Book Chapter: Verse
1 Gen 18:35 | 35 En zij gaven haar vader
2 Gen 23:35 | 35 En de HEERE heeft mijn heer
3 Gen 24:35 | 35 En deze waren voor Izak
4 Gen 25:35 | 35 En hij zeide: Uw broeder
5 Gen 27:35 | 35 En zij werd wederom bevrucht,
6 Gen 27:70 | 35 En hij zonderde af ten zelfden
7 Gen 28:35 | 35 En zij zeide tot haar vader:
8 Gen 32 | 35 ~
9 Gen 33:35 | 35 En Husam stierf, en in zijn
10 Gen 34:35 | 35 En al zijn zonen, en al
11 Gen 37:35 | 35 En dat zij alle spijze van
12 Gen 38:35 | 35 En het geschiedde, als zij
13 Exo 9:35 | 35 Alzo werd Farao's hart verstokt,
14 Exo 12:35 | 35 De kinderen Israels nu hadden
15 Exo 16:35 | 35 En de kinderen Israels aten
16 Exo 21:35 | 35 Wanneer nu iemands os den
17 Exo 25:35 | 35 En daar zal een knoop zijn
18 Exo 26:35 | 35 De tafel nu zult gij zetten
19 Exo 28:35 | 35 En Aaron zal denzelven aanhebben,
20 Exo 29:35 | 35 Gij zult dan aan Aaron en
21 Exo 30:35 | 35 En gij zult een reukwerk
22 Exo 32:35 | 35 Aldus plaagde de HEERE dit
23 Exo 33:35 | 35 Aldus plaagde de HEERE dit
24 Exo 34:58 | 35 Zo zagen dan de kinderen
25 Exo 35 | 35 ~
26 Exo 35:35 | 35 Hij heeft hen vervuld met
27 Exo 36:35 | 35 Daarna maakte hij een voorhang
28 Exo 39:35 | 35 De ark der getuigenis, en
29 Exo 40:35 | 35 Zodat Mozes niet kon ingaan
30 Lev 4:35 | 35 En al het vet daarvan zal
31 Lev 7:35 | 35 Dit is de zalving van Aaron
32 Lev 8:35 | 35 Gij zult dan aan de deur
33 Lev 11:35 | 35 En waarop iets van hun dood
34 Lev 13:35 | 35 Maar indien de schurftheid
35 Lev 14:35 | 35 Zo zal hij, van wien dat
36 Lev 19:35 | 35 Gij zult geen onrecht doen
37 Lev 22:66 | 35 Op den eersten dag zal een
38 Lev 24:35 | 35 En als uw broeder zal verarmd
39 Lev 25:35 | 35 Al de dagen der verwoesting
40 Num 1:35 | 35 Waren hun getelden van den
41 Num 3:35 | 35 De overste nu van het vaderlijke
42 Num 4:35 | 35 Van dertig jaren oud en
43 Num 7:35 | 35 En ten dankoffer: twee runderen,
44 Num 10:35 | 35 Het geschiedde nu in het
45 Num 11:35 | 35 Van Kibroth Thaava verreisde
46 Num 14:35 | 35 Ik, de HEERE, heb gesproken:
47 Num 15:35 | 35 Zo zeide de HEERE tot Mozes:
48 Num 16:35 | 35 Daartoe ging een vuur uit
49 Num 21:35 | 35 En zij sloegen hem, en zijn
50 Num 22:35 | 35 De Engel des HEEREN nu zeide
51 Num 26:35 | 35 Dit zijn de zonen van Efraim,
52 Num 29:35 | 35 Op den achtsten dag zult
53 Num 31:35 | 35 En der mensen zielen, uit
54 Num 31:88 | 35 En Atroth-Sofan, en Jaezer,
55 Num 32:35 | 35 En zij verreisden van Abrona,
56 Num 34 | 35 ~
57 Deu 1:35 | 35 Zo iemand van deze mannen,
58 Deu 2:35 | 35 Het vee alleen roofden wij
59 Deu 4:35 | 35 U is het getoond, opdat
60 Deu 28:35 | 35 De HEERE zal u slaan met
61 Deu 32:35 | 35 Mijn is de wraak en de vergelding,
62 Joz 8:35 | 35 Daar was niet een woord
63 Joz 10:35 | 35 En zij namen haar in ten
64 Joz 15:35 | 35 Jarmuth, en Adullam, Socho
65 Joz 19:35 | 35 De vaste steden nu zijn:
66 Joz 22:8 | 35 Dimna en haar voorsteden,
67 Ric 1:35 | 35 Ook wilden de Amorieten
68 Ric 5:35 | 35 Ook zond hij boden in gans
69 Ric 7:35 | 35 En zij deden geen weldadigheid
70 Ric 8:35 | 35 En Gaal, de zoon van Ebed,
71 Ric 10:35 | 35 En het geschiedde, als hij
72 Ric 19:35 | 35 Toen sloeg de HEERE Benjamin
73 1Sa 2:35 | 35 En Ik zal Mij een getrouwen
74 1Sa 14:35 | 35 Toen bouwde Saul den HEERE
75 1Sa 15:35 | 35 En Samuel zag Saul niet
76 1Sa 17:35 | 35 En ik ging uit hem na, en
77 1Sa 20:35 | 35 En het geschiedde des morgens,
78 1Sa 25:35 | 35 Toen nam David uit haar
79 2Sa 3:35 | 35 Daarna kwam al het volk,
80 2Sa 13:35 | 35 Toen zeide Jonadab tot den
81 2Sa 15:35 | 35 En zijn niet Zadok en Abjathar,
82 2Sa 19:35 | 35 Ik ben heden tachtig jaren
83 2Sa 22:35 | 35 Hij leert mijn handen ten
84 2Sa 23:35 | 35 Hezrai, de Karmeliet; Paerai,
85 1Kon 1:35| 35 Dan zult gij achter hem
86 1Kon 2:35| 35 En de koning zette Benaja,
87 1Kon 6:35| 35 En hij graveerde ze met
88 1Kon 7:35| 35 En op het hoofd ener stelling
89 1Kon 8:35| 35 Als de hemel zal gesloten
90 1Kon 11:35| 35 Maar uit de hand zijns zoons
91 1Kon 18:35| 35 Dat het water rondom het
92 1Kon 20:35| 35 Toen zeide een man uit de
93 1Kon 22:35| 35 En de strijd nam op denzelven
94 2Kon 4:35| 35 Daarna kwam hij weder, en
95 2Kon 9:35| 35 En zij gingen heen om haar
96 2Kon 10:35| 35 En Jehu ontsliep met zijn
97 2Kon 16:35| 35 Alleenlijk werden de hoogten
98 2Kon 19:35| 35 Nochtans had de HEERE een
99 2Kon 20:35| 35 Welke zijn ze onder alle
100 2Kon 21:35| 35 Het geschiedde dan in dienzelven
101 2Kon 25:35| 35 En Jojakim gaf dat zilver
102 1Kro 1:35| 35 En de kinderen van Ezau:
103 1Kro 2:35| 35 Sesan nu gaf zijn dochter
104 1Kro 4:35| 35 En Joel, en Jehu, de zoon
105 1Kro 6:35| 35 Den zoon van Zuf, den zoon
106 1Kro 7:35| 35 En de kinderen van zijn
107 1Kro 8:35| 35 De kinderen van Micha nu
108 1Kro 9:35| 35 Maar te Gibeon hadden gewoond
109 1Kro 11:35| 35 Ahiam, de zoon van Sachar,
110 1Kro 12:35| 35 En uit de Danieten, ten
111 1Kro 16:35| 35 En zegt: Verlos ons, o God
112 2Kro 7:35| 35 Hoor dan uit den hemel hun
113 2Kro 21:35| 35 Doch na dezen vergezelschapte
114 2Kro 29:35| 35 En ook waren de brandofferen
115 2Kro 35 | 35 ~
116 2Kro 36 | 2 Kronieken 35 ~
117 Ezra 2:35| 35 De kinderen van Senaa, drie
118 Ezra 8:35| 35 En de weggevoerden, die
119 Ezra 10:35| 35 Benaja, Bedeja, Cheluhu, ~
120 Neh 7:35 | 35 De kinderen van Harim, driehonderd
121 Neh 9:35 | 35 Want zij hebben U niet gediend
122 Neh 10:35 | 35 Dat wij ook de eerstelingen
123 Neh 11:35 | 35 Lod, en Ono, in het dal
124 Neh 12:35 | 35 En van de priesters kinderen
125 Job 9:35 | 35 Zo zal ik spreken, en Hem
126 Job 15:35 | 35 Zijn ontvangen moeite, en
127 Job 31:35 | 35 Och, of ik een hadde, die
128 Job 34:35 | 35 Dat Job niet met wetenschap
129 Job 35 | 35 ~
130 Job 37:35 | 35 Kunt gij de bliksemen uitlaten,
131 Job 38:35 | 35 Is het twisten met den Almachtige
132 Psa 18:35 | 35 Hij leert mijn handen ten
133 Psa 36 | 35 ~
134 Psa 38:35 | 35 Resch. Ik heb gezien een
135 Psa 68:35 | 35 Geeft Gode sterkte! Zijn
136 Psa 69:35 | 35 Dat Hem prijzen de hemel
137 Psa 78:35 | 35 En gedachten, dat God hun
138 Psa 89:35 | 35 Ik zal Mijn verbond niet
139 Psa 104:35 | 35 De zondaars zullen van de
140 Psa 105:35 | 35 Die al het kruid in hun
141 Psa 106:35 | 35 Maar zij vermengden zich
142 Psa 107:35 | 35 Hij stelt de woestijn tot
143 Psa 119:35 | 35 Doe mij treden op het pad
144 Spre 3:35| 35 De wijzen zullen eer
145 Spre 6:35| 35 Hij zal geen verzoening
146 Spre 8:35| 35 Want die Mij vindt,
147 Spre 14:35| 35 Het welbehagen des
148 Spre 23:35| 35 Men heeft mij geslagen,
149 Jes 35 | 35 ~
150 Jes 37:35 | 35 Want Ik zal deze stad
151 Jer 2:35 | 35 Nog zegt gij: Zeker,
152 Jer 23:35 | 35 Aldus zult gijlieden
153 Jer 25:35 | 35 En de vlucht zal vergaan
154 Jer 31:35 | 35 Zo zegt de HEERE, Die
155 Jer 32:35 | 35 En zij hebben de hoogten
156 Jer 35 | 35 ~
157 Jer 48:35 | 35 En Ik zal in Moab doen
158 Jer 49:35 | 35 Zo zegt de HEERE der
159 Jer 50:35 | 35 Het zwaard zal zijn
160 Jer 51:35 | 35 Het geweld, dat mij
161 Klaa 1:79| 35 Lamed. Dat men het
162 Eze 16:35 | 35 Daarom, o hoer, hoor
163 Eze 20:35 | 35 Daartoe zal Ik u brengen
164 Eze 23:35 | 35 Daarom, alzo zegt de
165 Eze 27:35 | 35 Alle inwoners der eilanden
166 Eze 35 | 35 ~
167 Eze 36:35 | 35 En zij zullen zeggen:
168 Eze 40:35 | 35 Daarna bracht hij mij
169 Eze 48:35 | 35 Rondom achttien duizend;
170 Dan 2:35 | 35 Toen werden te zamen
171 Dan 4:35 | 35 En al de inwoners der
172 Dan 11:35 | 35 En van de leraars zullen
173 Matt 5:35| 35 Noch bij de aarde, omdat
174 Matt 9:35| 35 En Jezus omging al de steden
175 Matt 10:35| 35 Want Ik ben gekomen, om
176 Matt 12:35| 35 De goede mens brengt goede
177 Matt 13:35| 35 Opdat vervuld zou worden,
178 Matt 14:35| 35 En als de mannen van die
179 Matt 15:35| 35 En Hij gebood den scharen
180 Matt 18:35| 35 Alzo zal ook Mijn hemelse
181 Matt 21:35| 35 En de landlieden, nemende
182 Matt 22:35| 35 En een uit hen, zijnde een
183 Matt 23:35| 35 Opdat op u kome al het rechtvaardige
184 Matt 24:35| 35 De hemel en de aarde zullen
185 Matt 25:35| 35 Want Ik ben hongerig geweest,
186 Matt 26:35| 35 Petrus zeide tot Hem: Al
187 Matt 27:35| 35 Toen zij nu Hem gekruisigd
188 Mark 1:35| 35 En des morgens vroeg, als
189 Mark 3:35| 35 Want zo wie den wil van
190 Mark 4:35| 35 En op denzelfden dag, als
191 Mark 5:35| 35 Terwijl Hij nog sprak, kwamen
192 Mark 6:35| 35 En als het nu laat op den
193 Mark 7:35| 35 En terstond werden zijn
194 Mark 8:35| 35 Want zo wie zijn leven zal
195 Mark 9:35| 35 En nedergezeten zijnde,
196 Mark 10:35| 35 En tot Hem kwamen Jakobus
197 Mark 12:35| 35 En Jezus antwoordde en zeide,
198 Mark 13:35| 35 Zo waakt dan (want gij weet
199 Mark 14:35| 35 En een weinig voortgegaan
200 Mark 15:35| 35 En sommigen van die daarbij
201 Luk 1:35 | 35 En de engel, antwoordende,
202 Luk 2:35 | 35 (En ook een zwaard zal door
203 Luk 3:35 | 35 Den zoon van Saruch, den
204 Luk 4:35 | 35 En Jezus bestrafte hem,
205 Luk 5:35 | 35 Maar de dagen zullen komen,
206 Luk 6:35 | 35 Maar hebt uw vijanden lief,
207 Luk 7:35 | 35 Doch de wijsheid is gerechtvaardigd
208 Luk 8:35 | 35 En zij gingen uit, om te
209 Luk 9:35 | 35 En er geschiedde een stem
210 Luk 10:35 | 35 En des anderen daags weggaande,
211 Luk 11:35 | 35 Zie dan toe, dat niet het
212 Luk 12:35 | 35 Laat uw lendenen omgord
213 Luk 13:35 | 35 Ziet, uw huis wordt ulieden
214 Luk 14:35 | 35 Het is noch tot het land,
215 Luk 17:35 | 35 Twee vrouwen zullen te zamen
216 Luk 18:35 | 35 En het geschiedde, als Hij
217 Luk 19:35 | 35 En zij brachten hetzelve
218 Luk 20:35 | 35 Maar die waardig zullen
219 Luk 21:35 | 35 Want gelijk een strik zal
220 Luk 22:35 | 35 En Hij zeide tot hen: Als
221 Luk 23:35 | 35 En het volk stond en zag
222 Luk 24:35 | 35 En zij vertelden, hetgeen
223 Joha 1:35| 35 Des anderen daags wederom
224 Joha 3:35| 35 De Vader heeft den Zoon
225 Joha 4:35| 35 Zegt gijlieden niet: Het
226 Joha 5:35| 35 Hij was een brandende en
227 Joha 6:35| 35 En Jezus zeide tot hen:
228 Joha 7:35| 35 De Joden dan zeiden tot
229 Joha 8:35| 35 En de dienstknecht blijft
230 Joha 9:35| 35 Jezus hoorde, dat zij hem
231 Joha 10:35| 35 Indien de wet die goden
232 Joha 11:35| 35 Jezus weende. ~
233 Joha 12:35| 35 Jezus dan zeide tot hen:
234 Joha 13:35| 35 Hieraan zullen zij allen
235 Joha 18:35| 35 Pilatus antwoordde: Ben
236 Joha 19:35| 35 En die het gezien heeft,
237 Hand 2:35| 35 Totdat Ik Uw vijanden zal
238 Hand 4:35| 35 En aan een iegelijk werd
239 Hand 5:35| 35 Maar in allen volke, die
240 Hand 7:35| 35 Waarom hij ook in een anderen
241 Hand 9:35| 35 En Paulus en Barnabas onthielden
242 Hand 10:35| 35 En als het dag geworden
243 Hand 13:35| 35 En als de stads schrijver
244 Hand 14:35| 35 Ik heb u in alles getoond,
245 Hand 15:35| 35 En als hij aan de trappen
246 Hand 17:35| 35 Zeide hij: Ik zal u horen,
247 Hand 21:35| 35 En als hij dit gezegd had
248 Rom 8:35 | 35 Wie zal ons scheiden van
249 Rom 11:35 | 35 Of wie heeft Hem eerst gegeven,
250 1Kor 7:35| 35 En dit zeg ik tot uw eigen
251 1Kor 14:35| 35 En zo zij iets willen leren,
252 1Kor 15:35| 35 Maar, zal iemand zeggen:
253 Heb 10:35 | 35 Werpt dan uw vrijmoedigheid
254 Heb 11:35 | 35 De vrouwen hebben hare doden
|