Book Chapter: Verse
1 Gen 16:5 | maar uw naam zal wezen Abraham; want Ik heb u gesteld tot
2 Gen 16:9 | 9 Voorts zeide God tot Abraham: Gij nu zult Mijn verbond
3 Gen 16:15 | 15 Nog zeide God tot Abraham: Gij zult den naam van uw
4 Gen 16:17 | 17 Toen viel Abraham op zijn aangezicht, en hij
5 Gen 16:18 | 18 En Abraham zeide tot God: Och, dat
6 Gen 16:22 | spreken, en God voer op van Abraham. ~
7 Gen 16:23 | 23 Toen nam Abraham zijn zoon Ismael, en al
8 Gen 16:23 | lieden van het huis van Abraham, en hij besneed het vlees
9 Gen 16:24 | 24 En Abraham was oud negen en negentig
10 Gen 16:26 | op dezen zelfden dag werd Abraham besneden, en Ismael, zijn
11 Gen 17:6 | 6 En Abraham haastte zich naar de tent
12 Gen 17:7 | 7 En Abraham liep tot de runderen, en
13 Gen 17:11 | 11 Abraham nu en Sara waren oud, en
14 Gen 17:13 | 13 En de HEERE zeide tot Abraham: Waarom heeft Sara gelachen,
15 Gen 17:16 | zagen naar Sodom toe; en Abraham ging met hen, om hen te
16 Gen 17:17 | HEERE zeide: Zal Ik voor Abraham verbergen, wat Ik doe? ~
17 Gen 17:18 | 18 Dewijl Abraham gewisselijk tot een groot
18 Gen 17:19 | gerichte; opdat de HEERE over Abraham brenge, hetgeen Hij over
19 Gen 17:22 | gingen naar Sodom; maar Abraham bleef nog staande voor het
20 Gen 17:23 | 23 En Abraham trad toe, en zeide: Zult
21 Gen 17:27 | 27 En Abraham antwoordde en zeide: Zie
22 Gen 17:33 | als Hij geeindigd had tot Abraham te spreken; en Abraham keerde
23 Gen 17:33 | tot Abraham te spreken; en Abraham keerde weder naar zijn plaats. ~ ~
24 Gen 18:27 | 27 En Abraham maakte zich deszelven morgens
25 Gen 18:29 | vlakte verdierf, dat God aan Abraham gedacht, en Hij leidde Lot
26 Gen 19:1 | 1 En Abraham reisde van daar naar het
27 Gen 19:2 | 2 Als nu Abraham van Sara, zijn huisvrouw,
28 Gen 19:9 | 9 En Abimelech riep Abraham, en zeide tot hem: Wat hebt
29 Gen 19:10 | Voorts zeide Abimelech tot Abraham: Wat hebt gij gezien, dat
30 Gen 19:11 | 11 En Abraham zeide: Want ik dacht: alleen
31 Gen 19:14 | dienstmaagden, en gaf dezelve aan Abraham; en hij gaf hem Sara zijn
32 Gen 19:17 | 17 En Abraham bad tot God; en God genas
33 Gen 20:2 | werd bevrucht, en baarde Abraham een zoon in zijn ouderdom,
34 Gen 20:3 | 3 En Abraham noemde den naam zijns zoons,
35 Gen 20:4 | 4 En Abraham besneed zijn zoon Izak,
36 Gen 20:5 | 5 En Abraham was honderd jaren oud, als
37 Gen 20:7 | Voorts zeide zij: Wie zou Abraham gezegd hebben: Sara heeft
38 Gen 20:8 | werd gespeend; toen maakte Abraham een groten maaltijd op den
39 Gen 20:9 | de Egyptische, dien zij Abraham gebaard had, spottende. ~
40 Gen 20:10 | 10 En zij zeide tot Abraham: Drijf deze dienstmaagd
41 Gen 20:12 | 12 Maar God zeide tot Abraham: Laat het niet kwaad zijn
42 Gen 20:14 | 14 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en
43 Gen 20:22 | zijn krijgsoverste, tot Abraham sprak, zeggende: God is
44 Gen 20:24 | 24 En Abraham zeide: Ik zal zweren. ~
45 Gen 20:25 | 25 En Abraham berispte Abimelech ter oorzake
46 Gen 20:27 | 27 En Abraham nam schapen en runderen,
47 Gen 20:28 | 28 Doch Abraham stelde zeven ooilammeren
48 Gen 20:29 | 29 Zo zeide Abimelech tot Abraham: Wat zullen hier deze zeven
49 Gen 20:34 | 34 En Abraham woonde als vreemdeling vele
50 Gen 21:1 | na deze dingen, dat God Abraham verzocht; en Hij zeide tot
51 Gen 21:1 | verzocht; en Hij zeide tot hem: Abraham! En hij zeide: Zie, hier
52 Gen 21:3 | 3 Toen stond Abraham des morgens vroeg op, en
53 Gen 21:4 | den derden dag, toen hief Abraham zijn ogen op, en zag die
54 Gen 21:5 | 5 En Abraham zeide tot zijn jongeren:
55 Gen 21:6 | 6 En Abraham nam het hout des brandoffers,
56 Gen 21:7 | 7 Toen sprak Izak tot Abraham, zijn vader, en zeide: Mijn
57 Gen 21:8 | 8 En Abraham zeide: God zal Zichzelven
58 Gen 21:9 | die hem God gezegd had; en Abraham bouwde aldaar een altaar,
59 Gen 21:10 | 10 En Abraham strekte zijn hand uit, en
60 Gen 21:11 | van den hemel en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide:
61 Gen 21:11 | hemel en zeide: Abraham, Abraham! En hij zeide: Zie, hier
62 Gen 21:13 | 13 Toen hief Abraham zijn ogen op, en zag om,
63 Gen 21:13 | vast met zijn hoornen; en Abraham ging, en nam dien ram, en
64 Gen 21:14 | 14 En Abraham noemde den naam van die
65 Gen 21:15 | de Engel des HEEREN tot Abraham ten tweeden male van den
66 Gen 21:19 | 19 Toen keerde Abraham weder tot zijn jongeren,
67 Gen 21:19 | samen naar Ber-seba; en Abraham woonde te Ber-seba. ~
68 Gen 21:20 | na deze dingen, dat men Abraham boodschapte, zeggende: Zie,
69 Gen 21:23 | aan Nahor, den broeder van Abraham. ~
70 Gen 22:2 | in het land Kanaan; en Abraham kwam om Sara te beklagen,
71 Gen 22:3 | 3 Daarna stond Abraham op van het aangezicht van
72 Gen 22:5 | zonen Heths antwoordden Abraham, zeggende tot hem: ~
73 Gen 22:7 | 7 Toen stond Abraham op, en boog zich neder voor
74 Gen 22:10 | Efron de Hethiet antwoordde Abraham, voor de oren van de zonen
75 Gen 22:12 | 12 Toen boog zich Abraham neder voor het aangezicht
76 Gen 22:14 | 14 En Efron antwoordde Abraham, zeggende tot hem: ~
77 Gen 22:16 | 16 En Abraham luisterde naar Efron; en
78 Gen 22:16 | luisterde naar Efron; en Abraham woog Efron het geld, waarvan
79 Gen 22:18 | 18 Aan Abraham tot een bezitting, voor
80 Gen 22:19 | 19 En daarna begroef Abraham zijn huisvrouw Sara in de
81 Gen 22:20 | spelonk die daarin was, aan Abraham gevestigd tot een erfbegrafenis
82 Gen 23:1 | 1 Abraham nu was oud, en wel bedaagd;
83 Gen 23:1 | bedaagd; en de HEERE had Abraham in alles gezegend. ~
84 Gen 23:2 | 2 Zo sprak Abraham tot zijn knecht, den oudste
85 Gen 23:6 | 6 En Abraham zeide tot hem: Wacht u,
86 Gen 23:9 | zijn hand onder de heup van Abraham, zijn heer, en hij zwoer
87 Gen 23:12 | HEERE! God van mijn heer Abraham! doe haar mij toch heden
88 Gen 23:12 | en doe weldadigheid bij Abraham, mijn heer. ~
89 Gen 23:15 | van Nahor, de broeder van Abraham; en zij had haar kruik op
90 Gen 23:27 | HEERE, de God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en
91 Gen 23:34 | hij: Ik ben een knecht van Abraham; ~
92 Gen 23:42 | HEERE! God van mijn heer Abraham! zo Gij nu mijn weg voorspoedig
93 Gen 23:48 | HEERE, den God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten
94 Gen 23:68 | 1 En Abraham voer voort, en nam een vrouw,
95 Gen 23:72 | 5 Doch Abraham gaf aan Izak al wat hij
96 Gen 23:73 | zonen der bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken;
97 Gen 23:73 | bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham geschenken; en zond hen
98 Gen 23:74 | der jaren des levens van Abraham, welke hij geleefd heeft,
99 Gen 23:75 | 8 En Abraham gaf den geest en stierf,
100 Gen 23:77 | 10 In den akker, dien Abraham van de zonen Heths gekocht
101 Gen 23:77 | Heths gekocht had, daar is Abraham begraven, en Sara, zijn
102 Gen 23:79 | van Ismael, den zoon van Abraham, dien Hagar, de Egyptische,
103 Gen 23:79 | Egyptische, dienstmaagd van Sara, Abraham gebaard heeft. ~
104 Gen 23:86 | geboorten van Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. ~
105 Gen 23:86 | Izak, den zoon van Abraham: Abraham gewon Izak. ~
106 Gen 24:1 | honger, die in de dagen van Abraham geweest was; daarom toog
107 Gen 24:3 | eed bevestigen, dien Ik Abraham uw vader gezworen heb. ~
108 Gen 24:5 | 5 Daarom dat Abraham Mijn stem gehoorzaam geweest
109 Gen 24:15 | de dagen van zijn vader Abraham, gegraven hadden, die stopten
110 Gen 24:18 | op, die zij ten tijde van Abraham, zijn vader, gegraven, en
111 Gen 24:24 | zeide: Ik ben de God van Abraham, uw vader; vrees niet; want
112 Gen 26:4 | Hij geve u den zegen van Abraham; aan u, en uw zaad met u,
113 Gen 26:4 | vreemdelingschappen, hetwelk God aan Abraham gegeven heeft. ~
114 Gen 26:9 | van Ismael, den zoon van Abraham, de zuster van Nebajoth. ~
115 Gen 26:13 | HEERE, de God van uw vader Abraham, en de God van Izak; dit
116 Gen 28:42 | van mijn vader, de God van Abraham, en de Vreze van Izak, bij
117 Gen 28:53 | 53 De God van Abraham, en de God van Nahor, de
118 Gen 32:12 | En dit land, dat Ik aan Abraham en Izak gegeven heb, dat
119 Gen 32:27 | hetwelk is Hebron, waar Abraham als vreemdeling had verkeerd,
120 Gen 44:15 | aangezicht mijn vaders, Abraham en Izak, gewandeld hebben,
121 Gen 44:16 | de naam mijner vaderen, Abraham en Izak, en dat zij vermenigvuldigen
122 Gen 45:30 | in het land Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht heeft
123 Gen 45:31 | 31 Aldaar hebben zij Abraham begraven, en Sara, zijn
124 Gen 46:13 | akkers van Machpela, welke Abraham met den akker gekocht had
125 Gen 46:24 | het land, hetwelk hij aan Abraham, Izak en Jakob gezworen
126 Exo 2:24 | gedacht aan Zijn verbond met Abraham, met Izak, en met Jakob. ~
127 Exo 3:6 | God uws vaders, de God van Abraham, de God van Izak en de God
128 Exo 3:15 | uwer vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de
129 Exo 3:16 | mij verschenen, de God van Abraham, Izak en Jakob, zeggende:
130 Exo 4:5 | hunner vaderen, de God van Abraham, de God van Izak, en de
131 Exo 6:2 | 2 En Ik ben aan Abraham, Izak, en Jakob verschenen,
132 Exo 6:7 | opgeheven heb, dat Ik het aan Abraham, Izak, en Jakob geven zou;
133 Exo 32:13 | 13 Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israel,
134 Exo 33:13 | 13 Gedenk aan Abraham, aan Izak en aan Israel,
135 Exo 34:1 | hebt, naar het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen
136 Lev 25:42 | ook aan Mijn verbond met Abraham zal Ik gedenken, en aan
137 Num 31:64 | land zullen zien, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen
138 Deu 1:8 | de HEERE aan uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob gegeven heeft,
139 Deu 6:10 | land, dat Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen
140 Deu 9:5 | uw God, aan uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen
141 Deu 9:27 | Gedenk aan Uw knechten, Abraham, Izak en Jakob; zie niet
142 Deu 29:13 | gelijk als Hij uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen
143 Deu 30:20 | dat de HEERE uw vaderen, Abraham, Izak en Jakob, gezworen
144 Deu 34:4 | Dit is het land, dat Ik Abraham, Izak en Jakob gezworen
145 Joz 25:2 | namelijk Terah, de vader van Abraham, en de vader van Nahor;
146 Joz 25:3 | 3 Toen nam Ik uw vader Abraham van gene zijde der rivier,
147 1Kon 18:36| en zeide: HEERE, God van Abraham, Izak en Israel, dat het
148 2Kon 14:23| om Zijns verbonds wil met Abraham, Izak en Jakob; en Hij wilde
149 1Kro 1:27| 27 Abram; die is Abraham. ~
150 1Kro 1:28| 28 De kinderen van Abraham waren Izak en Ismael. ~
151 1Kro 1:34| 34 Abraham nu gewon Izak. De zonen
152 1Kro 16:16| Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns
153 1Kro 30:18| Gij, God onzer vaderen, Abraham, Izak en Israel, bewaar
154 2Kro 21:7 | en dat aan het zaad van Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid
155 2Kro 30:6 | tot den HEERE, den God van Abraham, Izak en Israel, zo zal
156 Neh 9:7 | Gij hebt zijn naam gesteld Abraham. ~
157 Psa 47:10 | het volk van den God van Abraham; want de schilden der aarde
158 Psa 105:6 | 6 Gij zaad van Abraham, Zijn knecht, gij kinderen
159 Psa 105:9 | Des verbonds, dat Hij met Abraham heeft gemaakt, en Zijns
160 Psa 105:42 | aan Zijn heilig woord, aan Abraham, Zijn knecht. ~
161 Jes 29:22 | Daarom zegt de HEERE, Die Abraham verlost heeft, tot het huis
162 Jes 41:8 | verkoren heb! het zaad van Abraham, Mijn liefhebber! ~
163 Jes 51:2 | 2 Aanschouwt Abraham, ulieder vader, en Sara,
164 Jes 64:16 | zijt toch onze Vader, want Abraham weet van ons niet, en Israel
165 Jer 33:26 | heerse over het zaad van Abraham, Izak en Jakob; want Ik
166 Eze 33:24 | Israels spreken, zeggende: Abraham was een enig man, en bezat
167 Mic 7:20 | Gij zult Jakob de trouw, Abraham de goedertierenheid geven,
168 Matt 1:1 | van David, den zoon van Abraham. ~
169 Matt 1:2 | 2 Abraham gewon Izak, en Izak gewon
170 Matt 1:17| Al de geslachten dan, van Abraham tot David, zijn veertien
171 Matt 2:32| uzelven te zeggen: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg
172 Matt 2:32| God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. ~
173 Matt 8:11| en westen en zullen met Abraham, en Izak, en Jakob, aanzitten
174 Luk 1:55 | onze vaderen, namelijk tot Abraham, en zijn zaad) in eeuwigheid. ~
175 Luk 1:73 | En aan den eed, dien Hij Abraham, onzen vader, gezworen heeft,
176 Luk 3:8 | bij uzelven: Wij hebben Abraham tot een vader; want ik zeg
177 Luk 3:8 | God zelfs uit deze stenen Abraham kinderen kan verwekken. ~
178 Luk 3:34 | zoon van Izak, den zoon van Abraham, den zoon van Thara, den
179 Luk 13:28 | tanden, wanneer gij zult zien Abraham, en Izak, en Jakob, en al
180 Luk 16:22 | gedragen werd in den schoot van Abraham. ~
181 Luk 16:23 | zijnde in de pijn, zag hij Abraham van verre, en Lazarus in
182 Luk 16:24 | hij riep en zeide: Vader Abraham, ontferm u mijner, en zend
183 Luk 16:25 | 25 Maar Abraham zeide: Kind, gedenk, dat
184 Luk 16:29 | 29 Abraham zeide tot hem: Zij hebben
185 Luk 16:30 | En hij zeide: Neen, vader Abraham, maar zo iemand van de doden
186 Luk 16:31 | 31 Doch Abraham zeide tot hem: Indien zij
187 Luk 19:9 | nademaal ook deze een zoon van Abraham is. ~
188 Joha 8:39| antwoordden en zeiden tot Hem: Abraham is onze vader. Jezus zeide
189 Joha 8:39| zoudt gij de werken van Abraham doen. ~
190 Joha 8:40| God gehoord heb. Dat deed Abraham niet. ~
191 Joha 8:52| dat Gij den duivel hebt. Abraham is gestorven, en de profeten;
192 Joha 8:53| meerder, dan onze vader Abraham, welke gestorven is, en
193 Joha 8:56| 56 Abraham, uw vader, heeft met verheuging
194 Joha 8:57| vijftig jaren, en hebt Gij Abraham gezien? ~
195 Joha 8:58| voorwaar zeg Ik u: Eer Abraham was, ben Ik. ~
196 Hand 3:25| opgericht heeft, zeggende tot Abraham: En in uw zade zullen alle
197 Rom 4:1 | zullen wij dan zeggen, dat Abraham, onze vader, verkregen heeft
198 Rom 4:2 | 2 Want indien Abraham uit de werken gerechtvaardigd
199 Rom 4:3 | wat zegt de Schrift? En Abraham geloofde God, en het is
200 Rom 4:9 | voorhuid? Want wij zeggen, dat Abraham het geloof gerekend is tot
201 Rom 4:12 | geloofs van onzen vader Abraham, hetwelk in de voorhuid
202 Rom 4:13 | is niet door de wet aan Abraham of zijn zaad geschied, namelijk,
203 2Kor 11:22| ook. Zijn zij het zaad van Abraham? Ik ook. ~
204 Gal 3:6 | 6 Gelijkerwijs Abraham Gode geloofd heeft, en het
205 Gal 3:8 | rechtvaardigen, heeft te voren aan Abraham het Evangelie verkondigd,
206 Gal 3:9 | gezegend met den gelovigen Abraham. ~
207 Gal 3:14 | 14 Opdat de zegening van Abraham tot de heidenen komen zou
208 Gal 3:16 | zijn de beloftenissen tot Abraham en zijn zaad gesproken.
209 Gal 3:18 | beloftenis; maar God heeft ze Abraham door de beloftenis genadiglijk
210 Gal 4:22 | Want er is geschreven, dat Abraham twee zonen had, een uit
211 Heb 6:13 | 13 Want als God aan Abraham de belofte deed, dewijl
212 Heb 7:1 | Allerhoogsten Gods, die Abraham tegemoet ging, als hij wederkeerde
213 Heb 7:2 | 2 Aan welken ook Abraham van alles de tienden deelde;
214 Heb 7:4 | geweest zij, aan denwelken ook Abraham, de patriarch, tienden gegeven
215 Heb 7:5 | hoewel die uit de lenden van Abraham voortgekomen zijn. ~
216 Heb 7:6 | niet heeft, die heeft van Abraham tienden genomen, en hem,
217 Heb 7:9 | tienden neemt, heeft door Abraham tienden gegeven; ~
218 Heb 11:8 | 8 Door het geloof is Abraham, geroepen zijnde, gehoorzaam
219 Heb 11:17 | 17 Door het geloof heeft Abraham, als hij verzocht werd,
220 Jako 2:21| 21 Abraham, onze vader, is hij niet
221 Jako 2:23| geworden, die daar zegt: En Abraham geloofde God, en het is
222 1Pet 3:6 | 6 Gelijk Sara aan Abraham gehoorzaam is geweest, hem
|