Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
jochdai 1
jochebed 2
jod 14
joden 241
jodendom 2
jodengenoot 1
jodengenoten 2
Frequency    [«  »]
243 kennen
242 gezonden
242 wezen
241 joden
241 kracht
241 ongerechtigheid
240 gans

Bijbel

IntraText - Concordances

joden

    Book Chapter: Verse
1 2Kon 17:6 | weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers 2 2Kon 18:6 | weder aan Syrie, en wierp de Joden uit Elath; en de Syriers 3 2Kon 27:25| hij stierf; mitsgaders de Joden en de Chaldeen, die met 4 Ezra 4:12| koning zij bekend, dat de Joden, die van u zijn opgetogen, 5 Ezra 4:23| haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen met arm 6 Ezra 5:1 | Iddo, profeteerden tot de Joden, die in Juda en te Jeruzalem 7 Ezra 5:5 | was over de oudsten der Joden, dat zij hun niet beletten, 8 Ezra 6:7 | Gods; dat de landvoogd der Joden en de oudsten der Joden 9 Ezra 6:7 | Joden en de oudsten der Joden dit huis Gods bouwen aan 10 Ezra 6:8 | zult aan de oudsten dezer Joden, om dit huis Gods te bouwen; 11 Ezra 6:14| 14 En de oudsten der Joden bouwden en gingen voorspoediglijk 12 Neh 1:2 | en ik vraagde hen naar de Joden, die ontkomen waren (die 13 Neh 2:16 | want ik had tot nog toe den Joden, en den priesteren, en den 14 Neh 4:1 | toornig; en hij bespotte de Joden. ~ 15 Neh 4:2 | Wat doen deze amechtige Joden? Zal men hen laten geworden? 16 Neh 4:12 | En het geschiedde, als de Joden, die bij hen woonden, kwamen, 17 Neh 5:1 | tegen hun broederen, de Joden. ~ 18 Neh 5:8 | hebben onze broederen, de Joden, die aan de heidenen verkocht 19 Neh 5:17 | 17 Ook zijn van de Joden en van de overheden honderd 20 Neh 6:6 | en Gasmu zegt: Gij en de Joden denkt te rebelleren, daarom 21 Neh 13:23 | Ook zag ik in die dagen Joden, die Asdodische, Ammonietische 22 Est 16:6 | maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk 23 Est 16:10 | Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~ 24 Est 16:13 | doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude 25 Est 17:6 | maar Haman zocht al de Joden, die in het ganse koninkrijk 26 Est 17:10 | Hammedatha, den Agagiet, der Joden tegenpartijder. ~ 27 Est 17:13 | doden en verdoen al de Joden, van den jonge tot den oude 28 Est 30:13 | vallen, van het zaad der Joden is, zo zult gij tegen hem 29 Est 42 | Haman, den vijand der Joden; en Mordechai kwam voor 30 Est 45 | gedachte, die hij tegen de Joden gedacht had, zou wegnemen. ~ 31 Est 47:1 | geschreven heeft, om de Joden om te brengen, die in al 32 Est 49 | omdat hij zijn hand aan de Joden geslagen had. ~ 33 Est 49:1 | Schrijft dan gijlieden voor de Joden, zoals het goed is in uw 34 Est 49:2 | Mordechai gebood, aan de Joden, en aan de stadhouders, 35 Est 49:2 | zijn spraak; ook aan de Joden naar hun schrift en naar 36 Est 49:4 | 11 Dat de koning den Joden toeliet, die in elke stad 37 Est 49:6 | aan alle volken; en dat de Joden gereed zouden zijn tegen 38 Est 49:9 | 16 Bij de Joden was licht, en blijdschap, 39 Est 49:10 | aankwam, daar was bij de Joden blijdschap en vreugde, maaltijden 40 Est 49:10 | volken des lands werden Joden, want de vreze der Joden 41 Est 49:10 | Joden, want de vreze der Joden was op hen gevallen. ~  ~  ~  ~ ~ 42 Est 50:1 | dage, als de vijanden der Joden hoopten over hen te heersen, 43 Est 50:1 | is het omgekeerd, want de Joden heersten over hun haters. ~ 44 Est 50:2 | 2 Want de Joden vergaderden zich in hun 45 Est 50:3 | konings deden, verhieven de Joden; want de vreze van Mordechai 46 Est 50:5 | 5 De Joden nu sloegen op al hun vijanden, 47 Est 50:6 | den burg Susan hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd 48 Est 50:10 | Hammedatha, den vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen 49 Est 51 | Susan op den burg hebben de Joden gedood en omgebracht vijfhonderd 50 Est 52 | men late ook morgen den Joden, die te Susan zijn, toe, 51 Est 52:2 | 15 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden 52 Est 52:3 | 16 De overige Joden nu, die in de landschappen 53 Est 52:5 | 18 En de Joden, die te Susan waren, vergaderden 54 Est 52:6 | 19 Daarom maakten de Joden van de dorpen, die in de 55 Est 52:7 | hij zond brieven aan al de Joden, die in al de landschappen 56 Est 52:9 | de dagen, in dewelke de Joden tot rust gekomen waren van 57 Est 52:10 | 23 En de Joden namen aan te doen, wat zij 58 Est 52:11 | Hammedatha, den Agagiet, aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht 59 Est 52:11 | aller Joden vijand, tegen de Joden gedacht had hen om te brengen; 60 Est 52:12 | hij gedacht had over de Joden, op zijn hoofd zou wederkeren; 61 Est 52:14 | 27 Bevestigden de Joden, en namen op zich en op 62 Est 52:15 | overtreden worden onder de Joden, en dat de gedachtenis derzelve 63 Est 53:1 | zond de brieven aan al de Joden, in de honderd zeven en 64 Est 56:3 | Ahasveros, en groot bij de Joden, en aangenaam bij de menigte 65 Jer 32:12 | voor de ogen van al de Joden, die in het voorhof der 66 Jer 38:19 | Ik ben bevreesd voor de Joden, die tot de Chaldeen gevallen 67 Jer 40:11 | 11      Als ook al de Joden, die in Moab, en onder de 68 Jer 40:12 | 12      Zo keerden al de Joden weder uit al de plaatsen, 69 Jer 41:3 | Ook sloeg Ismael al de Joden, die met hem, namelijk met 70 Jer 44:1 | Jeremia geschiedde aan al de Joden, die in Egypteland woonden, 71 Jer 52:28 | duizend drie en twintig Joden; ~ 72 Jer 52:30 | gevankelijk weg van de Joden zevenhonderd vijf en veertig 73 Dan 3:8 | Chaldeeuwse mannen, die de Joden openlijk beschuldigden; ~ 74 Matt 2:2 | is de geboren Koning der Joden? want wij hebben gezien 75 Matt 27:11| Zijt Gij de Koning der Joden? En Jezus zeide tot hem: 76 Matt 27:29| gegroet, Gij Koning der Joden! ~ 77 Matt 27:37| Is JEZUS, De KONING DER JODEN. ~ 78 Matt 28:15| verbreid geworden bij de Joden tot op den huidigen dag. ~ 79 Mark 7:3 | Want de Farizeen en al de Joden eten niet, tenzij dat zij 80 Mark 15:2 | Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordende, zeide 81 Mark 15:9 | dat ik u den Koning der Joden loslate? ~ 82 Mark 15:12| Dien gij een Koning der Joden noemt? ~ 83 Mark 15:18| gegroet, Gij Koning der Joden! ~ 84 Mark 15:26| geschreven: De KONING DER JODEN. ~ 85 Luk 7:3 | tot Hem de ouderlingen der Joden, Hem biddende, dat Hij wilde 86 Luk 23:3 | Zijt Gij de Koning der Joden? En Hij antwoordde hem en 87 Luk 23:37 | Indien gij de Koning der Joden zijt, zo verlos Uzelven. ~ 88 Luk 23:38 | letters: DEZE Is De KONING DER JODEN. ~ 89 Luk 23:51 | Arimathea, een stad der Joden, en die ook zelf het Koninkrijk 90 Joha 1:19| getuigenis van Johannes, toen de Joden enige priesters en Levieten 91 Joha 2:6 | gesteld, naar de reiniging der Joden, elk houdende twee of drie 92 Joha 2:13| 13 En het pascha der Joden was nabij, en Jezus ging 93 Joha 2:18| 18 De Joden antwoordden dan, en zeiden 94 Joha 2:20| 20 De Joden zeiden dan: Zes en veertig 95 Joha 3:1 | Nicodemus, een overste der Joden; ~ 96 Joha 3:25| discipelen van Johannes met de Joden over de reiniging. ~ 97 Joha 4:9 | Samaritaanse vrouw ben? Want de Joden houden geen gemeenschap 98 Joha 4:22| want de zaligheid is uit de Joden. ~ 99 Joha 5:1 | dezen was een feest der Joden, en Jezus ging op naar Jeruzalem. ~ 100 Joha 5:10| 10 De Joden zeiden dan tot dengene, 101 Joha 5:15| heen, en boodschapte den Joden, dat het Jezus was, Die 102 Joha 5:16| En daarom vervolgden de Joden Jezus, en zochten Hem te 103 Joha 5:18| 18 Daarom zochten dan de Joden te meer Hem te doden, omdat 104 Joha 6:4 | het pascha, het feest der Joden, was nabij. ~ 105 Joha 6:41| 41 De Joden dan murmureerden over Hem, 106 Joha 6:52| 52 De Joden dan streden onder elkander, 107 Joha 7:1 | niet wandelen, omdat de Joden Hem zochten te doden. ~ 108 Joha 7:2 | 2 En het feest der Joden, namelijk de loof huttenzetting, 109 Joha 7:11| 11 De Joden dan zochten Hem in het feest, 110 Joha 7:13| van Hem, om de vrees der Joden. ~ 111 Joha 7:15| 15 En de Joden verwonderden zich, zeggende: 112 Joha 7:35| 35 De Joden dan zeiden tot elkander: 113 Joha 8:22| 22 De Joden dan zeiden: Zal Hij ook 114 Joha 8:31| 31 Jezus dan zeide tot de Joden, die in Hem geloofden: Indien 115 Joha 8:48| 48 De Joden dan antwoordden en zeiden 116 Joha 8:52| 52 De Joden dan zeiden tot Hem: Nu bekennen 117 Joha 8:57| 57 De Joden dan zeiden tot Hem: Gij 118 Joha 9:18| 18 De Joden dan geloofden van hem niet, 119 Joha 9:22| zijn ouders, omdat zij de Joden vreesden; want de Joden 120 Joha 9:22| Joden vreesden; want de Joden hadden alrede te zamen een 121 Joha 10:19| wederom tweedracht onder de Joden, om dezer woorden wil. ~ 122 Joha 10:24| 24 De Joden dan omringden Hem, en zeiden 123 Joha 10:31| 31 De Joden dan namen wederom stenen 124 Joha 10:33| 33 De Joden antwoordden Hem, zeggende: 125 Joha 11:8 | zeiden tot Hem: Rabbi! de Joden hebben U nu onlangs gezocht 126 Joha 11:19| 19 En velen uit de Joden waren gekomen tot Martha 127 Joha 11:31| 31 De Joden dan, die met haar in het 128 Joha 11:33| Hij haar zag wenen, en de Joden, die met haar kwamen, ook 129 Joha 11:36| 36 De Joden dan zeiden: Ziet, hoe lief 130 Joha 11:45| 45 Velen dan uit de Joden, die tot Maria gekomen waren, 131 Joha 11:54| meer vrijelijk onder de Joden; maar ging van daar naar 132 Joha 11:55| 55 En het pascha der Joden was nabij, en velen uit 133 Joha 12:9 | Een grote schare dan der Joden verstond, dat Hij aldaar 134 Joha 12:11| 11 Want velen van de Joden gingen heen om zijnentwil, 135 Joha 13:33| zoeken, en gelijk Ik den Joden gezegd heb: Waar Ik heenga, 136 Joha 18:12| duizend, en de dienaars der Joden namen Jezus gezamenlijk, 137 Joha 18:14| Kajafas nu was degene, die den Joden geraden had, dat het nut 138 Joha 18:20| en in den tempel, waar de Joden van alle plaatsen samenkomen; 139 Joha 18:31| oordeelt Hem naar uw wet. De Joden dan zeiden tot hem: Het 140 Joha 18:33| Zijt Gij de Koning der Joden? ~ 141 Joha 18:36| gestreden hebben, opdat Ik den Joden niet ware overgeleverd; 142 Joha 18:38| ging hij wederom uit tot de Joden, en zeide tot hen: Ik vind 143 Joha 18:39| dat ik u den Koning der Joden loslate? ~ 144 Joha 19:3 | gegroet, Gij Koning der Joden! En zij gaven Hem kinnebakslagen. ~ 145 Joha 19:7 | 7 De Joden antwoordden hem: Wij hebben 146 Joha 19:12| Hem los te laten; maar de Joden riepen, zeggende: Indien 147 Joha 19:14| ure; en hij zeide tot de Joden: Ziet, uw Koning! ~ 148 Joha 19:19| NAZARENER De KONING DER JODEN. ~ 149 Joha 19:20| opschrift dan lazen velen van de Joden; want de plaats, waar Jezus 150 Joha 19:21| De overpriesters dan der Joden zeiden tot Pilatus: Schrijf 151 Joha 19:21| Schrijf niet: De Koning der Joden; maar, dat Hij gezegd heeft: 152 Joha 19:21| heeft: Ik ben de Koning der Joden. ~ 153 Joha 19:31| 31 De Joden dan, opdat de lichamen niet 154 Joha 19:38| maar bedekt om de vreze der Joden), bad Pilatus, dat hij mocht 155 Joha 19:40| de specerijen, gelijk de Joden de gewoonte hebben van begraven. ~ 156 Joha 19:42| om de voorbereiding der Joden, overmits het graf nabij 157 Joha 20:19| vergaderd waren om de vreze der Joden, kwam Jezus en stond in 158 Hand 2:5 | 5 En er waren Joden, te Jeruzalem wonende, godvruchtige 159 Hand 2:10| uitlandse Romeinen, beiden Joden en Jodengenoten; ~ 160 Hand 5:22| heeft van het ganse volk der Joden, is door Goddelijke openbaring 161 Hand 6:19| sprekende, dan alleen tot de Joden. ~ 162 Hand 6:33| toen hij zag, dat het den Joden behagelijk was, voer hij 163 Hand 6:41| verwachting van het volk der Joden. ~ 164 Hand 7:5 | Gods in de synagogen der Joden; en zij hadden ook Johannes 165 Hand 7:42| 42 En als de Joden uitgegaan waren uit de synagoge, 166 Hand 7:43| was, volgden velen van de Joden en van de godsdienstige 167 Hand 7:45| 45 Doch de Joden, de scharen ziende, werden 168 Hand 7:50| 50 Maar de Joden maakten op de godsdienstige 169 Hand 8:1 | gingen in de synagoge der Joden, en alzo spraken, dat een 170 Hand 8:1 | grote menigte, beiden van Joden en Grieken, geloofde. ~ 171 Hand 8:2 | 2 Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, 172 Hand 8:4 | en sommigen waren met de Joden, en sommigen met de apostelen. ~ 173 Hand 8:5 | beiden van heidenen en van Joden, met hun oversten, om hun 174 Hand 8:19| 19 Maar daarover kwamen Joden van Antiochie en Ikonium, 175 Hand 10:3 | nam en besneed hem, om der Joden wil, die in die plaatsen 176 Hand 10:20| beroeren onze stad, daar zij Joden zijn. ~ 177 Hand 11:1 | alwaar een synagoge der Joden was. ~ 178 Hand 11:5 | 5 Maar de Joden, die ongehoorzaam waren, 179 Hand 11:10| heen naar de synagoge der Joden; ~ 180 Hand 11:13| 13 Maar als de Joden van Thessalonica verstonden, 181 Hand 11:17| dan in de synagoge met de Joden, en met degenen, die godsdienstig 182 Hand 12:2 | Claudius bevolen had, dat al de Joden uit Rome vertrekken zouden), 183 Hand 12:4 | en bewoog tot het geloof Joden en Grieken. ~ 184 Hand 12:5 | gedrongen, betuigende den Joden, dat Jezus is de Christus. ~ 185 Hand 12:12| van Achaje was, stonden de Joden eendrachtelijk tegen Paulus 186 Hand 12:14| opendoen, zeide Gallio tot de Joden: Zo er enig ongelijk, of 187 Hand 12:14| kwaad stuk begaan ware, o Joden, zo zou ik met reden ulieden 188 Hand 12:19| synagoge, en handelde met de Joden. ~ 189 Hand 12:28| 28 Want hij overtuigde de Joden met groten ernst in het 190 Hand 13:10| Heere Jezus hoorden, beiden Joden en Grieken. ~ 191 Hand 13:13| sommigen van de omzwervende Joden, zijnde duivel bezweerders, 192 Hand 13:17| werd allen bekend, beiden Joden en Grieken, die te Efeze 193 Hand 13:33| voortkomen, alzo hem de Joden voortstieten. En Alexander 194 Hand 14:3 | overgebracht had, en hem van de Joden lagen gelegd werden, als 195 Hand 14:19| overkomen zijn door de lagen der Joden; ~ 196 Hand 14:21| 21 Betuigende, beiden Joden en Grieken, de bekering 197 Hand 15:11| deze gordel is, zullen de Joden alzo te Jeruzalem binden, 198 Hand 15:20| broeder, hoevele duizenden van Joden er zijn, die geloven; en 199 Hand 15:21| u bericht, dat gij al de Joden, die onder de heidenen zijn, 200 Hand 15:27| voleindigd worden, zagen hem de Joden van Azie in den tempel, 201 Hand 16:12| getuigenis hebbende van al de Joden, die daar woonden, ~ 202 Hand 16:30| weten, waarom hij van de Joden beschuldigd werd, maakte 203 Hand 17:12| maakten sommigen van de Joden een samenrotting, en vervloekten 204 Hand 17:20| 20 En hij zeide: De Joden zijn overeengekomen, om 205 Hand 17:27| 27 Alzo deze man van de Joden gegrepen was, en van hen 206 Hand 17:30| gegeven was, dat van de Joden een lage tegen deze man 207 Hand 18:5 | oproer verwekt onder al de Joden, door de ganse wereld, en 208 Hand 18:9 | 9 En ook de Joden stemden het toe, zeggende, 209 Hand 18:18| noch met beroerte, enige Joden uit Azie; ~ 210 Hand 18:27| en Felix, willende den Joden gunst bewijzen, liet Paulus 211 Hand 19:2 | en de voornaamsten der Joden, verschenen voor hem tegen 212 Hand 19:7 | gekomen was, stonden de Joden, die van Jeruzalem afgekomen 213 Hand 19:8 | heb noch tegen de wet der Joden, noch tegen den tempel, 214 Hand 19:9 | Maar Festus, willende den Joden gunst bewijzen, antwoordde 215 Hand 19:10| geoordeeld moet worden; den Joden heb ik geen onrecht gedaan; 216 Hand 19:15| overpriesters en de ouderlingen der Joden verschenen, begerende vonnis 217 Hand 19:24| mij de ganse menigte der Joden heeft aangesproken, beide 218 Hand 20:2 | alles, waarover ik van de Joden beschuldigd word; ~ 219 Hand 20:3 | en vragen, die onder de Joden zijn. Daarom bid ik u, dat 220 Hand 20:4 | geweest is, weten al de Joden; ~ 221 Hand 20:7 | o koning Agrippa, van de Joden word beschuldigd. ~ 222 Hand 20:21| zaken wil hebben mij de Joden in den tempel gegrepen en 223 Hand 22:17| die de voornaamsten der Joden waren. En als zij samengekomen 224 Hand 22:19| 19 Maar als de Joden zulks tegenspraken, werd 225 Hand 22:29| dit gezegd had, gingen de Joden weg, veel twisting hebbenden 226 Rom 3:9 | voren beschuldigd beiden Joden en Grieken, dat zij allen 227 Rom 3:29 | 29 Is God een God der Joden alleen? en is Hij het niet 228 Rom 9:24 | ons, niet alleen uit de Joden, maar ook uit de heidenen. ~ 229 1Kor 1:22| 22 Overmits de Joden een teken begeren, en de 230 1Kor 1:23| Christus, den Gekruisigde, den Joden wel een ergernis, en den 231 1Kor 1:24| die geroepen zijn, beiden Joden en Grieken, prediken wij 232 1Kor 9:20| 20 En ik ben den Joden geworden als een Jood, opdat 233 1Kor 9:20| als een Jood, opdat ik de Joden winnen zou; dengenen, die 234 1Kor 10:32| aanstoot te geven, en den Joden, en den Grieken, en der 235 1Kor 12:13| lichaam gedoopt; hetzij Joden, hetzij Grieken, hetzij 236 2Kor 11:24| 24 Van de Joden heb ik veertig slagen min 237 Gal 2:13 | 13 En ook de andere Joden veinsden met hem; alzo dat 238 Gal 2:15 | 15 Wij zijn van nature Joden, en niet zondaars uit de 239 1The 2:14| medeburgers, gelijk als zij van de Joden; ~ 240 Open 2:9 | dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet, 241 Open 3:9 | dergenen, die zeggen, dat zij Joden zijn, en zijn het niet,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License