1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527
Book Chapter: Verse
3501 2Kon 2:10 | 10 En hij zeide: Gij hebt een harde zaak begeerd; indien
3502 2Kon 2:11 | sprekende, ziet, zo was er een vurige wagen met vurige
3503 2Kon 2:11 | maakten. Alzo voer Elia met een onweder ten hemel. ~
3504 2Kon 2:16 | HEEREN hem opgenomen, en op een der bergen, of in een der
3505 2Kon 2:16 | op een der bergen, of in een der dalen hem geworpen heeft.
3506 2Kon 2:20 | En hij zeide: Brengt mij een nieuwe schaal, en legt er
3507 2Kon 3:4 | koning der Moabieten, was een veehandelaar, en bracht
3508 2Kon 3:11 | vragen? Toen antwoordde een van de knechten des konings
3509 2Kon 3:15 | 15 Nu dan, brengt mij een speelman. En het geschiedde,
3510 2Kon 3:23 | verdorven, en hebben de een de ander verslagen; nu dan
3511 2Kon 3:25 | steden nu braken zij af, en een iegelijk wierp zijn steen
3512 2Kon 3:27 | op den muur. Daaruit werd een zeer grote toorn in Israel;
3513 2Kon 4:1 | 1 Een vrouw nu uit de vrouwen
3514 2Kon 4:2 | met al in het huis, dan een kruik met olie. ~
3515 2Kon 4:6 | zoon zeide: Breng mij nog een vat aan; maar hij zeide
3516 2Kon 4:8 | 8 Het geschiedde ook op een dag, als Elisa naar Sunem
3517 2Kon 4:8 | Sunem doortrok, dat aldaar een grote vrouw was, dewelke
3518 2Kon 4:10 | 10 Laat ons toch een kleine opperkamer van een
3519 2Kon 4:10 | een kleine opperkamer van een wand maken, en laat ons
3520 2Kon 4:10 | ons daar voor hem zetten een bed, en tafel, en stoel,
3521 2Kon 4:11 | 11 En het geschiedde op een dag, dat hij daar kwam;
3522 2Kon 4:16 | tijd des levens zult gij een zoon omhelzen. En zij zeide:
3523 2Kon 4:17 | werd zwanger, en baarde een zoon op dien gezette tijd,
3524 2Kon 4:18 | werd, geschiedde het op een dag, dat het uitging tot
3525 2Kon 4:19 | hoofd! Hij dan zeide tot een jongen: Draag hem tot zijn
3526 2Kon 4:22 | en zeide: Zend mij toch een van de jongens, en een van
3527 2Kon 4:22 | toch een van de jongens, en een van de ezelinnen, dat ik
3528 2Kon 4:28 | 28 En zij zeide: Heb ik een zoon van mijn heer begeerd?
3529 2Kon 4:39 | 39 Toen ging er een uit in het veld, om moeskruiden
3530 2Kon 4:39 | moeskruiden te lezen, en hij vond een wilden wijnstok, en las
3531 2Kon 4:42 | 42 En er kwam een man van Baal-Salisa, en
3532 2Kon 5:1 | den koning van Syrie, was een groot man voor het aangezicht
3533 2Kon 5:1 | gegeven; zo was deze man een strijdbaar held, doch melaats. ~
3534 2Kon 5:2 | Syrie getogen, en hadden een kleine jonge dochter uit
3535 2Kon 5:5 | Ga heen, kom, en ik zal een brief aan den koning van
3536 2Kon 5:7 | dat deze tot mij zendt, om een man van zijn melaatsheid
3537 2Kon 5:8 | zo zal hij weten, dat er een profeet in Israel is. ~
3538 2Kon 5:10 | Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: Ga heen
3539 2Kon 5:13 | vader, zo die profeet tot u een grote zaak gesproken had,
3540 2Kon 5:14 | weder, gelijk het vlees van een kleinen jongen; en hij werd
3541 2Kon 5:15 | Israel! Nu dan, neem toch een zegen van uw knecht. ~
3542 2Kon 5:17 | uw knecht gegeven worden een last aarde van een juk muildieren;
3543 2Kon 5:17 | worden een last aarde van een juk muildieren; want uw
3544 2Kon 5:19 | vrede. En hij ging van hem een kleine streek lands. ~
3545 2Kon 5:22 | Efraim gekomen; geef hun toch een talent zilvers en twee wisselklederen. ~
3546 2Kon 5:24 | hand, en bestelde ze in een huis; en hij liet de mannen
3547 2Kon 6:2 | Jordaan gaan, en elk van daar een timmerhout halen, dat wij
3548 2Kon 6:2 | halen, dat wij ons daar een plaats maken, om er te wonen.
3549 2Kon 6:3 | 3 En er zeide een: Het believe u toch te gaan
3550 2Kon 6:5 | 5 En het geschiedde, als een het timmerhout velde, dat
3551 2Kon 6:6 | plaats gewezen had, sneed hij een hout af, en wierp het daarhenen,
3552 2Kon 6:8 | zijn in de plaats van zulk een. ~
3553 2Kon 6:12 | 12 En een van zijn knechten zeide:
3554 2Kon 6:14 | paarden, en wagenen, en een zwaar heir; welke des nachts
3555 2Kon 6:15 | op, en ging uit; en ziet, een heir omringde de stad met
3556 2Kon 6:23 | 23 En hij bereidde hun een groten maaltijd, dat zij
3557 2Kon 6:25 | zij belegerden ze, totdat een ezelskop voor tachtig zilverlingen
3558 2Kon 6:25 | zilverlingen was verkocht, en een vierendeel van een kab duivenmest
3559 2Kon 6:25 | verkocht, en een vierendeel van een kab duivenmest voor vijf
3560 2Kon 6:26 | den muur voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende:
3561 2Kon 6:30 | het volk zag, dat, ziet, een zak van binnen over zijn
3562 2Kon 6:32 | zaten bij hem.) En hij zond een man van voor zijn aangezicht;
3563 2Kon 7:1 | Morgen omtrent dezen tijd zal een maat meelbloem verkocht
3564 2Kon 7:1 | meelbloem verkocht worden voor een sikkel, en twee maten gerst
3565 2Kon 7:1 | en twee maten gerst voor een sikkel, in de poort van
3566 2Kon 7:2 | 2 Maar een hoofdman, op wiens hand
3567 2Kon 7:3 | der poort; die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven
3568 2Kon 7:6 | heir der Syriers doen horen een geluid van wagenen, en een
3569 2Kon 7:6 | een geluid van wagenen, en een geluid van paarden, het
3570 2Kon 7:6 | heirkracht; zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning
3571 2Kon 7:8 | kwamen, zo gingen zij in een tent, en aten en dronken,
3572 2Kon 7:8 | zij weder, en kwamen in een andere tent, namen van daar
3573 2Kon 7:9 | 9 Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen
3574 2Kon 7:9 | niet recht; deze dag is een dag van goede boodschap,
3575 2Kon 7:13 | 13 Toen antwoordde een van zijn knechten, en zeide:
3576 2Kon 7:16 | het leger der Syriers; en een maat meelbloem werd verkocht
3577 2Kon 7:16 | meelbloem werd verkocht voor een sikkel, en twee maten gerst
3578 2Kon 7:16 | en twee maten gerst voor een sikkel, naar het woord des
3579 2Kon 7:18 | zullen twee maten gerst voor een sikkel, en een maat meelbloem
3580 2Kon 7:18 | gerst voor een sikkel, en een maat meelbloem voor een
3581 2Kon 7:18 | een maat meelbloem voor een sikkel verkocht worden,
3582 2Kon 8:1 | kunt; want de HEERE heeft een honger geroepen, die ook
3583 2Kon 8:5 | koning vertelde, hoe hij een dode had levend gemaakt,
3584 2Kon 8:6 | Toen gaf de koning haar een kamerling, zeggende: Doe
3585 2Kon 8:8 | koning tot Hazael: Neem een geschenk in uw hand, en
3586 2Kon 8:9 | Hazael hem tegemoet, en nam een geschenk in zijn hand, te
3587 2Kon 8:9 | alle goed van Damaskus, een last van veertig kemelen;
3588 2Kon 8:13 | Maar wat is uw knecht, die een hond is, dat hij deze grote
3589 2Kon 8:15 | des anderen daags, dat hij een deken nam, en in het water
3590 2Kon 8:19 | allen tijde voor zijn zonen een lamp zou geven. ~
3591 2Kon 8:20 | van Juda af, en maakten een koning over zich. ~
3592 2Kon 8:26 | koning werd, en regeerde een jaar te Jeruzalem; en de
3593 2Kon 8:27 | van Achab; want hij was een schoonzoon van het huis
3594 2Kon 9:1 | Toen riep de profeet Elisa een van de zonen der profeten,
3595 2Kon 9:2 | broederen, en breng hem in een binnenste kamer. ~
3596 2Kon 9:5 | heir, en hij zeide: Ik heb een woord aan u, o hoofdman!
3597 2Kon 9:13 | Toen haastten zij zich, en een iegelijk nam zijn kleed,
3598 2Kon 9:14 | Josafat, den zoon van Nimsi, een verbintenis tegen Joram. (
3599 2Kon 9:17 | aankwam, en zeide: Ik zie een hoop. Toen zeide Joram:
3600 2Kon 9:17 | Toen zeide Joram: Neem een ruiter, en zend dien hunlieden
3601 2Kon 9:19 | 19 Toen zond hij een anderen ruiter te paard;
3602 2Kon 9:21 | Ahazia, de koning van Juda, een ieder op zijn wagen; en
3603 2Kon 10:2 | paarden bij u zijn, mitsgaders een vaste stad, en wapenen; ~
3604 2Kon 10:6 | ten tweeden male tot hen een brief, zeggende: Zo gij
3605 2Kon 10:8 | 8 En er kwam een bode, en boodschapte hem,
3606 2Kon 10:9 | rechtvaardig. Ziet, ik heb een verbintenis gemaakt tegen
3607 2Kon 10:14 | mannen, en hij liet niet een van hen over. ~
3608 2Kon 10:18 | tot hen: Achab heeft Baal een weinig gediend; Jehu zal
3609 2Kon 10:19 | gemist worde; want ik heb een grote offerande aan Baal;
3610 2Kon 10:20 | zeide Jehu: Heiligt Baal een verbods dag. en zij riepen
3611 2Kon 10:21 | Baalsdienaren kwamen, dat niet een man overbleef, die niet
3612 2Kon 11:2 | hem en zijn voedster in een slaapkamer; en zij verborgen
3613 2Kon 11:4 | des HEEREN; en hij maakte een verbond met hen, en hij
3614 2Kon 11:5 | zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op
3615 2Kon 11:6 | 6 En een derde deel zal zijn aan
3616 2Kon 11:6 | zijn aan de poort Sur; en een derde deel aan de poort
3617 2Kon 11:8 | koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in
3618 2Kon 11:17 | 17 En Jojada maakte een verbond tussen den HEERE
3619 2Kon 11:17 | volk, dat het den HEERE tot een volk zou zijn; mitsgaders
3620 2Kon 12:4 | de getelden, het geld van een ieder der personen naar
3621 2Kon 12:5 | priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
3622 2Kon 12:9 | Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een gat
3623 2Kon 12:9 | nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette
3624 2Kon 12:20 | knechten stonden op, en maakten een verbintenis, en sloegen
3625 2Kon 13:4 | de getelden, het geld van een ieder der personen naar
3626 2Kon 13:5 | priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende;
3627 2Kon 13:9 | Maar de priester Jojada nam een kist, en boorde een gat
3628 2Kon 13:9 | nam een kist, en boorde een gat in haar deksel, en zette
3629 2Kon 13:20 | knechten stonden op, en maakten een verbintenis, en sloegen
3630 2Kon 14:5 | Zo gaf de HEERE Israel een verlosser, dat zij van onder
3631 2Kon 14:15 | Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen. En hij nam
3632 2Kon 14:15 | pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen. ~
3633 2Kon 14:17 | schoot. En hij zeide: Het is een pijl der verlossing des
3634 2Kon 14:17 | verlossing des HEEREN, en een pijl der verlossing tegen
3635 2Kon 14:21 | het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij,
3636 2Kon 14:21 | begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; zo wierpen
3637 2Kon 15:6 | niet gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde
3638 2Kon 15:12 | van Israel, en zij vloden, een iegelijk in zijn tenten. ~
3639 2Kon 15:19 | 19 En zij maakten een verbintenis tegen hem te
3640 2Kon 15:23 | van Israel, en regeerde een en veertig jaren. ~
3641 2Kon 16:5 | doods; en hij woonde in een afgezonderd huis; doch Jotham,
3642 2Kon 16:10 | de zoon van Jabes, maakte een verbintenis tegen hem, en
3643 2Kon 16:13 | van Juda; en hij regeerde een volle maand te Samaria. ~
3644 2Kon 16:25 | Remalia, zijn hoofdman, maakte een verbintenis tegen hem, en
3645 2Kon 16:30 | de zoon van Ela, maakte een verbintenis tegen Pekah,
3646 2Kon 17:8 | zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
3647 2Kon 17:10 | Damaskus; en gezien hebbende een altaar, dat te Damaskus
3648 2Kon 17:11 | Uria, de priester, bouwde een altaar, naar alles, wat
3649 2Kon 17:17 | waren; en hij zette die op een stenen vloer. ~
3650 2Kon 18:8 | zond den koning van Assyrie een geschenk. ~
3651 2Kon 18:10 | Damaskus; en gezien hebbende een altaar, dat te Damaskus
3652 2Kon 18:11 | Uria, de priester, bouwde een altaar, naar alles, wat
3653 2Kon 18:17 | waren; en hij zette die op een stenen vloer. ~
3654 2Kon 19:3 | zijn knecht, dat hij hem een geschenk gaf. ~
3655 2Kon 19:4 | koning van Assyrie bevond een verbintenis in Hosea, dat
3656 2Kon 19:21 | den HEERE, en hij deed ze een grote zonde zondigen. ~
3657 2Kon 19:27 | Assyrie, zeggende: Brengt een der priesteren daarheen,
3658 2Kon 19:28 | 28 Zo kwam een uit de priesteren, die zij
3659 2Kon 19:35 | 35 Nochtans had de HEERE een verbond met hen gemaakt,
3660 2Kon 19:36 | met grote kracht en met een uitgestrekten arm opgevoerd
3661 2Kon 20:2 | naam zijner moeder was Abi, een dochter van Zacharia. ~
3662 2Kon 20:17 | tot den koning Hizkia, met een zwaar heir naar Jeruzalem;
3663 2Kon 20:20 | 20 Gij zegt (doch het is een woord der lippen): Er is
3664 2Kon 20:24 | gij dan het aangezicht van een enigen vorst van de geringste
3665 2Kon 20:31 | Assyrie: Handelt met mij door een geschenk, en komt tot mij
3666 2Kon 20:31 | komt tot mij uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok,
3667 2Kon 20:31 | ieder van zijn wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom;
3668 2Kon 20:31 | zijn vijgeboom; en drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
3669 2Kon 20:32 | Totdat ik kom, en u haal in een land, als ulieder land,
3670 2Kon 20:32 | land, als ulieder land, een land van koren en van most,
3671 2Kon 20:32 | land van koren en van most, een land van brood en van wijngaarden,
3672 2Kon 20:32 | brood en van wijngaarden, een land van olijven, van olie
3673 2Kon 20:36 | stil en antwoordde hem niet een woord; want het gebod des
3674 2Kon 21:1 | klederen, en bedekte zich met een zak, en ging in het huis
3675 2Kon 21:3 | zegt Hizkia: Deze dag is een dag der benauwdheid, en
3676 2Kon 21:4 | gehoord heeft; hef dan een gebed op voor het overblijfsel,
3677 2Kon 21:7 | 7 Zie, Ik zal een geest in hem geven, dat
3678 2Kon 21:7 | geest in hem geven, dat hij een gerucht horen zal, en weder
3679 2Kon 21:29 | 29 En dat zij u een teken, dat men in dit jaar
3680 2Kon 21:32 | stad niet komen, noch daar een pijl inschieten; ook zal
3681 2Kon 22:3 | aangezicht in waarheid en met een volkomen hart gewandeld,
3682 2Kon 22:7 | Daarna zeide Jesaja: Neemt een klomp vijgen; en zij namen
3683 2Kon 22:9 | Jesaja zeide: Dit zal u een teken van den HEERE zijn,
3684 2Kon 22:12 | koning van Babel, brieven en een geschenk aan Hizkia; want
3685 2Kon 23:3 | Baal altaren op, en maakte een bos, gelijk als Achab, de
3686 2Kon 23:7 | 7 Hij stelde ook een gesneden beeld van het bos,
3687 2Kon 23:12 | God Israels: Ziet, Ik zal een kwaad over Jeruzalem en
3688 2Kon 23:12 | Jeruzalem en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide
3689 2Kon 23:13 | uitwissen, gelijk als men een schotel uitwist; men wist
3690 2Kon 23:14 | geven; en zij zullen tot een roof en plundering worden
3691 2Kon 23:19 | zijner moeder was Mesullemet, een dochter van Haruz van Jotba. ~
3692 2Kon 23:23 | knechten van Amon maakten een verbintenis tegen hem, en
3693 2Kon 23:24 | die tegen den koning Amon een verbintenis gemaakt hadden;
3694 2Kon 24:1 | koning werd, en regeerde een en dertig jaren te Jeruzalem;
3695 2Kon 24:1 | zijner moeder was Jedida, een dochter van Adaja, van Bozkath. ~
3696 2Kon 24:10 | priester Hilkia heeft mij een boek gegeven. En Safan las
3697 2Kon 24:19 | derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek zullen
3698 2Kon 25:3 | aan den pilaar, en maakte een verbond voor des HEEREN
3699 2Kon 25:17 | zeide hij: Wat is dat voor een grafteken, dat ik zie? En
3700 2Kon 25:30 | knechten voerden hem dood op een wagen van Megiddo, en brachten
3701 2Kon 25:33 | zou; en hij legde het land een boete op van honderd talenten
3702 2Kon 25:33 | honderd talenten zilvers en een talent gouds. ~
3703 2Kon 25:35 | bevel van Farao te geven; een ieder naar zijn schatting
3704 2Kon 25:36 | zijner moeder was Zebudda, een dochter van Pedaja, van
3705 2Kon 26:8 | zijner moeder was Nehusta, een dochter van Elnathan, van
3706 2Kon 26:16 | timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden,
3707 2Kon 26:18 | 18 Zedekia was een en twintig jaren oud, als
3708 2Kon 26:18 | zijner moeder was Hamutal, een dochter van Jeremia, van
3709 2Kon 27:6 | naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen hem. ~
3710 2Kon 27:17 | 17 De hoogte van een pilaar was achttien ellen,
3711 2Kon 27:19 | 19 En uit de stad nam hij een hoveling, die over de krijgslieden
3712 2Kon 27:30 | En aangaande zijn tering, een gedurige tering werd hem
3713 1Kro 1:43 | het land van Edom, eer er een koning regeerde over de
3714 1Kro 1:44 | regeerde in zijn plaats, een zoon van Zerah, van Bozra. ~
3715 1Kro 2:17 | vader van Amasa was Jether, een Ismaeliet. ~
3716 1Kro 2:26 | 26 Jerahmeel had nog een andere vrouw, welker naam
3717 1Kro 2:34 | dochteren. En Sesan had een Egyptischen knecht, wiens
3718 1Kro 2:35 | aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem
3719 1Kro 4:40 | vette en goede weide, en een land, wijd van begrip, en
3720 1Kro 5:2 | zijn broederen, en die tot een voorganger was, was uit
3721 1Kro 7:15 | 15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van Huppim
3722 1Kro 7:16 | huisvrouw van Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn
3723 1Kro 7:23 | werd zwanger, en baarde een zoon; en hij noemde zijn
3724 1Kro 10:12 | begroeven hun beenderen onder een eikenboom te Jabes, en zij
3725 1Kro 11:3 | Hebron, en David maakte een verbond met hen te Hebron,
3726 1Kro 11:6 | het eerst slaat, zal tot een hoofd, en tot een overste
3727 1Kro 11:6 | zal tot een hoofd, en tot een overste worden. Toen beklom
3728 1Kro 11:6 | eerst; daarom werd hij tot een hoofd. ~
3729 1Kro 11:14 | HEERE verloste hen door een grote verlossing. ~
3730 1Kro 11:20 | versloeg hen; alzo had hij een naam onder die drie. ~
3731 1Kro 11:21 | daarom werd hij hun tot een overste; maar hij kwam tot
3732 1Kro 11:22 | ging hij af, en versloeg een leeuw in het midden des
3733 1Kro 11:23 | 23 Hij versloeg ook een Egyptischen man, een man
3734 1Kro 11:23 | ook een Egyptischen man, een man van grote lengte, van
3735 1Kro 11:23 | ellen; en die Egyptenaar had een spies in de hand, als een
3736 1Kro 11:23 | een spies in de hand, als een weversboom; maar hij ging
3737 1Kro 11:23 | hij ging tot hem af met een staf, en rukte de spies
3738 1Kro 11:24 | van Jojada; dies had hij een naam onder die drie helden. ~
3739 1Kro 12:4 | Jismaja, de Gibeoniet, was een held onder de dertig, en
3740 1Kro 12:14 | Gad, hoofden des heirs; een van de kleinsten was over
3741 1Kro 12:22 | David, om hem te helpen, tot een groot leger toe, als een
3742 1Kro 12:22 | een groot leger toe, als een leger Gods. ~
3743 1Kro 12:28 | 28 En Zadok was een jongeling, een kloek held;
3744 1Kro 12:28 | Zadok was een jongeling, een kloek held; en uit zijns
3745 1Kro 12:33 | vijftig duizend; en om een slagorde te houden met een
3746 1Kro 12:33 | een slagorde te houden met een onwankelbaar hart; ~
3747 1Kro 12:38 | konden houden, kwamen met een volkomen hart te Hebron,
3748 1Kro 12:38 | al het overige van Israel een hart, om David tot koning
3749 1Kro 13:7 | zij voerden de ark Gods op een nieuwen wagen uit het huis
3750 1Kro 13:11 | David ontstak, dat de HEERE een scheur gescheurd had aan
3751 1Kro 14:1 | timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~
3752 1Kro 14:11 | mijn hand gescheurd, als een scheur der wateren; daarom
3753 1Kro 14:15 | gij hoort het geruis van een gang in de toppen der moerbezienbomen,
3754 1Kro 15:1 | hij bereidde der ark Gods een plaats, en spande een tent
3755 1Kro 15:1 | Gods een plaats, en spande een tent voor haar. ~
3756 1Kro 15:13 | HEERE, onze God, onder ons een scheur gedaan, omdat wij
3757 1Kro 15:27 | David nu was gekleed met een mantel van fijn linnen;
3758 1Kro 15:27 | der zangers; ook had David een lijfrok aan van linnen. ~
3759 1Kro 15:29 | de dochter van Saul, door een venster keek, en den koning
3760 1Kro 16:3 | 3 En hij deelde een iegelijk in Israel, van
3761 1Kro 16:3 | van den man tot de vrouw, een iegelijk een bol broods,
3762 1Kro 16:3 | tot de vrouw, een iegelijk een bol broods, en een schoon
3763 1Kro 16:3 | iegelijk een bol broods, en een schoon stuk vlees, en een
3764 1Kro 16:3 | een schoon stuk vlees, en een fles wijn.
3765 1Kro 16:17 | Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israel tot
3766 1Kro 16:17 | inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond; ~
3767 1Kro 16:18 | u het land Kanaan geven, een snoer van ulieder erfdeel; ~
3768 1Kro 16:20 | van het ene koninkrijk tot een ander volk. ~
3769 1Kro 16:43 | toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis; en
3770 1Kro 17:1 | zeide: Zie, ik woon in een cederen huis, maar de ark
3771 1Kro 17:6 | geheel Israel, heb Ik wel een woord gesproken tot een
3772 1Kro 17:6 | een woord gesproken tot een van de richters van Israel,
3773 1Kro 17:7 | achter de schapen, opdat gij een voorganger over Mijn volk
3774 1Kro 17:8 | aangezicht; en Ik heb u een naam gemaakt, gelijk de
3775 1Kro 17:9 | heb voor Mijn volk Israel een plaats besteld, en hem geplant,
3776 1Kro 17:10 | gegeven, dat u de HEERE een huis bouwen zal. ~
3777 1Kro 17:12 | 12 Die zal Mij een huis bouwen, en Ik zal zijn
3778 1Kro 17:13 | 13 Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal Mij
3779 1Kro 17:13 | zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid
3780 1Kro 17:21 | wie is als Uw volk Israel, een enig volk op de aarde, hetwelk
3781 1Kro 17:21 | God heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat Gij
3782 1Kro 17:21 | te verlossen, dat Gij U een Naam maaktet van grote en
3783 1Kro 17:22 | Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden. ~
3784 1Kro 17:25 | geopenbaard, dat Gij hem een huis bouwen zoudt; daarom
3785 1Kro 21:2 | hij bevond haar in gewicht een talent gouds, en daar was
3786 1Kro 21:5 | 5Daarna was er nog een krijg tegen de Filistijnen,
3787 1Kro 21:6 | 6Daarna was er nog een krijg te Gath; en daar was
3788 1Kro 21:6 | krijg te Gath; en daar was een zeer lang man, en zijn vingeren
3789 1Kro 22:6 | des konings woord was Joab een gruwel. ~
3790 1Kro 22:10 | dingen leg Ik u voor; kies u een uit die, dat Ik u doe. ~
3791 1Kro 22:12 | pestilentie in het land, en een verdervenden engel des HEEREN
3792 1Kro 22:15 | 15 En God zond een engel naar Jeruzalem, om
3793 1Kro 22:18 | zou opgaan, om den HEERE een altaar op te richten op
3794 1Kro 22:22 | ik op dezelve den HEERE een altaar bouwe; geef ze mij
3795 1Kro 22:24 | nemen wat uw is, dat ik een brandoffer om niet offere. ~
3796 1Kro 22:26 | bouwde David aldaar den HEERE een altaar, en hij offerde brandofferen
3797 1Kro 23:5 | zeide: Mijn zoon Salomo is een jongeling en teder; en het
3798 1Kro 23:5 | hoogste groot maken, tot een Naam en tot heerlijkheid
3799 1Kro 23:6 | HEERE, den God Israels, een huis te bouwen. ~
3800 1Kro 23:7 | des HEEREN, mijns Gods, een huis te bouwen; ~
3801 1Kro 23:9 | geboren zal worden, die zal een man der rust zijn, want
3802 1Kro 23:10 | 10 Die zal Mijn Naam een huis bouwen, en die zal
3803 1Kro 23:10 | bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem tot
3804 1Kro 23:10 | zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den troon
3805 1Kro 24:11 | vaderlijke huis maar van een telling. ~
3806 1Kro 25:6 | priesters en onder de Levieten; een vaderlijk huis werd genomen
3807 1Kro 25:17 | 17 Het een en twintigste voor Jachin,
3808 1Kro 26:28 | 28 Het een en twintigste voor Hothir;
3809 1Kro 27:10 | stelde hem zijn vader tot een hoofd). ~
3810 1Kro 27:14 | zijn zoon Zecharja, die een verstandig raadsman was,
3811 1Kro 28:6 | 6 Deze Benaja was een held van de dertig, en over
3812 1Kro 28:24 | niet, omdat er deshalve een grote toorn over Israel
3813 1Kro 28:32 | Jonathan, Davids oom, was raad, een verstandig man; hij was
3814 1Kro 29:2 | volk! Ik had in mijn hart een huis der rust voor de ark
3815 1Kro 29:3 | huis bouwen, want gij zijt een krijgsman, en gij hebt veel
3816 1Kro 29:4 | want Hij heeft Juda tot een voorganger verkoren, en
3817 1Kro 29:4 | zonen mijns vaders heeft Hij een welgevallen aan mij gehad,
3818 1Kro 29:6 | hem Mij uitverkoren tot een zoon, en Ik zal hem tot
3819 1Kro 29:6 | zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn. ~
3820 1Kro 29:9 | vaders, en dien Hem met een volkomen hart en met een
3821 1Kro 29:9 | een volkomen hart en met een willige ziel; want de HEERE
3822 1Kro 29:10 | heeft u verkoren, dat gij een huis ten heiligdom bouwt;
3823 1Kro 29:11 | David gaf zijn zoon Salomo een voorbeeld van het voorhuis,
3824 1Kro 29:12 | 12 En een voorbeeld van alles, wat
3825 1Kro 29:15 | kandelaars, naar het gewicht van een kandelaar en zijn lampen,
3826 1Kro 30:1 | Salomo alleen verkoren, een jongeling en teder; dit
3827 1Kro 30:1 | het is geen paleis voor een mens, maar voor God, den
3828 1Kro 30:9 | geven; want zij gaven met een volkomen hart den HEERE
3829 1Kro 30:11 | Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd boven alles. ~
3830 1Kro 30:15 | dagen op aarde zijn als een schaduw, en er is geen verwachting. ~
3831 1Kro 30:16 | die wij bereid hebben om U een huis te bouwen, den Naam
3832 1Kro 30:17 | hart proeft, en dat Gij een welgevallen hebt aan oprechtigheden.
3833 1Kro 30:19 | En geef mijn zoon Salomo een volkomen hart, om te houden
3834 1Kro 30:25 | Israel; en Hij gaf aan hem een koninklijke majesteit, zodanige
3835 2Kro 1:4 | want hij had voor haar een tent te Jeruzalem gespannen.) ~
3836 2Kro 1:9 | mij koning gemaakt over een volk, menigvuldig als het
3837 2Kro 1:17 | brachten op, en voerden een wagen uit van Egypte voor
3838 2Kro 1:17 | zeshonderd sikkelen zilvers, en een paard voor eenhonderd en
3839 2Kro 2:1 | voor den Naam des HEEREN een huis te bouwen, en een huis
3840 2Kro 2:1 | HEEREN een huis te bouwen, en een huis voor zijn koninkrijk. ~
3841 2Kro 2:3 | cederen gezonden, om voor hem een huis te bouwen, om daarin
3842 2Kro 2:4 | 4 Zie, ik zal een huis voor den Naam des HEEREN,
3843 2Kro 2:6 | kracht hebben, om voor Hem een huis te bouwen, dewijl de
3844 2Kro 2:6 | ben ik, dat ik voor Hem een huis zou bouwen, ten ware
3845 2Kro 2:7 | 7 Zo zend mij nu een wijzen man, om te werken
3846 2Kro 2:12 | dat Hij den koning David een wijzen zoon, kloek in voorzichtigheid
3847 2Kro 2:12 | verstand, gegeven heeft, die een huis voor den HEERE, en
3848 2Kro 2:12 | huis voor den HEERE, en een huis voor zijn koninkrijk
3849 2Kro 2:13 | 13 Zo zend ik nu een wijzen man, kloek van verstand,
3850 2Kro 2:14 | van Dan, en wiens vader een man geweest is van Tyrus,
3851 2Kro 3:17 | op voor aan den tempel, een ter rechterhand, en een
3852 2Kro 3:17 | een ter rechterhand, en een ter linkerhand; en hij noemde
3853 2Kro 4:1 | 1 Hij maakte ook een koperen altaar, van twintig
3854 2Kro 4:2 | ellen in haar hoogte, en een meetsnoer van dertig ellen
3855 2Kro 4:3 | die omsingelende, tien in een el, omringende de zee rondom;
3856 2Kro 4:5 | 5 Haar dikte nu was een hand breed, en haar rand
3857 2Kro 4:15 | 15 Een zee, en de twaalf runderen
3858 2Kro 5:10 | gedaan had als de HEERE een verbond maakte met de kinderen
3859 2Kro 5:13 | trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten
3860 2Kro 5:13 | eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk
3861 2Kro 6:10 | gedaan had als de HEERE een verbond maakte met de kinderen
3862 2Kro 6:13 | trompetten en zongen, om een eenparige stem te laten
3863 2Kro 6:13 | eeuwigheid; dat het huis met een wolk vervuld werd, namelijk
3864 2Kro 7:2 | 2 En ik heb U een huis ter woonstede gebouwd,
3865 2Kro 7:2 | ter woonstede gebouwd, en een vaste plaats tot Uw eeuwige
3866 2Kro 7:5 | alle stammen van Israel, om een huis te bouwen, dat Mijn
3867 2Kro 7:5 | en geen man verkoren om een voorganger te zijn over
3868 2Kro 7:7 | hart van mijn vader David, een huis te bouwen den Naam
3869 2Kro 7:8 | hart geweest is, Mijn Naam een huis te bouwen, gij hebt
3870 2Kro 7:10 | gesproken heeft; en ik heb een huis gebouwd den Naam des
3871 2Kro 7:13 | 13 (Want Salomo had een koperen gestoelte gemaakt,
3872 2Kro 7:22 | gezondigd hebben, en die hem een eed des vloeks opgelegd
3873 2Kro 7:27 | land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. ~
3874 2Kro 7:29 | geschieden zal, als zij erkennen, een ieder zijn plage en zijn
3875 2Kro 7:29 | plage en zijn smarte, en een ieder zijn handen in dit
3876 2Kro 7:30 | woning, en vergeef, en geef een iegelijk naar al zijn wegen,
3877 2Kro 7:36 | gevankelijk wegvoeren in een land, dat verre of nabij
3878 2Kro 8:8 | en gans Israel met hem, een zeer grote gemeente, van
3879 2Kro 8:9 | achtsten dage hielden zij een verbodsdag; want zij hielden
3880 2Kro 8:12 | deze plaats verkoren tot een offerhuis. ~
3881 2Kro 8:18 | bevestigen, gelijk als Ik een verbond met uw vader David
3882 2Kro 8:20 | wegwerpen, en zal het tot een spreekwoord en spotrede
3883 2Kro 8:21 | zijn, daarover zal zich een ieder, die voorbijgaat,
3884 2Kro 10:1 | verzoeken, te Jeruzalem, met een zeer zwaar heir, en kemelen,
3885 2Kro 10:5 | zeide tot den koning: Het is een waarachtig woord geweest,
3886 2Kro 10:8 | den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits
3887 2Kro 10:8 | richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld,
3888 2Kro 10:13 | goud, dat voor Salomo op een jaar inkwam, was zeshonderd
3889 2Kro 10:17 | 17 Nog maakte de koning een groten elpenbenen troon,
3890 2Kro 10:18 | troon had zes trappen en een voetbank van goud, aan den
3891 2Kro 10:24 | 24 En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren
3892 2Kro 11:11 | 11 Indien nu mijn vader een zwaar juk op u heeft doen
3893 2Kro 11:16 | wij aan den zoon van Isai; een ieder naar uw tenten, o
3894 2Kro 11:18 | Rehabeam verkloekte zich, om op een wagen te klimmen, dat hij
3895 2Kro 12:4 | strijden tegen uw broederen; een ieder kere weder tot zijn
3896 2Kro 12:22 | den zoon van Maacha, tot een hoofd, om een overste te
3897 2Kro 12:22 | Maacha, tot een hoofd, om een overste te zijn onder zijn
3898 2Kro 13:13 | regeerde; want Rehabeam was een en veertig jaren oud, als
3899 2Kro 13:13 | zijner moeder was Naama, een Ammonietische. ~
3900 2Kro 14:3 | bond den strijd aan met een heir van strijdbare helden,
3901 2Kro 14:5 | hem en zijn zonen, met een zoutverbond? ~
3902 2Kro 14:8 | van David; gij zijt wel een grote menigte, maar gij
3903 2Kro 14:9 | gelijk de volken der landen? Een iegelijk, die komt om zijn
3904 2Kro 14:9 | zijn hand te vullen met een jong rund en zeven rammen,
3905 2Kro 14:13 | 13 Maar Jerobeam deed een achterlage omwenden, om
3906 2Kro 14:15 | mannen van Juda maakten een alarmgeschrei; en het geschiedde,
3907 2Kro 14:15 | als de mannen van Juda een alarmgeschrei maakten, dat
3908 2Kro 14:17 | zijn volk, sloeg hen met een groten slag; want uit Israel
3909 2Kro 15:8 | 8 Asa nu had een heir van driehonderd duizend
3910 2Kro 15:9 | kwam tegen hen uit, met een heir van duizend maal duizend,
3911 2Kro 16:3 | den waren God, en zonder een lerenden priester, en zonder
3912 2Kro 16:12 | 12 En zij traden in een verbond, dat zij den HEERE,
3913 2Kro 16:16 | koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod in
3914 2Kro 16:16 | afgrijselijken afgod in een bos gemaakt had; ook roeide
3915 2Kro 17:3 | 3 Er is een verbond tussen mij en tussen
3916 2Kro 17:8 | niet de Moren en de Libiers een groot heir met zeer veel
3917 2Kro 17:13 | vaderen; en hij stierf in het een en veertigste jaar zijner
3918 2Kro 17:14 | en zij brandden over hem een ganse grote branding. ~ ~ ~
3919 2Kro 18:10 | 10 En een verschrikking des HEEREN
3920 2Kro 18:17 | uit Benjamin was Eljada, een kloek held; en met hem tweehonderd
3921 2Kro 19:6 | zeide: Is hier niet nog een profeet des HEEREN, dat
3922 2Kro 19:7 | Israel tot Josafat: Er is nog een man, om door hem den HEERE
3923 2Kro 19:8 | riep de koning van Israel een kamerling, en hij zeide:
3924 2Kro 19:12 | woorden der profeten zijn, uit een mond, goed tot den koning;
3925 2Kro 19:12 | woord zij, gelijk als van een uit hen, en spreek het goede. ~
3926 2Kro 19:16 | Dezen hebben geen heer; een iegelijk kere weder naar
3927 2Kro 19:20 | 20 Toen kwam een geest voort, en stond voor
3928 2Kro 19:21 | zeide: Ik zal uitgaan, en een leugengeest zijn in den
3929 2Kro 19:22 | dan, zie, de HEERE heeft een leugengeest in den mond
3930 2Kro 19:33 | 33 Toen spande een man den boog in zijn eenvoudigheid,
3931 2Kro 20:9 | met getrouwheid en met een volkomen hart. ~
3932 2Kro 20:10 | worden aan den HEERE, en een grote toornigheid over u
3933 2Kro 21:2 | boodschapten, zeggende: Daar komt een grote menigte tegen u van
3934 2Kro 21:3 | HEERE te zoeken; en hij riep een vasten uit in gans Juda. ~
3935 2Kro 21:8 | en zij hebben U daarin een heiligdom gebouwd voor Uw
3936 2Kro 21:22 | tijd nu, als aanhieven met een vreugdegeroep en lofzang,
3937 2Kro 21:23 | met de inwoners van Seir een einde gemaakt hadden, hielpen
3938 2Kro 21:23 | gemaakt hadden, hielpen zij de een den ander ten verderve. ~
3939 2Kro 21:29 | 29 En er werd een verschrikking Gods over
3940 2Kro 21:31 | zijner moeder was Azuba, een dochter van Silhi. ~
3941 2Kro 22:6 | de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad
3942 2Kro 22:7 | zijn zonen te allen dage een lamp te zullen geven. ~
3943 2Kro 22:8 | en zij maakten over zich een koning. ~
3944 2Kro 22:12 | 12 Zo kwam een schrift tot hem van den
3945 2Kro 22:14 | de HEERE zal u plagen met een grote plage aan uw volk,
3946 2Kro 22:18 | HEERE in zijn ingewand met een krankheid, daar geen genezen
3947 2Kro 22:26 | de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat kwaad
3948 2Kro 22:27 | zijn zonen te allen dage een lamp te zullen geven. ~
3949 2Kro 22:28 | en zij maakten over zich een koning. ~
3950 2Kro 22:32 | 12 Zo kwam een schrift tot hem van den
3951 2Kro 22:34 | de HEERE zal u plagen met een grote plage aan uw volk,
3952 2Kro 22:38 | HEERE in zijn ingewand met een krankheid, daar geen genezen
3953 2Kro 23:1 | koning in zijn plaats; want een bende, die met de Arabieren
3954 2Kro 23:2 | koning werd, en hij regeerde een jaar te Jeruzalem; en de
3955 2Kro 23:2 | zijner moeder was Athalia, een dochter van Omri. ~
3956 2Kro 23:11 | hem en zijn voedster in een slaapkamer; zo verborg hem
3957 2Kro 23:14 | van Zichri, met zich in een verbond. ~
3958 2Kro 23:16 | die ganse gemeente maakte een verbond in het huis Gods,
3959 2Kro 23:17 | zaak, die gij doen zult: een derde deel van u, die op
3960 2Kro 23:18 | 5 En een derde deel zal zijn aan
3961 2Kro 23:18 | het huis des konings; en een derde deel aan de Fondamentpoort;
3962 2Kro 23:20 | koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in
3963 2Kro 23:21 | geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen, die op
3964 2Kro 23:23 | hij stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer in
3965 2Kro 23:29 | 16 En Jojada maakte een verbond tussen zich, en
3966 2Kro 23:29 | koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden zijn. ~
3967 2Kro 24:8 | koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden die buiten
3968 2Kro 24:18 | en de afgoden; toen was een grote toornigheid over Juda
3969 2Kro 24:21 | 21 En zij maakten een verbintenis tegen hem, en
3970 2Kro 24:24 | gaf de HEERE in hun hand een heirkracht van grote menigte,
3971 2Kro 24:25 | van den priester Jojada, een verbintenis tegen hem, en
3972 2Kro 24:26 | 26 Dezen nu zijn, die een verbintenis tegen hem maakten:
3973 2Kro 25:2 | des HEEREN, doch niet met een volkomen hart. ~
3974 2Kro 25:4 | sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde
3975 2Kro 25:7 | 7 Maar er kwam een man Gods tot hem, zeggende:
3976 2Kro 25:13 | zouden trekken, die deden een inval in de steden van Juda,
3977 2Kro 25:15 | Amazia; en Hij zond tot hem een profeet, die zeide tot hem:
3978 2Kro 25:22 | van Israel; en zij vloden een iegelijk in zijn tenten. ~
3979 2Kro 25:27 | maakten zij in Jeruzalem een verbintenis tegen hem; doch
3980 2Kro 26:10 | vruchtbare velden; want hij was een liefhebber van den land
3981 2Kro 26:11 | 11 Verder had Uzzia een heirkracht van geoefenden
3982 2Kro 26:11 | onder de hand van Hananja, een van de vorsten des konings. ~
3983 2Kro 26:13 | 13 En onder hun hand was een krijgsheir van driehonderd
3984 2Kro 26:21 | melaats zijnde, woonde hij in een afgezonderd huis, want hij
3985 2Kro 27:1 | zijner moeder was Jerusa, een dochter van Zadok. ~
3986 2Kro 28:5 | hem gevankelijk wegvoerden een grote menigte van gevangenen,
3987 2Kro 28:5 | Israel, die hem sloeg met een groten slag. ~
3988 2Kro 28:6 | twintig duizend dood op een dag, allen strijdbare mannen,
3989 2Kro 28:7 | 7 En Zichri, een geweldig man van Efraim,
3990 2Kro 28:9 | 9 Aldaar nu was een profeet des HEEREN, wiens
3991 2Kro 28:13 | hier niet inbrengen, tot een schuld over ons tegen den
3992 2Kro 28:21 | 21 Want Achaz nam een deel van het huis des HEEREN,
3993 2Kro 29:1 | zijner moeder was Abia, een dochter van Zacharia. ~
3994 2Kro 29:8 | 8 Daarom is een grote toorn des HEEREN over
3995 2Kro 29:10 | 10 Nu is het in mijn hart een verbond te maken met den
3996 2Kro 29:17 | eerste maand maakten zij een einde. ~
3997 2Kro 30:5 | stelden zij zulks, dat men een stem door gans Israel, van
3998 2Kro 30:13 | houden, in de tweede maand, een zeer grote gemeente. ~
3999 2Kro 30:17 | 17 Want een menigte was in die gemeente,
4000 2Kro 30:18 | 18 Want een menigte des volks, velen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-10000 | 10001-10500 | 10501-10527 |