Book Chapter: Verse
1 Gen 3:11 | Hij zeide: Wie heeft u te kennen gegeven, dat gij naakt zijt?
2 Gen 9:22 | broederen daar buiten te kennen. ~
3 Gen 12:18 | waarom hebt gij mij niet te kennen gegeven, dat zij uw huisvrouw
4 Gen 23:23 | gij? geef het mij toch te kennen; is er ook ten huize uws
5 Gen 23:28 | ten huize harer moeder te kennen, gelijk deze zaken waren. ~
6 Gen 23:49 | doen zult, geeft het mij te kennen; en zo niet, geeft het mij
7 Gen 23:49 | niet, geeft het mij ook te kennen, opdat ik mij ter rechterhand
8 Gen 27:5 | Nahor? En zij zeiden: Wij kennen hem. ~
9 Gen 27:12 | 12 En Jakob gaf Rachel te kennen, dat hij een broeder van
10 Gen 27:12 | gaf het aan haar vader te kennen. ~
11 Gen 28:20 | overmits hij hem niet te kennen gaf, dat hij vlood. ~
12 Gen 29:29 | zeide: Geef toch Uw naam te kennen. En Hij zeide: Waarom is
13 Gen 34:16 | broederen; geef mij toch te kennen, waar zij weiden. ~
14 Gen 35:13 | 13 En men gaf Thamar te kennen, zeggende: Zie, uw schoonvader
15 Gen 35:24 | maanden, dat men Juda te kennen gaf, zeggende: Thamar, uw
16 Gen 37:25 | doende, heeft Hij Farao te kennen gegeven. ~
17 Gen 38:29 | vader; en zij gaven hem te kennen al hun wedervaren, zeggende: ~
18 Gen 39:6 | gedaan, dat gij dien man te kennen gaaft, of gij nog een broeder
19 Gen 39:7 | Zo gaven wij het hem te kennen, volgens diezelfde woorden;
20 Exo 4:28 | 28 En Mozes gaf Aaron te kennen al de woorden des HEEREN,
21 Exo 13:8 | 8 En gij zult uw zoon te kennen geven te dienzelven dage,
22 Exo 34:13 | Uw weg weten, en ik zal U kennen, opdat ik genade vinde in
23 Lev 5:1 | indien hij het niet te kennen geeft, zo zal hij zijn ongerechtigheid
24 Lev 14:35 | komen, en den priester te kennen geven, zeggende: Het schijnt
25 Deu 1:17 | aangezicht in het gericht niet kennen; gij zult den kleine, zowel
26 Deu 16:19 | zult het aangezicht niet kennen; ook zult gij geen geschenk
27 Deu 18:21 | Hoe zullen wij het woord kennen, dat de HEERE niet gesproken
28 Deu 20:20 | het geboomte, hetwelk gij kennen zult, dat het geen geboomte
29 Deu 21:17 | zoon der gehate, zal hij kennen, gevende hem het dubbele
30 Joz 2:14 | gijlieden deze onze zaak niet te kennen geeft; het zal dan geschieden,
31 Joz 2:20 | indien gij deze onze zaak te kennen zult geven, zo zullen wij
32 Joz 4:22 | zult gij het uw kinderen te kennen geven, zeggende: Op het
33 Joz 4:24 | aarde de hand des HEEREN kennen zouden, dat zij sterk is;
34 Joz 7:19 | belijdenis; en geef mij toch te kennen, wat gij gedaan hebt, verberg
35 Joz 9:24 | knechten zekerlijk was te kennen gegeven, dat de HEERE, uw
36 Ric 12:6 | naam gaf Hij mij niet te kennen. ~
37 Ric 12:10 | en gaf het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie,
38 Ric 13:2 | vader en zijn moeder te kennen, en zeide: Ik heb een vrouw
39 Ric 13:6 | vader en zijn moeder niet te kennen, wat hij gedaan had. ~
40 Ric 13:9 | doch hij gaf hun niet te kennen, dat hij den honig uit het
41 Rut 3:4 | en leg u; zo zal hij u te kennen geven, wat gij doen zult. ~
42 Rut 3:14 | eer dat de een den ander kennen kon; want hij zeide: Het
43 1Sa 3:13 | 13 Want Ik heb hem te kennen gegeven, dat Ik zijn huis
44 1Sa 3:15 | vreesde dit gezicht aan Eli te kennen te geven. ~
45 1Sa 3:18 | 18 Toen gaf hem Samuel te kennen al die woorden, en verborg
46 1Sa 8:9 | hebben, zo zult gij hen te kennen geven de wijze des konings,
47 1Sa 9:19 | uw hart is, zal ik u te kennen geven.
48 1Sa 10:15 | Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat heeft Samuel ulieden
49 1Sa 10:16 | Hij heeft ons voorzeker te kennen gegeven, dat de ezelinnen
50 1Sa 10:16 | had, gaf hij hem niet te kennen. ~
51 1Sa 14:1 | gaf het zijn vader niet te kennen. ~
52 1Sa 14:43 | tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan hebt. Toen
53 1Sa 14:43 | gaf het Jonathan hem te kennen, en zeide: Ik heb maar een
54 1Sa 15:16 | Houd op, zo zal ik u te kennen geven, wat de HEERE van
55 1Sa 16:3 | nodigen, en Ik zal u te kennen geven, wat gij doen zult,
56 1Sa 18:20 | David lief. Toen dat Saul te kennen werd gegeven, zo was die
57 1Sa 19:7 | gaf hem al deze woorden te kennen; en Jonathan bracht David
58 1Sa 19:11 | zijn huisvrouw, David te kennen, zeggende: Indien gij uw
59 1Sa 19:18 | Rama, en hij gaf hem te kennen al wat Saul hem gedaan had;
60 1Sa 20:9 | zou ik dat u dan niet te kennen geven? ~
61 1Sa 20:10 | Jonathan: Wie zal het mij te kennen geven, indien uw vader u
62 1Sa 21:2 | de plaats van zulk een te kennen te kennen gegeven. ~
63 1Sa 21:2 | van zulk een te kennen te kennen gegeven. ~
64 1Sa 22:22 | het voorzeker Saul zou te kennen geven; ik heb oorzaak gegeven
65 1Sa 23:7 | 7 Als aan Saul te kennen gegeven werd, dat David
66 1Sa 23:11 | geef het toch Uw knecht te kennen! De HEERE nu zeide: Hij
67 1Sa 24:2 | Filistijnen, zo gaf men hem te kennen, zeggende: Zie, David is
68 1Sa 25:8 | en zij zullen het u te kennen geven. Laat dan deze jongelingen
69 1Sa 25:19 | Nabal gaf zij het niet te kennen. ~
70 1Sa 25:36 | woord, klein noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht. ~
71 1Sa 25:37 | huisvrouw die woorden te kennen. Toen bestierf zijn hart
72 1Sa 28:15 | geroepen, dat gij mij te kennen geeft, wat ik doen zal. ~
73 2Sa 3:23 | aankwamen, zo gaven zij Joab te kennen, zeggende: Abner, de zoon
74 2Sa 7:11 | Ook geeft u de HEERE te kennen, dat de HEERE u een huis
75 2Sa 11:10 | En zij gaven het David te kennen, zeggende: Uria is niet
76 2Sa 11:22 | kwam in, en gaf David te kennen alles, waar hem Joab om
77 2Sa 13:4 | zult gij het mij niet te kennen geven? Toen zeide Amnon
78 2Sa 15:31 | 31 Toen gaf men David te kennen, zeggende: Achitofel is
79 2Sa 15:35 | Zadok en Abjathar, zult te kennen geven. ~
80 2Sa 18:10 | zo gaf hij het Joab te kennen, en zeide: Zie, ik heb Absalom
81 2Sa 18:11 | den man, die het hem te kennen gaf: Zie toch, gij hebt
82 2Sa 19:6 | want gij geeft heden te kennen, dat oversten en knechten
83 1Kon 1:20| u, dat gij hun zoudt te kennen geven, wie op den troon
84 1Kon 1:23| zij gaven den koning te kennen, zeggende: Zie, de profeet
85 1Kon 2:39| en men gaf het Simei te kennen, zeggende: Zie, uw knechten
86 1Kon 8:43| volken der aarde Uw Naam kennen, om U te vrezen, gelijk
87 1Kon 14:3 | ga tot hem; hij zal u te kennen geven, wat dezen jongen
88 2Kon 4:2 | zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in het huis hebt.
89 2Kon 4:7 | gaf het den man Gods te kennen; en hij zeide: Ga heen,
90 2Kon 5:4 | en gaf het zijn heer te kennen, zeggende: Zo en zo heeft
91 2Kon 6:11| Zult gij mij dan niet te kennen geven, wie van de onzen
92 2Kon 6:12| den koning van Israel te kennen de woorden, die gij in uw
93 2Kon 6:13| halen late. En hem werd te kennen gegeven, zeggende: Zie,
94 2Kon 7:12| knechten: Ik zal u nu te kennen geven, wat de Syriers ons
95 2Kon 9:12| leugen; geef het ons nu te kennen. En hij zeide: Zo en zo
96 2Kon 9:18| En de wachter gaf het te kennen, zeggende: De bode is tot
97 2Kon 9:20| En de wachter gaf dit te kennen, zeggende: Hij is tot aan
98 2Kon 9:36| weder, en gaven het hem te kennen, en hij zeide: Dit is het
99 2Kon 20:37| de woorden van Rabsake te kennen. ~ ~
100 2Kon 24:10| schrijver, den koning te kennen, zeggende: De priester Hilkia
101 1Kro 17:10| vernederd; ook heb Ik u te kennen gegeven, dat u de HEERE
102 2Kro 7:33| volken der aarde Uw Naam kennen, zo om U te vrezen, gelijk
103 2Kro 23:26| instrumenten, en gaven te kennen, dat men lofzingen zou;
104 2Kro 34:18| schrijver, den koning te kennen, zeggende: Hilkia, de priester,
105 Neh 2:12 | en ik gaf geen mens te kennen, wat mijn God in mijn hart
106 Neh 2:16 | het werk deden, niets te kennen gegeven. ~
107 Neh 2:18 | 18 En ik gaf hun te kennen de hand mijns Gods, Die
108 Est 5 | en haar maagschap niet te kennen gegeven; want Mordechai
109 Est 5 | dat zij het niet zou te kennen geven. ~
110 Est 12 | maagschap en haar volk niet te kennen gegeven, gelijk als Mordechai
111 Est 16:4 | zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de
112 Est 16:4 | zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood
113 Est 17:4 | zo gaven zij het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de
114 Est 17:4 | zouden; want hij had hun te kennen gegeven, dat hij een Jood
115 Est 30:2 | geschreven, dat Mordechai had te kennen gegeven van Bigthana en
116 Job 7:10 | plaats zal hem niet meer kennen. ~
117 Job 12:7 | hemels, dat zal het u te kennen geven. ~
118 Job 19:13 | van mij gedaan; en die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van
119 Job 24:1 | zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen niet zien? ~
120 Job 24:13 | wederstrevers des lichts; zij kennen Zijn wegen niet, en zij
121 Job 24:16 | daags afgetekend hadden; zij kennen het licht niet. ~
122 Job 32:7 | veelheid der jaren wijsheid te kennen geven. ~
123 Job 34:4 | wat recht is; laat ons kennen onder ons wat goed is. ~
124 Job 36:9 | geeft Hij hun hun werk te kennen, en hun overtredingen, omdat
125 Job 37:4 | aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij kloek van verstand
126 Job 37:18 | breedte der aarde? Geef het te kennen, indien gij dit alles weet. ~
127 Psa 9:11 | 11 En die Uw Naam kennen, zullen op U vertrouwen,
128 Psa 37:11 | uit over degenen, die U kennen, en Uw gerechtigheid over
129 Psa 52:2 | gekomen was, en Saul te kennen gegeven, en tot hem gezegd
130 Psa 79:6 | de heidenen, die U niet kennen, en over de koninkrijken,
131 Psa 87:4 | onder degenen, die Mij kennen; ziet, de Filistijn, en
132 Psa 95:10 | dwalende van hart, en zij kennen Mijn wegen niet. ~
133 Psa 101:4 | wijken; den boze zal ik niet kennen. ~
134 Psa 119:79 | en die Uw getuigenissen kennen. ~
135 Psa 119:125| ik zal Uw getuigenissen kennen. ~
136 Psa 142:3 | Zijn aangezicht; ik gaf te kennen voor Zijn aangezicht mijn
137 Psa 147:20 | gedaan; en Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah! ~ ~
138 Spre 24:23| aangezicht in het gericht te kennen, is niet goed. ~
139 Spre 27:23| aangezicht uwer schapen te kennen; zet uw hart op de kudden. ~
140 Spre 28:21| De aangezichten te kennen, is niet goed; want een
141 Spre 29:24| en hij geeft het niet te kennen. ~
142 Pred 8:7 | want wie zal het hem te kennen geven, wanneer het geschieden
143 Pred 10:14| zal, wie zal het hem te kennen geven? ~
144 Pred 10:20| gevleugelde zou het woord te kennen geven. ~ ~ ~ ~ ~
145 Jes 19:12 | wijzen? Dat zij u nu te kennen geven of vernemen, wat de
146 Jes 19:21 | Egyptenaars zullen den HEERE kennen te dien dage; en zij zullen
147 Jes 21:2 | Een hard gezicht is mij te kennen gegeven: die trouweloze
148 Jes 36:22 | de woorden van Rabsake te kennen. ~ ~ ~ ~ ~
149 Jes 47:8 | de beroving van kinderen kennen. ~
150 Jes 52:6 | het Mijn Naam in dien dag kennen, dat Ik het Zelf ben, Die
151 Jes 60:8 | Den weg des vredes kennen zij niet; en er is geen
152 Jes 60:12 | en onze ongerechtigheden kennen wij; ~
153 Jes 62:9 | zien zullen, zullen hen kennen, dat zij zijn een zaad,
154 Jer 4:22 | Mijn volk is dwaas, Mij kennen zij niet; het zijn zotte
155 Jer 5:15 | welks spraak gij niet zult kennen, en niet horen, wat
156 Jer 9:3 | boosheid tot boosheid, maar Mij kennen zij niet, spreekt de
157 Jer 9:6 | bedrog weigeren zij Mij te kennen, spreekt de HEERE. ~
158 Jer 10:25 | de heidenen, die U niet kennen, en over de geslachten,
159 Jer 11:18 | HEERE nu heeft het mij te kennen gegeven, dat ik het wete;
160 Jer 14:20 | 20 HEERE! wij kennen onze goddeloosheid, en onzer
161 Jer 17:9 | dodelijk is het, wie zal het kennen? ~
162 Jer 20:10 | Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen het te kennen
163 Jer 20:10 | kennen, en wij zullen het te kennen geven; al mijn vredegenoten
164 Jer 22:16 | wel; is dat niet Mij te kennen? spreekt de HEERE. ~
165 Jer 22:28 | een land, dat zij niet kennen? ~
166 Jer 24:5 | goede vijgen, alzo zal Ik kennen de gevankelijk weggevoerden
167 Jer 24:7 | een hart geven om Mij te kennen, dat Ik de HEERE ben; en
168 Jer 31:34 | want zij zullen Mij allen kennen, van hun kleinste af tot
169 Eze 22:26 | reine geven zij niet te kennen; daartoe verbergen zij hun
170 Eze 24:19 | mij: Zult gij ons niet te kennen geven, wat ons deze dingen
171 Eze 28:19 | 19 Allen, die u kennen onder de volken, zijn over
172 Eze 37:18 | zeggende: Zult gij ons niet te kennen geven, wat u deze dingen
173 Eze 38:16 | opdat de heidenen Mij kennen, als Ik aan u, o Gog! voor
174 Dan 2:2 | den koning zijn dromen te kennen te geven; zij nu kwamen,
175 Dan 2:4 | zullen wij de uitlegging te kennen geven. ~
176 Dan 2:6 | droom en zijn uitlegging te kennen geeft, zo zult gij geschenken
177 Dan 2:6 | zijn uitlegging te kennen. ~
178 Dan 2:7 | zullen wij de uitlegging te kennen geven. ~
179 Dan 2:9 | gijlieden mij dien droom niet te kennen geeft, ulieder vonnis is
180 Dan 2:9 | deszelfs uitlegging zult te kennen geven. ~
181 Dan 2:10 | konings woord zou kunnen te kennen geven; daarom is er geen
182 Dan 2:11 | dezelve voor den koning te kennen kan geven, dan de goden,
183 Dan 2:15 | Arioch aan Daniel de zaak te kennen. ~
184 Dan 2:16 | koning de uitlegging te kennen gave. ~
185 Dan 2:17 | Hananja, Misael, en Azarja te kennen; ~
186 Dan 2:24 | koning de uitlegging te kennen geven. ~
187 Dan 2:27 | den koning niet te kennen geven; ~
188 Dan 2:29 | dingen openbaart, heeft u te kennen gegeven, wat er geschieden
189 Dan 5:7 | deszelfs uitlegging mij te kennen zal geven, die zal met purper
190 Dan 5:12 | die zal de uitlegging te kennen geven. ~
191 Dan 5:15 | dezer woorden niet te kennen geven. ~
192 Dan 7:16 | uitlegging dezer zaken te kennen. ~
193 Dan 8:19 | zeide: Zie, ik zal u te kennen geven, wat er geschieden
194 Dan 9:23 | ben gekomen, om u dat te kennen te geven; want gij zijt
195 Dan 10:21 | 21 Doch Ik zal u te kennen geven, hetgeen getekend
196 Dan 11:2 | ik zal u de waarheid te kennen geven; ziet, er zullen nog
197 Dan 11:32 | maar het volk, die hun God kennen, zullen zij grijpen, en
198 Dan 11:39 | vreemden god; dengenen, die hij kennen zal, zal hij de eer vermenigvuldigen,
199 Hos 2:19 | geloof; en gij zult den HEERE kennen. ~
200 Hos 5:4 | midden van hen, en den HEERE kennen zij niet. ~
201 Hos 5:15 | zij zichzelven schuldig kennen en Mijn aangezicht zoeken;
202 Hos 6:3 | 3 Dan zullen wij kennen, wij zullen vervolgen, om
203 Hos 6:3 | vervolgen, om den HEERE te kennen; Zijn uitgang is bereid
204 Hos 8:2 | Mijn God! wij, Israel, kennen U. ~
205 Hos 13:4 | daarom zoudt gij geen God kennen dan Mij alleen, want er
206 Jona 1:10| hij had het hun te kennen gegeven. ~
207 Matt 7:16| hun vruchten zult gij hen kennen. Leest men ook een druif
208 Matt 7:20| dezelve aan hun vruchten kennen. ~
209 Luk 1:4 | 4 Opdat gij moogt kennen de zekerheid der dingen,
210 Joha 6:42| Wiens vader en moeder wij kennen? Hoe zegt Deze dan: Ik ben
211 Joha 8:19| zoudt gij ook Mijn Vader kennen. ~
212 Joha 10:4 | overmits zij zijn stem kennen. ~
213 Joha 10:5 | de stem des vreemden niet kennen. ~
214 Joha 11:57| Hij was, hij het zou te kennen geven, opdat zij Hem mochten
215 Joha 15:21| wil, omdat zij Hem niet kennen, Die Mij gezonden heeft. ~
216 Joha 17:3 | eeuwige leven, dat zij U kennen, den enigen waarachtigen
217 Hand 6:28| Agabus, stond op, en gaf te kennen door den Geest, dat er een
218 Hand 16:14| verordineerd, om Zijn wil te kennen, en den Rechtvaardige te
219 Hand 17:30| 30 En als mij te kennen gegeven was, dat van de
220 Hand 19:27| die tegen hem zijn, te kennen te geven. ~ ~
221 Rom 10:3 | rechtvaardigheid Gods niet kennen, en hun eigen gerechtigheid
222 1Kor 8:2 | gekend, gelijk men behoort te kennen. ~
223 1Kor 10:28| desgenen wil, die u dat te kennen gegeven heeft, en om des
224 1Kor 13:9 | 9 Want wij kennen ten dele, en wij profeteren
225 1Kor 13:12| dele, maar alsdan zal ik kennen, gelijk ook ik gekend ben. ~
226 2Kor 5:16| 16 Zo dan, wij kennen van nu aan niemand naar
227 2Kor 5:16| gekend hebben, nochtans kennen wij Hem nu niet meer naar
228 1The 4:5 | de heidenen, die God niet kennen. ~
229 2The 1:8 | over degenen, die God niet kennen, en over degenen, die het
230 2Tim 5:16| Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem
231 Tit 1:16 | Zij belijden, dat zij God kennen, maar zij verloochenen Hem
232 Heb 8:11 | want zij zullen Mij allen kennen van den kleine onder hen
233 Heb 10:30 | 30 Want wij kennen Hem, Die gezegd heeft: Mijn
234 1Joh 2:3 | 3 En hieraan kennen wij, dat wij Hem gekend
235 1Joh 2:5 | volmaakt geworden; hieraan kennen wij, dat wij in Hem zijn. ~
236 1Joh 2:18| antichristen geworden; waaruit wij kennen, dat het de laatste ure
237 1Joh 3:19| 19 En hieraan kennen wij, dat wij uit de waarheid
238 1Joh 3:24| in denzelven. En hieraan kennen wij, dat Hij in ons blijft,
239 1Joh 4:6 | hoort ons niet. Hieruit kennen wij den geest der waarheid,
240 1Joh 4:13| 13 Hieraan kennen wij, dat wij in Hem blijven,
241 1Joh 5:2 | 2 Hieraan kennen wij, dat wij de kinderen
242 1Joh 5:20| dat wij den Waarachtige kennen; en wij zijn in den Waarachtige,
243 Open 1:1 | dienstknecht Johannes te kennen gegeven heeft; ~
|