Book Chapter: Verse
1 Gen 18:36 | 36 En de twee dochters van
2 Gen 23:36 | 36 En Sara, de huisvrouw van
3 Gen 25:36 | 36 Toen zeide hij: Is het niet
4 Gen 27:71 | 36 En hij stelde een weg van
5 Gen 28:36 | 36 Toen ontstak Jakob, en twistte
6 Gen 33 | 36 ~
7 Gen 33:36 | 36 En Hadad stierf, en Samla,
8 Gen 34:36 | 36 En de Midianieten verkochten
9 Gen 37:36 | 36 Zo zal de spijze zijn tot
10 Gen 38:36 | 36 Toen zeide Jakob, hun vader,
11 Exo 12:36 | 36 Daartoe had de HEERE het
12 Exo 16:36 | 36 Een gomer nu is het tiende
13 Exo 21:36 | 36 Of is het kennelijk geweest,
14 Exo 25:36 | 36 Hun knopen en hun rieten
15 Exo 26:36 | 36 Gij zult ook aan de deur
16 Exo 28:36 | 36 Verder zult gij een plaat
17 Exo 29:36 | 36 Gij zult ook des daags een
18 Exo 30:36 | 36 En gij zult van hetzelve
19 Exo 36 | 36 ~
20 Exo 36:36 | 36 En hij maakte daartoe vier
21 Exo 39:36 | 36 De tafel, met al haar gereedschap,
22 Exo 40:36 | 36 Als nu de wolk opgeheven
23 Lev 7:36 | 36 Hetwelk de HEERE hun van
24 Lev 8:36 | 36 Aaron nu en zijn zonen deden
25 Lev 11:36 | 36 Doch een fontein, of put
26 Lev 13:36 | 36 En de priester hem zal bezien
27 Lev 14:36 | 36 En de priester zal gebieden,
28 Lev 19:36 | 36 Gij zult een rechte wage
29 Lev 22:67 | 36 Zeven dagen zult gij den
30 Lev 24:36 | 36 Gij zult geen woeker noch
31 Lev 25:36 | 36 En aangaande de overgeblevenen
32 Num 1:36 | 36 Van de zonen van Benjamin,
33 Num 3:36 | 36 En het opzicht der wachten
34 Num 4:36 | 36 Hun getelden nu waren, naar
35 Num 7:36 | 36 Op den vijfden dag offerde
36 Num 10:36 | 36 En als zij rustte, zeide
37 Num 14:36 | 36 En die mannen, die Mozes
38 Num 15:36 | 36 Toen bracht hem de ganse
39 Num 16:36 | 36 En de HEERE sprak tot Mozes,
40 Num 22:36 | 36 Als Balak hoorde, dat Bileam
41 Num 26:36 | 36 En dit zijn de zonen van
42 Num 29:36 | 36 En gij zult een brandoffer
43 Num 31:36 | 36 En de helft, te weten het
44 Num 31:89 | 36 En Beth-Nimra, en Beth-Haran,
45 Num 32:36 | 36 En zij verreisden van Ezeon-Geber,
46 Num 35 | 36 ~
47 Deu 1:36 | 36 Behalve Kaleb, de zoon van
48 Deu 2:36 | 36 Van Aroer af, dat aan den
49 Deu 4:36 | 36 Van den hemel heeft Hij
50 Deu 28:36 | 36 De HEERE zal u, mitsgaders
51 Deu 32:36 | 36 Want de HEERE zal aan Zijn
52 Joz 10:36 | 36 Daarna toog Jozua op, en
53 Joz 15:36 | 36 En Saaraim, en Adithaim,
54 Joz 19:36 | 36 En Adama, en Rama, en Hazor, ~
55 Joz 22:9 | 36 En van den stam van Ruben,
56 Ric 1:36 | 36 En de landpale der Amorieten
57 Ric 5:36 | 36 En Gideon zeide tot God:
58 Ric 8:36 | 36 Als Gaal dat volk zag, zo
59 Ric 10:36 | 36 En zij zeide tot hem: Mijn
60 Ric 19:36 | 36 En de kinderen van Benjamin
61 1Sa 2:36 | 36 En het zal geschieden, dat
62 1Sa 14:36 | 36 Daarna zeide Saul: Laat
63 1Sa 17:36 | 36 Uw knecht heeft zo den leeuw
64 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen:
65 1Sa 25:36 | 36 Toen nu Abigail tot Nabal
66 2Sa 3:36 | 36 Als al het volk dit vernam,
67 2Sa 13:36 | 36 En het geschiedde, als hij
68 2Sa 15:36 | 36 Ziet, hun beide zonen zijn
69 2Sa 19:36 | 36 Uw knecht zal maar een weinig
70 2Sa 22:36 | 36 Ook hebt Gij mij gegeven
71 2Sa 23:36 | 36 Jig-al, de zoon van Nathan,
72 1Kon 1:36| 36 Toen antwoordde Benaja,
73 1Kon 2:36| 36 Daarna zond de koning, en
74 1Kon 6:36| 36 Daarna bouwde hij het binnenste
75 1Kon 7:36| 36 Hij sneed nu op de platen
76 1Kon 8:36| 36 Hoor Gij dan in den hemel,
77 1Kon 11:36| 36 En zijn zoon zal Ik een
78 1Kon 18:36| 36 Het geschiedde nu, als men
79 1Kon 20:36| 36 En hij zeide tot hem: Daarom
80 1Kon 22:36| 36 En er ging een uitroeping
81 2Kon 4:36| 36 En hij riep Gehazi, en zeide:
82 2Kon 9:36| 36 Toen kwamen zij weder, en
83 2Kon 10:36| 36 En de dagen, die Jehu over
84 2Kon 16:36| 36 Het overige nu der geschiedenissen
85 2Kon 19:36| 36 Maar den HEERE, Die u uit
86 2Kon 20:36| 36 Doch het volk zweeg stil
87 2Kon 21:36| 36 Zo vertrok Sanherib, de
88 2Kon 25:36| 36 Vijf en twintig jaren was
89 1Kro 1:36| 36 De kinderen van Elifaz waren
90 1Kro 2:36| 36 Attai nu gewon Nathan, en
91 1Kro 4:36| 36 En Eljoenai, en Jaakoba,
92 1Kro 6:36| 36 Den zoon van Elkana, den
93 1Kro 7:36| 36 De kinderen van Zofah waren
94 1Kro 8:36| 36 En Achaz gewon Jehoadda,
95 1Kro 9:36| 36 En Abdon was zijn eerstgeboren
96 1Kro 11:36| 36 Hefer, de Mecherathiet;
97 1Kro 12:36| 36 En uit Aser, uitgaande in
98 1Kro 16:36| 36 Geloofd zij de HEERE, de
99 2Kro 7:36| 36 Wanneer zij gezondigd zullen
100 2Kro 21:36| 36 En hij vergezelschapte zich
101 2Kro 29:36| 36 Jehizkia nu en al het volk
102 2Kro 37 | 36 ~
103 Ezra 2:36| 36 De priesters. De kinderen
104 Ezra 8:36| 36 Daarna gaven zij de wetten
105 Ezra 10:36| 36 Vanja, Meremoth, Eljasib, ~
106 Neh 7:36 | 36 De kinderen van Jericho,
107 Neh 9:36 | 36 Zie, wij zijn heden knechten;
108 Neh 10:36 | 36 En de eerstgeborenen onzer
109 Neh 11:36 | 36 Van de Levieten nu, woonden
110 Neh 12:36 | 36 En zijn broeders, Semaja,
111 Job 31:36 | 36 Zou ik het niet op mijn
112 Job 34:36 | 36 Mijn Vader, laat Job beproefd
113 Job 36 | 36 ~
114 Job 37:36 | 36 Wie heeft de wijsheid in
115 Job 38:36 | 36 Toen antwoordde Job den
116 Psa 18:36 | 36 Ook hebt Gij mij het schild
117 Psa 37 | 36 ~
118 Psa 38:36 | 36 Maar hij ging door, en zie,
119 Psa 68:36 | 36 O God! Gij zijt vreselijk
120 Psa 69:36 | 36 Want God zal Sion verlossen,
121 Psa 78:36 | 36 En zij vleiden Hem met hun
122 Psa 89:36 | 36 Ik heb eens gezworen bij
123 Psa 105:36 | 36 Hij versloeg ook alle eerstgeborenen
124 Psa 106:36 | 36 En zij dienden hun afgoden,
125 Psa 107:36 | 36 En Hij doet de hongerigen
126 Psa 119:36 | 36 Neig mijn hart tot Uw getuigenissen,
127 Spre 8:36| 36 Maar die tegen Mij
128 Jes 36 | 36 ~
129 Jes 37:36 | 36 Toen voer de engel
130 Jer 2:36 | 36 Wat reist gij veel
131 Jer 23:36 | 36 Maar des HEEREN last
132 Jer 25:36 | 36 Er zal zijn een stem
133 Jer 31:36 | 36 Indien deze ordeningen
134 Jer 32:36 | 36 En nu, daarom zegt
135 Jer 36 | 36 ~
136 Jer 48:36 | 36 Daarom zal Mijn hart
137 Jer 49:36 | 36 En Ik zal de vier winden
138 Jer 50:36 | 36 Het zwaard zal zijn
139 Jer 51:36 | 36 Daarom, zo zegt de
140 Klaa 1:80| 36 Lamed. Dat men een
141 Eze 16:36 | 36 Alzo zegt de Heere
142 Eze 20:36 | 36 Gelijk als Ik gerecht
143 Eze 23:36 | 36 En de HEERE zeide tot
144 Eze 27:36 | 36 De handelaars onder
145 Eze 36 | 36 ~
146 Eze 36:36 | 36 Dan zullen de heidenen,
147 Eze 40:36 | 36 Haar kamertjes, haar
148 Dan 2:36 | 36 Dit is de droom; zijn
149 Dan 4:36 | 36 Ter zelfder tijd kwam
150 Dan 11:36 | 36 En die koning zal doen
151 Matt 5:36| 36 Noch bij uw hoofd zult gij
152 Matt 9:36| 36 En Hij, de scharen ziende,
153 Matt 10:36| 36 En zij zullen des mensen
154 Matt 12:36| 36 Maar Ik zeg u, dat van elk
155 Matt 13:36| 36 Toen nu Jezus de scharen
156 Matt 14:36| 36 En baden Hem, dat zij alleenlijk
157 Matt 15:36| 36 En Hij nam de zeven broden
158 Matt 21:36| 36 Wederom zond hij andere
159 Matt 22:36| 36 Meester! welk is het grote
160 Matt 23:36| 36 Voorwaar zeg Ik u: Al deze
161 Matt 24:36| 36 Doch van dien dag en die
162 Matt 25:36| 36 Ik was naakt, en gij hebt
163 Matt 26:36| 36 Toen ging Jezus met hen
164 Matt 27:36| 36 En zij, nederzittende, bewaarden
165 Mark 1:36| 36 En Simon, en die met hem
166 Mark 4:36| 36 En zij, de schare gelaten
167 Mark 5:36| 36 En Jezus, terstond gehoord
168 Mark 6:36| 36 Laat ze van U, opdat zij
169 Mark 7:36| 36 En Hij gebood hunlieden,
170 Mark 8:36| 36 Want wat zou het den mens
171 Mark 9:36| 36 En nemende een kindeken,
172 Mark 10:36| 36 En Hij zeide tot hen: Wat
173 Mark 12:36| 36 Want David zelf heeft door
174 Mark 13:36| 36 Opdat hij niet onvoorziens
175 Mark 14:36| 36 En Hij zeide: Abba, Vader,
176 Mark 15:36| 36 En er liep een, en vulde
177 Luk 1:36 | 36 En zie, Elizabet, uw nicht,
178 Luk 2:36 | 36 En er was Anna, een profetesse,
179 Luk 3:36 | 36 Den zoon van Kainan, den
180 Luk 4:36 | 36 En er kwam een verbaasdheid
181 Luk 5:36 | 36 En Hij zeide ook tot hen
182 Luk 6:36 | 36 Weest dan barmhartig, gelijk
183 Luk 7:36 | 36 En een der Farizeen bad
184 Luk 8:36 | 36 En ook, die het gezien hadden,
185 Luk 9:36 | 36 En als de stem geschiedde,
186 Luk 10:36 | 36 Wie dan van deze drie dunkt
187 Luk 11:36 | 36 Indien dan uw lichaam geheel
188 Luk 12:36 | 36 En zijt gij den mensen gelijk,
189 Luk 17:36 | 36 Twee zullen op den akker
190 Luk 18:36 | 36 En deze, horende de schare
191 Luk 19:36 | 36 En als Hij voort reisde,
192 Luk 20:36 | 36 Want zij kunnen niet meer
193 Luk 21:36 | 36 Waakt dan te aller tijd,
194 Luk 22:36 | 36 Hij zeide dan tot hen: Maar
195 Luk 23:36 | 36 En ook de krijgsknechten,
196 Luk 24:36 | 36 En als zij van deze dingen
197 Joha 1:36| 36 En ziende op Jezus, daar
198 Joha 3:36| 36 Die in den Zoon gelooft,
199 Joha 4:36| 36 En die maait, ontvangt loon,
200 Joha 5:36| 36 Maar Ik heb een getuigenis
201 Joha 6:36| 36 Maar Ik heb u gezegd, dat
202 Joha 7:36| 36 Wat is dit voor een rede,
203 Joha 8:36| 36 Indien dan de Zoon u zal
204 Joha 9:36| 36 Hij antwoordde en zeide:
205 Joha 10:36| 36 Zegt gijlieden tot Mij,
206 Joha 11:36| 36 De Joden dan zeiden: Ziet,
207 Joha 12:36| 36 Terwijl gij het Licht hebt,
208 Joha 13:36| 36 Simon Petrus zeide tot Hem:
209 Joha 18:36| 36 Jezus antwoordde: Mijn Koninkrijk
210 Joha 19:36| 36 Want deze dingen zijn geschied,
211 Hand 2:36| 36 Zo wete dan zekerlijk het
212 Hand 4:36| 36 En Joses, van de apostelen
213 Hand 5:36| 36 Dit is het woord, dat Hij
214 Hand 7:36| 36 Want David, als hij in zijn
215 Hand 9:36| 36 En na enige dagen zeide
216 Hand 10:36| 36 En de stokbewaarder boodschapte
217 Hand 13:36| 36 Dewijl dan deze dingen onwedersprekelijk
218 Hand 14:36| 36 En als hij dit gezegd had,
219 Hand 15:36| 36 Want de menigte des volks
220 Hand 21:36| 36 En zij allen, goedsmoeds
221 Rom 8:36 | 36 (Gelijk geschreven is: Want
222 Rom 11:36 | 36 Want uit Hem, en door Hem,
223 1Kor 7:36| 36 Maar zo iemand acht, dat
224 1Kor 14:36| 36 Is het Woord Gods van u
225 1Kor 15:36| 36 Gij dwaas, hetgeen gij zaait,
226 Heb 10:36 | 36 Want gij hebt lijdzaamheid
227 Heb 11:36 | 36 En anderen hebben bespottingen
|