Book Chapter: Verse
1 Gen 3:9 | 9 En de HEERE God riep Adam, en zeide tot hem:
2 Gen 12:8 | den HEERE een altaar, en riep den naam des HEEREN aan. ~
3 Gen 12:18 | 18 Toen riep Farao Abram, en zeide: Wat
4 Gen 19:8 | des morgens vroeg op, en riep al zijn knechten, en sprak
5 Gen 19:9 | 9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem:
6 Gen 20:17 | jongen; en de Engel Gods riep Hagar toe uit den hemel,
7 Gen 20:33 | een bos in Ber-seba, en riep aldaar den Naam des HEEREN,
8 Gen 21:11 | Maar de Engel des HEEREN riep tot hem van den hemel en
9 Gen 21:15 | 15 Toen riep de Engel des HEEREN tot
10 Gen 24:9 | 9 Toen riep Abimelech Izak, en zeide:
11 Gen 24:25 | hij daar een altaar, en riep den Naam des HEEREN aan.
12 Gen 25:1 | hij niet zien kon; toen riep hij Ezau, zijn grootsten
13 Gen 26:1 | 1 En Izak riep Jakob, en zegende hem; en
14 Gen 28:4 | Toen zond Jakob heen, en riep Rachel en Lea, op het veld
15 Gen 36:14 | 14 Zo riep zij de lieden van haar huis,
16 Gen 36:15 | ik mijn stem verhief, en riep, zo verliet hij zijn kleed
17 Gen 36:18 | ik mijn stem verhief, en riep, dat hij zijn kleed bij
18 Gen 37:8 | was, en hij zond heen, en riep al de tovenaars van Egypte,
19 Gen 37:14 | 14 Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk
20 Gen 37:55 | gans Egypteland hongerde, riep het volk tot Farao om brood;
21 Gen 41:1 | bij hem stonden, en hij riep: Doet alle man van mij uitgaan!
22 Gen 43:29 | dat hij sterven zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en
23 Gen 45:1 | 1 Daarna riep Jakob zijn zonen, en hij
24 Exo 1:18 | 18 Toen riep de koning van Egypte de
25 Exo 2:8 | de jonge maagd ging, en riep des knechtjes moeder. ~
26 Exo 3:4 | wendde, om te bezien, zo riep God tot hem uit het midden
27 Exo 7:11 | 11 Farao nu riep ook de wijzen en de guichelaars;
28 Exo 8:8 | 8 En Farao riep Mozes en Aaron, en zeide:
29 Exo 8:12 | uit van Farao; en Mozes riep tot den HEERE, ter oorzake
30 Exo 8:25 | 25 Toen riep Farao Mozes en Aaron, en
31 Exo 9:27 | schikte Farao heen, en hij riep Mozes en Aaron, en zeide
32 Exo 10:24 | 24 Toen riep Farao Mozes, en zeide: Gaat
33 Exo 12:21 | 21 Mozes dan riep al de oudsten van Israel,
34 Exo 12:31 | 31 Toen riep hij Mozes en Aaron in den
35 Exo 15:25 | 25 Hij dan riep tot den HEERE; en de HEERE
36 Exo 17:4 | 4 Zo riep Mozes tot den HEERE, zeggende:
37 Exo 19:3 | op tot God. En de HEERE riep tot hem van den berg, zeggende:
38 Exo 19:7 | 7 En Mozes kwam en riep de oudsten des volks, en
39 Exo 19:20 | op de spits des bergs, zo riep de HEERE Mozes op de spits
40 Exo 24:16 | en op den zevenden dag riep Hij Mozes uit het midden
41 Exo 32:5 | voor hetzelve; en Aaron riep uit, en zeide: Morgen zal
42 Exo 33:5 | voor hetzelve; en Aaron riep uit, en zeide: Morgen zal
43 Exo 34:28 | Zich aldaar bij hem; en Hij riep uit den Naam des HEEREN. ~
44 Exo 34:29 | aangezicht voorbijging, zo riep Hij: HEERE, HEERE, God,
45 Exo 34:54 | 31 Toen riep Mozes hen; en Aaron, en
46 Lev 1:1 | 1 En de HEERE riep Mozes, en sprak tot hem
47 Lev 9:1 | achtsten dag, dat Mozes riep Aaron en zijn zonen, en
48 Lev 10:4 | 4 En Mozes riep Misael en Elzafan, de zonen
49 Num 11:2 | 2 Toen riep het volk tot Mozes; en Mozes
50 Num 12:5 | de deur der tent; daarna riep Hij Aaron en Mirjam; en
51 Num 12:13 | 13 Mozes dan riep tot den HEERE, zeggende:
52 Deu 5:1 | 1 En Mozes riep het ganse Israel, en zeide
53 Deu 22:27 | ondertrouwde jonge dochter riep, en er was niemand, die
54 Deu 29:2 | 2 En Mozes riep gans Israel, en zeide tot
55 Deu 31:7 | 7 En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem
56 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij
57 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon van Nun,
58 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen, zeggende:
59 Joz 10:24 | uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen van Israel,
60 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten, en
61 Joz 24:2 | 2 Zo riep Jozua gans Israel, hun oudsten,
62 Joz 25:1 | Israel te Sichem, en hij riep de oudsten van Israel, en
63 Ric 4:6 | 6 En zij zond heen en riep Barak, den zoon van Abinoam,
64 Ric 4:10 | 10 Toen riep Barak Zebulon en Nafthali
65 Ric 4:13 | 13 Zo riep Sisera al zijn wagenen bijeen,
66 Ric 8:7 | en verhief zijn stem, en riep, en hij zeide tot hen: Hoort
67 Ric 8:54 | 54 Toen riep hij haastelijk den jongen,
68 Ric 14:18 | nu hem zeer dorstte, zo riep hij tot den HEERE, en zeide:
69 Ric 15:18 | had, zo zond zij heen, en riep de vorsten der Filistijnen,
70 Ric 15:19 | slapen op haar knieen, en riep een man en liet hem de zeven
71 Ric 15:28 | 28 Toen riep Simson tot den HEERE, en
72 1Sa 3:4 | 4 Dat de HEERE Samuel riep; en hij zeide: Zie, hier
73 1Sa 3:6 | 6 Toen riep de HEERE Samuel wederom;
74 1Sa 3:8 | 8 Toen riep de HEERE Samuel wederom,
75 1Sa 3:8 | dat de HEERE den jongeling riep. ~
76 1Sa 3:10 | en stelde Zich daar, en riep gelijk de andere malen:
77 1Sa 3:16 | 16 Toen riep Eli Samuel, en zeide: Mijn
78 1Sa 7:9 | ten brandoffer; en Samuel riep tot den HEERE voor Israel;
79 1Sa 9:26 | opgang des dageraads, zo riep Samuel Saul op het dak,
80 1Sa 10:17 | 17 Doch Samuel riep het volk te zamen tot den
81 1Sa 15:11 | Toen ontstak Samuel, en hij riep tot den HEERE den gansen
82 1Sa 16:8 | 8 Toen riep Isai Abinadab, en hij deed
83 1Sa 17:8 | 8 Deze nu stond, en riep tot de slagorden van Israel,
84 1Sa 17:20 | uittoog, en men ten strijde riep. ~
85 1Sa 19:7 | 7 En Jonathan riep David, en Jonathan gaf hem
86 1Sa 20:37 | geschoten had, gekomen was, zo riep Jonathan den jongen na,
87 1Sa 20:38 | 38 Wederom riep Jonathan den jongen na:
88 1Sa 24:9 | ging uit de spelonk, en hij riep Saul achterna, zeggende:
89 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk, en tot Abner,
90 1Sa 28:12 | de vrouw Samuel zag, zo riep zij met luider stem, en
91 1Sa 29:6 | 6 Toen riep Achis David, en zeide tot
92 2Sa 1:7 | zich om, en zag mij, en hij riep mij, en ik zeide: Zie, hier
93 2Sa 1:15 | 15 En David riep een van de jongens, en zeide:
94 2Sa 2:26 | 26 Toen riep Abner tot Joab, en zeide:
95 2Sa 9:9 | 9 Toen riep de koning Ziba, Sauls jongen,
96 2Sa 13:17 | 17 En hij riep zijn jongen, die hem diende,
97 2Sa 14:33 | zeide het hem aan. Toen riep hij Absalom, en hij kwam
98 2Sa 15:2 | gerichte te komen, tot zich riep, en zeide: Uit welke stad
99 2Sa 18:25 | 25 Zo riep de wachter, en zeide het
100 2Sa 18:26 | man lopende, en de wachter riep tot den poortier en zeide:
101 2Sa 18:28 | 28 Ahimaaz dan riep en zeide tot den koning
102 2Sa 19:4 | toegewonden, en de koning riep met luider stem: Mijn zoon
103 2Sa 20:16 | 16 Toen riep een wijze vrouw uit de stad:
104 2Sa 21:2 | 2 Toen riep de koning de Gibeonieten,
105 2Sa 22:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen
106 2Sa 22:7 | 7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep
107 2Sa 22:7 | riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde
108 1Kon 2:36| Daarna zond de koning, en riep Simei, en zeide tot hem:
109 1Kon 2:42| Toen zond de koning, en riep Simei, en zeide tot hem:
110 1Kon 13:2 | 2 En hij riep tegen het altaar, door het
111 1Kon 13:21| 21 En hij riep tot den man Gods, die uit
112 1Kon 17:10| weduwvrouw, hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal
113 1Kon 17:11| heenging om te halen, zo riep hij tot haar, en zeide:
114 1Kon 17:20| 20 En hij riep den HEERE aan, en zeide:
115 1Kon 17:21| driemaal uit over dat kind, en riep den HEERE aan, en zeide:
116 1Kon 20:7 | 7 Toen riep de koning van Israel alle
117 1Kon 20:39| dat hij tot den koning riep, en zeide: Uw knecht was
118 1Kon 22:9 | 9 Toen riep de koning van Israel een
119 1Kon 22:32| te strijden; maar Josafat riep uit. ~
120 2Kon 2:12| En Elisa zag het, en hij riep: Mijn vader, mijn vader,
121 2Kon 4:1 | van de zonen der profeten riep tot Elisa, zeggende: Uw
122 2Kon 4:22| 22 En zij riep om haar man, en zeide: Zend
123 2Kon 4:36| 36 En hij riep Gehazi, en zeide: Roep deze
124 2Kon 4:36| deze Sunamietische. En hij riep ze, en zij kwam tot hem;
125 2Kon 6:5 | in het water viel; en hij riep, en zeide: Ach, mijn heer,
126 2Kon 6:11| over dezen handel; en hij riep zijn knechten, en zeide
127 2Kon 6:26| voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: Help mij, heer
128 2Kon 7:11| 11 En hij riep de poortiers; en zij deden
129 2Kon 8:3 | dat zij tot den koning riep, om haar huis en om haar
130 2Kon 8:5 | levend gemaakt, ziet, zo riep de vrouw, welker zoon hij
131 2Kon 9:1 | 1 Toen riep de profeet Elisa een van
132 2Kon 11:14| Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~
133 2Kon 12:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester
134 2Kon 13:7 | 7 Toen riep de koning Joas den priester
135 2Kon 20:28| 28 Alzo stond Rabsake, en riep met luider stem in het Joods;
136 2Kon 22:11| 11 En Jesaja, de profeet, riep den HEERE aan; en Hij deed
137 1Kro 4:10| 10 Want Jabez riep den God Israels aan, zeggende:
138 1Kro 15:11| 11 En David riep de priesters Zadok en Abjathar,
139 1Kro 23:6 | 6 Toen riep hij zijn zoon Salomo, en
140 2Kro 15:11| 11 En Asa riep tot den HEERE, zijn God,
141 2Kro 19:8 | 8 Toen riep de koning van Israel een
142 2Kro 19:31| te strijden; maar Josafat riep, en de HEERE hielp hem,
143 2Kro 21:3 | HEERE te zoeken; en hij riep een vasten uit in gans Juda. ~
144 2Kro 23:26| Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~
145 2Kro 24:6 | 6 En de koning riep Jojada, het hoofd, en zeide
146 Ezra 8:21| 21 Toen riep ik aldaar een vasten uit
147 Neh 5:12 | doen, als gij zegt. En ik riep de priesteren, en deed hen
148 Est 30:11 | straten der stad, en hij riep voor hem: Alzo zal men dien
149 Job 19:16 | 16 Ik riep mijn knecht, en hij antwoordde
150 Job 29:12 | bevrijdde den ellendige, die riep, en den wees, die geen helper
151 Psa 3:5 | 5Ik riep met mijn stem tot den HEERE,
152 Psa 18:4 | 4 Ik riep den HEERE aan, Die te prijzen
153 Psa 18:7 | 7 Als mij bange was, riep ik den HEERE aan, en riep
154 Psa 18:7 | riep ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; Hij hoorde
155 Psa 22:25 | gehoord, als die tot Hem riep. ~
156 Psa 30:9 | 9 Tot U, HEERE! riep ik, en ik smeekte tot den
157 Psa 31:23 | smekingen, als ik tot U riep. ~
158 Psa 35:7 | 7 Zain. Deze ellendige riep, en de HEERE hoorde; en
159 Psa 66:17 | 17 Ik riep tot Hem met mijn mond, en
160 Psa 105:16 | 16 Hij riep ook een honger in het land;
161 Psa 116:4 | 4 Maar ik riep den Naam des HEEREN aan,
162 Psa 138:3 | 3Ten dage, als ik riep, zo hebt Gij mij verhoord;
163 Psa 142:2 | 2Ik riep met mijn stem tot den HEERE;
164 Psa 142:6 | 6Tot U riep ik, o HEERE! ik zeide: Gij
165 Hoo 5:6 | maar ik vond Hem niet, ik riep Hem, doch Hij antwoordde
166 Jes 6:3 | 3 En de een riep tot den ander, en zeide:
167 Jes 21:8 | 8 En hij riep: Een leeuw, Heere! ik sta
168 Jes 36:13 | Alzo stond Rabsake, en riep met luider stem in het Joods,
169 Jes 45:4 | Mijns uitverkorenen; ja, Ik riep u bij uw naam, Ik noemde
170 Jes 50:2 | en er was niemand, waarom riep Ik, en niemand antwoordde?
171 Jes 51:2 | ulieden gebaard heeft; want Ik riep hem, toen hij nog alleen
172 Jer 36:4 | 4 Toen riep Jeremia Baruch, den zoon
173 Jer 42:8 | 8 Toen riep hij Johanan, den zoon van
174 Klaa 1:19| 19 Koph. Ik riep tot mijn liefhebbers, maar
175 Eze 9:1 | 1 Daarna riep Hij voor mijn oren met luider
176 Eze 9:3 | dorpel van het huis; en Hij riep tot den man, die met linnen
177 Eze 9:8 | mijn aangezicht viel, en riep, en zeide: Ach, Heere HEERE,
178 Eze 11:13 | neder op mijn aangezicht, en riep met luider stem; en zeide:
179 Dan 3:4 | 4 En een heraut riep met kracht: Men zegt u aan,
180 Dan 5:7 | Zodat de koning met kracht riep dat men de sterrekijkers,
181 Dan 6:21 | tot den kuil genaderd was, riep hij tot Daniel met een droeve
182 Dan 8:16 | Ulai eens mensen stem, die riep en zeide: Gabriel! geef
183 Amos 7:4 | en ziet, de Heere HEERE riep uit, dat Hij wilde twisten
184 Jona 2:2 | 2 En hij zeide: Ik riep uit mijn benauwdheid tot
185 Zac 6:8 | 8 En Hij riep mij, en sprak tot mij, zeggende:
186 Matt 14:30| hij begon neder te zinken, riep hij, zeggende: Heere, behoud
187 Matt 15:22| uit die landpalen komende, riep tot Hem, zeggende: Heere!
188 Matt 20:32| En Jezus, stil staande, riep hen en zeide: Wat wilt gij,
189 Matt 25:14| reizende, zijn dienstknechten riep, en gaf hun zijn goederen
190 Matt 27:46| En omtrent de negende ure riep Jezus met een grote stem
191 Mark 1:20| 20 En terstond riep Hij hen; en zij, latende
192 Mark 1:23| een onreinen geest, en hij riep uit, ~
193 Mark 3:13| Hij klom op den berg, en riep tot Zich, die Hij wilde;
194 Mark 6:7 | 7 En Hij riep tot Zich de twaalven, en
195 Mark 8:1 | hadden wat zij eten zouden, riep Jezus Zijn discipelen tot
196 Mark 9:35| En nedergezeten zijnde, riep Hij de twaalven, en zeide
197 Mark 10:48| hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel temeer: Gij Zone
198 Mark 15:8 | 8 En de schare riep uit, en begon te begeren,
199 Mark 15:34| 34 En ter negender ure, riep Jezus met een grote stem,
200 Luk 1:42 | 42 En riep uit met een grote stem,
201 Luk 4:33 | onreinen duivels; en hij riep uit met grote stemme, ~
202 Luk 6:13 | als het dag was geworden, riep Hij Zijn discipelen tot
203 Luk 8:8 | vrucht voort. Dit zeggende, riep Hij: Wie oren heeft, om
204 Luk 8:54 | greep Hij haar hand en riep, zeggende: Kind, sta op! ~
205 Luk 9:38 | ziet, een man van de schare riep uit, zeggende: Meester,
206 Luk 13:12 | 12 En Jezus, haar ziende, riep haar tot Zich, en zeide
207 Luk 16:2 | 2 En hij riep hem, en zeide tot hem: Hoe
208 Luk 16:5 | 5 En hij riep tot zich een iegelijk van
209 Luk 16:24 | 24 En hij riep en zeide: Vader Abraham,
210 Luk 18:16 | 16 Maar Jezus riep dezelve kinderkens tot Zich,
211 Luk 18:38 | 38 En hij riep, zeggende: Jezus, Gij Zone
212 Luk 18:39 | hij zwijgen zou; maar hij riep zoveel te meer: Zone Davids,
213 Luk 23:18 | 18 Doch al de menigte riep gelijkelijk, zeggende: Weg
214 Luk 23:20 | 20 Pilatus dan riep hun wederom toe, willende
215 Joha 1:49| tot hem: Eer u Filippus riep, daar gij onder den vijgeboom
216 Joha 2:9 | hadden, wisten het), zo riep de hofmeester den bruidegom. ~
217 Joha 7:28| 28 Jezus dan riep in den tempel, lerende en
218 Joha 7:37| het feest, stond Jezus en riep, zeggende: Zo iemand dorst,
219 Joha 11:28| hebbende, ging zij heen, en riep Maria, haar zuster, heimelijk,
220 Joha 11:43| als Hij dit gezegd had, riep Hij met grote stemme: Lazarus,
221 Joha 12:44| 44 En Jezus riep, en zeide: Die in Mij gelooft,
222 Joha 18:33| wederom in het rechthuis, en riep Jezus, en zeide tot Hem:
223 Hand 5:7 | Cornelius sprak, weggegaan was, riep hij twee van zijn huisknechten,
224 Hand 6:52| 22 En het volk riep hem toe: Een stem Gods,
225 Hand 10:17| Paulus en ons achterna, en riep, zeggende: Deze mensen zijn
226 Hand 10:28| 28 Maar Paulus riep met grote stem, zeggende:
227 Hand 15:34| 34 En onder de schare riep de ene dit, de andere wat
228 Hand 17:6 | andere van de Farizeen, riep in den raad: Mannen broeders,
229 Hand 17:17| 17 En Paulus riep tot zich een van de hoofdmannen
230 Hand 18:21| dit enig woord, hetwelk ik riep, staande onder hen: Over
231 Open 7:2 | des levenden Gods; en hij riep met een grote stem tot de
232 Open 10:3 | 3 En hij riep met een grote stem, gelijkerwijs
233 Open 12:2 | 2 En zij was zwanger, en riep, barensnood hebbende, en
234 Open 14:18| had over het vuur; en hij riep met een groot geroep, tot
235 Open 18:2 | 2 En hij riep krachtelijk met een grote
236 Open 19:17| staande in de zon; en hij riep met een grote stem, zeggende
|