Book Chapter: Verse
1 Matt 5:1 | nedergezeten was, kwamen Zijn discipelen tot Hem. ~
2 Matt 8:21| 21 En een ander uit Zijn discipelen zeide tot Hem: Heere! laat
3 Matt 8:23| gegaan was, zijn Hem Zijn discipelen gevolgd. ~
4 Matt 8:25| 25 En Zijn discipelen, bij Hem komende, hebben
5 Matt 9:10| mede aan, met Jezus en Zijn discipelen. ~
6 Matt 9:11| ziende, zeiden tot Zijn discipelen: Waarom eet uw Meester met
7 Matt 9:14| 14 Toen kwamen de discipelen van Johannes tot Hem, zeggende:
8 Matt 9:14| de Farizeen veel, en Uw discipelen vasten niet? ~
9 Matt 9:19| zijnde, volgde hem, en Zijn discipelen. ~
10 Matt 9:37| Toen zeide Hij tot Zijn discipelen: De oogst is wel groot;
11 Matt 10:1 | 1 En Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen hebbende,
12 Matt 11:1 | geeindigd had Zijn twaalf discipelen bevelen te geven, dat Hij
13 Matt 11:2 | Christus, zond twee van zijn discipelen; ~
14 Matt 12:1 | door het gezaaide, en Zijn discipelen hadden honger, en begonnen
15 Matt 12:2 | zeiden tot Hem: Zie, Uw discipelen doen, wat niet geoorloofd
16 Matt 12:49| uitstrekkende over Zijn discipelen, zeide Hij: Ziet, Mijn moeder
17 Matt 13:10| 10 En de discipelen tot Hem komende, zeiden
18 Matt 13:36| ging Hij naar huis. En Zijn discipelen kwamen tot Hem, zeggende:
19 Matt 14:12| 12 En zijn discipelen kwamen, en namen het lichaam
20 Matt 14:15| avond werd, kwamen Zijn discipelen tot Hem, zeggende: Deze
21 Matt 14:19| had, gaf Hij de broden den discipelen, en de discipelen aan de
22 Matt 14:19| broden den discipelen, en de discipelen aan de scharen. ~
23 Matt 14:22| terstond dwong Jezus Zijn discipelen in het schip te gaan, en
24 Matt 14:26| 26 En de discipelen, ziende Hem op de zee wandelen,
25 Matt 15:2 | 2 Waarom overtreden Uw discipelen de inzetting der ouden?
26 Matt 15:12| 12 Toen kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden tot Hem:
27 Matt 15:23| niet een woord. En Zijn discipelen, tot Hem komende, baden
28 Matt 15:32| 32 En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende,
29 Matt 15:33| 33 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Van waar
30 Matt 15:36| brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen; en de discipelen gaven
31 Matt 15:36| ze Zijn discipelen; en de discipelen gaven ze aan de schare. ~
32 Matt 16:5 | 5 En als Zijn discipelen op de andere zijde gekomen
33 Matt 16:13| Filippi, vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende: Wie zeggen de
34 Matt 16:20| 20 Toen verbood Hij Zijn discipelen, dat zij iemand zeggen zouden,
35 Matt 16:21| toen aan begon Jezus Zijn discipelen te vertonen, dat Hij moest
36 Matt 16:24| Toen zeide Jezus tot Zijn discipelen: Zo iemand achter Mij wil
37 Matt 17:6 | 6 En de discipelen, dit horende, vielen op
38 Matt 17:10| 10 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende:
39 Matt 17:13| 13 Toen verstonden de discipelen dat Hij hun van Johannes
40 Matt 17:16| 16 En ik heb hem tot Uw discipelen gebracht, en zij hebben
41 Matt 17:19| 19 Toen kwamen de discipelen tot Jezus alleen, en zeiden:
42 Matt 18:1 | dierzelfder ure kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende: Wie
43 Matt 19:10| 10 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Indien de
44 Matt 19:13| opleggen en bidden; en de discipelen bestraften dezelve. ~
45 Matt 19:23| En Jezus zeide tot Zijn discipelen: Voorwaar, Ik zeg u, dat
46 Matt 19:25| 25 Zijn discipelen nu, dit horende, werden
47 Matt 20:17| nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op de weg, en zeide
48 Matt 21:1 | Olijfberg, toen zond Jezus twee discipelen, zeggende tot hen:
49 Matt 21:6 | 6 En de discipelen heengegaan zijnde, en gedaan
50 Matt 21:20| 20 En de discipelen, dat ziende, verwonderden
51 Matt 22:16| zij zonden uit tot Hem hun discipelen, met de Herodianen, zeggende:
52 Matt 23:1 | tot de scharen en tot Zijn discipelen, ~
53 Matt 24:1 | van den tempel; en Zijn discipelen kwamen bij Hem, om Hem de
54 Matt 24:3 | Olijfberg gezeten was, gingen de discipelen tot Hem alleen, zeggende:
55 Matt 26:1 | geeindigd had, dat Hij tot Zijn discipelen zeide: ~
56 Matt 26:8 | 8 En Zijn discipelen, dat ziende, namen het zeer
57 Matt 26:17| ongehevelde broden kwamen de discipelen tot Jezus, zeggende tot
58 Matt 26:18| het pascha houden met Mijn discipelen. ~
59 Matt 26:19| 19 En de discipelen deden, gelijk Jezus hun
60 Matt 26:26| Hij het, en gaf het den discipelen, en zeide: Neemt, eet, dat
61 Matt 26:35| Desgelijks zeiden ook al de discipelen. ~
62 Matt 26:36| Gethsemane, en zeide tot de discipelen: Zit hier neder, totdat
63 Matt 26:40| 40 En Hij kwam tot de discipelen en vond hen slapende, en
64 Matt 26:45| 45 Toen kwam Hij tot Zijn discipelen, en zeide tot hen: Slaapt
65 Matt 26:56| worden. Toen vluchtten al de discipelen, Hem verlatende. ~
66 Matt 27:64| derden dag toe, opdat Zijn discipelen misschien niet komen bij
67 Matt 28:7 | haastelijk heen, en zegt Zijn discipelen, dat Hij opgestaan is van
68 Matt 28:8 | zij heen, om hetzelve Zijn discipelen te boodschappen. ~
69 Matt 28:9 | zij heengingen, om Zijn discipelen te boodschappen, ziet, Jezus
70 Matt 28:13| 13 En zeiden: Zegt: Zijn discipelen zijn des nachts gekomen,
71 Matt 28:16| 16 En de elf discipelen zijn heengegaan naar Galilea,
72 Mark 2:15| aanzaten met Jezus en Zijn discipelen; want zij waren velen, en
73 Mark 2:16| zondaren, zeiden tot Zijn discipelen: Wat is het, dat Hij met
74 Mark 2:18| 18 En de discipelen van Johannes en der Farizeen
75 Mark 2:18| tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes en der Farizeen,
76 Mark 2:18| Johannes en der Farizeen, en Uw discipelen vasten niet? ~
77 Mark 2:23| het gezaaide ging, en Zijn discipelen begonnen, al gaande, aren
78 Mark 3:7 | En Jezus vertrok met Zijn discipelen naar de zee; en Hem volgde
79 Mark 3:9 | 9 En Hij zeide tot Zijn discipelen, dat een scheepje steeds
80 Mark 4:34| Hij verklaarde alles Zijn discipelen in het bijzonder. ~
81 Mark 5:31| 31 En Zijn discipelen zeiden tot Hem: Gij ziet,
82 Mark 6:1 | Zijn vaderland, en Zijn discipelen volgden Hem. ~
83 Mark 6:29| 29 En als zijn discipelen dit hoorden, gingen zij
84 Mark 6:35| geworden was, kwamen Zijn discipelen tot Hem, en zeiden: Deze
85 Mark 6:41| de broden, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze hun zouden
86 Mark 6:45| terstond dwong Hij Zijn discipelen in het schip te gaan, en
87 Mark 7:2 | ziende, dat sommigen van Zijn discipelen met onreine, dat is, met
88 Mark 7:5 | Schriftgeleerden: Waarom wandelen Uw discipelen niet naar de inzetting der
89 Mark 7:17| gekomen was, vraagden Hem Zijn discipelen van de gelijkenis. ~
90 Mark 8:1 | zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot Zich, en zeide tot hen: ~
91 Mark 8:4 | 4 En Zijn discipelen antwoordden Hem: Van waar
92 Mark 8:6 | brak Hij ze, en gaf ze Zijn discipelen, opdat zij ze zouden voorleggen;
93 Mark 8:10| schip gegaan zijnde met Zijn discipelen, is Hij gekomen in de delen
94 Mark 8:14| 14 En Zijn discipelen hadden vergeten brood mede
95 Mark 8:27| En Jezus ging uit en Zijn discipelen naar de vlekken van Cesarea
96 Mark 8:27| den weg vraagde Hij Zijn discipelen, zeggende tot hen: Wie zeggen
97 Mark 8:33| Zich omkerende, en Zijn discipelen aanziende, bestrafte Petrus,
98 Mark 8:34| hebbende de schare met Zijn discipelen, zeide Hij tot hen: Zo wie
99 Mark 9:14| 14 En als Hij bij de discipelen gekomen was, zag Hij een
100 Mark 9:18| en verdort; en ik heb Uw discipelen gezegd dat zij hem zouden
101 Mark 9:28| gegaan was, vraagden Hem Zijn discipelen alleen: Waarom hebben wij
102 Mark 9:31| 31 Want Hij leerde Zijn discipelen, en zeide tot hen: De Zoon
103 Mark 9:41| in Mijn Naam, omdat gij discipelen van Christus zijt, voorwaar
104 Mark 10:10| het huis vraagden Hem Zijn discipelen wederom van hetzelve. ~
105 Mark 10:13| Hij ze aanraken zou; en de discipelen bestraften degenen, die
106 Mark 10:23| rondom ziende, zeide tot Zijn discipelen: Hoe bezwaarlijk zullen
107 Mark 10:24| 24 En de discipelen werden verbaasd over deze
108 Mark 10:46| Jericho. En als Hij en Zijn discipelen, en een grote schare van
109 Mark 11:1 | zond Hij twee van Zijn discipelen uit, ~
110 Mark 11:14| der eeuwigheid! En Zijn discipelen hoorden het. ~
111 Mark 12:43| 43 En Jezus, Zijn discipelen tot Zich geroepen hebbende,
112 Mark 13:1 | ging, zeide een van Zijn discipelen tot Hem: Meester, zie, hoedanige
113 Mark 14:12| pascha slachtten, zeiden Zijn discipelen tot Hem: Waar wilt Gij,
114 Mark 14:13| En Hij zond twee van Zijn discipelen uit, en zeide tot hen: Gaat
115 Mark 14:14| daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal? ~
116 Mark 14:16| 16 En Zijn discipelen gingen uit, en kwamen in
117 Mark 14:32| Gethsemane, en Hij zeide tot Zijn discipelen: Zit hier neder, totdat
118 Mark 16:7 | Doch gaat heen, zegt Zijnen discipelen, en Petrus, dat Hij u voorgaat
119 Luk 5:30 | murmureerden tegen Zijn discipelen, zeggende: Waarom eet en
120 Luk 5:33 | tot Hem: Waarom vasten de discipelen van Johannes dikmaals, en
121 Luk 5:33 | gebeden, desgelijks ook de discipelen der Farizeen, maar de Uwe
122 Luk 6:1 | het gezaaide ging; en Zijn discipelen plukten aren, en aten ze,
123 Luk 6:13 | geworden, riep Hij Zijn discipelen tot Zich, en verkoos er
124 Luk 6:17 | met Hem de schare Zijner discipelen, en een grote menigte des
125 Luk 6:20 | ogen opslaande over Zijn discipelen, zeide: Zalig zijt gij,
126 Luk 7:11 | Hem gingen velen van Zijn discipelen, en een grote schare. ~
127 Luk 7:18 | 18 En de discipelen van Johannes boodschapten
128 Luk 7:19 | Johannes, zekere twee van zijn discipelen tot zich geroepen hebbende,
129 Luk 8:9 | 9 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende:
130 Luk 8:22 | een schip ging, en Zijn discipelen met Hem; en Hij zeide tot
131 Luk 9:1 | 1 En Zijn twaalf discipelen samengeroepen hebbende,
132 Luk 9:14 | Doch Hij zeide tot Zijn discipelen: Doet hen nederzitten bij
133 Luk 9:16 | en brak ze, en gaf ze den discipelen, om der schare voor te leggen. ~
134 Luk 9:18 | alleen was biddende, dat de discipelen met Hem waren, en Hij vraagde
135 Luk 9:40 | 40 En ik heb Uw discipelen gebeden, dat zij hem zouden
136 Luk 9:43 | had, zeide Hij tot Zijn discipelen: ~
137 Luk 9:54 | 54 Als nu Zijn discipelen, Jakobus en Johannes, dat
138 Luk 10:23 | En Zich kerende naar de discipelen, zeide Hij tot hen alleen:
139 Luk 11:1 | ophield, dat een van Zijn discipelen tot Hem zeide: Heere, leer
140 Luk 11:1 | gelijk ook Johannes zijn discipelen geleerd heeft. ~
141 Luk 12:1 | begon Hij te zeggen tot Zijn discipelen: Vooreerst wacht uzelven
142 Luk 12:22 | 22 En Hij zeide tot Zijn discipelen: Daarom zeg Ik u: Zijt niet
143 Luk 16:1 | En Hij zeide ook tot Zijn discipelen: Er was een zeker rijk mens,
144 Luk 17:1 | 1 En Hij zeide tot de discipelen: Het kan niet wezen, dat
145 Luk 17:22 | 22 En Hij zeide tot de discipelen: Er zullen dagen komen,
146 Luk 18:15 | die zou aanraken; en de discipelen, dat ziende, bestraften
147 Luk 19:29 | Olijfberg, dat Hij twee van Zijn discipelen uitzond, ~
148 Luk 19:37 | begon al de menigte der discipelen zich te verblijden, en God
149 Luk 19:39 | Hem: Meester, bestraf Uw discipelen. ~
150 Luk 20:45 | hoorde, zeide Hij tot Zijn discipelen:
151 Luk 22:11 | daar Ik het pascha met Mijn discipelen eten zal? ~
152 Luk 22:39 | en Hem volgden ook Zijn discipelen. ~
153 Luk 22:45 | opgestaan was, kwam Hij tot Zijn discipelen, en vond hen slapende van
154 Joha 1:35| Johannes, en twee uit zijn discipelen. ~
155 Joha 1:37| 37 En die twee discipelen hoorden hem dat spreken,
156 Joha 2:2 | was ook genood, en Zijn discipelen, tot de bruiloft. ~
157 Joha 2:11| heerlijkheid geopenbaard; en Zijn discipelen geloofden in Hem. ~
158 Joha 2:12| en Zijn broeders, en Zijn discipelen; en zij bleven aldaar niet
159 Joha 2:17| 17 En Zijn discipelen werden indachtig, dat er
160 Joha 2:22| van de doden, werden Zijn discipelen gedachtig, dat Hij dit tot
161 Joha 3:22| dezen kwam Jezus en Zijn discipelen in het land van Judea, en
162 Joha 3:25| vraag van enigen uit de discipelen van Johannes met de Joden
163 Joha 4:1 | gehoord hadden, dat Jezus meer discipelen maakte en doopte dan Johannes; ~
164 Joha 4:2 | zelf niet doopte, maar Zijn discipelen), ~
165 Joha 4:8 | 8 (Want Zijn discipelen waren heengegaan in de stad,
166 Joha 4:27| 27 En daarop kwamen Zijn discipelen en verwonderden zich, dat
167 Joha 4:31| ondertussen baden Hem de discipelen, zeggende: Rabbi, eet. ~
168 Joha 4:33| 33 Zo zeiden dan de discipelen tegen elkander: Heeft Hem
169 Joha 6:3 | zat aldaar neder met Zijn discipelen. ~
170 Joha 6:8 | 8 Een van Zijn discipelen, namelijk Andreas, de broeder
171 Joha 6:11| hebbende, deelde Hij ze den discipelen, en de discipelen dengenen,
172 Joha 6:11| ze den discipelen, en de discipelen dengenen, die nedergezeten
173 Joha 6:12| waren, zeide Hij tot Zijn discipelen: Vergadert de overgeschoten
174 Joha 6:16| geworden was, gingen Zijn discipelen af naar de zee. ~
175 Joha 6:22| was dan dat ene, daar Zijn discipelen ingegaan waren, en dat Jezus
176 Joha 6:22| waren, en dat Jezus met Zijn discipelen in dat scheepje niet was
177 Joha 6:22| was gegaan, maar dat Zijn discipelen alleen weggevaren waren; ~
178 Joha 6:24| aldaar niet was, noch Zijn discipelen, zo gingen zij ook in de
179 Joha 6:60| 60 Velen dan van Zijn discipelen, dit horende, zeiden: Deze
180 Joha 6:61| bij Zichzelven, dat Zijn discipelen daarover murmureerden, zeide
181 Joha 6:66| toen af gingen velen Zijner discipelen terug, en wandelden niet
182 Joha 7:3 | heen in Judea, opdat ook Uw discipelen Uw werken mogen aanschouwen,
183 Joha 8:31| zo zijt gij waarlijk Mijn discipelen; ~
184 Joha 9:2 | 2 En Zijn discipelen vraagden Hem, zeggende:
185 Joha 9:27| Wilt gijlieden ook Zijn discipelen worden? ~
186 Joha 9:28| discipel; maar wij zijn discipelen van Mozes. ~
187 Joha 11:7 | zeide Hij verder tot de discipelen: Laat ons wederom naar Judea
188 Joha 11:8 | 8 De discipelen zeiden tot Hem: Rabbi! de
189 Joha 11:12| 12 Zijn discipelen dan zeiden: Heere, indien
190 Joha 11:54| verkeerde aldaar met Zijn discipelen. ~
191 Joha 12:4 | Zo zeide dan een van Zijn discipelen, namelijk Judas, Simons
192 Joha 12:16| Doch dit verstonden Zijn discipelen in het eerst niet; maar
193 Joha 13:5 | en begon de voeten der discipelen te wassen, en af te drogen
194 Joha 13:22| 22 De discipelen dan zagen op elkander, twijfelende,
195 Joha 13:23| 23 En een van Zijn discipelen was aanzittende in den schoot
196 Joha 13:35| allen bekennen, dat gij Mijn discipelen zijt, zo gij liefde hebt
197 Joha 15:8 | draagt; en gij zult Mijn discipelen zijn. ~
198 Joha 16:17| 17 Sommigen dan uit Zijn discipelen zeiden tot elkander: Wat
199 Joha 16:29| 29 Zijn discipelen zeiden tot Hem: Zie, nu
200 Joha 18:1 | hebbende, ging uit met Zijn discipelen over de beek Kedron, waar
201 Joha 18:1 | welken Hij ging, en Zijn discipelen. ~
202 Joha 18:2 | vergaderd was geweest met Zijn discipelen. ~
203 Joha 18:17| Zijt ook gij niet uit de discipelen van dezen Mens? Hij zeide:
204 Joha 18:19| dan vraagde Jezus van Zijn discipelen, en van Zijn leer. ~
205 Joha 18:25| Zijt gij ook niet uit Zijn discipelen? Hij loochende het, en zeide:
206 Joha 20:10| 10 De discipelen dan gingen wederom naar
207 Joha 20:18| ging en boodschapte den discipelen, dat zij den Heere gezien
208 Joha 20:19| gesloten waren, waar de discipelen vergaderd waren om de vreze
209 Joha 20:20| handen en Zijn zijde. De discipelen dan werden verblijd, als
210 Joha 20:25| 25 De andere discipelen dan zeiden tot hem: Wij
211 Joha 20:26| na acht dagen waren Zijn discipelen wederom binnen, en Thomas
212 Joha 20:30| tegenwoordigheid Zijner discipelen gedaan, die niet zijn geschreven
213 Joha 21:1 | Jezus Zichzelven wederom den discipelen aan de zee van Tiberias.
214 Joha 21:2 | en twee anderen van Zijn discipelen. ~
215 Joha 21:4 | Jezus op den oever; doch de discipelen wisten niet, dat het Jezus
216 Joha 21:8 | 8 En de andere discipelen kwamen met het scheepje (
217 Joha 21:12| middagmaal. En niemand van de discipelen durfde Hem vragen: Wie zijt
218 Joha 21:14| derde maal, dat Jezus Zijn discipelen geopenbaard is, nadat Hij
219 Hand 1:15| Petrus op in het midden der discipelen, en sprak (er was nu een
220 Hand 6:26| schare leerden; en dat de discipelen eerst te Antiochie Christenen
221 Hand 6:29| naardat een iegelijk der discipelen vermocht, besloot elk van
222 Hand 7:52| 52 En de discipelen werden vervuld met blijdschap
223 Hand 8:20| 20 Doch als hem de discipelen omringd hadden, stond hij
224 Hand 8:21| Evangelie verkondigd en vele discipelen gemaakt hadden, keerden
225 Hand 8:22| Versterkende de zielen der discipelen, en vermanende, dat zij
226 Hand 8:28| geen kleinen tijd met de discipelen. ~ ~
227 Hand 9:10| een juk op den hals der discipelen te leggen, hetwelk noch
228 Hand 12:23| Frygie, versterkende al de discipelen. ~
229 Hand 12:27| hebbende, schreven aan de discipelen, dat zij hem ontvangen zouden;
230 Hand 13:1 | te Efeze kwam; en enige discipelen aldaar vindende, ~
231 Hand 13:9 | van hen, en scheidde de discipelen af, dagelijks handelende
232 Hand 13:30| ingaan, lieten het hem de discipelen niet toe. ~
233 Hand 14:1 | gestild was, Paulus, de discipelen tot zich geroepen en gegroet
234 Hand 14:7 | eersten dag der week, als de discipelen bijeengekomen waren om brood
235 Hand 14:30| verkeerde dingen, om de discipelen af te trekken achter zich. ~
236 Hand 15:4 | 4 En de discipelen gevonden hebbende, bleven
237 Hand 15:16| gingen ook sommigen der discipelen van Cesarea, leidende met
|