric 19:16 | slingerden met een steen op een haar, dat het hun niet miste. ~
2632 Ric 19:31 | op de straten, waarvan de een opgaat naar het huis Gods,
2633 Ric 19:38 | mannen van Israel hadden een bestemde tijd met de achterlage,
2634 Ric 19:38 | achterlage, wanneer zij een grote verheffing van rook
2635 Ric 19:40 | te gaan van de stad, als een pilaar van rook; als nu
2636 Ric 19:45 | van Rimmon; maar zij deden een nalezing onder hen op de
2637 Ric 20:3 | in Israel, dat er heden een stam van Israel gemist wordt? ~
2638 Ric 20:4 | opmaakte, en bouwde aldaar een altaar; en zij offerden
2639 Ric 20:5 | tot den HEERE? Want er was een grote eed geschied aangaande
2640 Ric 20:6 | en zij zeiden: Heden is een stam van Israel afgesneden. ~
2641 Ric 20:15 | Benjamin, omdat de HEERE een scheur gemaakt had in de
2642 Ric 20:18 | zij, die de Benjaminieten een vrouw geeft! ~
2643 Ric 20:19 | zeiden zij: Ziet, er is een feest des HEEREN te Silo,
2644 Ric 20:21 | wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn huisvrouw, uit
2645 Ric 20:22 | wij geen huisvrouw voor een ieder van hen in deze krijg
2646 Ric 20:24 | Israels te dier tijd van daar, een iegelijk naar zijn stam
2647 Ric 20:24 | togen zij uit van daar, een iegelijk naar zijn erfenis. ~
2648 Ric 20:25 | er geen koning in Israel; een iegelijk deed, wat recht
2649 Rut 1:1 | het land was; daarom toog een man van Bethlehem-Juda,
2650 Rut 1:8 | Gaat heen, keert weder, een iegelijk tot het huis van
2651 Rut 1:9 | u, dat gij ruste vindt, een iegelijk in het huis van
2652 Rut 1:12 | heen; want ik ben te oud om een man te hebben. Wanneer ik
2653 Rut 1:12 | of ik ook in dezen nacht een man had, ja, ook zonen baarde; ~
2654 Rut 2:1 | 1 Naomi nu had een bloedvriend van haar man,
2655 Rut 2:1 | bloedvriend van haar man, een man, geweldig van vermogen,
2656 Rut 2:3 | haar viel bij geval voor, een deel van het veld van Boaz,
2657 Rut 2:8 | dochter? Ga niet, om in een ander veld op te lezen;
2658 Rut 2:10 | dat gij mij kent, daar ik een vreemde ben? ~
2659 Rut 2:11 | en zijt heengegaan tot een volk, dat gij van te voren
2660 Rut 2:13 | hoewel ik niet ben, gelijk een uwer dienstmaagden. ~
2661 Rut 2:17 | had, en het was omtrent een efa gerst. ~
2662 Rut 2:20 | ons nabestaande; hij is een van onze lossers. ~
2663 Rut 2:22 | zij u niet tegenvallen in een ander veld. ~
2664 Rut 3:7 | liggen aan het uiterste van een koren hoop. Daarna kwam
2665 Rut 3:8 | om zich greep; en ziet, een vrouw lag aan zijn voetdeksel. ~
2666 Rut 3:11 | mijns volks weet, dat gij een deugdelijke vrouw zijt. ~
2667 Rut 3:12 | dan, wel is waar, dat ik een losser ben; maar er is nog
2668 Rut 3:12 | losser ben; maar er is nog een losser, nader dan ik. ~
2669 Rut 3:14 | zij stond op, eer dat de een den ander kennen kon; want
2670 Rut 3:14 | Het worde niet bekend, dat een vrouw op den dorsvloer gekomen
2671 Rut 4:1 | herwaarts, zet u hier, gij, zulk een! En hij week derwaarts,
2672 Rut 4:7 | 7 Nu was dit van ouds een gewoonheid in Israel, bij
2673 Rut 4:7 | zijn naaste; en dit was tot een getuigenis in Israel.
2674 Rut 4:10 | huisvrouw van Machlon, tot een vrouw, om den naam des verstorvenen
2675 Rut 4:13 | dat zij zwanger werd en een zoon baarde. ~
2676 Rut 4:14 | heeft nagelaten u heden een losser te geven; en zijn
2677 Rut 4:15 | 15 Die zal u zijn tot een verkwikker der ziel, en
2678 Rut 4:17 | de naburinnen gaven hem een naam, zeggende: Aan Naomi
2679 Rut 4:17 | zeggende: Aan Naomi is een zoon geboren; en zij noemden
2680 1Sa 1:1 | 1 Daar was een man van Ramathaim-Zofim,
2681 1Sa 1:1 | wiens naam was Elkana, een zoon van Jerocham, den zoon
2682 1Sa 1:1 | Tochu, den zoon van Zuf, een Efrathiet. ~
2683 1Sa 1:5 | 5 Maar aan Hanna gaf hij een aanzienlijk deel, want hij
2684 1Sa 1:9 | Eli, de priester, zat op een stoel bij een post van den
2685 1Sa 1:9 | priester, zat op een stoel bij een post van den tempel des
2686 1Sa 1:11 | 11 En zij beloofde een gelofte, en zeide: HEERE
2687 1Sa 1:11 | geeft aan Uw dienstmaagd een mannelijk zaad, zo zal ik
2688 1Sa 1:15 | Neen, mijn heer! ik ben een vrouw, bezwaard van geest;
2689 1Sa 1:16 | uw dienstmaagd niet voor een dochter Belials; want ik
2690 1Sa 1:20 | bevrucht werd, en baarde een zoon, en zij noemde zijn
2691 1Sa 1:24 | opwaarts, met drie varren, en een efa meels, en een fles met
2692 1Sa 1:24 | varren, en een efa meels, en een fles met wijn; en zij bracht
2693 1Sa 1:25 | 25 En zij slachtten een var; alzo brachten zij het
2694 1Sa 2:3 | zou gaan; want de HEERE is een God der wetenschappen, en
2695 1Sa 2:9 | zwijgen in duisternis; want een man vermag niet door kracht. ~
2696 1Sa 2:13 | was, dat, wanneer iemand een offerande offerde, des priesters
2697 1Sa 2:13 | terwijl het vlees kookte, met een drietandigen krauwel in
2698 1Sa 2:18 | aangezicht des HEEREN, zijnde een jongeling, omgord met den
2699 1Sa 2:19 | En zijn moeder maakte hem een kleinen rok, en bracht hem
2700 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt,
2701 1Sa 2:25 | 25 Wanneer een mens tegen een mens zondigt, zo zullen
2702 1Sa 2:25 | hem oordelen; maar wanneer een mens tegen den HEERE zondigt,
2703 1Sa 2:27 | 27 En er kwam een man Gods tot Eli, en zeide
2704 1Sa 2:32 | en er zal te genen dage een oud man in uw huis zijn. ~
2705 1Sa 2:34 | 34 Dit nu zal u een teken zijn, hetwelk over
2706 1Sa 2:34 | en Pinehas, komen zal: op een dag zullen zij beiden sterven. ~
2707 1Sa 2:35 | 35 En Ik zal Mij een getrouwen priester verwekken;
2708 1Sa 2:35 | ziel zijn zal; dien zal Ik een bestendig huis bouwen, en
2709 1Sa 2:36 | hem neder te buigen voor een stukje gelds, en een bolle
2710 1Sa 2:36 | voor een stukje gelds, en een bolle broods, en zal zeggen:
2711 1Sa 2:36 | priesterlijke bedienig, dat ik een bete broods moge eten. ~ ~ ~
2712 1Sa 3:11 | tot Samuel: Zie, Ik doe een ding in Israel, dat al wie
2713 1Sa 3:17 | Hij daartoe, indien gij een woord voor mij verbergt
2714 1Sa 3:19 | was met hem, en liet niet een van al Zijn woorden op de
2715 1Sa 3:20 | Samuel bevestigd was tot een profeet des HEEREN. ~
2716 1Sa 4:5 | juichte gans Israel met een groot gejuich, alzo dat
2717 1Sa 4:10 | geslagen, en zij vloden een iegelijk in zijn tenten;
2718 1Sa 4:10 | tenten; en er geschiedde een zeer grote nederlaag, zodat
2719 1Sa 4:12 | 12 Toen liep er een Benjaminiet uit de slagorden,
2720 1Sa 4:13 | kwam, ziet, zo zat Eli op een stoel aan de zijde van den
2721 1Sa 4:15 | 15 (Eli nu was een man van acht en negentig
2722 1Sa 4:17 | Filistijnen, en er is ook een grote nederlaag onder het
2723 1Sa 4:20 | Vrees niet, want gij hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde
2724 1Sa 5:9 | HEEREN tegen die stad met een zeer grote kwelling; want
2725 1Sa 5:11 | volk niet dode; want er was een dodelijke kwelling in de
2726 1Sa 6:3 | maar vergeldt Hem ganselijk een schuldoffer; dan zult gij
2727 1Sa 6:7 | 7 Nu dan, neemt en maakt een nieuwen wagen, en twee zogende
2728 1Sa 6:8 | schuloffer vergelden zult, in een koffertje aan haar zijde;
2729 1Sa 6:9 | geraakt heeft; het is ons een toeval geweest. ~
2730 1Sa 6:12 | den weg naar Beth-Semes op een straat; zij gingen steeds
2731 1Sa 6:14 | daar staande; en daar was een grote steen, en zij kloofden
2732 1Sa 6:17 | vergolden hebben: Voor Asdod een voor Gaza een, voor Askelot
2733 1Sa 6:17 | Voor Asdod een voor Gaza een, voor Askelot een, voor
2734 1Sa 6:17 | voor Gaza een, voor Askelot een, voor Gath een, voor Ekron
2735 1Sa 6:17 | voor Askelot een, voor Gath een, voor Ekron een. ~
2736 1Sa 6:17 | voor Gath een, voor Ekron een. ~
2737 1Sa 6:19 | volk rouw, omdat de HEERE een groten slag onder het volk
2738 1Sa 7:9 | 9 Toen nam Samuel een melklam, en hij offerde
2739 1Sa 7:10 | donderde te dien dage met een groten donder over de Filistijnen,
2740 1Sa 7:12 | 12 Samuel nu nam een steen, en stelde dien tussen
2741 1Sa 7:17 | bouwde aldaar den HEERE een altaar. ~ ~ ~
2742 1Sa 8:5 | niet in uw wegen; zo zet nu een koning over ons, om ons
2743 1Sa 8:6 | als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te richten.
2744 1Sa 8:10 | HEEREN het volk aan, hetwelk een koning van hem begeerde. ~
2745 1Sa 8:19 | zeiden: Neen, maar er zal een koning over ons zijn. ~
2746 1Sa 8:22 | naar hun stem, en stel hun een koning. Toen zeide Samuel
2747 1Sa 8:22 | mannen van Israel: Gaat heen, een iegelijk naar zijn stad. ~ ~
2748 1Sa 9:1 | 1 Er was nu een man van Benjamin, wiens
2749 1Sa 9:1 | Benjamin, wiens naam was Kis, een zoon van Abiel, den zoon
2750 1Sa 9:1 | zoon eens mans van Jemini, een dapper held. ~
2751 1Sa 9:2 | 2 Die had een zoon, wiens naam was Saul,
2752 1Sa 9:2 | zoon, wiens naam was Saul, een jongeman, en schoon, ja,
2753 1Sa 9:3 | zijn zoon Saul: Neem nu een van de jongens met u, en
2754 1Sa 9:6 | tot hem: Zie toch, er is een man Gods in deze stad, en
2755 1Sa 9:6 | in deze stad, en hij is een geeerd man; al wat hij spreekt,
2756 1Sa 9:9 | 9 (Eertijds zeide een ieder aldus in Israel, als
2757 1Sa 9:9 | den ziener; want die heden een profeet genoemd wordt, die
2758 1Sa 9:9 | wordt, die werd eertijds een ziener genoemd.) ~
2759 1Sa 9:12 | gekomen, dewijl het volk heden een offerande heeft op de hoogte. ~
2760 1Sa 9:15 | Samuels oor geopenbaard, een dag eer Saul kwam, zeggende: ~
2761 1Sa 9:16 | tijd zal Ik tot u zenden een man uit het land van Benjamin,
2762 1Sa 9:21 | Saul, en zeide: Ben ik niet een zoon van Jemini, van de
2763 1Sa 9:24 | 24 De kok nu bracht een schouder op, met wat daaraan
2764 1Sa 10:1 | 1 Toen nam Samuel een oliekruik, en goot ze uit
2765 1Sa 10:1 | alzo, dat de HEERE u tot een voorganger over Zijn erfdeel
2766 1Sa 10:3 | opgaande tot God naar Beth-El; een, dragende drie bokjes, en
2767 1Sa 10:3 | dragende drie bokjes, en een, dragende drie bollen broods,
2768 1Sa 10:3 | dragende drie bollen broods, en een, dragende een fles wijn. ~
2769 1Sa 10:3 | broods, en een, dragende een fles wijn. ~
2770 1Sa 10:5 | komt, zo zult gij ontmoeten een hoop profeten, van de hoogte
2771 1Sa 10:6 | profeteren; en gij zult in een anderen man veranderd worden. ~
2772 1Sa 10:9 | veranderde God hem het hart in een ander; en al die tekenen
2773 1Sa 10:10 | kwamen, zie, zo kwam hem een hoop profeten tegemoet;
2774 1Sa 10:11 | 11 En het geschiedde, als een iegelijk, die hem van te
2775 1Sa 10:11 | profeten, zo zeide het volk, een ieder tot zijn metgezel:
2776 1Sa 10:12 | 12 Toen antwoordde een man van daar, en zeide:
2777 1Sa 10:12 | vader? Daarom is het tot een spreekwoord geworden: Is
2778 1Sa 10:19 | hebt tot Hem gezegd: Zet een koning over ons; nu dan,
2779 1Sa 10:25 | koninkrijks, en schreef het in een boek, en legde het voor
2780 1Sa 11:1 | Jabes zeiden tot Nahas: Maak een verbond met ons, zo zullen
2781 1Sa 11:2 | tot hen: Mits dezen zal ik een verbond met ulieden maken,
2782 1Sa 11:7 | 7 En hij nam een paar runderen, en hieuw
2783 1Sa 11:7 | volk, en zij gingen uit als een enig man. ~
2784 1Sa 11:13 | want de HEERE heeft heden een verlossing in Israel gedaan. ~
2785 1Sa 12:1 | mij gezegd hebt, en ik heb een koning over u gezet. ~
2786 1Sa 12:3 | heb, en van wiens hand ik een geschenk genomen heb, dat
2787 1Sa 12:5 | hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, en
2788 1Sa 12:12 | gij tot mij: Neen, maar een koning zal over ons regeren;
2789 1Sa 12:13 | en ziet, de HEERE heeft een koning over ulieden gezet. ~
2790 1Sa 12:17 | HEEREN gedaan hebt, dat gij een koning voor u begeerd hebt. ~
2791 1Sa 12:19 | gedaan, dat wij voor ons een kong begeerd hebben. ~
2792 1Sa 12:22 | heeft, ulieden Zich tot een volk te maken. ~
2793 1Sa 13:1 | 1 Saul was een jaar in zijn regering geweest,
2794 1Sa 13:2 | des volks liet hij gaan, een iegelijk naar zijn tent. ~
2795 1Sa 13:9 | Brengt tot mij herwaarts een brandoffer, en dankofferen;
2796 1Sa 13:14 | bestaan. De HEERE heeft Zich een man gezocht naar Zijn hart,
2797 1Sa 13:14 | HEERE heeft hem geboden een voorganger te zijn over
2798 1Sa 13:18 | 18 En een hoop keerde zich naar den
2799 1Sa 13:18 | den weg van Beth-horon; en een hoop keerde zich naar den
2800 1Sa 13:20 | Filistijnen aftrekken, opdat een iegelijk zijn ploegijzer,
2801 1Sa 14:1 | 1 Het geschiedde nu op een dag, dat Jonathan, de zoon
2802 1Sa 14:4 | der Filistijnen bezetting, een scherpte van een steenklip
2803 1Sa 14:4 | bezetting, een scherpte van een steenklip aan deze zijde,
2804 1Sa 14:4 | steenklip aan deze zijde, en een scherpte van een steenklip
2805 1Sa 14:4 | zijde, en een scherpte van een steenklip aan gene zijde;
2806 1Sa 14:10 | gegeven; en dit zal ons een teken zijn. ~
2807 1Sa 14:14 | helft eens bunders, zijnde een juk ossen lands. ~
2808 1Sa 14:15 | 15 En er was een beving in het leger, op
2809 1Sa 14:15 | werd beroerd, want het was een beving Gods. ~
2810 1Sa 14:20 | tegen den anderen, er was een zeer groot gedruis. ~
2811 1Sa 14:25 | En het ganse volk kwam in een woud; en daar was honig
2812 1Sa 14:26 | woud kwam, ziet, zo was er een honigvloed; maar niemand
2813 1Sa 14:27 | hij doopte denzelven in een honigraat; als hij nu zijn
2814 1Sa 14:28 | 28 Toen antwoordde een man uit het volk, en zeide:
2815 1Sa 14:29 | verlicht zijn, omdat ik een weinig van dezen honig gesmaakt
2816 1Sa 14:33 | gehandeld; wentelt heden een groten steen tot mij. ~
2817 1Sa 14:34 | tot hen: Brengt tot mij een iegelijk zijn os, en een
2818 1Sa 14:34 | een iegelijk zijn os, en een iegelijk zijn schaap, en
2819 1Sa 14:34 | Toen bracht al het volk een iegelijk zijn os met zijn
2820 1Sa 14:35 | Toen bouwde Saul den HEERE een altaar; dit was het eerste
2821 1Sa 14:36 | worde, en laat ons niet een man onder hen overig laten.
2822 1Sa 14:43 | kennen, en zeide: Ik heb maar een weinig honigs geproefd,
2823 1Sa 14:45 | als de HEERE leeft, als er een haar van zijn hoofd op de
2824 1Sa 14:50 | Sauls huisvrouw was Ahinoam, een dochter van Ahimaaz; en
2825 1Sa 14:50 | krijgsoverste was Abner, een zoon van Ner, Sauls oom. ~
2826 1Sa 14:51 | en Ner, Abners vader, was een zoon van Abiel. ~
2827 1Sa 14:52 | 52 En er was een sterke krijg tegen de Filistijnen
2828 1Sa 15:5 | Amalek kwam, zo legde hij een achterlage in het dal. ~
2829 1Sa 15:12 | en zie, hij heeft zich een pilaar gesteld; daarna is
2830 1Sa 15:14 | Samuel: Wat is dan dit voor een stem der schapen in mijn
2831 1Sa 15:14 | schapen in mijn oren, en een stem der runderen, die ik
2832 1Sa 15:23 | Want wederspannigheid is een zonde der toverij, en wederstreven
2833 1Sa 15:27 | weg te gaan, zo greep hij een slip van zijn mantel en
2834 1Sa 16:1 | Bethlehemiet; want Ik heb Mij een koning onder zijn zonen
2835 1Sa 16:2 | Toen zeide de HEERE: Neem een kalf van de runderen met
2836 1Sa 16:14 | HEEREN week van Saul; en een boze geest van den HEERE
2837 1Sa 16:15 | knechten tot hem: Zie toch, een boze geest Gods verschrikt
2838 1Sa 16:16 | aangezicht staan, dat zij een man zoeken, die op de harp
2839 1Sa 16:17 | knechten: Ziet mij toch naar een man uit, die wel spelen
2840 1Sa 16:18 | 18 Toen antwoordde een van de jongelingen, en zeide:
2841 1Sa 16:18 | zeide: Zie, ik heb gezien een zoon van Isai, den Bethlehemiet,
2842 1Sa 16:18 | die spelen kan, en hij is een dapper held, en een krijgsman,
2843 1Sa 16:18 | hij is een dapper held, en een krijgsman, en verstandig
2844 1Sa 16:18 | verstandig in zaken, en een schoon man, en de HEERE
2845 1Sa 16:20 | 20 Toen nam Isai een ezel met brood, en een lederen
2846 1Sa 16:20 | Isai een ezel met brood, en een lederen zak met wijn, en
2847 1Sa 16:20 | lederen zak met wijn, en een geitenbokje; en hij zond
2848 1Sa 16:23 | hand; dat was voor Saul een verademing, en het werd
2849 1Sa 17:3 | Filistijnen nu stonden aan een berg aan gene, en de Israelieten
2850 1Sa 17:3 | Israelieten stonden aan een berg aan deze zijde; en
2851 1Sa 17:4 | 4 Toen ging er een kampvechter uit, uit het
2852 1Sa 17:4 | hoogte was zes ellen en een span. ~
2853 1Sa 17:5 | 5 En hij had een koperen helm op zijn hoofd,
2854 1Sa 17:5 | op zijn hoofd, en hij had een schubachtig pantsier aan;
2855 1Sa 17:6 | 6 En een koperen scheenharnas boven
2856 1Sa 17:6 | scheenharnas boven zijn voeten, en een koperen schild tussen zijn
2857 1Sa 17:7 | schacht zijner spies was als een weversboom, en het lemmer
2858 1Sa 17:8 | te stellen? Ben ik niet een Filistijn, en gijlieden
2859 1Sa 17:8 | knechten van Saul? Kiest een man onder u, die tot mij
2860 1Sa 17:10 | gehoond, zeggende: Geeft mij een man, dat wij te zamen strijden! ~
2861 1Sa 17:12 | de dagen van Saul was hij een man, oud, afgaande onder
2862 1Sa 17:17 | Neem toch voor uw broeders een efa van dit geroost koren,
2863 1Sa 17:30 | wendde zich af van dien naar een anderen toe, en hij zeide
2864 1Sa 17:33 | strijden; want gij zijt een jongeling, en hij is een
2865 1Sa 17:33 | een jongeling, en hij is een krijgsman van zijn jeugd
2866 1Sa 17:34 | zijns vaders, en er kwam een leeuw en een beer, en nam
2867 1Sa 17:34 | en er kwam een leeuw en een beer, en nam een schaap
2868 1Sa 17:34 | leeuw en een beer, en nam een schaap van de kudde weg. ~
2869 1Sa 17:36 | onbesneden Filistijn zijn, gelijk een van die, omdat hij de slagorden
2870 1Sa 17:38 | zijn klederen, en zette een koperen helm op zijn hoofd,
2871 1Sa 17:38 | hoofd, en kleedde hem met een pantsier. ~
2872 1Sa 17:42 | verachtte hij hem; want hij was een jongeling, roodachtig, mitsgaders
2873 1Sa 17:43 | zeide tot David: Ben ik een hond, dat gij tot mij komt
2874 1Sa 17:45 | Filistijn: Gij komt tot mij met een zwaard, en met een spies,
2875 1Sa 17:45 | mij met een zwaard, en met een spies, en met een schild;
2876 1Sa 17:45 | en met een spies, en met een schild; maar ik kom tot
2877 1Sa 17:46 | aarde zal weten, dat Israel een God heeft. ~
2878 1Sa 17:49 | hand in de tas, en hij nam een steen daaruit, en hij slingerde,
2879 1Sa 17:50 | David den Filistijn met een slinger en met een steen;
2880 1Sa 17:50 | Filistijn met een slinger en met een steen; en hij versloeg den
2881 1Sa 17:58 | En David zeide: Ik ben een zoon van uw knecht Isai,
2882 1Sa 18:3 | Jonathan nu en David maakten een verbond, dewijl hij hem
2883 1Sa 18:10 | dag tot dag; Saul nu had een spies in zijn hand. ~
2884 1Sa 18:13 | en hij zette hem zich tot een overste van duizend; en
2885 1Sa 18:17 | dochter Merab zal ik u tot een vrouw geven; alleenlijk,
2886 1Sa 18:17 | geven; alleenlijk, wees mij een dapper zoon, en voer den
2887 1Sa 18:21 | hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, en dat de
2888 1Sa 18:23 | schoonzoon te worden, daar ik een arm en verachtzaam man ben? ~
2889 1Sa 18:29 | David; en Saul was David een vijand al zijn dagen. ~
2890 1Sa 19:5 | geslagen, en de HEERE heeft een groot heil aan het ganse
2891 1Sa 19:8 | Filistijnen, en hij sloeg hen met een groten slag, en zij vloden
2892 1Sa 19:12 | En Michal liet David door een venster neder, en hij ging
2893 1Sa 19:13 | 13 En Michal nam een beeld, en zij legde het
2894 1Sa 19:13 | in het bed, en zij legde een geitenvel aan zijn hoofdpeluw,
2895 1Sa 19:13 | hoofdpeluw, en dekte het met een kleed toe. ~
2896 1Sa 19:16 | kwamen, zo ziet, er was een beeld in het bed, en er
2897 1Sa 19:16 | beeld in het bed, en er was een geitenvel aan zijn hoofdpeluw. ~
2898 1Sa 19:20 | David te halen; die zagen een vergadering van profeten,
2899 1Sa 20:3 | ziel leeft, er is maar als een schrede tussen mij en tussen
2900 1Sa 20:6 | mocht lopen; want aldaar is een jaarlijks offer voor het
2901 1Sa 20:8 | want gij hebt uw knecht in een verbond des HEEREN met u
2902 1Sa 20:8 | met u gebracht; maar is er een misdaad in mij, zo dood
2903 1Sa 20:15 | ook niet wanneer de HEERE een iegelijk der vijanden van
2904 1Sa 20:16 | 16 Alzo maakte Jonathan een verbond met het huis van
2905 1Sa 20:20 | schieten, als of ik naar een teken schoot. ~
2906 1Sa 20:29 | want ons geslacht heeft een offer in de stad, en mijn
2907 1Sa 20:31 | hem tot mij, want hij is een kind des doods. ~
2908 1Sa 20:35 | David bestemd was; en er was een kleine jongen bij hem. ~
2909 1Sa 20:36 | liep heen, en hij schoot een pijl, dien hij deed over
2910 1Sa 21:2 | Achimelech: De koning heeft mij een zaak bevolen, en zeide tot
2911 1Sa 21:2 | heb ik de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven. ~
2912 1Sa 21:7 | 7 Daar was nu een man van de knechten van
2913 1Sa 21:7 | en zijn naam was Doeg, een Edomiet, de machtigste onder
2914 1Sa 21:9 | dat is hier, gewonden in een kleed, achter den efod;
2915 1Sa 22:2 | benauwd was, en alle man, die een schuldeiser had, en alle
2916 1Sa 22:6 | hem waren. Saul nu zat op een heuvel onder het geboomte
2917 1Sa 22:8 | openbaart, dat mijn zoon een verbond gemaakt heeft met
2918 1Sa 22:8 | tegen mij opgewekt, tot een lagenlegger, gelijk het
2919 1Sa 22:13 | zou opstaan tegen mij tot een lagenlegger, gelijk het
2920 1Sa 22:20 | 20 Doch een der zonen van Achimelech,
2921 1Sa 23:5 | en hij sloeg onder hen een groten slag; alzo verloste
2922 1Sa 23:7 | is besloten, komende in een stad met poorten en grendelen. ~
2923 1Sa 23:15 | David in de woestijn Zif in een woud. ~
2924 1Sa 23:18 | 18 En die beiden maakten een verbond voor het aangezicht
2925 1Sa 23:27 | 27 Doch daar kwam een bode tot Saul, zeggende:
2926 1Sa 24:4 | schaapskooien aan den weg, waar een spelonk was; en Saul ging
2927 1Sa 24:5 | op, en sneed stilletjes een slip van Sauls mantel. ~
2928 1Sa 24:15 | Wien jaagt gij na? Naar een doden hond, naar een enige
2929 1Sa 24:15 | Naar een doden hond, naar een enige vlo! ~
2930 1Sa 24:20 | gevonden heeft, zal hij hem op een goeden weg laten gaan? De
2931 1Sa 25:2 | 2 En er was een man te Maon, en zijn bedrijf
2932 1Sa 25:3 | boos van daden, en hij was een Kalebiet. ~
2933 1Sa 25:8 | uw ogen, want wij zijn op een goeden dag gekomen; geef
2934 1Sa 25:13 | dan zeide tot zijn mannen: Een iegelijk gorde zijn zwaard
2935 1Sa 25:13 | zwaard aan. Toen gordde een iegelijk zijn zwaard aan,
2936 1Sa 25:14 | 14 Doch een jongeling uit de jongelingen
2937 1Sa 25:16 | 16 Zij zijn een muur om ons geweest, zo
2938 1Sa 25:17 | zijn ganse huis; en hij is een zoon Belials, dat men hem
2939 1Sa 25:28 | zal zekerlijk mijn heer een bestendig huis maken, dewijl
2940 1Sa 25:29 | 29 Wanneer een mens opstaan zal om u te
2941 1Sa 25:30 | heeft, en Hij u gebieden zal een voorganger te zijn over
2942 1Sa 25:36 | Nabal kwam, ziet, zo had hij een maaltijd in zijn huis, als
2943 1Sa 25:36 | daarom gaf zij hem niet een woord, klein noch groot,
2944 1Sa 25:37 | van hem, en hij werd als een steen. ~
2945 1Sa 25:41 | uw dienstmaagd zij tot een dienares, om de voeten der
2946 1Sa 25:42 | zich op, en zij reed op een ezel, met haar vijf jonge
2947 1Sa 26:10 | zal sterven, of hij zal in een strijd trekken, dat hij
2948 1Sa 26:12 | sliepen allen; want er was een diepe slaap des HEEREN op
2949 1Sa 26:13 | bergs van verre, dat er een grote plaats tussen hen
2950 1Sa 26:15 | tot Abner: Zijt gij niet een man, en wie is u gelijk
2951 1Sa 26:15 | wacht gehouden? Want daar is een van het volk gekomen, om
2952 1Sa 26:20 | van Israel is uitgegaan om een enige vlo te zoeken, gelijk
2953 1Sa 26:20 | te zoeken, gelijk als men een veldhoen op de bergen najaagt. ~
2954 1Sa 26:22 | spies des konings; zo laat een van de jongelingen overkomen,
2955 1Sa 26:23 | De HEERE dan vergelde aan een iegelijk zijn gerechtigheid
2956 1Sa 27:1 | in zijn hart: Nu zal ik een der dagen door Sauls hand
2957 1Sa 27:3 | Gath, hij en zijn mannen, een iegelijk met zijn huis;
2958 1Sa 27:5 | gevonden heb, men geve mij een plaats in een van de steden
2959 1Sa 27:5 | men geve mij een plaats in een van de steden des lands,
2960 1Sa 27:7 | Filistijnen woonde, was een jaar en vier maanden. ~
2961 1Sa 27:12 | zal hij eeuwiglijk mij tot een knecht zijn. ~ ~ ~
2962 1Sa 28:7 | zijn knechten: Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggenden
2963 1Sa 28:7 | Zoekt mij een vrouw, die een waarzeggenden geest heeft,
2964 1Sa 28:7 | tot hem: Zie, te Endor is een vrouw, die een waarzeggenden
2965 1Sa 28:7 | Endor is een vrouw, die een waarzeggenden geest heeft. ~
2966 1Sa 28:9 | stelt gij dan mijn ziel een strik, om mij te doden? ~
2967 1Sa 28:10 | de HEERE leeft, indien u een straf om deze zaak zal overkomen! ~
2968 1Sa 28:14 | gedaante? En zij zeide: Er komt een oud man op, en hij is met
2969 1Sa 28:14 | oud man op, en hij is met een mantel bekleed. Toen Saul
2970 1Sa 28:22 | dienstmaagd, en laat mij een bete broods voor u zetten,
2971 1Sa 28:24 | 24 En de vrouw had een gemest kalf in het huis;
2972 1Sa 29:4 | opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde in
2973 1Sa 29:9 | aangenaam in mijn ogen, als een engel Gods; maar de oversten
2974 1Sa 30:6 | ganse volk waren verbitterd, een iegelijk over zijn zonen
2975 1Sa 30:11 | 11 En zij vonden een Egyptischen man op het veld,
2976 1Sa 30:12 | 12 Zij gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen,
2977 1Sa 30:12 | gaven hem ook een stuk van een klomp vijgen, en twee stukken
2978 1Sa 30:13 | jongen: Ik ben de knecht van een Amalekietischen man, en
2979 1Sa 30:17 | dag; en er ontkwam niet een man van hen, behalve vierhonderd
2980 1Sa 30:22 | 22 Toen antwoordde een ieder boos en Belials man
2981 1Sa 30:22 | hebben, niet geven, maar aan een iegelijk zijn vrouw en zijn
2982 1Sa 30:25 | want hij heeft het tot een inzetting en tot een recht
2983 1Sa 30:25 | tot een inzetting en tot een recht gesteld in Israel,
2984 1Sa 30:26 | zeggende: Ziet, daar is een zegen voor ulieden, van
2985 2Sa 1:2 | het heirleger van Saul, een man kwam, wiens klederen
2986 2Sa 1:8 | ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet. ~
2987 2Sa 1:13 | zeide: Ik ben de zoon van een vreemden man, van een Amalekiet. ~
2988 2Sa 1:13 | van een vreemden man, van een Amalekiet. ~
2989 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens, en zeide:
2990 2Sa 2:1 | zeggende: Zal ik optrekken in een der steden van Juda? En
2991 2Sa 2:3 | optrekken, die bij hem waren, een iegelijk met zijn huisgezin;
2992 2Sa 2:4 | zalfden aldaar David tot een koning over het huis van
2993 2Sa 2:16 | 16 En de een greep den ander bij het
2994 2Sa 2:17 | er was op dienzelfden dag een gans zeer harde strijd.
2995 2Sa 2:18 | licht op zijn voeten, als een der reeen, die in het veld
2996 2Sa 2:21 | uw linkerhand, en grijp u een van die jongens, en neem
2997 2Sa 2:25 | achter Abner, en werden tot een hoop; en zij stonden op
2998 2Sa 2:25 | stonden op de spits van een heuvel. ~
2999 2Sa 2:27 | weggevoerd zijn geweest, een iegelijk van zijn broeder
3000 2Sa 3:1 | 1 En er was een lange krijg tussen het huis
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527 |