Book Chapter: Verse
1 2Kon 17:6 | weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers
2 2Kon 18:6 | weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers
3 2Kon 27:25| hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die met
4 Ezra 4:12| koning zij bekend, dat de Joden, die van u zijn opgetogen,
5 Ezra 4:23| haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen met arm
6 Ezra 5:1 | Iddo, profeteerden tot de Joden, die in Juda en te Jeruzalem
7 Ezra 5:5 | was over de oudsten der Joden, dat zij hun niet beletten,
8 Ezra 6:7 | Gods; dat de landvoogd der Joden en de oudsten der Joden
9 Ezra 6:7 | Joden en de oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan
10 Ezra 6:8 | zult aan de oudsten dezer Joden, om dit huis Gods te bouwen;
11 Ezra 6:14| 14 En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoediglijk
12 Neh 1:2 | en ik vraagde hen naar de Joden, die ontkomen waren (die
13 Neh 2:16 | want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den
14 Neh 4:1 | toornig; en hij bespotte de Joden. ~
15 Neh 4:2 | Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden?
16 Neh 4:12 | En het geschiedde, als de Joden, die bij hen woonden, kwamen,
17 Neh 5:1 | tegen hun broederen, de Joden. ~
18 Neh 5:8 | hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen verkocht
19 Neh 5:17 | 17 Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd
20 Neh 6:6 | en Gasmu zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom
21 Neh 13:23 | Ook zag ik in die dagen Joden, die Asdodische, Ammonietische
22 Est 16:6 | maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk
23 Est 16:10 | Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~
24 Est 16:13 | doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude
25 Est 17:6 | maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk
26 Est 17:10 | Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~
27 Est 17:13 | doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude
28 Est 30:13 | vallen, van het zaad der Joden is, zo zult gij tegen hem
29 Est 42 | Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor
30 Est 45 | gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen. ~
31 Est 47:1 | geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al
32 Est 49 | omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had. ~
33 Est 49:1 | Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw
34 Est 49:2 | Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders,
35 Est 49:2 | zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en naar
36 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad
37 Est 49:6 | aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn tegen
38 Est 49:9 | 16 Bij de Joden was licht, en blijdschap,
39 Est 49:10 | aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden
40 Est 49:10 | volken des lands werden Joden, want de vreze der Joden
41 Est 49:10 | Joden, want de vreze der Joden was op hen gevallen. ~ ~ ~ ~ ~
42 Est 50:1 | dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen,
43 Est 50:1 | is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters. ~
44 Est 50:2 | 2 Want de Joden vergaderden zich in hun
45 Est 50:3 | konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai
46 Est 50:5 | 5 De Joden nu sloegen op al hun vijanden,
47 Est 50:6 | den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd
48 Est 50:10 | Hammedatha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen
49 Est 51 | Susan op den burg hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd
50 Est 52 | men late ook morgen den Joden, die te Susan zijn, toe,
51 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden
52 Est 52:3 | 16 De overige Joden nu, die in de landschappen
53 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden
54 Est 52:6 | 19 Daarom maakten de Joden van de dorpen, die in de
55 Est 52:7 | hij zond brieven aan al de Joden, die in al de landschappen
56 Est 52:9 | de dagen, in dewelke de Joden tot rust gekomen waren van
57 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen, wat zij
58 Est 52:11 | Hammedatha, den Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht
59 Est 52:11 | aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om te brengen;
60 Est 52:12 | hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren;
61 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op
62 Est 52:15 | overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve
63 Est 53:1 | zond de brieven aan al de Joden, in de honderd zeven en
64 Est 56:3 | Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte
65 Jer 32:12 | voor de ogen van al de Joden, die in het voorhof der
66 Jer 38:19 | Ik ben bevreesd voor de Joden, die tot de Chaldeen gevallen
67 Jer 40:11 | 11 Als ook al de Joden, die in Moab, en onder de
68 Jer 40:12 | 12 Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen,
69 Jer 41:3 | Ook sloeg Ismael al de Joden, die met hem, namelijk met
70 Jer 44:1 | Jeremia geschiedde aan al de Joden, die in Egypteland woonden,
71 Jer 52:28 | duizend drie en twintig Joden; ~
72 Jer 52:30 | gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig
73 Dan 3:8 | Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk beschuldigden; ~
74 Matt 2:2 | is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien
75 Matt 27:11| Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem:
76 Matt 27:29| gegroet, Gij Koning der Joden! ~
77 Matt 27:37| Is JEZUS, De KONING DER JODEN. ~
78 Matt 28:15| verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag. ~
79 Mark 7:3 | Want de Farizeen en al de Joden eten niet, tenzij dat zij
80 Mark 15:2 | Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide
81 Mark 15:9 | dat ik u den Koning der Joden loslate? ~
82 Mark 15:12| Dien gij een Koning der Joden noemt? ~
83 Mark 15:18| gegroet, Gij Koning der Joden! ~
84 Mark 15:26| geschreven: De KONING DER JODEN. ~
85 Luk 7:3 | tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde
86 Luk 23:3 | Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en
87 Luk 23:37 | Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. ~
88 Luk 23:38 | letters: DEZE Is De KONING DER JODEN. ~
89 Luk 23:51 | Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk
90 Joha 1:19| getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten
91 Joha 2:6 | gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie
92 Joha 2:13| 13 En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging
93 Joha 2:18| 18 De Joden antwoordden dan, en zeiden
94 Joha 2:20| 20 De Joden zeiden dan: Zes en veertig
95 Joha 3:1 | Nicodemus, een overste der Joden; ~
96 Joha 3:25| discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging. ~
97 Joha 4:9 | Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap
98 Joha 4:22| want de zaligheid is uit de Joden. ~
99 Joha 5:1 | dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. ~
100 Joha 5:10| 10 De Joden zeiden dan tot dengene,
101 Joha 5:15| heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die
102 Joha 5:16| En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te
103 Joha 5:18| 18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat
104 Joha 6:4 | het pascha, het feest der Joden, was nabij. ~
105 Joha 6:41| 41 De Joden dan murmureerden over Hem,
106 Joha 6:52| 52 De Joden dan streden onder elkander,
107 Joha 7:1 | niet wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden. ~
108 Joha 7:2 | 2 En het feest der Joden, namelijk de loof huttenzetting,
109 Joha 7:11| 11 De Joden dan zochten Hem in het feest,
110 Joha 7:13| van Hem, om de vrees der Joden. ~
111 Joha 7:15| 15 En de Joden verwonderden zich, zeggende:
112 Joha 7:35| 35 De Joden dan zeiden tot elkander:
113 Joha 8:22| 22 De Joden dan zeiden: Zal Hij ook
114 Joha 8:31| 31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien
115 Joha 8:48| 48 De Joden dan antwoordden en zeiden
116 Joha 8:52| 52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen
117 Joha 8:57| 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij
118 Joha 9:18| 18 De Joden dan geloofden van hem niet,
119 Joha 9:22| zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden
120 Joha 9:22| Joden vreesden; want de Joden hadden alrede te zamen een
121 Joha 10:19| wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. ~
122 Joha 10:24| 24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden
123 Joha 10:31| 31 De Joden dan namen wederom stenen
124 Joha 10:33| 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende:
125 Joha 11:8 | zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben U nu onlangs gezocht
126 Joha 11:19| 19 En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha
127 Joha 11:31| 31 De Joden dan, die met haar in het
128 Joha 11:33| Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook
129 Joha 11:36| 36 De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief
130 Joha 11:45| 45 Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren,
131 Joha 11:54| meer vrijelijk onder de Joden; maar ging van daar naar
132 Joha 11:55| 55 En het pascha der Joden was nabij, en velen uit
133 Joha 12:9 | Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar
134 Joha 12:11| 11 Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil,
135 Joha 13:33| zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga,
136 Joha 18:12| duizend, en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk,
137 Joha 18:14| Kajafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het nut
138 Joha 18:20| en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen;
139 Joha 18:31| oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het
140 Joha 18:33| Zijt Gij de Koning der Joden? ~
141 Joha 18:36| gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd;
142 Joha 18:38| ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind
143 Joha 18:39| dat ik u den Koning der Joden loslate? ~
144 Joha 19:3 | gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen. ~
145 Joha 19:7 | 7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben
146 Joha 19:12| Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien
147 Joha 19:14| ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning! ~
148 Joha 19:19| NAZARENER De KONING DER JODEN. ~
149 Joha 19:20| opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus
150 Joha 19:21| De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf
151 Joha 19:21| Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft:
152 Joha 19:21| heeft: Ik ben de Koning der Joden. ~
153 Joha 19:31| 31 De Joden dan, opdat de lichamen niet
154 Joha 19:38| maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht
155 Joha 19:40| de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven. ~
156 Joha 19:42| om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij
157 Joha 20:19| vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in
158 Hand 2:5 | 5 En er waren Joden, te Jeruzalem wonende, godvruchtige
159 Hand 2:10| uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten; ~
160 Hand 5:22| heeft van het ganse volk der Joden, is door Goddelijke openbaring
161 Hand 6:19| sprekende, dan alleen tot de Joden. ~
162 Hand 6:33| toen hij zag, dat het den Joden behagelijk was, voer hij
163 Hand 6:41| verwachting van het volk der Joden. ~
164 Hand 7:5 | Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes
165 Hand 7:42| 42 En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge,
166 Hand 7:43| was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige
167 Hand 7:45| 45 Doch de Joden, de scharen ziende, werden
168 Hand 7:50| 50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige
169 Hand 8:1 | gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een
170 Hand 8:1 | grote menigte, beiden van Joden en Grieken, geloofde. ~
171 Hand 8:2 | 2 Maar de Joden, die ongehoorzaam waren,
172 Hand 8:4 | en sommigen waren met de Joden, en sommigen met de apostelen. ~
173 Hand 8:5 | beiden van heidenen en van Joden, met hun oversten, om hun
174 Hand 8:19| 19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochie en Ikonium,
175 Hand 10:3 | nam en besneed hem, om der Joden wil, die in die plaatsen
176 Hand 10:20| beroeren onze stad, daar zij Joden zijn. ~
177 Hand 11:1 | alwaar een synagoge der Joden was. ~
178 Hand 11:5 | 5 Maar de Joden, die ongehoorzaam waren,
179 Hand 11:10| heen naar de synagoge der Joden; ~
180 Hand 11:13| 13 Maar als de Joden van Thessalonica verstonden,
181 Hand 11:17| dan in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig
182 Hand 12:2 | Claudius bevolen had, dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden),
183 Hand 12:4 | en bewoog tot het geloof Joden en Grieken. ~
184 Hand 12:5 | gedrongen, betuigende den Joden, dat Jezus is de Christus. ~
185 Hand 12:12| van Achaje was, stonden de Joden eendrachtelijk tegen Paulus
186 Hand 12:14| opendoen, zeide Gallio tot de Joden: Zo er enig ongelijk, of
187 Hand 12:14| kwaad stuk begaan ware, o Joden, zo zou ik met reden ulieden
188 Hand 12:19| synagoge, en handelde met de Joden. ~
189 Hand 12:28| 28 Want hij overtuigde de Joden met groten ernst in het
190 Hand 13:10| Heere Jezus hoorden, beiden Joden en Grieken. ~
191 Hand 13:13| sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivel bezweerders,
192 Hand 13:17| werd allen bekend, beiden Joden en Grieken, die te Efeze
193 Hand 13:33| voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander
194 Hand 14:3 | overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als
195 Hand 14:19| overkomen zijn door de lagen der Joden; ~
196 Hand 14:21| 21 Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering
197 Hand 15:11| deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden,
198 Hand 15:20| broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en
199 Hand 15:21| u bericht, dat gij al de Joden, die onder de heidenen zijn,
200 Hand 15:27| voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azie in den tempel,
201 Hand 16:12| getuigenis hebbende van al de Joden, die daar woonden, ~
202 Hand 16:30| weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte
203 Hand 17:12| maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten
204 Hand 17:20| 20 En hij zeide: De Joden zijn overeengekomen, om
205 Hand 17:27| 27 Alzo deze man van de Joden gegrepen was, en van hen
206 Hand 17:30| gegeven was, dat van de Joden een lage tegen deze man
207 Hand 18:5 | oproer verwekt onder al de Joden, door de ganse wereld, en
208 Hand 18:9 | 9 En ook de Joden stemden het toe, zeggende,
209 Hand 18:18| noch met beroerte, enige Joden uit Azie; ~
210 Hand 18:27| en Felix, willende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus
211 Hand 19:2 | en de voornaamsten der Joden, verschenen voor hem tegen
212 Hand 19:7 | gekomen was, stonden de Joden, die van Jeruzalem afgekomen
213 Hand 19:8 | heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel,
214 Hand 19:9 | Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde
215 Hand 19:10| geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan;
216 Hand 19:15| overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis
217 Hand 19:24| mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide
218 Hand 20:2 | alles, waarover ik van de Joden beschuldigd word; ~
219 Hand 20:3 | en vragen, die onder de Joden zijn. Daarom bid ik u, dat
220 Hand 20:4 | geweest is, weten al de Joden; ~
221 Hand 20:7 | o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. ~
222 Hand 20:21| zaken wil hebben mij de Joden in den tempel gegrepen en
223 Hand 22:17| die de voornaamsten der Joden waren. En als zij samengekomen
224 Hand 22:19| 19 Maar als de Joden zulks tegenspraken, werd
225 Hand 22:29| dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbenden
226 Rom 3:9 | voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen
227 Rom 3:29 | 29 Is God een God der Joden alleen? en is Hij het niet
228 Rom 9:24 | ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen. ~
229 1Kor 1:22| 22 Overmits de Joden een teken begeren, en de
230 1Kor 1:23| Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den
231 1Kor 1:24| die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij
232 1Kor 9:20| 20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat
233 1Kor 9:20| als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen, die
234 1Kor 10:32| aanstoot te geven, en den Joden, en den Grieken, en der
235 1Kor 12:13| lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij
236 2Kor 11:24| 24 Van de Joden heb ik veertig slagen min
237 Gal 2:13 | 13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat
238 Gal 2:15 | 15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de
239 1The 2:14| medeburgers, gelijk als zij van de Joden; ~
240 Open 2:9 | dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet,
241 Open 3:9 | dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet,
|