Book Chapter: Verse
1 Gen 27:59 | En zij noemde zijn naam Jozef, zeggende: De HEERE voege
2 Gen 27:60 | het geschiedde, Als Rachel Jozef gebaard had, dat Jakob tot
3 Gen 30:2 | achterwaarts; maar Rachel en Jozef de achterste. ~
4 Gen 30:7 | zich neder; en daarna trad Jozef toe en Rachel, en zij bogen
5 Gen 32:24 | 24 De zonen van Rachel: Jozef en Benjamin. ~
6 Gen 34:2 | Jakobs geschiedenissen. Jozef, zijnde een zoon van zeventien
7 Gen 34:2 | zijns vaders vrouwen; en Jozef bracht hun kwaad gerucht
8 Gen 34:3 | 3 En Israel had Jozef lief, boven al zijn zonen;
9 Gen 34:5 | 5 Ook droomde Jozef een droom, dien hij aan
10 Gen 34:13 | 13 Zo zeide Israel tot Jozef: Weiden uw broeders niet
11 Gen 34:17 | Laat ons naar Dothan gaan. Jozef dan ging zijn broederen
12 Gen 34:23 | 23 En het geschiedde, als Jozef tot zijn broederen kwam,
13 Gen 34:23 | broederen kwam, zo togen zij Jozef zijn rok uit, den veelvervigen
14 Gen 34:28 | zo trokken en hieven zij Jozef op uit den kuil, en verkochten
15 Gen 34:28 | den kuil, en verkochten Jozef aan deze Ismaelieten voor
16 Gen 34:28 | zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte. ~
17 Gen 34:29 | wederkeerde, ziet, zo was Jozef niet in den kuil; toen scheurde
18 Gen 34:33 | opgegeten! voorzeker is Jozef verscheurd! ~
19 Gen 36:1 | 1 Jozef nu werd naar Egypte afgevoerd;
20 Gen 36:2 | 2 En de HEERE was met Jozef, zodat hij een voorspoedig
21 Gen 36:4 | 4 Zo vond Jozef genade in zijn ogen, en
22 Gen 36:6 | het brood, dat hij at. En Jozef was schoon van gedaante,
23 Gen 36:7 | zijns heren haar ogen op Jozef wierp; en zij zeide: lig
24 Gen 36:10 | het geschiedde, als zij Jozef dag op dag aansprak, en
25 Gen 36:21 | 21 Doch de HEERE was met Jozef, en wende Zijn goedertierenheid
26 Gen 36:26 | gevangenhuis, ter plaatse, waar Jozef gevangen was. ~
27 Gen 36:27 | overste der trawanten bestelde Jozef bij hen, dat hij hen diende;
28 Gen 36:29 | 6 En Jozef kwam des morgens tot hen,
29 Gen 36:31 | niemand, die hem uitlegge. En Jozef zeide tot hen: Zijn de uitleggingen
30 Gen 36:32 | de overste der schenkers Jozef zijn droom, en zeide tot
31 Gen 36:35 | 12 Toen zeide Jozef tot hem: Dit is zijn uitlegging:
32 Gen 36:39 | gedaan had, zo zeide hij tot Jozef: Ik was ook in mijn droom,
33 Gen 36:41 | 18 Toen antwoordde Jozef, en zeide: Dit is zijn uitlegging:
34 Gen 36:45 | bakkers hing hij op; gelijk Jozef hun uitgelegd had. ~
35 Gen 36:46 | der schenkers gedacht aan Jozef niet, maar vergat hem. ~ ~
36 Gen 37:14 | Toen zond Farao en riep Jozef en zij deden hem haastelijk
37 Gen 37:15 | 15 En Farao sprak tot Jozef: Ik heb een droom gedroomd,
38 Gen 37:16 | 16 En Jozef antwoordde Farao, zeggende:
39 Gen 37:17 | 17 Toen sprak Farao tot Jozef: Zie, in mijn droom stond
40 Gen 37:25 | 25 Toen zeide Jozef tot Farao: De droom van
41 Gen 37:39 | 39 Daarna zeide Farao tot Jozef: Naardien dat God u dit
42 Gen 37:41 | 41 Voorts sprak Farao tot Jozef: Zie, ik heb u over gans
43 Gen 37:44 | 44 En Farao zeide tot Jozef: Ik ben Farao! doch zonder
44 Gen 37:45 | van On, tot een vrouw; en Jozef toog uit door het land van
45 Gen 37:46 | 46 Jozef nu was dertig jaren oud,
46 Gen 37:46 | Farao, koning van Egypte; en Jozef ging uit van Farao's aangezicht,
47 Gen 37:49 | 49 Alzo bracht Jozef zeer veel koren bijeen,
48 Gen 37:50 | 50 En Jozef werden twee zonen geboren,
49 Gen 37:51 | 51 En Jozef noemde den naam des eerstgeborenen
50 Gen 37:54 | aan te komen, gelijk als Jozef gezegd had. En er was honger
51 Gen 37:55 | alle Egyptenaren: Gaat tot Jozef, doet wat hij u zegt. ~
52 Gen 37:56 | ganse land was, zo opende Jozef alles, waarin iets was,
53 Gen 37:57 | landen kwamen in Egypte tot Jozef, om te kopen; want de honger
54 Gen 38:6 | 6 Jozef nu was regent over dat land;
55 Gen 38:7 | 7 Als Jozef zijn broederen zag, zo kende
56 Gen 38:8 | 8 Jozef dan kende zijn broederen;
57 Gen 38:9 | 9 Toen gedacht Jozef aan de dromen, die hij van
58 Gen 38:14 | 14 Toen zeide Jozef tot hen: Dat is het, wat
59 Gen 38:18 | En ten derden dage zeide Jozef tot hen: Doet dit, zo zult
60 Gen 38:23 | zij wisten niet, dat het Jozef hoorde; want daar was een
61 Gen 38:25 | 25 En Jozef gebood, dat men hun zakken
62 Gen 38:36 | berooft mij van kinderen! Jozef is er niet, en Simeon is
63 Gen 39:16 | 16 Als Jozef Benjamin met hen zag, zo
64 Gen 39:17 | 17 De man nu deed, gelijk Jozef gezegd had; en de man bracht
65 Gen 39:17 | deze mannen in het huis van Jozef. ~
66 Gen 39:18 | omdat zij in het huis van Jozef gebracht werden, en zeiden:
67 Gen 39:19 | man, die over het huis van Jozef was, en zij spraken tot
68 Gen 39:24 | deze mannen in het huis van Jozef, en hij gaf water; en zij
69 Gen 39:25 | bereidden het geschenk, totdat Jozef kwam op den middag; want
70 Gen 39:26 | 26 Als nu Jozef te huis gekomen was, zo
71 Gen 39:30 | 30 En Jozef haastte zich; want zijn
72 Gen 40:4 | niet verre gekomen, als Jozef tot dengene, die over zijn
73 Gen 40:14 | broederen in het huis van Jozef; want hij was nog zelf aldaar;
74 Gen 40:15 | 15 En Jozef zeide tot hen: Wat daad
75 Gen 41:1 | 1 Toen kon zich Jozef niet bedwingen voor allen,
76 Gen 41:1 | stond niemand bij hem, als Jozef zich aan zijn broederen
77 Gen 41:3 | 3 En Jozef zeide tot zijn broederen:
78 Gen 41:3 | tot zijn broederen: Ik ben Jozef! leeft mijn vader nog? En
79 Gen 41:4 | 4 En Jozef zeide tot zijn broederen:
80 Gen 41:4 | Toen zeide hij: Ik ben Jozef, uw broeder, dien gij naar
81 Gen 41:9 | het hem: Alzo zegt uw zoon Jozef: God heeft mij tot een heer
82 Gen 41:17 | 17 En Farao zeide tot Jozef: Zeg tot uw broederen: Doet
83 Gen 41:21 | Israel deden alzo. Zo gaf Jozef hun wagenen, naar Farao'
84 Gen 41:26 | boodschapten zij hem, zeggende: Jozef leeft nog, ja, ook is hij
85 Gen 41:27 | hadden al de woorden van Jozef, die hij tot hen gesproken
86 Gen 41:27 | hij de wagenen zag, die Jozef gezonden had om hem te voeren,
87 Gen 41:28 | Het is genoeg! mijn zoon Jozef leeft nog! ik zal gaan,
88 Gen 42:4 | optrekken, mede optrekkende; en Jozef zal zijn hand op uw ogen
89 Gen 42:19 | Rachel, Jakobs huisvrouw: Jozef en Benjamin. ~
90 Gen 42:20 | 20 En Jozef werden geboren in Egypteland,
91 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren
92 Gen 42:28 | zijn aangezicht heen tot Jozef, om voor zijn aangezicht
93 Gen 42:29 | 29 Toen spande Jozef zijn wagen aan, en toog
94 Gen 42:30 | 30 En Israel zeide tot Jozef: Dat ik nu sterve, nadat
95 Gen 42:31 | 31 Daarna zeide Jozef tot zijn broederen, en tot
96 Gen 43:1 | 1 Toen kwam Jozef en boodschapte Farao, en
97 Gen 43:5 | 5 Toen sprak Farao tot Jozef, zeggende: Uw vader en uw
98 Gen 43:7 | 7 En Jozef bracht zijn vader Jakob
99 Gen 43:11 | 11 En Jozef bestelde voor Jakob en zijn
100 Gen 43:12 | 12 En Jozef onderhield zijn vader, en
101 Gen 43:14 | 14 Toen verzamelde Jozef al het geld, dat in Egypteland
102 Gen 43:14 | koren, dat zij kochten; en Jozef bracht dat geld in Farao'
103 Gen 43:15 | kwamen al de Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood;
104 Gen 43:16 | 16 En Jozef zeide: Geeft uw vee, zo
105 Gen 43:17 | brachten zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood
106 Gen 43:17 | zij hun vee tot Jozef; en Jozef gaf hun brood voor paarden
107 Gen 43:20 | 20 Alzo kocht Jozef het gehele land van Egypte
108 Gen 43:23 | 23 Toen zeide Jozef tot het volk: Ziet, ik heb
109 Gen 43:26 | 26 Jozef dan stelde ditzelve in tot
110 Gen 43:29 | zou, zo riep hij zijn zoon Jozef, en zeide tot hem: Indien
111 Gen 44:1 | na deze dingen, dat men Jozef zeide: Zie, uw vader is
112 Gen 44:2 | men zeide: Zie, uw zoon Jozef komt tot u! Zo versterkte
113 Gen 44:3 | 3 Daarna zeide Jakob tot Jozef: God de Almachtige, is mij
114 Gen 44:8 | Israel zag de zonen van Jozef, en zeide: Wiens zijn deze?
115 Gen 44:9 | 9 En Jozef zeide tot zijn vader: Zij
116 Gen 44:11 | 11 En Israel zeide tot Jozef: Ik had niet gemeend uw
117 Gen 44:12 | 12 Toen deed hen Jozef uitgaan van zijn knieen;
118 Gen 44:13 | 13 En Jozef nam die beiden, Efraim met
119 Gen 44:15 | 15 En hij zegende Jozef, en zeide: De God, voor
120 Gen 44:17 | 17 Toen Jozef zag, dat zijn vader zijn
121 Gen 44:18 | 18 En Jozef zeide tot zijn vader: Niet
122 Gen 44:21 | Daarna zeide Israel tot Jozef: Zie, ik sterf; maar God
123 Gen 45:22 | 22 Jozef is een vruchtbare tak, een
124 Gen 45:26 | zullen zijn op het hoofd van Jozef, en op den hoofdschedel
125 Gen 46:1 | 1 Toen viel Jozef op zijns vaders aangezicht,
126 Gen 46:2 | 2 En Jozef gebood zijn knechten, den
127 Gen 46:4 | bewenens over waren, zo sprak Jozef tot het huis van Farao,
128 Gen 46:7 | 7 En Jozef toog op, om zijn vader te
129 Gen 46:8 | Daartoe het ganse huis van Jozef, en zijn broeders, en het
130 Gen 46:14 | 14 Daarna keerde Jozef weder in Egypte, hij en
131 Gen 46:15 | zeiden zij: Misschien zal ons Jozef haten, en hij zal ons gewisselijk
132 Gen 46:16 | Daarom ontboden zij aan Jozef, zeggende: Uw vader heeft
133 Gen 46:17 | 17 Zo zult gij tot Jozef zeggen: Ei, vergeef toch
134 Gen 46:17 | van den God uws vaders! En Jozef weende, als zij tot hem
135 Gen 46:19 | 19 En Jozef zeide tot hen: Vreest niet;
136 Gen 46:22 | 22 Jozef dan woonde in Egypte, hij
137 Gen 46:22 | het huis zijns vaders; en Jozef leefde honderd en tien jaren. ~
138 Gen 46:23 | 23 En Jozef zag van Efraim kinderen,
139 Gen 46:24 | 24 En Jozef zeide tot zijn broederen:
140 Gen 46:25 | 25 En Jozef deed de zonen van Israel
141 Gen 46:26 | 26 En Jozef stierf, honderd en tien
142 Exo 1:5 | waren zeventig zielen; doch Jozef was in Egypte. ~
143 Exo 1:6 | 6 Toen nu Jozef gestorven was, en al zijn
144 Exo 1:8 | koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; ~
145 Exo 13:19 | Mozes nam de beenderen van Jozef met zich; want hij had met
146 Num 1:10 | 10 Van de kinderen van Jozef: van Efraim, Elisama, de
147 Num 1:32 | 32 Van de zonen van Jozef: van de zonen van Efraim,
148 Num 13:7 | Issaschar, Jigeal, de zoon van Jozef. ~
149 Num 13:11 | 11 Van de stam van Jozef, voor den stam van Manasse,
150 Num 26:28 | 28 De zonen van Jozef, naar hun geslachten, waren
151 Num 26:37 | vijfhonderd. Dat zijn de zonen van Jozef, naar hun geslachten. ~
152 Num 27:1 | van Manasse, den zoon van Jozef (en dit zijn de namen zijner
153 Num 31:86 | van Manasse, den zoon van Jozef, het koninkrijk van Sihon,
154 Num 33:23 | 23 Van de kinderen van Jozef: van den stam der kinderen
155 Num 35:1 | geslachten der kinderen van Jozef, traden toe, en spraken
156 Num 35:5 | De stam der kinderen van Jozef spreekt recht. ~
157 Num 35:12 | van Manasse, den zoon van Jozef, zijn zij tot vrouwen geworden;
158 Deu 27:12 | en Juda, en Issaschar, en Jozef, en Benjamin. ~
159 Deu 33:13 | 13 En van Jozef zeide hij: Zijn land zij
160 Deu 33:16 | zegening op het hoofd van Jozef, en op den schedel des afgezonderden
161 Joz 14:4 | 4 Want de kinderen van Jozef waren twee stammen, Manasse
162 Joz 16:1 | het lot der kinderen van Jozef uit: van de Jordaan bij
163 Joz 16:4 | bekomen de kinderen van Jozef, Manasse en Efraim. ~
164 Joz 17:1 | hij de eerstgeborene van Jozef was: te weten Machir, de
165 Joz 17:2 | van Manasse, den zoon van Jozef, naar hun huisgezinnen. ~
166 Joz 17:14 | spraken de kinderen van Jozef tot Jozua, zeggende: Waarom
167 Joz 17:16 | Toen zeiden de kinderen van Jozef: Dat gebergte zou ons niet
168 Joz 17:17 | sprak Jozua tot het huis van Jozef, tot Efraim en tot Manasse,
169 Joz 18:5 | zuiden, en het huis van Jozef zal blijven op zijn landpale
170 Joz 18:11 | en tussen de kinderen van Jozef. ~
171 Joz 25:32 | begroeven ook de beenderen van Jozef, die de kinderen Israel
172 Joz 25:32 | waren aan de kinderen van Jozef ter erfenis geworden. ~
173 Ric 1:22 | 22 En het huis van Jozef toog ook op naar Beth-El.
174 Ric 1:23 | 23 En het huis van Jozef bestelde verspieders bij
175 Ric 1:35 | de hand van het huis van Jozef werd zwaar, zodat zij cijnsbaar
176 2Sa 19:20 | eerste van het ganse huis van Jozef, om mijn heer den koning
177 1Kon 11:28| den last van het huis van Jozef. ~
178 1Kro 2:2 | 2 Dan, Jozef en Benjamin, Nafthali, Gad
179 1Kro 5:1 | gegeven aan de kinderen van Jozef, den zoon van Israel; doch
180 1Kro 5:2 | de eerstgeboorte was van Jozef.) ~
181 1Kro 7:29| deze hebben de kinderen van Jozef, den zoon van Israel, gewoond. ~
182 1Kro 26:2 | van Asaf waren Zakkur, en Jozef, en Nethanja, en Asarela,
183 1Kro 26:9 | voor Asaf, namelijk voor Jozef. Het tweede voor Gedalja;
184 Ezra 10:42| 42 Sallum, Amarja, Jozef. ~
185 Neh 12:14 | Jonathan; van Sebanja, Jozef; ~
186 Psa 77:16 | kinderen van Jakob en van Jozef. Sela. ~
187 Psa 78:67 | Hij verwierp de tent van Jozef, en den stam van Efraim
188 Psa 80:2 | Israels! neem ter ore, Die Jozef als schapen leiddet; Die
189 Psa 81:6 | gezet tot een getuigenis in Jozef, als Hij uitgetogen was
190 Psa 105:17 | voor hun aangezicht henen; Jozef werd verkocht tot een slaaf. ~
191 Eze 37:16 | en schrijf daarop: Voor Jozef, het hout van Efraim,
192 Eze 37:19 | Ziet, Ik zal het hout van Jozef, dat in Efraims hand geweest
193 Eze 47:13 | twaalf stammen Israels: Jozef twee snoeren. ~
194 Eze 48:32 | namelijk, een poort van Jozef, een poort van Benjamin,
195 Amos 5:6 | doorbreke in het huis van Jozef als een vuur, dat vertere,
196 Amos 6:6 | niet over de verbreking van Jozef. ~
197 Zac 10:6 | versterken, en het huis van Jozef zal Ik behouden, en Ik zal
198 Matt 1:16| 16 En Jakob gewon Jozef, den man van Maria, uit
199 Matt 1:18| Maria, Zijn moeder, met Jozef ondertrouwd was, eer zij
200 Matt 1:19| 19 Jozef nu, haar man, alzo hij rechtvaardig
201 Matt 1:20| in den droom, zeggende: Jozef, gij zone Davids! wees niet
202 Matt 1:24| 24 Jozef dan, opgewekt zijnde van
203 Matt 2:13| engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, zeggende:
204 Matt 2:19| engel des Heeren verschijnt Jozef in den droom, in Egypte. ~
205 Matt 27:57| van Arimathea, met name Jozef, die ook zelf een discipel
206 Matt 27:59| 59 En Jozef, het lichaam nemende, wond
207 Mark 15:43| 43 Kwam Jozef, die van Arimathea was,
208 Mark 15:45| verstaan had, schonk hij Jozef het lichaam. ~
209 Luk 1:27 | een man, wiens naam was Jozef, uit den huize Davids; en
210 Luk 2:4 | 4 En Jozef ging ook op van Galilea,
211 Luk 2:16 | haast, en vonden Maria en Jozef, en het Kindeken liggende
212 Luk 2:33 | 33 En Jozef en Zijn moeder verwonderden
213 Luk 2:43 | Kind Jezus te Jeruzalem, en Jozef en Zijn moeder wisten het
214 Luk 3:23 | men meende) de zoon van Jozef, den zoon van Heli, ~
215 Luk 3:24 | van Janna, den zoon van Jozef, ~
216 Luk 3:26 | van Semei, den zoon van Jozef, den zoon van Juda, ~
217 Luk 3:30 | zoon van Juda, den zoon van Jozef, den zoon van Jonan, den
218 Luk 4:22 | Is deze niet de Zoon van Jozef? ~
219 Luk 23:50 | En zie, een man, met name Jozef, zijnde een raadsheer, een
220 Joha 1:46| namelijk Jezus, den zoon van Jozef, van Nazareth. ~
221 Joha 4:5 | hetwelk Jakob zijn zoon Jozef gaf. ~
222 Joha 6:42| niet Jezus, de Zoon van Jozef, Wiens vader en moeder wij
223 Joha 19:38| 38 En daarna Jozef van Arimathea (die een discipel
224 Hand 1:23| En zij stelden er twee, Jozef, genaamd Barsabas, die toegenaamd
225 Heb 11:21 | een iegelijk der zonen van Jozef gezegend, en heeft aangebeden,
226 Heb 11:22 | 22 Door het geloof heeft Jozef, stervende, gemeld van den
227 Open 7:8 | verzegeld; uit het geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld;
|