1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527
Book Chapter: Verse
3001 2Sa 3:7 | 7 Saul nu had een bijwijf gehad, welker naam
3002 2Sa 3:8 | woorden, en zeide: Ben ik dan een hondskop, ik, die tegen
3003 2Sa 3:11 | hij kon Abner verder niet een woord antwoorden, omdat
3004 2Sa 3:13 | En hij zeide: Wel, ik zal een verbond met u maken; doch
3005 2Sa 3:13 | verbond met u maken; doch een ding begeer ik van u, zeggende:
3006 2Sa 3:17 | David te voren lang tot een koning over u begeerd. ~
3007 2Sa 3:20 | mannen, die met hem waren, een maaltijd. ~
3008 2Sa 3:21 | heer, den koning, dat zij een verbond met u maken, en
3009 2Sa 3:22 | knechten en Joab kwamen van een bende, en brachten met zich
3010 2Sa 3:22 | bende, en brachten met zich een groten roof. Abner nu was
3011 2Sa 3:29 | Joab niet afgesneden, die een vloed hebbe, en melaats
3012 2Sa 3:33 | 33 En de koning maakte een klage over Abner, en zeide:
3013 2Sa 3:33 | dan Abner gestorven, als een dwaas sterft? ~
3014 2Sa 3:38 | niet, dat te dezen dage een vorst, ja, een grote in
3015 2Sa 3:38 | dezen dage een vorst, ja, een grote in Israel gevallen
3016 2Sa 4:4 | Jonathan, Sauls zoon, had een zoon, die geslagen was aan
3017 2Sa 4:10 | hij in zijn ogen was als een, die goede boodschap bracht,
3018 2Sa 4:11 | wanneer goddeloze mannen een rechtvaardigen man in zijn
3019 2Sa 5:2 | weiden, en gij zult tot een voorganger zijn over Israel. ~
3020 2Sa 5:3 | en de koning David maakte een verbond met hen te Hebron,
3021 2Sa 5:8 | gehaat zijn, die zal tot een hoofd en tot een overste
3022 2Sa 5:8 | zal tot een hoofd en tot een overste zijn; daarom zegt
3023 2Sa 5:8 | overste zijn; daarom zegt men: Een blinde en kreupele zal in
3024 2Sa 5:11 | metselaars; en zij bouwden David een huis. ~
3025 2Sa 5:12 | merkte, dat de HEERE hem tot een koning over Israel bevestigd
3026 2Sa 5:20 | aangezicht gescheurd, als een scheur der wateren; daarom
3027 2Sa 5:24 | gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen,
3028 2Sa 6:3 | zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen, en haalden
3029 2Sa 6:3 | huis van Abinadab, dat op een heuvel is; en Uza en Ahio,
3030 2Sa 6:8 | ontstak, omdat de HEERE een scheur gescheurd had aan
3031 2Sa 6:14 | en David was omgord met een linnen lijfrok. ~
3032 2Sa 6:19 | tot de vrouwen toe, aan een iegelijk een broodkoek,
3033 2Sa 6:19 | vrouwen toe, aan een iegelijk een broodkoek, en een schoon
3034 2Sa 6:19 | iegelijk een broodkoek, en een schoon stuk vlees, en een
3035 2Sa 6:19 | een schoon stuk vlees, en een fles wijn. Toen ging al
3036 2Sa 6:19 | Toen ging al dat volk heen, een iegelijk naar zijn huis. ~
3037 2Sa 6:20 | dienstknechten heeft ontbloot, gelijk een van de ijdele lieden zich
3038 2Sa 6:21 | huis, mij instellende tot een voorganger over het volk
3039 2Sa 7:2 | Nathan: Zie toch, ik woon in een cederen huis, en de ark
3040 2Sa 7:5 | de HEERE: Zoudt gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? ~
3041 2Sa 7:6 | maar Ik heb gewandeld in een tent en in een tabernakel. ~
3042 2Sa 7:6 | gewandeld in een tent en in een tabernakel. ~
3043 2Sa 7:7 | heb gewandeld, heb Ik wel een woord gesproken met een
3044 2Sa 7:7 | een woord gesproken met een der stammen Israels, dien
3045 2Sa 7:7 | Waarom bouwt gij Mij niet een cederen huis? ~
3046 2Sa 7:8 | achter de schapen, dat gij een voorganger zoudt zijn over
3047 2Sa 7:9 | uitgeroeid; en Ik heb u een groten naam gemaakt, als
3048 2Sa 7:10 | Mijn volk, voor Israel, een plaats besteld, en hem geplant,
3049 2Sa 7:11 | te kennen, dat de HEERE u een huis maken zal. ~
3050 2Sa 7:13 | 13 Die zal Mijn Naam een huis bouwen; en Ik zal den
3051 2Sa 7:14 | 14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij zijn
3052 2Sa 7:14 | en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij misdoet,
3053 2Sa 7:14 | misdoet, zo zal Ik hem met een mensenroede en met plagen
3054 2Sa 7:23 | Uw volk, gelijk Israel, een enig volk op aarde, hetwelk
3055 2Sa 7:23 | God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en om
3056 2Sa 7:23 | te verlossen, en om Zich een Naam te zetten, en om voor
3057 2Sa 7:24 | Israel U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid;
3058 2Sa 7:24 | Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden. ~
3059 2Sa 7:27 | geopenbaard, zeggende: Ik zal u een huis bouwen; daarom heeft
3060 2Sa 8:2 | Moabieten, en mat hen met een snoer, doende hen ter aarde
3061 2Sa 8:2 | snoeren om te doden, en met een vol snoer om in het leven
3062 2Sa 8:13 | 13 Ook maakte zich David een naam, als hij wederkwam,
3063 2Sa 9:2 | Het huis van Saul nu had een knecht, wiens naam was Ziba;
3064 2Sa 9:3 | tot den koning: Er is nog een zoon van Jonathan, die geslagen
3065 2Sa 9:8 | dat gij omgezien hebt naar een doden hond, als ik ben? ~
3066 2Sa 9:11 | etende aan mijn tafel, als een van des konings zonen zijn. ~
3067 2Sa 9:12 | 12 Mefiboseth nu had een kleinen zoon, wiens naam
3068 2Sa 11:2 | koningshuis, en zag van het dak een vrouw, zich wassende; deze
3069 2Sa 11:8 | huis uitging, volgde hem een gerecht des konings achterna. ~
3070 2Sa 11:14 | geschiedde het, dat David een brief schreef aan Joab;
3071 2Sa 11:21 | Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een molensteen
3072 2Sa 11:21 | Jerubbeseth? Wierp niet een vrouw een stuk van een molensteen
3073 2Sa 11:21 | niet een vrouw een stuk van een molensteen op hem van den
3074 2Sa 11:27 | ter vrouwe, en baarde hem een zoon. Doch deze zaak, die
3075 2Sa 12:1 | Er waren twee mannen in een stad, de een rijk en de
3076 2Sa 12:1 | twee mannen in een stad, de een rijk en de ander arm. ~
3077 2Sa 12:3 | de arme had gans niet dan een enig klein ooilam, dat hij
3078 2Sa 12:3 | schoot, en het was hem als een dochter. ~
3079 2Sa 12:4 | 4 Toen nu den rijken man een wandelaar overkwam, verschoonde
3080 2Sa 12:5 | die dat gedaan heeft, is een kind des doods! ~
3081 2Sa 12:16 | jongsken; en David vastte een vasten, en ging in, en lag
3082 2Sa 12:21 | tot hem: Wat is dit voor een ding, dat gij gedaan hebt?
3083 2Sa 12:24 | bij haar; en zij baarde een zoon, wiens naam zij noemde
3084 2Sa 12:30 | hoofd af, welker gewicht was een talent gouds, met edelgesteente,
3085 2Sa 12:30 | gezet; ook voerde hij uit een zeer groten roof der stad. ~
3086 2Sa 13:1 | alzo Absalom, Davids zoon, een schone zuster had, welker
3087 2Sa 13:2 | Thamars wil; want zij was een maagd, zodat het in Amnons
3088 2Sa 13:3 | 3 Doch Amnon had een vriend, wiens naam was Jonadab,
3089 2Sa 13:3 | wiens naam was Jonadab, een zoon van Simea, Davids broeder;
3090 2Sa 13:3 | broeder; en Jonadab was een zeer wijs man. ~
3091 2Sa 13:7 | broeder Amnon, en maak hem een spijze. ~
3092 2Sa 13:9 | 9 En zij nam een pan, en goot ze uit voor
3093 2Sa 13:13 | gij, gij zoudt zijn als een der dwazen in Israel; zo
3094 2Sa 13:15 | Daarna haatte haar Amnon met een zeer groten haat; want de
3095 2Sa 13:18 | 18 Zij nu had een veelvervigen rok aan; want
3096 2Sa 13:29 | des konings op, en reden een iegelijk op zijn muildier,
3097 2Sa 13:30 | geslagen, en er is niet een van hen overgelaten. ~
3098 2Sa 13:36 | zijn knechten weenden met een zeer groot geween. ~
3099 2Sa 14:2 | Thekoa, en nam van daar een wijze vrouw; en hij zeide
3100 2Sa 14:2 | niet met olie, en wees als een vrouw, die nu vele dagen
3101 2Sa 14:2 | rouw gedragen heeft over een dode; ~
3102 2Sa 14:5 | zeide: Zekerlijk, ik ben een weduwvrouw, en mijn man
3103 2Sa 14:6 | scheider tussen hen; en de een sloeg den ander, en doodde
3104 2Sa 14:11 | de HEERE leeft, indien er een van de haren uws zoons op
3105 2Sa 14:12 | Laat toch uw dienstmaagd een woord tot mijn heer den
3106 2Sa 14:13 | gesproken heeft, is hij als een schuldige, dewijl de koning
3107 2Sa 14:17 | toch tot rust; want gelijk een Engel Gods, alzo is mijn
3108 2Sa 14:20 | wijs, naar de wijsheid van een Engel Gods, om te merken
3109 2Sa 14:27 | Absalom drie zonen geboren, en een dochter, welker naam was
3110 2Sa 14:27 | naam was Thamar; deze was een vrouw, schoon van aanzien. ~
3111 2Sa 14:32 | konings zien; is er dan nog een misdaad in mij, zo dode
3112 2Sa 15:2 | dat Absalom allen man, die een geschil had, om tot den
3113 2Sa 15:2 | zeide: Uw knecht is uit een der stammen Israels; ~
3114 2Sa 15:4 | alle man tot mij kwame, die een geschil of rechtzaak heeft,
3115 2Sa 15:8 | 8 Want uw knecht heeft een gelofte beloofd, als ik
3116 2Sa 15:13 | 13 Toen kwam er een boodschapper tot David,
3117 2Sa 15:13 | zeggende: Het hart van een iegelijk in Israel volgt
3118 2Sa 15:14 | haaste, en ons achterhale, en een kwaad over ons drijve, en
3119 2Sa 15:17 | zo bleven zij staan in een verre plaats. ~
3120 2Sa 15:27 | priester Zadok: Zijt gij niet een ziener? Keer weder in de
3121 2Sa 15:28 | der woestijn, totdat er een woord van ulieden kome,
3122 2Sa 15:30 | het volk, dat met hem was, een iegelijk zijn hoofd bedekt,
3123 2Sa 15:33 | voortgaat, zo zult gij mij tot een last zijn; ~
3124 2Sa 16:1 | 1 Als nu David een weinig van de hoogte was
3125 2Sa 16:1 | Mefiboseths jongen, met een paar gezadelde ezelen, en
3126 2Sa 16:1 | stukken zomervruchten, en een lederen zak wijns. ~
3127 2Sa 16:5 | ziet, toen kwam van daar een man uit, van het geslacht
3128 2Sa 16:8 | in uw ongeluk, omdat gij een man des bloeds zijt. ~
3129 2Sa 16:22 | 22 Zo spanden zij Absalom een tent op het dak; en Absalom
3130 2Sa 17:8 | bitter van gemoed zijn, als een beer, die van de jongen
3131 2Sa 17:8 | veld; daartoe is uw vader een krijgsman, en zal niet vernachten
3132 2Sa 17:9 | heeft hij zich verstoken in een der holen, of in een der
3133 2Sa 17:9 | in een der holen, of in een der plaatsen. En het zal
3134 2Sa 17:9 | sommigen onder hen vallen, dat een ieder, die het zal horen,
3135 2Sa 17:9 | alsdan zal zeggen: Er is een slag geschied onder het
3136 2Sa 17:10 | 10 Zo zou hij, die ook een dapper man is, wiens hart
3137 2Sa 17:10 | man is, wiens hart is als een leeuwenhart, te enen male
3138 2Sa 17:10 | Israel weet, dat uw vader een held is, en het dappere
3139 2Sa 17:12 | zullen wij tot hem komen, in een der plaatsen, waar hij gevonden
3140 2Sa 17:12 | die met hem zijn, ook niet een worden overgelaten. ~
3141 2Sa 17:13 | 13 En indien hij zich in een stad zal begeven, zo zal
3142 2Sa 17:13 | nedertrekken, totdat ook niet een steentje aldaar gevonden
3143 2Sa 17:17 | bij de fontein Rogel; en een dienstmaagd ging henen en
3144 2Sa 17:18 | 18 Een jongen dan nog zag hen,
3145 2Sa 17:18 | huis te Bahurim, dewelke een put had in zijn voorhof,
3146 2Sa 17:19 | de vrouw nam en spreidde een deksel over het opene van
3147 2Sa 17:22 | morgenlicht ontbrak er niet tot een toe, die niet over de Jordaan
3148 2Sa 18:2 | zond David het volk uit, een derde deel onder de hand
3149 2Sa 18:2 | onder de hand van Joab, en een derde deel onder de hand
3150 2Sa 18:2 | Zeruja, Joabs broeder, en een derde deel onder de hand
3151 2Sa 18:7 | geschiedde te dienzelven dage een grote slag, van twintig
3152 2Sa 18:9 | Davids; en Absalom reed op een muildier; en als het muildier
3153 2Sa 18:9 | onder de dichte takken van een groten eik, zo werd zijn
3154 2Sa 18:10 | 10 Als dat een man zag, zo gaf hij het
3155 2Sa 18:10 | Absalom zien hangen aan een eik. ~
3156 2Sa 18:11 | om u tien zilverlingen en een gordel te geven?
3157 2Sa 18:17 | wierpen hem in het woud, in een groten kuil, en stelden
3158 2Sa 18:17 | kuil, en stelden op hem een zeer groten steenhoop; en
3159 2Sa 18:17 | en gans Israel vluchtte, een iegelijk naar zijn tent. ~
3160 2Sa 18:18 | leven voor zich opgericht een pilaar, die in het koningsdal
3161 2Sa 18:20 | boodschapper zijn, maar op een anderen dag zult gij boodschappen;
3162 2Sa 18:24 | en zag, en ziet, er liep een man alleen. ~
3163 2Sa 18:25 | hij alleen is, zo is er een boodschap in zijn mond;
3164 2Sa 18:26 | 26 Toen zag de wachter een anderen man lopende, en
3165 2Sa 18:26 | zeide: Zie, er loopt nog een man alleen. Toen zeide de
3166 2Sa 18:26 | zeide de koning: Die is ook een boodschapper. ~
3167 2Sa 18:27 | zeide de koning: Dat is een goed man, en hij zal met
3168 2Sa 18:27 | goed man, en hij zal met een goede boodschap komen. ~
3169 2Sa 18:29 | En Ahimaaz zeide: Ik zag een groot rumoer, als Joab,
3170 2Sa 19:7 | gij niet uitgaat, zo er een man dezen nacht bij u zal
3171 2Sa 19:8 | maar Israel was gevloden, een iegelijk naar zijn tenten. ~
3172 2Sa 19:14 | mannen van Juda, als van een enigen man; en zij zonden
3173 2Sa 19:16 | Simei, de zoon van Gera, een zoon van Jemini, die van
3174 2Sa 19:26 | knecht zeide: Ik zal mij een ezel zadelen, en daarop
3175 2Sa 19:27 | mijn heer de koning is als een engel Gods; doe dan, wat
3176 2Sa 19:32 | Barzillai nu was zeer oud, een man van tachtig jaren; en
3177 2Sa 19:32 | verblijf had; want hij was een zeer groot man. ~
3178 2Sa 19:35 | heer den koning verder tot een last zijn? ~
3179 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig met den koning over
3180 2Sa 19:36 | toch zou mij de koning zulk een vergelding doen? ~
3181 2Sa 19:40 | koning overgevoerd, als ook een gedeelte van het volk Israels. ~
3182 2Sa 19:42 | konings kost, of heeft hij ons een geschenk geschonken? ~
3183 2Sa 20:1 | Toen was daar bij geval een Belials man, wiens naam
3184 2Sa 20:1 | man, wiens naam was Seba, een zoon van Bichri, een man
3185 2Sa 20:1 | Seba, een zoon van Bichri, een man van Jemini; die blies
3186 2Sa 20:1 | erfenis aan den zoon van Isai, een iegelijk naar zijn tenten,
3187 2Sa 20:3 | te bewaren, en deed ze in een huis van bewaring, en onderhield
3188 2Sa 20:8 | hij aan had, en daarop was een gordel, daar het zwaard
3189 2Sa 20:11 | 11 Maar een man, van Joabs jongens,
3190 2Sa 20:12 | straat in het veld, en wierp een kleed op hem, dewijl hij
3191 2Sa 20:15 | Beth-Maacha, en zij wierpen een wal op tegen de stad, dat
3192 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad:
3193 2Sa 20:19 | 19 Ik ben een van de vreedzamen, van de
3194 2Sa 20:19 | Israel, en gij zoekt te doden een stad, die een moeder is
3195 2Sa 20:19 | zoekt te doden een stad, die een moeder is in Israel; waarom
3196 2Sa 20:21 | zaak is niet alzo; maar een man van het gebergte van
3197 2Sa 20:22 | verstrooiden zich van de stad, een iegelijk naar zijn tenten;
3198 2Sa 21:1 | En er was in Davids dagen een honger, drie jaren, jaar
3199 2Sa 21:10 | Rizpa, de dochter van Aja, een zak, en spande dien voor
3200 2Sa 21:10 | spande dien voor zich uit op een rotssteen, van het begin
3201 2Sa 21:15 | hadden de Filistijnen nog een krijg tegen Israel. En David
3202 2Sa 21:16 | en hij was aangegord met een nieuw zwaard; deze dacht
3203 2Sa 21:18 | geschiedde daarna, dat er wederom een krijg was te Gob tegen de
3204 2Sa 21:19 | 19 Voorts was er nog een krijg te Gob tegen de Filistijnen;
3205 2Sa 21:19 | wiens spiesenhout was als een weversboom. ~
3206 2Sa 21:20 | 20 Nog was er ook een krijg te Gath; en er was
3207 2Sa 21:20 | krijg te Gath; en er was een zeer lang man, die zes vingeren
3208 2Sa 22:9 | ging op van Zijn neus, en een vuur uit Zijn mond verteerde;
3209 2Sa 22:11 | 11 En Hij voer op een cherub, en vloog, en werd
3210 2Sa 22:12 | rondom Zich tot tenten, een samenbinding der wateren,
3211 2Sa 22:19 | ongevals; maar de HEERE was mij een Steunsel. ~
3212 2Sa 22:30 | Want met U loop ik door een bende; met mijn God spring
3213 2Sa 22:30 | mijn God spring ik over een muur. ~
3214 2Sa 22:31 | HEEREN is doorlouterd; Hij is een Schild allen, die op Hem
3215 2Sa 22:32 | behalve de HEERE, en wie is een rotssteen, behalve onze
3216 2Sa 22:35 | handen ten strijde, zodat een stalen boog met mijn armen
3217 2Sa 22:44 | Gij hebt mij bewaard tot een hoofd der heidenen; het
3218 2Sa 22:51 | 51 Hij is een Toren der verlossingen Zijns
3219 2Sa 23:3 | mij gesproken: Er zal zijn een Heerser over de mensen,
3220 2Sa 23:3 | Heerser over de mensen, een Rechtvaardige, een Heerser
3221 2Sa 23:3 | mensen, een Rechtvaardige, een Heerser in de vreze Gods. ~
3222 2Sa 23:5 | nochtans heeft Hij mij een eeuwig verbond gesteld,
3223 2Sa 23:7 | 7 Maar een iegelijk, die ze zal aantasten,
3224 2Sa 23:10 | kleefde; en de HEERE wrocht een groot heil ten zelven dage;
3225 2Sa 23:11 | Filistijnen verzameld waren in een dorp, en aldaar een stuk
3226 2Sa 23:11 | waren in een dorp, en aldaar een stuk akkers was vol linzen,
3227 2Sa 23:12 | Filistijnen; en de HEERE wrocht een groot heil. ~
3228 2Sa 23:14 | 14 En David was toen in een vesting; en de bezetting
3229 2Sa 23:18 | van Zeruja, die was ook een hoofd van drieen; en die
3230 2Sa 23:18 | verslagen werden; en hij had een naam onder die drie. ~
3231 2Sa 23:19 | Daarom was hij hun tot een overste. Maar hij kwam niet
3232 2Sa 23:20 | van Jojada, de zoon van een dapperen man, groot van
3233 2Sa 23:20 | ook ging hij af, en sloeg een leeuw in het midden van
3234 2Sa 23:20 | leeuw in het midden van een kuil in den sneeuwtijd. ~
3235 2Sa 23:21 | 21 Daartoe sloeg hij een Egyptischen man, een man
3236 2Sa 23:21 | hij een Egyptischen man, een man van aanzien; en in de
3237 2Sa 23:21 | hand des Egyptenaars was een spies, maar hij ging tot
3238 2Sa 23:21 | hij ging tot hem af met een staf; en hij rukte de spies
3239 2Sa 23:22 | van Jojada; dies had hij een naam onder de drie helden. ~
3240 2Sa 23:34 | van Ahasbai, de zoon van een Maachathiet; Eliam, de zoon
3241 2Sa 24:12 | draag Ik u voor; verkies u een uit die, dat Ik u doe. ~
3242 2Sa 24:13 | en zeide tot hem: Zal u een honger van zeven jaren in
3243 2Sa 24:15 | 15 Toen gaf de HEERE een pestilentie in Israel, van
3244 2Sa 24:18 | Ga op, richt den HEERE een altaar op, op den dorsvloer
3245 2Sa 24:21 | u te kopen, om den HEERE een altaar te bouwen, opdat
3246 2Sa 24:23 | koning: De HEERE uw God neme een welgevallen in u! ~
3247 2Sa 24:25 | bouwde aldaar den HEERE een altaar, en offerde brandofferen
3248 1Kon 1:2 | ze mijn heer den koning een jonge dochter, een maagd
3249 1Kon 1:2 | koning een jonge dochter, een maagd zoeken, die voor het
3250 1Kon 1:3 | 3 Zo zochten zij een schone jonge dochter in
3251 1Kon 1:3 | Israel; en zij vonden Abisag, een Sunamietische, en brachten
3252 1Kon 1:12 | dan, kom, laat mij u toch een raad geven, dat gij uw ziel
3253 1Kon 1:35 | ik heb geboden, dat hij een voorganger zou zijn over
3254 1Kon 1:42 | zeide: Kom in, want gij zijt een kloek man, en zult het goede
3255 1Kon 1:48 | Die heden gegeven heeft een, zittende op mijn troon,
3256 1Kon 1:49 | Adonia waren, en gingen een iegelijk zijns weegs. ~
3257 1Kon 1:52 | Salomo zeide: Indien hij een vroom man zal zijn, daar
3258 1Kon 2:2 | zo wees sterk, en wees een man. ~
3259 1Kon 2:8 | Bahurim, die mij vloekte met een geweldigen vloek, ten dage
3260 1Kon 2:9 | niet onschuldig, dewijl gij een wijs man zijt; en gij zult
3261 1Kon 2:14 | Daarna zeide hij: Ik heb een woord aan u. En zij zeide:
3262 1Kon 2:16 | 16 En nu begeer ik van u een enige begeerte; wijs mijn
3263 1Kon 2:19 | hij op zijn troon, en deed een stoel voor de moeder des
3264 1Kon 2:20 | zeide zij: Ik begeer van u een enige kleine begeerte, wijs
3265 1Kon 2:24 | vader David, en Die mij een huis gemaakt heeft, gelijk
3266 1Kon 2:26 | uw akkers; want gij zijt een man des doods; maar dezen
3267 1Kon 2:36 | en zeide tot hem: Bouw u een huis in Jeruzalem, en woon
3268 1Kon 3:5 | verscheen de HEERE aan Salomo in een droom des nachts en God
3269 1Kon 3:6 | dat Gij hem gegeven hebt een zoon, zittende op zijn troon,
3270 1Kon 3:7 | mijn vader David; en ik ben een klein jongeling, ik weet
3271 1Kon 3:8 | dat Gij verkoren hebt, een groot volk, hetwelk niet
3272 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig hart, om Uw volk
3273 1Kon 3:12 | uw woorden; zie, Ik heb u een wijs en verstandig hart
3274 1Kon 3:15 | waakte op, en ziet, het was een droom. En hij kwam te Jeruzalem,
3275 1Kon 3:15 | bereidde dankofferen, en maakte een maaltijd voor al zijn knechten. ~
3276 1Kon 3:17 | Ik en deze vrouw wonen in een huis; en ik heb bij haar
3277 1Kon 3:24 | zeide de koning: Haalt mij een zwaard; en zij brachten
3278 1Kon 3:24 | zwaard; en zij brachten een zwaard voor het aangezicht
3279 1Kon 3:25 | tweeen, en geeft de ene een helft, en de andere een
3280 1Kon 3:25 | een helft, en de andere een helft. ~
3281 1Kon 4:7 | verzorgden; voor elk was een maand in het jaar om te
3282 1Kon 4:11 | dochter van Salomo, tot een vrouw. ~
3283 1Kon 4:22 | spijze nu van Salomo was voor een dag, dertig kor meelbloem,
3284 1Kon 4:25 | en Israel woonden zeker, een iegelijk onder zijn wijnstok
3285 1Kon 4:27 | 27 Die bestelmeesters nu, een ieder op zijn maand, verzorgden
3286 1Kon 4:28 | de plaats, waar hij was, een iegelijk naar zijn last.
3287 1Kon 4:29 | en zeer veel verstand, en een wijd begrip des harten,
3288 1Kon 5:5 | van den HEERE, mijn God, een huis te bouwen; gelijk als
3289 1Kon 5:7 | de HEERE heden, Die David een wijzen zoon gegeven heeft
3290 1Kon 5:12 | Salomo, en zij beiden maakten een verbond. ~
3291 1Kon 5:13 | En de koning Salomo deed een uitschot opkomen uit gans
3292 1Kon 5:14 | des maands bij beurten; een maand waren zij op den Libanon;
3293 1Kon 6:16 | bouwde hij Hem van binnen tot een aanspraakplaats, tot het
3294 1Kon 6:21 | voor de aanspraakplaats een voorhang henen door met
3295 1Kon 6:36 | rijen gehouwen stenen, en een rij cederen balken. ~
3296 1Kon 7:3 | pilaren waren, vijftien in een rij. ~
3297 1Kon 7:6 | 6 Daarna maakte hij een voorhuis van pilaren; vijftig
3298 1Kon 7:7 | 7 Ook maakte hij een voorhuis voor den troon,
3299 1Kon 7:7 | alwaar hij richtte, tot een voorhuis des gerichts, dat
3300 1Kon 7:8 | alwaar hij woonde, was een ander voorhof, meer inwaarts
3301 1Kon 7:8 | Salomo tot vrouw genomen had, een huis, aan dat voorhuis gelijk. ~
3302 1Kon 7:9 | grondslag tot aan de neutstenen een palm breed, en van buiten
3303 1Kon 7:12 | rijen gehouwen stenen, met een rij van cederen balken.
3304 1Kon 7:14 | Nafthali, en zijn vader was een man van Tyrus geweest, een
3305 1Kon 7:14 | een man van Tyrus geweest, een koperwerker, die vervuld
3306 1Kon 7:15 | pilaar was achttien ellen, en een draad van twaalf ellen omving
3307 1Kon 7:23 | ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen
3308 1Kon 7:24 | rondom omsingelende, tien in een el, omringende die zee rondom;
3309 1Kon 7:26 | 26 Haar dikte nu was een hand breed, en haar rand
3310 1Kon 7:29 | cherubs; en op de kransen was een voet boven henen; en onder
3311 1Kon 7:30 | 30 En een stelling had vier koperen
3312 1Kon 7:31 | krans, en daarboven van een el, en de mond hiervan was
3313 1Kon 7:31 | was rond van voetwerk van een el en een halve el; en op
3314 1Kon 7:31 | van voetwerk van een el en een halve el; en op de mond
3315 1Kon 7:32 | stelling; en de hoogte van een rad was een el en een halve
3316 1Kon 7:32 | de hoogte van een rad was een el en een halve el. ~
3317 1Kon 7:32 | van een rad was een el en een halve el. ~
3318 1Kon 7:33 | raderen was als het werk van een wagenrad; hun assen, en
3319 1Kon 7:35 | hoofd ener stelling was een ronde hoogte van een halve
3320 1Kon 7:35 | was een ronde hoogte van een halve el rondom; ook waren
3321 1Kon 7:38 | ook tien koperen wasvaten; een wasvat hield veertig bath;
3322 1Kon 7:38 | wasvat hield veertig bath; een wasvat was van vier ellen;
3323 1Kon 7:38 | die tien stellingen was een wasvat. ~
3324 1Kon 8:9 | gelegd had, als de HEERE een verbond maakte met de kinderen
3325 1Kon 8:10 | het heilige uitgingen, dat een wolk het huis des HEEREN
3326 1Kon 8:13 | 13 Ik heb immers een huis gebouwd, U ter woonstede,
3327 1Kon 8:13 | gebouwd, U ter woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige
3328 1Kon 8:16 | alle stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn
3329 1Kon 8:17 | hart van mijn vader David, een huis den Naam van den HEERE,
3330 1Kon 8:18 | hart geweest is Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt
3331 1Kon 8:20 | gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des
3332 1Kon 8:21 | 21 En ik heb daar een plaats beschikt voor de
3333 1Kon 8:31 | gezondigd hebben, en hij hem een eed des vloeks opgelegd
3334 1Kon 8:36 | land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. ~
3335 1Kon 8:38 | geschieden zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten,
3336 1Kon 8:38 | de plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit
3337 1Kon 8:39 | vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn wegen,
3338 1Kon 8:53 | Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, uit
3339 1Kon 8:56 | Hij gesproken heeft! Niet een enig woord is er gevallen
3340 1Kon 8:65 | en gans Israel met hem, een grote gemeente, van den
3341 1Kon 9:7 | wegwerpen; en Israel zal tot een spreekwoord en spotrede
3342 1Kon 9:16 | huisvrouw van Salomo, tot een geschenk gegeven. ~
3343 1Kon 10:2 | zij kwam te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir, met kemelen,
3344 1Kon 10:14 | goud, dat voor Salomo op een jaar inkwam was zeshonderd
3345 1Kon 10:18 | 18 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon,
3346 1Kon 10:25 | 25 En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren
3347 1Kon 10:29 | 29 En een wagen kwam op, en ging uit
3348 1Kon 10:29 | zeshonderd sikkelen zilvers, en een paard voor honderd en vijftig;
3349 1Kon 11:7 | 7 Toen bouwde Salomo een hoogte voor Kamos, het verfoeisel
3350 1Kon 11:13 | koninkrijk niet afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven,
3351 1Kon 11:14 | verwekte de HEERE Salomo een tegenpartijder, Hadad, den
3352 1Kon 11:17 | Egypte te komen; Hadad nu was een klein jongsken. ~
3353 1Kon 11:18 | koning van Egypte, die hem een huis gaf, en hem voeding
3354 1Kon 11:18 | voeding toezeide, en hem een land gaf. ~
3355 1Kon 11:19 | Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster zijner
3356 1Kon 11:23 | 23 Ook verwekte God hem een wederpartijder, Rezon, den
3357 1Kon 11:25 | Hadad deed; want hij had een afkeer van Israel, en hij
3358 1Kon 11:26 | Jerobeam, de zoon van Nebat, een Efrathiet van Zereda, Salomo'
3359 1Kon 11:26 | moeders naam was Zerua, een weduwvrouw), hief ook de
3360 1Kon 11:28 | 28 En de man Jerobeam was een dapper held. Toen Salomo
3361 1Kon 11:29 | den weg vond, en hij zich een nieuw kleed aangedaan had,
3362 1Kon 11:32 | 32 Maar een stam zal hij hebben, om
3363 1Kon 11:34 | nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns
3364 1Kon 11:36 | 36 En zijn zoon zal Ik een stam geven; opdat Mijn knecht
3365 1Kon 11:36 | Mijn knecht David altijd een lamp voor Mijn aangezicht
3366 1Kon 11:38 | Ik met u zal zijn, en u een bestendig huis bouwen, gelijk
3367 1Kon 12:11 | 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen
3368 1Kon 12:18 | Rehabeam vervloekte zich om op een wagen te klimmen, dat hij
3369 1Kon 12:24 | broederen, de kinderen Israels; een ieder kere weder tot zijn
3370 1Kon 12:28 | 28 Daarom hield de koning een raad, en maakte twee gouden
3371 1Kon 12:31 | 31 Hij maakte ook een huis der hoogten; en maakte
3372 1Kon 12:32 | 32 En Jerobeam maakte een feest in de achtste maand,
3373 1Kon 12:33 | hij den kinderen Israels een feest, en offerde op dat
3374 1Kon 13:1 | 1 En ziet, een man Gods kwam uit Juda,
3375 1Kon 13:2 | zo zegt de HEERE: Zie, een zoon zal aan het huis Davids
3376 1Kon 13:3 | hij gaf ten zelfden dage een wonderteken, zeggende: Dit
3377 1Kon 13:7 | en sterk u, en ik zal u een geschenk geven. ~
3378 1Kon 13:10 | 10 En hij ging door een anderen weg, en keerde niet
3379 1Kon 13:11 | 11 Een oud profeet nu woonde te
3380 1Kon 13:14 | vond hem zittende onder een eik; en hij zeide tot hem:
3381 1Kon 13:17 | 17 Want een woord is tot mij geschied
3382 1Kon 13:18 | zeide tot hem: Ik ben ook een profeet, gelijk gij, en
3383 1Kon 13:18 | profeet, gelijk gij, en een engel heeft tot mij gesproken
3384 1Kon 13:24 | 24 Zo toog hij heen, en een leeuw vond hem op den weg,
3385 1Kon 13:30 | en zij maakten over hem een weeklage: Ach, mijn broeder! ~
3386 1Kon 13:33 | hand vulde hij, en werd een van de priesters der hoogten. ~
3387 1Kon 14:3 | tien broden, en koeken, en een kruik honig, en ga tot hem;
3388 1Kon 14:5 | Jerobeams huisvrouw komt, om een zaak van u te vragen, aangaande
3389 1Kon 14:6 | ik ben tot u gezonden met een harde boodschap. ~
3390 1Kon 14:7 | midden des volks, en u tot een voorganger over Mijn volk
3391 1Kon 14:14 | 14 Doch de HEERE zal Zich een koning verwekken over Israel,
3392 1Kon 14:15 | ook Israel slaan, gelijk een riet in het water omgedreven
3393 1Kon 14:21 | Salomo, regeerde in Juda; een en veertig jaren was Rehabeam
3394 1Kon 15:2 | zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom. ~
3395 1Kon 15:4 | de HEERE, zijn God, hem een lamp in Jeruzalem, verwekkende
3396 1Kon 15:10 | 10 En hij regeerde een en veertig jaren te Jeruzalem,
3397 1Kon 15:10 | zijner moeder was Maacha, een dochter van Abisalom. ~
3398 1Kon 15:13 | koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in
3399 1Kon 15:13 | afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide
3400 1Kon 15:19 | 19 Er is een verbond tussen mij en tussen
3401 1Kon 15:19 | uw vader; zie, ik zend u een geschenk, zilver en goud;
3402 1Kon 15:27 | huis van Issaschar, maakte een verbintenis tegen hem, en
3403 1Kon 16:2 | stof verheven, en u tot een voorganger over Mijn volk
3404 1Kon 16:9 | helft der wagenen, maakte een verbintenis tegen hem, als
3405 1Kon 16:16 | hoorde zeggen: Zimri heeft een verbintenis gemaakt, ja,
3406 1Kon 16:23 | 23 In het een en dertigste jaar van Asa,
3407 1Kon 16:31 | het geschiedde (was het een lichte zaak, dat hij wandelde
3408 1Kon 16:32 | En hij richtte voor Baal een altaar op, in het huis van
3409 1Kon 16:33 | 33 Ook maakte Achab een bos, zodat Achab nog meer
3410 1Kon 17:9 | aldaar; zie, Ik heb daar een weduwvrouw geboden, dat
3411 1Kon 17:10 | kwam, ziet, zo was daar een weduwvrouw, hout lezende;
3412 1Kon 17:10 | en zeide: Haal mij toch een weinig waters in dit vat,
3413 1Kon 17:11 | zeide: Haal mij toch ook een bete broods in uw hand. ~
3414 1Kon 17:12 | uw God, leeft, indien ik een koek heb, dan alleen een
3415 1Kon 17:12 | een koek heb, dan alleen een hand vol meels in de kruik,
3416 1Kon 17:12 | vol meels in de kruik, en een weinig olie in de fles!
3417 1Kon 17:12 | in de fles! En zie ik heb een paar houten gelezen, en
3418 1Kon 17:13 | maar maak mij vooreerst een kleinen koek daarvan, en
3419 1Kon 17:24 | Elia: Nu weet ik, dat gij een man Gods zijt, en dat het
3420 1Kon 18:4 | verborg ze bij vijftig man in een spelonk, en onderhield hen
3421 1Kon 18:6 | Achab ging bijzonder op een weg, en Obadja ging ook
3422 1Kon 18:6 | Obadja ging ook bijzonder op een weg. ~
3423 1Kon 18:10 | HEERE, uw God, leeft, zo er een volk of koninkrijk is, waar
3424 1Kon 18:10 | dat koninkrijk en dat volk een eed af; dat zij u niet hadden
3425 1Kon 18:13 | verborgen, elk vijftig man in een spelonk, en die met brood
3426 1Kon 18:21 | volk antwoordde hem niet een woord. ~
3427 1Kon 18:22 | het volk: Ik ben alleen een profeet des HEEREN overgebleven,
3428 1Kon 18:27 | luider stem, want hij is een god; omdat hij in gepeins
3429 1Kon 18:27 | doen heeft, of omdat hij een reize heeft; misschien slaapt
3430 1Kon 18:32 | HEEREN; daarna maakte hij een groeve rondom het altaar,
3431 1Kon 18:41 | eet en drink; want er is een geruis van een overvloedigen
3432 1Kon 18:41 | want er is een geruis van een overvloedigen regen. ~
3433 1Kon 18:44 | maal, dat hij zeide: Zie, een kleine wolk, als eens mans
3434 1Kon 18:45 | wind zwart werd; en er kwam een grote regen; en Achab reed
3435 1Kon 19:2 | 2 Toen zond Izebel een bode tot Elia, om te zeggen:
3436 1Kon 19:2 | stellen, als de ziel van een hunner. ~
3437 1Kon 19:4 | ging henen in de woestijn een dagreis, en kwam, en zat
3438 1Kon 19:4 | dagreis, en kwam, en zat onder een jeneverboom; en bad, dat
3439 1Kon 19:5 | zich neder, en sliep onder een jeneverboom; en ziet, toen
3440 1Kon 19:5 | en ziet, toen roerde hem een engel aan, en zeide tot
3441 1Kon 19:6 | aan zijn hoofdeinde was een koek op de kolen gebakken,
3442 1Kon 19:6 | op de kolen gebakken, en een fles met water; alzo at
3443 1Kon 19:9 | 9 En hij kwam aldaar in een spelonk, en vernachtte aldaar;
3444 1Kon 19:11 | de HEERE ging voorbij, en een grote en sterke wind, scheurende
3445 1Kon 19:11 | wind niet; en na dezen wind een aardbeving; de HEERE was
3446 1Kon 19:12 | 12 En na de aardbeving een vuur; de HEERE was ook in
3447 1Kon 19:12 | het vuur het suizen van een zachte stilte. ~
3448 1Kon 19:13 | ingang der spelonk. En ziet, een stem kwam tot hem, die zeide:
3449 1Kon 19:21 | van achter hem af, en nam een juk runderen, en slachtte
3450 1Kon 20:13 | 13 En ziet, een profeet trad tot Achab,
3451 1Kon 20:20 | 20 En een ieder sloeg zijn man, zodat
3452 1Kon 20:20 | koning van Syrie, ontkwam op een paard, met enige ruiteren. ~
3453 1Kon 20:21 | paarden en wagenen, dat hij een groten slag aan de Syriers
3454 1Kon 20:25 | 25 En gij, tel u een heir, als dat heir, dat
3455 1Kon 20:28 | gezegd hebben: De HEERE is een God der bergen, en Hij is
3456 1Kon 20:28 | der bergen, en Hij is niet een God der laagten; zo zal
3457 1Kon 20:29 | honderd duizend voetvolks op een dag. ~
3458 1Kon 20:34 | laten gaan. Zo maakte hij een verbond met hem, en liet
3459 1Kon 20:35 | 35 Toen zeide een man uit de zonen der profeten
3460 1Kon 20:36 | weggegaan zijt, zo zal u een leeuw slaan. En als hij
3461 1Kon 20:36 | weggegaan was, zo vond hem een leeuw, die hem sloeg. ~
3462 1Kon 20:37 | 37 Daarna vond hij een anderen man, en zeide: Sla
3463 1Kon 20:39 | midden des strijds; en zie, een man was afgeweken, en bracht
3464 1Kon 20:39 | afgeweken, en bracht tot mij een man, en zeide: Bewaar dezen
3465 1Kon 20:39 | zijner ziel zijn, of gij zult een talent zilvers opwegen. ~
3466 1Kon 20:41 | Israel kende hem, dat hij een der profeten was. ~
3467 1Kon 21:1 | alzo Naboth, en Jizreeliet, een wijngaard had, die te Jizreel
3468 1Kon 21:2 | wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij nabij
3469 1Kon 21:2 | ik zal u daarvoor geven een wijngaard, die beter is
3470 1Kon 21:6 | het u behaagt, zal ik u een wijngaard in zijn plaats
3471 1Kon 21:9 | brieven, zeggende: Roept een vasten uit, en zet Naboth
3472 1Kon 21:12 | 12 Zij riepen een vasten uit; en zij zetten
3473 1Kon 21:19 | gij doodgeslagen, en ook een erfelijke bezitting ingenomen?
3474 1Kon 21:27 | zijn klederen scheurde, en een zak om zijn vlees legde,
3475 1Kon 22:7 | zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat
3476 1Kon 22:8 | Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE
3477 1Kon 22:9 | riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide:
3478 1Kon 22:13 | woorden der profeten zijn uit een mond goed tot den koning;
3479 1Kon 22:13 | gelijk als het woord van een uit hen, en spreek het goede. ~
3480 1Kon 22:17 | Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar
3481 1Kon 22:20 | te Ramoth in Gilead? De een nu zeide aldus, en de andere
3482 1Kon 22:21 | 21 Toen ging een geest uit, en stond voor
3483 1Kon 22:22 | zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den
3484 1Kon 22:23 | dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond
3485 1Kon 22:34 | 34 Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid,
3486 1Kon 22:36 | 36 En er ging een uitroeping door het heirleger,
3487 1Kon 22:36 | zon onderging, zeggende: Een ieder kere naar zijn stad,
3488 1Kon 22:36 | kere naar zijn stad, en een ieder naar zijn land! ~
3489 1Kon 22:48 | geen koning in Edom, maar een stadhouder des konings. ~
3490 2Kon 1:2 | 2 En Ahazia viel door een tralie in zijn opperzaal,
3491 2Kon 1:6 | 6 En zij zeiden tot hem: Een man kwam op, ons tegemoet,
3492 2Kon 1:8 | zeiden tot hem: Hij was een man met een harig kleed,
3493 2Kon 1:8 | hem: Hij was een man met een harig kleed, en met een
3494 2Kon 1:8 | een harig kleed, en met een lederen gordel gegord om
3495 2Kon 1:9 | 9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig met
3496 2Kon 1:10 | vijftigen: Indien ik dan een man Gods ben, zo dale vuur
3497 2Kon 1:11 | hij zond wederom tot hem een anderen hoofdman van vijftig
3498 2Kon 1:12 | en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, zo dale vuur van
3499 2Kon 1:13 | 13 En wederom zond hij een hoofdman van de derde vijftigen
3500 2Kon 2:1 | nu, als de HEERE Elia met een onweder ten hemel opnemen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527 |