Book Chapter: Verse
1 Gen 12:19 | huisvrouw; neem haar en ga henen! ~
2 Gen 23:51 | aangezicht; neem haar en trek henen; zij zij de vrouw van den
3 Gen 39:11 | brengt dien man een geschenk henen af: een weinig balsem, en
4 Gen 41:7 | heeft mij voor uw aangezicht henen gezonden, om u een overblijfsel
5 Exo 4:12 | 12 En nu ga henen, en Ik zal met uw mond zijn,
6 Exo 7:10 | Mozes en Aaron tot Farao henen in, en deden alzo, gelijk
7 Exo 10:8 | hij zeide tot hen: Gaat henen, dient den HEERE, uw God!
8 Exo 15:16 | totdat Uw volk, HEERE! henen doorkome; totdat dit volk
9 Exo 15:16 | doorkome; totdat dit volk henen doorkome, dat Gij verworven
10 Exo 21:13 | plaats bestellen, waar hij henen vliede. ~
11 Exo 34:47 | land begeren, terwijl gij henen opgaan zult, om te verschijnen
12 Num 13:17 | zeide tot hen: Trekt dit henen op tegen het zuiden, en
13 Deu 1:41 | waart, om naar het gebergte henen op te trekken, ~
14 Deu 3:21 | koninkrijken doen, naar welke gij henen doortrekt. ~
15 Deu 3:28 | aangezicht van dit volk henen overgaan, en zal hun dat
16 Deu 4:1 | doen; opdat gij leeft, en henen inkomt, en erft het land,
17 Deu 4:27 | heidenen, waar de HEERE u henen leiden zal. ~
18 Deu 9:5 | uws harten, komt gij er henen in, om hun land te erven;
19 Deu 20:5 | niet heeft ingewijd? Die ga henen en kere weder naar zijn
20 Deu 20:6 | niet heeft genoten? Die ga henen en kere weder naar zijn
21 Deu 20:7 | zich heeft genomen? Die ga henen en kere weder naar zijn
22 Deu 20:8 | week van hart is? Die ga henen en kere weder naar zijn
23 Joz 7:22 | 22 Toen zond Jozua boden henen, die tot de tent liepen;
24 Ric 4:14 | niet voor uw aangezicht henen uitgetogen? Zo trok Barak
25 Ric 4:51 | voeten kromde hij zich, viel henen, lag daar neder; tussen
26 Ric 6:9 | tot hem zeide: Sta op, ga henen af in het leger, want Ik
27 Ric 7:29 | de zoon van Joas, ging henen en woonde in zijn huis. ~
28 Ric 8:1 | zoon van Jerubbaal, ging henen naar Sichem, tot de broeder
29 Ric 9:14 | 14 Gaat henen, roept tot de goden, die
30 Ric 13:5 | zijn vader en zijn moeder, henen af naar Thimnath. Als zij
31 Ric 17:9 | lui om te trekken, dat gij henen inkomt, om dat land in erfelijke
32 Ric 18:17 | man zeide: Waar trekt gij henen, en van waar komt gij? ~
33 1Sa 8:11 | dat zij voor zijn wagen henen lopen; ~
34 1Sa 17:15 | 15 Doch David ging henen, en kwam weder van Saul,
35 1Sa 17:20 | hij nam het op, en ging henen, gelijk als Isai hem bevolen
36 1Sa 30:15 | tot hem: Zoudt gij mij wel henen afleiden tot deze bende?
37 2Sa 3:31 | en weeklaagt voor Abner henen; en de koning David ging
38 2Sa 4:7 | namen zijn hoofd, en gingen henen, den weg op het vlakke veld,
39 2Sa 6:4 | zo ging Ahio voor de ark henen. ~
40 2Sa 11:3 | 3 En David zond henen, en ondervraagde naar deze
41 2Sa 11:4 | 4 Toen zond David boden henen, en liet haar halen. En
42 2Sa 11:5 | werd zwanger; zo zond zij henen, en liet David weten, en
43 2Sa 13:19 | haar hoofd, en ging vast henen en kreet. ~
44 2Sa 14:21 | deze zaak gedaan; zo ga henen, haal den jongeling Absalom
45 2Sa 15:1 | lopende voor zijn aangezicht henen. ~
46 2Sa 17:16 | Nu dan, zendt haastelijk henen, en boodschapt David, zeggende:
47 2Sa 17:17 | en een dienstmaagd ging henen en zeide het hun aan; en
48 2Sa 17:17 | het hun aan; en zij gingen henen en zeiden het den koning
49 2Sa 17:21 | zij uit den put, en gingen henen en boodschapten het den
50 2Sa 19:14 | enigen man; en zij zonden henen tot den koning, zeggende:
51 2Sa 21:12 | 12 Zo ging David henen, en nam de beenderen van
52 2Sa 22:13 | 13 Van den glans voor Hem henen werden kolen des vuurs aangestoken. ~
53 1Kon 6:21| aanspraakplaats een voorhang henen door met gouden ketenen,
54 1Kon 7:29| kransen was een voet boven henen; en onder de leeuwen en
55 1Kon 8:44| door den weg, dien Gij hen henen zenden zult, en zullen tot
56 1Kon 10:5 | zijn opgang, waardoor hij henen opging in het huis des HEEREN,
57 1Kon 12:3 | 3 Dat zij henen zonden, en lieten hem roepen;
58 1Kon 12:20| wedergekomen was, dat zij henen zonden, en hem in de vergadering
59 1Kon 18:43| Toen zeide hij: Ga weder henen, zevenmaal. ~
60 1Kon 18:46| het aangezicht van Achab henen, tot daar men te Jizreel
61 1Kon 19:4 | 4 Maar hij zelf ging henen in de woestijn een dagreis,
62 1Kon 19:11| steenrotsen, voor den HEERE henen; doch de HEERE was in den
63 1Kon 19:19| twaalf juk runderen voor zich henen, en hij was bij het twaalfde;
64 1Kon 20:43| de koning van Israel toog henen, gemelijk en toornig, naar
65 1Kon 21:18| 18 Maak u op, ga henen af, Achab, den koning van
66 2Kon 2:6 | verlaten! En zij beiden gingen henen. ~
67 2Kon 2:7 | zonen der profeten gingen henen, en stonden tegenover van
68 2Kon 4:29| mijn staf in uw hand, en ga henen; zo gij iemand vindt, groet
69 2Kon 6:9 | 9 Maar de man Gods zond henen tot den koning van Israel,
70 2Kon 6:10| zond de koning van Israel henen aan die plaats, waarvan
71 2Kon 7:8 | en klederen, en gingen henen, en verborgen het; daarna
72 2Kon 7:8 | van daar ook, en gingen henen, en verborgen het. ~
73 2Kon 7:14| achterna, zeggende: Gaat henen, en ziet. ~
74 2Kon 20:7 | met hem; overal, waar hij henen uittrok, handelde hij kloekelijk;
75 2Kon 21:36| koning van Assyrie, en toog henen, en keerde weder; en hij
76 2Kon 24:13| 13 Gaat henen, vraagt den HEERE voor mij,
77 2Kon 24:14| Achbor, en Safan, en Asaja henen tot de profetes Hulda, de
78 2Kon 25:1 | 1 Toen zond de koning henen, en tot hem verzamelden
79 2Kon 25:16| den berg waren, en zond henen, en nam de beenderen uit
80 1Kro 11:4 | 4 En David toog henen, en gans Israel, naar Jeruzalem,
81 1Kro 11:8 | van Millo af, en rondom henen; en Joab vernieuwde het
82 1Kro 16:43| Alzo toog het ganse volk henen, een iegelijk in zijn huis;
83 1Kro 20:5 | 5 Zij nu gingen henen, en men boodschapte David
84 1Kro 22:23| tot David: Neem ze maar henen, en mijn heer de koning
85 1Kro 23:9 | al zijn vijanden rondom henen; want zijn naam zal Salomo
86 1Kro 23:18| heeft u rust gegeven rondom henen? Want Hij heeft de inwoners
87 2Kro 1:3 | 3 En zij gingen henen, Salomo en de ganse gemeente
88 2Kro 4:3 | gelijkenis van runderen, rondom henen, die omsingelende, tien
89 2Kro 11:3 | 3 Want zij zonden henen, en lieten hem roepen; zo
90 2Kro 15:7 | en Hij heeft ons rondom henen rust gegeven. Zo bouwden
91 2Kro 16:15| HEERE gaf hun rust rondom henen. ~
92 2Kro 21:30| God gaf hem rust rondom henen. ~
93 2Kro 22:20| te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd te zijn;
94 2Kro 22:40| te Jeruzalem; en hij ging henen zonder begeerd te zijn;
95 2Kro 23:5 | ook in hun raad, en toog henen met Joram, den zoon van
96 2Kro 30:6 | 6 De lopers dan gingen henen met de brieven van de hand
97 2Kro 34:22| 22 Toen ging Hilkia henen, en die des konings waren,
98 2Kro 34:29| 29 Toen zond de koning henen, en verzamelde alle oudsten
99 2Kro 37:10| zond de koning Nebukadnezar henen, en liet hem naar Babel
100 Ezra 7:15| 15 En om henen te brengen het zilver en
101 Neh 8:13 | 13 Toen ging al het volk henen om te eten, en om te drinken,
102 Est 28:3 | tot zijn huis; en hij zond henen, en liet zijn vrienden komen,
103 Job 1:4 | zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden hun drie zusteren,
104 Job 7:9 | Een wolk vergaat en vaart henen; alzo die in het graf daalt,
105 Job 41:8 | en zeven rammen, en gaat henen tot Mijn knecht Job, en
106 Job 41:9 | en Zofar, de Naamathiet, henen, en deden, gelijk als de
107 Psa 5:11 | hun raadslagen; drijf hen henen om de veelheid hunner overtredingen,
108 Psa 11:1 | gijlieden tot mijn ziel: Zwerft henen naar ulieder gebergte, als
109 Psa 89:15 | waarheid gaan voor Uw aanschijn henen. ~
110 Psa 90:9 | Want al onze dagen gaan henen door Uw verbolgenheid; wij
111 Psa 104:10 | zij tussen de gebergten henen wandelen. ~
112 Psa 105:17 | man voor hun aangezicht henen; Jozef werd verkocht tot
113 Psa 147:18 | waaien, de wateren vloeien henen. ~
114 Spre 22:3 | zich; maar de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~
115 Spre 27:12| verbergt zich; de slechten gaan henen door, en worden gestraft. ~
116 Jes 6:8 | Zie, hier ben ik, zend mij henen. ~
117 Jes 6:9 | Toen zeide Hij: Ga henen, en zeg tot dit volk: Horende
118 Jes 16:1 | Sela af, naar de woestijn henen, tot den berg der dochter
119 Jes 18:2 | biezen op de wateren! Gaat henen, gij snelle boden! tot een
120 Jes 21:1 | wervelwinden in het zuiden henen doorgaan, zal hij uit de
121 Jes 26:20 | 20 Ga henen, mijn volk! ga in uw binnenste
122 Jes 30:8 | 8 Nu dan, ga henen, schrijf voor hen op een
123 Jes 30:22 | tot elk van die zeggen: Henen uit! ~
124 Jes 37:37 | koning van Assyrie, en toog henen, en keerde weder; en hij
125 Jes 38:5 | 5 Ga henen, en zeg tot Hizkia: Zo zegt
126 Jes 40:15 | ziet, Hij werpt de eilanden henen als dun stof! ~
127 Jes 58:17 | evenwel gingen zij afkerig henen in den weg huns harten. ~
128 Jes 61:15 | geweest, zodat niemand door u henen ging, zo zal Ik u stellen
129 Jes 65:6 | onze misdaden voeren ons henen weg als een wind. ~
130 Jes 67:24 | 24 En zij zullen henen uitgaan, en zij zullen de
131 Jer 3:6 | Israel gedaan heeft? Zij ging henen op allen hogen berg, en
132 Jer 3:8 | niet vreesde, maar ging henen, en hoereerde zelve ook. ~
133 Jer 3:12 | 12 Gij henen, en roep deze woorden uit
134 Jer 7:12 | 12 Want gaat nu henen naar Mijn plaats, die te
135 Jer 9:17 | dat zij komen; en zendt henen naar de wijze vrouwen, dat
136 Jer 13:1 | HEERE tot mij gezegd: Ga henen, en koop u een linnen gordel,
137 Jer 13:4 | is, en maak u op, en ga henen naar den Frath, en versteek
138 Jer 13:5 | 5 Zo ging ik henen, en verstak dien bij den
139 Jer 13:6 | mij zeide: Maak u op, ga henen naar den Frath, en neem
140 Jer 16:5 | rouwmaaltijd houdt, en ga niet henen om te rouwklagen, en heb
141 Jer 17:19 | HEERE tot mij gezegd: Ga henen en sta in de poort van de
142 Jer 19:1 | Zo zegt de HEERE: Ga henen en koop een pottenbakkerskruik,
143 Jer 28:13 | 13 Ga henen en spreek tot Hananja, zeggende:
144 Jer 29:31 | 31 Zend henen tot allen, die gevankelijk
145 Jer 34:2 | HEERE, de God Israels: Ga henen en spreek tot Zedekia, den
146 Jer 35:2 | 2 Ga henen tot der Rechabieten huis,
147 Jer 35:13 | heirscharen, de God Israels: Ga henen en zeg tot de mannen van
148 Jer 36:6 | 6 Zo ga gij henen, en lees in de rol, in dewelke
149 Jer 36:19 | de vorsten tot Baruch: Ga henen, verberg u, gij en Jeremia;
150 Jer 37:17 | Zo zond de koning Zedekia henen, en liet hem halen; en de
151 Jer 38:14 | Toen zond de koning Zedekia henen, en liet den profeet Jeremia
152 Jer 39:3 | konings van Babel togen henen in, en hielden bij de middelste
153 Jer 39:14 | 14 Zij zonden dan henen en namen Jeremia uit het
154 Jer 39:14 | zoon van Safan, dat hij hem henen uitbracht naar huis;
155 Jer 39:16 | 16 Ge henen, en spreek tot Ebed-melech,
156 Jer 40:5 | recht is te gaan, ga er henen. En de overste der trawanten
157 Jer 41:10 | gevankelijk weg, en toog henen, om over te gaan tot
158 Jer 41:12 | zij al de mannen, en togen henen, om met Ismael, den zoon
159 Jer 41:17 | 17 En zij togen henen, en sloegen zich neder te
160 Jer 42:15 | Egypte te gaan, en zult henen ingaan, om aldaar als vreemdelingen
161 Jer 42:22 | waar het u gelust heeft henen te gaan, om aldaar als vreemdelingen
162 Jer 46:11 | 11 Ga henen op naar Gilead, en haal
163 Jer 48:7 | ingenomen worden; en Kamos zal henen uitgaan in gevangenis, zijn
164 Jer 49:5 | een iegelijk voor zich henen, uitgedreven worden,
165 Jer 49:30 | Vliedt, zwerft fluks henen weg, woont in diepe plaatsen,
166 Jer 50:8 | de bokken voor de kudde henen. ~
167 Klaa 1:5 | haar kinderkens gaan henen in de gevangenis voor het
168 Klaa 1:6 | en zij gaan krachteloos henen voor het aangezicht des
169 Eze 1:9 | uit voor zijn aangezicht henen. ~
170 Eze 1:12 | rechtuit voor zijn aangezicht henen; waarhenen de geest was
171 Eze 3:4 | tot mij: Mensenkind, ga henen, kom tot het huis Israels,
172 Eze 3:11 | 11 En ga henen, kom tot de weggevoerden,
173 Eze 3:14 | nam mij weg, en ik ging henen, bitterlijk bedroefd door
174 Eze 5:5 | heb, en landen rondom haar henen. ~
175 Eze 6:14 | de woestijn naar Diblath henen, in al hun woningen; en
176 Eze 9:7 | voorhoven met verslagenen; gaat henen uit. En zij gingen henen
177 Eze 9:7 | henen uit. En zij gingen henen uit, en zij sloegen in de
178 Eze 10:22 | voor zijn aangezicht henen. ~ ~
179 Eze 20:39 | zegt de Heere HEERE: Gaat henen, dient een ieder zijn drekgoden,
180 Eze 32:20 | zwaard overgegeven; trek haar henen met al haar menigte. ~
181 Eze 40:5 | buiten aan het huis, rondom henen, en in des mans hand was
182 Eze 40:14 | voorhofs, rondom de poort henen. ~
183 Eze 40:16 | inwaarts in de poort rondom henen; alzo ook aan de voorhuizen;
184 Eze 40:16 | vensters nu waren rondom henen inwaarts, en aan de
185 Eze 40:17 | was in het voorhof rondom henen, dertig kameren waren er
186 Eze 40:25 | haar voorhuizen, rondom henen, gelijk deze vensteren;
187 Eze 40:29 | haar voorhuizen, rondom henen; de lengte was vijftig ellen,
188 Eze 40:30 | waren voorhuizen rondom henen; de lengte was vijf en twintig
189 Eze 40:33 | haar voorhuizen, rondom henen; de lengte was vijftig ellen,
190 Eze 40:36 | had zij vensteren rondom henen; de lengte was vijftig ellen,
191 Eze 40:42 | legde men het gereedschap henen, waarmede men het brandoffer
192 Eze 40:43 | geschikt in het huis rondom henen; en op de tafelen was het
193 Eze 41:5 | vier ellen, rondom het huis henen rondom. ~
194 Eze 41:6 | tot die zijkamers rondom henen, opdat zij vastgehouden
195 Eze 41:7 | naar boven, rondom het huis henen; daarom was de breedte
196 Eze 41:8 | hoogte des huizes rondom henen. De fondamenten der zijkameren
197 Eze 41:10 | rondom het huis, rondom henen. ~
198 Eze 41:11 | plaats was vijf ellen rondom henen. ~
199 Eze 41:12 | breedte vijf ellen rondom henen, en de lengte daarvan negentig
200 Eze 41:16 | beschoten met hout rondom henen, en van de aarde tot aan
201 Eze 41:17 | aan den gansen wand rondom henen in het binnenste en buitenste,
202 Eze 41:19 | het ganse huis rondom henen. ~
203 Eze 42:11 | En de weg voor dezelve henen was als de gedaante der
204 Eze 42:15 | zag, en hij mat ze rondom henen. ~
205 Eze 42:20 | het had een muur rondom henen, de lengte was vijfhonderd
206 Eze 43:12 | zijn ganse grens, rondom henen, een heiligheid der heiligheden
207 Eze 46:9 | ingegaan, maar recht voor zich henen uitgaan. ~
208 Eze 47:19 | Kades, voorts naar de beek henen, tot aan de grote zee; en
209 Eze 48:28 | Kades, voorts naar de beek henen, tot aan de grote zee. ~
210 Dan 2:24 | om te brengen; hij ging henen en zeide aldus tot hem:
211 Dan 3:2 | koning Nebukadnezar zond henen, om te verzamelen, de stadhouders,
212 Dan 6:20 | op, en hij ging met haast henen tot den kuil der leeuwen. ~
213 Dan 12:9 | 9 En Hij zeide: Ga henen, Daniel! want deze woorden
214 Dan 12:13 | 13 Maar gij, ga henen tot het einde, want gij
215 Hos 1:2 | dan zeide tot Hosea: Ga henen, neem u een vrouw der hoererijen,
216 Hos 1:3 | 3 Zo ging hij henen, en nam Gomer, een dochter
217 Hos 3:1 | zeide tot mij: Ga wederom henen, bemin een vrouw, die, bemind
218 Hos 7:11 | roepen Egypte aan, zij gaan henen tot Assur. ~
219 Joe 2:11 | Zijn stem voor Zijn heir henen; want Zijn leger is zeer
220 Joe 3:13 | geworden; komt aan, daalt henen af, want de pers is vol,
221 Amos 4:3 | uitgaan, een ieder voor zich henen; en gij zult, hetgeen in
222 Amos 5:27| wegvoeren, ver boven Damaskus henen, zegt de HEERE, Wiens Naam
223 Amos 7:15| HEERE zeide tot mij: Ga henen, profeteer tot Mijn volk
224 Jona 2:3 | Uw golven gingen over mij henen. ~
225 Jona 2:6 | grendelen der aarde waren om mij henen in eeuwigheid; maar Gij
226 Mic 2:10 | Maakt u dan op, en gaat henen; want dit land zal de rust
227 Mic 4:7 | overblijfsel, en haar die verre henen verstoten was, tot een machtig
228 Mic 4:10 | zult gij wel uit de stad henen uitgaan, en op het veld
229 Mic 6:4 | Ik heb voor uw aangezicht henen gezonden Mozes, Aaron en
230 Nah 2:4 | zij lopen door elkander henen als de bliksemen. ~
231 Nah 3:8 | de rivieren? die rondom henen water heeft, welker voormuur
232 Zac 2:2 | ik zeide: Waar gaat gij henen? En hij zeide tot mij: Om
233 Zac 11:13 | HEERE zeide tot mij: Werp ze henen voor den pottenbakker: een
234 Matt 28:10| haar: Vreest niet; gaat henen, boodschapt Mijn broederen,
235 Matt 28:19| 19 Gaat dan henen, onderwijst al de volken,
236 Mark 1:35| zijnde, ging Hij uit, en ging henen in een woeste plaats, en
237 Mark 6:45| het schip te gaan, en voor henen te varen aan de andere zijde
238 Mark 12:4 | het hoofd, en zonden hem henen, schandelijk behandeld zijnde. ~
239 Mark 14:13| en zeide tot hen: Gaat henen in de stad, en u zal een
240 Mark 14:44| en leidt Hem zekerlijk henen. ~
241 Mark 14:53| 53 En zij leidden Jezus henen tot den hogepriester; en
242 Luk 10:3 | 3 Gaat henen; ziet, Ik zend u als lammeren
243 Luk 19:30 | 30 Zeggende: Gaat henen in dat vlek, dat tegenover
244 Joha 16:5 | vraagt Mij: Waar gaat Gij henen? ~
245 Joha 18:13| 13 En leidden Hem henen, eerst tot Annas; want hij
246 Hand 21:13| zij dicht voorbij Kreta henen. ~
247 Hand 21:17| het zeil, en dreven alzo henen. ~
248 Gal 1:17 | apostelen waren; maar ik ging henen naar Arabie, en keerde wederom
249 Jako 2:16| tot hen zou zeggen: Gaat henen in vrede, wordt warm, en
250 Open 10:8 | wederom met mij, en zeide: Ga henen, neem het boeksken, dat
251 Open 10:9 | 9 En ik ging henen tot den engel, zeggende
252 Open 16:1 | tot de zeven engelen: Gaat henen, en giet de zeven fiolen
253 Open 16:2 | 2 En de eerste ging henen, en goot zijn fiool uit
|