Book Chapter: Verse
1 Exo 31:2 | den zoon van Hur, van den stam van Juda. ~
2 Exo 31:6 | zoon van Ahisamach, van den stam van Dan; en in het hart
3 Exo 35:30 | den zoon van Hur, van den stam van Juda. ~
4 Exo 35:34 | zoon van Ahisamach, van den stam van Dan. ~
5 Exo 38:22 | den zoon van Hur, van den stam van Juda, maakte al, dat
6 Exo 38:23 | zoon van Ahisamach, van den stam van Dan, een werkmeester
7 Lev 23:11 | dochter van Dibri, van den stam Dan. ~
8 Lev 24:47 | die bij u is, of aan den stam van het geslacht des vreemdelings
9 Num 1:4 | ulieden zullen zijn van elken stam een man, die een hoofdman
10 Num 1:21 | 21 Hun getelden van den stam van Ruben waren zes en veertig
11 Num 1:23 | 23 Hun getelden van den stam van Simeon waren negen en
12 Num 1:25 | Waren hun getelden van den stam van Gad vijf en veertig
13 Num 1:27 | Waren hun getelden van den stam van Juda vier en zeventig
14 Num 1:29 | Waren hun getelden van den stam van Issaschar vier en vijftig
15 Num 1:31 | Waren hun getelden van den stam van Zebulon zeven en vijftig
16 Num 1:33 | Waren hun getelden van den stam van Efraim veertig duizend
17 Num 1:35 | Waren hun getelden van den stam van Manasse twee en dertig
18 Num 1:37 | Waren hun getelden van den stam van Benjamin vijf en dertig
19 Num 1:39 | Waren hun getelden van den stam van Dan twee en zestig duizend
20 Num 1:41 | Waren hun getelden van den stam van Aser een en veertig
21 Num 1:43 | Waren hun getelden van den stam van Nafthali drie en vijftig
22 Num 1:47 | Maar de Levieten, naar den stam hunner vaderen, werden onder
23 Num 1:49 | 49 Alleen de stam van Levi zult gij niet tellen,
24 Num 2:5 | nevens zal zich legeren de stam van Issaschar; en Nethaneel,
25 Num 2:7 | 7 Daartoe de stam van Zebulon; en Eliab, de
26 Num 2:12 | hem zal zich legeren de stam van Simeon; en Selumiel,
27 Num 2:14 | 14 Daartoe de stam van Gad; en Eljasaf, de
28 Num 2:20 | 20 En nevens hem de stam van Manasse; en Gamaliel,
29 Num 2:22 | 22 Daartoe de stam van Benjamin; en Abidan,
30 Num 2:27 | hem zal zich legeren de stam van Aser; en Pagiel, de
31 Num 2:29 | 29 Daartoe de stam van Nafthali; en Ahira,
32 Num 3:6 | 6 Doe den stam van Levi naderen, en stel
33 Num 4:18 | 18 Gij zult den stam van de geslachten der Kahathieten
34 Num 7:12 | van Amminadab, voor den stam van Juda. ~
35 Num 10:15 | En over het heir van den stam der kinderen van Issaschar
36 Num 10:16 | En over het heir van den stam der kinderen van Zebulon
37 Num 10:19 | En over het heir van den stam der kinderen van Simeon
38 Num 10:20 | En over het heir van den stam der kinderen van Gad was
39 Num 10:23 | En over het heir van den stam der kinderen van Manasse
40 Num 10:24 | En over het heir van den stam der kinderen van Benjamin
41 Num 10:26 | En over het heir van den stam der kinderen van Aser was
42 Num 10:27 | En over het heir van den stam der kinderen van Nafthali
43 Num 13:2 | Israels geven zal; van elken stam zijner vaderen zult gijlieden
44 Num 13:4 | zijn hun namen: van den stam van Ruben, Sammua, de zoon
45 Num 13:5 | 5 Van de stam van Simeon, Safat, de zoon
46 Num 13:6 | 6 Van de stam van Juda, Kaleb, de zoon
47 Num 13:7 | 7 Van de stam van Issaschar, Jigeal, de
48 Num 13:8 | 8 Van de stam van Efraim, Hosea, de zoon
49 Num 13:9 | 9 Van de stam van Benjamin, Palti, de
50 Num 13:10 | 10 Van de stam van Zebulon, Gaddiel, de
51 Num 13:11 | 11 Van de stam van Jozef, voor den stam
52 Num 13:11 | stam van Jozef, voor den stam van Manasse, Gaddi, de zoon
53 Num 13:12 | 12 Van de stam van Dan, Ammiel, de zoon
54 Num 13:13 | 13 Van de stam van Aser, Sethur, de zoon
55 Num 13:14 | 14 Van de stam van Nafthali, Nachbi, de
56 Num 13:15 | 15 Van de stam van Gad, Guel, de zoon van
57 Num 18:15 | zult gij uw broederen, den stam van Levi, den stam uws vaders,
58 Num 18:15 | den stam van Levi, den stam uws vaders, met u doen naderen,
59 Num 19:2 | zult gij uw broederen, den stam van Levi, den stam uws vaders,
60 Num 19:2 | den stam van Levi, den stam uws vaders, met u doen naderen,
61 Num 31:4 | 4 Van elken stam onder alle stammen Israels
62 Num 31:5 | Israel, duizend van elken stam, twaalf duizend toegerusten
63 Num 31:6 | strijde, duizend van elken stam, hen en Pinehas, den zoon
64 Num 31:86 | van Ruben, en den halven stam van Manasse, den zoon van
65 Num 33:13 | negen stammen en den halven stam van Manasse te geven geboden
66 Num 33:14 | 14 Want de stam van de kinderen der Rubenieten,
67 Num 33:14 | huis hunner vaderen, en de stam van de kinderen der Gadieten,
68 Num 33:14 | ontvangen; mitsgaders de halve stam van Manasse heeft zijn erfenis
69 Num 33:15 | Twee stammen en een halve stam hebben hun erfenis ontvangen
70 Num 33:18 | Daartoe zult gij uit elken stam een overste nemen, om het
71 Num 33:19 | namen dezer mannen: van de stam van Juda, Kaleb, de zoon
72 Num 33:20 | 20 En van den stam der kinderen van Simeon,
73 Num 33:21 | 21 Van den stam van Benjamin, Elidad, zoon
74 Num 33:22 | 22 En van den stam der kinderen van Dan, de
75 Num 33:23 | kinderen van Jozef: van den stam der kinderen van Manasse,
76 Num 33:24 | 24 En van den stam der kinderen van Efraim,
77 Num 33:25 | 25 En van den stam der kinderen van Zebulon,
78 Num 33:26 | 26 En van den stam der kinderen van Issaschar,
79 Num 33:27 | 27 En van den stam der kinderen van Aser, de
80 Num 33:28 | 28 En van den stam der kinderen van Nafthali,
81 Num 35:3 | tot de erfenis van dien stam, aan welken zij geworden
82 Num 35:4 | tot de erfenis van dien stam, aan welken zij zouden geworden
83 Num 35:4 | erfenis van de erfenis van den stam onzer vaderen afgetrokken
84 Num 35:5 | HEEREN mond, zeggende: De stam der kinderen van Jozef spreekt
85 Num 35:6 | geslacht van haars vaders stam tot vrouwen worden. ~
86 Num 35:7 | niet omgewend worden van stam tot stam; want de kinderen
87 Num 35:7 | omgewend worden van stam tot stam; want de kinderen Israels
88 Num 35:7 | ieder aan de erfenis van den stam zijner vaderen. ~
89 Num 35:8 | van het geslacht van den stam haars vaders; opdat de kinderen
90 Num 35:9 | omgewend worden van den enen stam tot den anderen; want de
91 Num 35:12 | bleef haar erfenis aan den stam van het geslacht haars vaders. ~
92 Deu 1:23 | twaalf mannen, van elken stam een man. ~
93 Deu 3:13 | Og, gaf ik aan den halven stam van Manasse, de ganse landstreek
94 Deu 10:8 | tijd scheidde de HEERE den stam Levi uit, om de ark des
95 Deu 18:1 | Levietische priesteren, de ganse stam van Levi, zullen geen deel
96 Deu 29:8 | mitsgaders aan den halven stam der Manassieten. ~
97 Deu 29:18 | vrouw, of huisgezin, of stam, die zijn hart heden wende
98 Joz 1:12 | Gadieten, en den halven stam van Manasse, zeggende: ~
99 Joz 3:12 | stammen Israels, uit iederen stam een man; ~
100 Joz 4:2 | uit het volk, uit elken stam een man. ~
101 Joz 4:4 | kinderen Israels, uit elken stam een man. ~
102 Joz 4:12 | Gad, mitsgaders de halve stam van Manasse, trokken gewapend
103 Joz 7:1 | zoon van Zerah, uit den stam van Juda, nam van het verbannene.
104 Joz 7:14 | en het zal geschieden, de stam, welken de HEERE geraakt
105 Joz 7:16 | naar zijn stammen; en de stam van Juda werd geraakt. ~
106 Joz 7:18 | zoon van Zerah, uit den stam van Juda. ~
107 Joz 12:6 | Gadieten, en aan den halven stam van Manasse, dat land tot
108 Joz 13:7 | stammen, en aan den halven stam van Manasse, ~
109 Joz 13:14 | 14 Alleenlijk gaf hij den stam Levi geen erfenis. De vuurofferen
110 Joz 13:15 | 15 Alzo gaf Mozes aan den stam der kinderen van Ruben,
111 Joz 13:24 | 24 En aan den stam van Gad, aan de kinderen
112 Joz 13:29 | had Mozes aan den halven stam van Manasse een erfenis
113 Joz 13:29 | gegeven, die aan den halven stam der kinderen van Manasse
114 Joz 13:33 | 33 Maar aan den stam van Levi gaf Mozes geen
115 Joz 14:2 | negen stammen en den halven stam. ~
116 Joz 14:3 | twee stammen en den halven stam had Mozes een erfdeel gegeven
117 Joz 15:1 | 1 En het lot voor den stam der kinderen van Juda, naar
118 Joz 15:20 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Juda, naar
119 Joz 15:21 | van het uiterste van den stam der kinderen van Juda, tot
120 Joz 16:8 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Efraim,
121 Joz 17:1 | 1 De stam van Manasse had ook een
122 Joz 18:4 | ulieden drie mannen van elken stam, dat ik ze heenzende, en
123 Joz 18:7 | nu, en Ruben, en de halve stam van Manasse, hebben hun
124 Joz 18:11 | 11 En het lot van den stam der kinderen van Benjamin
125 Joz 18:21 | 21 De steden nu van den stam der kinderen van Benjamin,
126 Joz 19:1 | uit voor Simeon, voor den stam der kinderen van Simeon,
127 Joz 19:8 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Simeon,
128 Joz 19:23 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Issaschar,
129 Joz 19:24 | het vijfde lot voor den stam der kinderen van Aser uit,
130 Joz 19:31 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Aser, naar
131 Joz 19:39 | Dit is het erfdeel van den stam der kinderen van Nafthali,
132 Joz 19:40 | zevende lot ging uit voor den stam der kinderen van Dan, naar
133 Joz 19:48 | Dit is het erfdeel van de stam der kinderen van Dan, naar
134 Joz 20:8 | het platte land, van den stam van Ruben; en Ramoth in
135 Joz 20:8 | Golan in Bazan, van den stam van Manasse. ~
136 Joz 21:4 | Levieten, waren van den stam van Juda, en van den stam
137 Joz 21:4 | stam van Juda, en van den stam van Simeon, en van den stam
138 Joz 21:4 | stam van Simeon, en van den stam van Benjamin, door het lot,
139 Joz 21:5 | de huisgezinnen van den stam van Efraim, en van den stam
140 Joz 21:5 | stam van Efraim, en van den stam van Dan, en van den halven
141 Joz 21:5 | van Dan, en van den halven stam van Manasse, tien steden. ~
142 Joz 21:6 | de huisgezinnen van den stam van Issaschar, en van den
143 Joz 21:6 | van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam
144 Joz 21:6 | stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den
145 Joz 21:6 | Nafthali, en van den halven stam van Manasse, in Bazan, bij
146 Joz 21:7 | hun huisgezinnen, van den stam van Ruben, en van den stam
147 Joz 21:7 | stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam
148 Joz 21:7 | stam van Gad, en van den stam van Zebulon, twaalf steden. ~
149 Joz 21:9 | Verder gaven zij van den stam der kinderen van Juda, en
150 Joz 21:9 | kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon,
151 Joz 21:17 | 17 En van den stam van Benjamin, Gibeon en
152 Joz 21:20 | steden huns lots van den stam van Efraim. ~
153 Joz 21:23 | 23 En van den stam van Dan, Elteke en haar
154 Joz 21:25 | 25 En van den halven stam van Manasse, Thaanach en
155 Joz 21:27 | Levieten, van den halven stam van Manasse, de vrijstad
156 Joz 22:1 | 28 En van den stam van Issaschar, Kisjon en
157 Joz 22:3 | 30 En van den stam van Aser, Misal en haar
158 Joz 22:5 | 32 En van den stam van Nafthali, de vrijstad
159 Joz 22:7 | Levieten, werd gegeven van den stam van Zebulon, Jokneam en
160 Joz 22:9 | 36 En van den stam van Ruben, Bezer en haar
161 Joz 22:11 | 38 Van den stam van Gad nu, de vrijstad
162 Joz 23:1 | Gadieten, en den halven stam van Manasse, ~
163 Joz 23:7 | Want aan de helft van den stam van Manasse had Mozes een
164 Joz 23:9 | kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse wederom, en
165 Joz 23:10 | kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse aldaar een altaar
166 Joz 23:11 | kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse hebben een altaar
167 Joz 23:13 | van Gad, en aan den halven stam van Manasse, in het land
168 Joz 23:15 | van Gad, en tot den halven stam van Manasse kwamen, in het
169 Joz 23:21 | kinderen van Gad, en de halve stam van Manasse, en zij spraken
170 Ric 17:1 | in dezelve dagen zocht de stam der Danieten voor zich een
171 Ric 17:19 | een priester zijt voor een stam, en een geslacht in Israel? ~
172 Ric 17:30 | waren priesters voor den stam der Danieten, tot den dag
173 Ric 19:12 | zonden mannen door den gansen stam van Benjamin, zeggende:
174 Ric 20:3 | Israel, dat er heden een stam van Israel gemist wordt? ~
175 Ric 20:6 | zij zeiden: Heden is een stam van Israel afgesneden. ~
176 Ric 20:17 | Benjamin, en er moet geen stam uitgedelgd worden uit Israel. ~
177 Ric 20:24 | een iegelijk naar zijn stam en naar zijn geslacht; alzo
178 1Sa 9:21 | al de geslachten van den stam van Benjamin? Waarom spreekt
179 1Sa 10:20 | had doen naderen, zo is de stam van Benjamin geraakt. ~
180 1Sa 10:21 | 21 Toen hij den stam van Benjamin deed aankomen
181 1Kon 7:14| ener weduwvrouw, uit den stam van Nafthali, en zijn vader
182 1Kon 11:13| koninkrijk niet afscheuren; een stam zal Ik uw zoon geven, om
183 1Kon 11:32| 32 Maar een stam zal hij hebben, om Mijns
184 1Kon 11:36| En zijn zoon zal Ik een stam geven; opdat Mijn knecht
185 1Kon 12:20| het huis Davids, dan de stam van Juda alleen. ~
186 1Kon 12:21| ganse huis van Juda en den stam van Benjamin, honderd en
187 2Kon 19:18| bleef niets over, behalve de stam van Juda alleen. ~
188 1Kro 5:18| Gadieten, en van den halven stam van Manasse, van de strijdbaarste
189 1Kro 5:23| kinderen nu van den halven stam van Manasse woonden in dat
190 1Kro 5:26| Gadieten, en den halven stam van Manasse; en hij bracht
191 1Kro 6:60| 60 Van den stam van Benjamin nu: Geba en
192 1Kro 6:61| van het huisgezin van den stam, uit den halven stam van
193 1Kro 6:61| den stam, uit den halven stam van half Manasse, bij het
194 1Kro 6:62| huisgezinnen, hadden van den stam van Issaschar, en van den
195 1Kro 6:62| van Issaschar, en van den stam van Aser, en van den stam
196 1Kro 6:62| stam van Aser, en van den stam van Nafthali, en van den
197 1Kro 6:62| van Nafthali, en van den stam van Manasse in Basan, dertien
198 1Kro 6:63| huisgezinnen, hadden van den stam van Ruben, en van den stam
199 1Kro 6:63| stam van Ruben, en van den stam van Gad, en van den stam
200 1Kro 6:63| stam van Gad, en van den stam van Zebulon, bij het lot,
201 1Kro 6:65| ze bij het lot, van den stam der kinderen van Juda, en
202 1Kro 6:65| kinderen van Juda, en van den stam der kinderen van Simeon,
203 1Kro 6:65| kinderen van Simeon, en van den stam der kinderen van Benjamin,
204 1Kro 6:66| hunner landpale, van den stam van Efraim. ~
205 1Kro 6:70| 70 En uit den halven stam van Manasse: Aner en haar
206 1Kro 6:71| huisgezinnen van den halven stam van Manasse: Golan in Basan
207 1Kro 6:72| 72 En van den stam van Issaschar: Kedes en
208 1Kro 6:74| 74 En van den stam van Aser: Masal en haar
209 1Kro 6:76| 76 En van den stam van Nafthali: Kedes in Galilea,
210 1Kro 6:77| van Merari hadden van den stam van Zebulon: Rimmono en
211 1Kro 6:78| aan de Jordaan, van den stam van Ruben: Bezer in de woestijn,
212 1Kro 6:80| 80 En van den stam van Gad: Ramoth in Gilead,
213 1Kro 12:31| 31 En van den halven stam van Manasse achttien duizend,
214 1Kro 12:37| Gadieten, en den halven stam van Manasse, met allerlei
215 1Kro 24:14| werden genoemd onder den stam van Levi. ~
216 1Kro 27:32| Gadieten, en den halven stam der Manassieten, tot alle
217 1Kro 28:20| Azarja; over den halven stam van Manasse was Joel, de
218 Job 14:8 | aarde veroudert, en zijn stam in het stof versterft; ~
219 Psa 78:67 | de tent van Jozef, en den stam van Efraim verkoos Hij niet. ~
220 Psa 78:68 | 68 Maar Hij verkoos den stam van Juda, den berg Sion,
221 Psa 80:16 | 16 En den stam, dien Uw rechterhand geplant
222 Jes 40:24 | gezaaid, ja, hun afgehouwen stam wortelt niet in de aarde;
223 Eze 17:6 | wijnstok, doch nederig van stam, ziende met zijn takken
224 Eze 19:11 | scepteren der heersers, en de stam van elke roede werd hoog
225 Eze 31:3 | schaduwachtig van loof, en hoog van stam, en zijn top was tussen
226 Eze 31:5 | 5 Daarom werd zijn stam hoger dan alle bomen des
227 Eze 31:10 | u verheven hebt over uw stam, ja, hij stak zijn top op
228 Eze 31:13 | woonden op zijn omgevallen stam, en alle dieren des velds
229 Eze 31:14 | bomen verheffen over hun stam, en hun top niet opsteken
230 Eze 47:23 | zal het geschieden, in den stam, bij welken de vreemdeling
231 Dan 4:15 | 15 Doch laat den stam met zijn wortelen in de
232 Dan 4:23 | verderft hem; doch laat den stam met zijn wortelen in
233 Dan 4:26 | ook gezegd is, dat men den stam met de wortelen van dien
234 Luk 2:36 | dochter van Fanuel, uit den stam van Aser; deze was tot groten
235 Hand 7:21| van Kis, een man uit den stam van Benjamin, veertig jaren. ~
236 Rom 11:1 | het zaad Abrahams, van den stam Benjamin. ~
237 Fili 3:5 | geslacht van Israel, van den stam van Benjamin, een Hebreer
238 Heb 7:13 | behoort tot een anderen stam, van welken niemand zich
239 Heb 7:14 | gesproten is; op welken stam Mozes niets gesproken heeft
240 Open 5:5 | zie, de Leeuw, Die uit den stam van Juda is, de Wortel Davids,
|