Book Chapter: Verse
1 Gen 11:3 | 3 En zij zeiden een ieder tot zijn naaste: Kom aan,
2 Gen 37:12 | ons onze dromen uit; een ieder legde hij ze uit, naar zijn
3 Gen 40:13 | scheurden zij hun klederen; en ieder man laadde zijn ezel op,
4 Gen 43:20 | Egyptenaars verkochten een ieder zijn akker, dewijl de honger
5 Exo 6:13 | Dit zijn de hoofden van ieder huis hunner vaderen: de
6 Exo 7:12 | 12 Want een ieder wierp zijn staf neder, en
7 Exo 11:2 | voor de oren des volks, dat ieder man van zijn naaste, en
8 Exo 16:16 | heeft: Verzamelt daarvan een ieder naar dat hij eten mag, een
9 Exo 16:16 | het getal van uw zielen; ieder zal nemen voor degenen,
10 Exo 16:29 | voor twee dagen brood; een ieder blijve in zijn plaats! dat
11 Exo 31:14 | gedood worden; want een ieder, die op denzelven enig werk
12 Exo 32:27 | de God van Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn
13 Exo 33:27 | de God van Israel: Een ieder doe zijn zwaard aan zijn
14 Exo 34:8 | stond al het volk op, en een ieder stelde zich in de deur zijner
15 Exo 34:10 | en zij bogen zich, een ieder in de deur zijner tent. ~
16 Exo 35:5 | hefoffer den HEERE; een ieder, wiens hart vrijwillig is,
17 Exo 35:21 | hart hem bewoog, en een ieder, wiens geest hem vrijwillig
18 Exo 36:4 | des heiligdoms maakten, ieder man van zijn werk, hetwelk
19 Exo 36:8 | 8 Alzo maakte een ieder wijze van hart, onder degenen,
20 Exo 38:26 | des heiligdoms, van een ieder, die overging tot de getelden,
21 Exo 39:14 | namen, met zegelgravering; ieder met zijn naam, naar de twaalf
22 Lev 7:19 | vlees, dat vlees zal een ieder, die rein is, mogen eten. ~
23 Lev 10:1 | Nadab en Abihu, namen een ieder zijn wierookvat, en deden
24 Lev 15:2 | Israels, en zegt tot hen: Een ieder man, als hij vloeiende zal
25 Lev 15:5 | 5 Een ieder ook, die zijn leger zal
26 Lev 15:11 | 11 Daartoe een ieder, wien hij, die den vloed
27 Lev 17:3 | 3 Een ieder van het huis Israels, die
28 Lev 17:8 | 8 Zeg dan tot hen: Een ieder van het huis Israels, en
29 Lev 17:10 | 10 En een ieder uit het huis Israels, en
30 Lev 17:13 | 13 Een ieder ook van de kinderen Israels
31 Lev 19:3 | 3 Want ieder zal zijn moeder en zijn
32 Lev 20:2 | kinderen Israels zeggen: Een ieder uit de kinderen Israels,
33 Lev 23:15 | gij spreken, zeggende: Een ieder, als hij zijn God gevloekt
34 Lev 24:10 | gij zult wederkeren een ieder tot zijn bezittingen, en
35 Lev 24:10 | en zult wederkeren een ieder tot zijn geslacht. ~
36 Lev 24:13 | Op dat jubeljaar zult gij ieder wederkeren tot zijn bezitting. ~
37 Num 2:2 | zullen zich legeren, een ieder onder zijn banier, naar
38 Num 4:19 | komen, en stellen hen een ieder over zijn dienst en aan
39 Num 4:49 | door de hand van Mozes, een ieder naar zijn dienst, en naar
40 Num 7:5 | den Levieten geven, een ieder naar zijn dienst. ~
41 Num 8:16 | de eerstgeborenen van een ieder uit de kinderen Israels,
42 Num 11:10 | door hun huisgezinnen, een ieder aan de deur zijner hut;
43 Num 13:2 | gijlieden een man zenden, zijnde ieder een overste onder hen. ~
44 Num 16:17 | 17 En neemt een ieder zijn wierookvat, en legt
45 Num 16:17 | aangezicht des HEEREN, een ieder zijn wierookvat, tweehonderd
46 Num 16:17 | ook gij, en Aaron, een ieder zijn wierookvat. ~
47 Num 16:18 | 18 Zo namen zij een ieder zijn wierookvat, en deden
48 Num 31:19 | het leger zeven dagen; een ieder, die een mens gedood, en
49 Num 31:19 | een mens gedood, en een ieder, die een verslagene zult
50 Num 31:50 | des HEEREN gebracht, een ieder wat hij gekregen heeft,
51 Num 31:71 | zullen gesteld hebben, een ieder van zijn erfenis. ~
52 Num 31:74 | 21 En een ieder van u, die toegerust is,
53 Num 31:82 | Jordaan zullen trekken, een ieder, die toegerust is ten oorlog,
54 Num 34:8 | heeft, weinige nemen; een ieder zal naar zijn erfenis, die
55 Num 35:7 | Israels zullen aanhangen, een ieder aan de erfenis van den stam
56 Num 35:8 | Israels erfelijk bezitten, een ieder de erfenis zijner vaderen. ~
57 Num 35:9 | Israels zullen aanhangen, een ieder aan zijn erfenis. ~
58 Deu 7:10 | 10 En Hij vergeldt een ieder van hen, die Hem haten,
59 Deu 12:8 | wij hier heden doen, een ieder al wat in zijn ogen recht
60 Deu 15:2 | zaak der vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste
61 Deu 16:17 | 17 Een ieder, naar de gave zijner hand,
62 Deu 19:3 | dit nu zal zijn, opdat ieder doodslager daarhenen vliede. ~
63 Deu 24:16 | worden voor de vaders; een ieder zal om zijn zonde gedood
64 Deu 33:3 | voeten gezet worden; een ieder zal ontvangen van Uw woorden. ~
65 Joz 4:5 | de Jordaan; en heft u een ieder een steen op zijn schouder,
66 Joz 6:20 | volk klom in de stad, een ieder tegenover zich, en zij namen
67 Joz 23:14 | tien vorsten met hem, van ieder vaderlijk huis een vorst,
68 Joz 23:14 | Israel; en zij waren een ieder een hoofd van het huis hunner
69 Joz 25:28 | Jozua het volk weg, een ieder naar zijn erfdeel. ~
70 Ric 2:6 | Israels heengegaan, een ieder tot zijn erfdeel, om het
71 Ric 6:7 | al dat volk weggaan, een ieder naar zijn plaats. ~
72 Ric 19:8 | Wij zullen niet gaan, een ieder naar zijn tent, noch wijken,
73 Ric 19:8 | zijn tent, noch wijken, een ieder naar zijn huis. ~
74 Ric 20:21 | wijngaarden, en schaakt u, een ieder zijn huisvrouw, uit de dochteren
75 Ric 20:22 | geen huisvrouw voor een ieder van hen in deze krijg genomen
76 1Sa 9:9 | 9 (Eertijds zeide een ieder aldus in Israel, als hij
77 1Sa 10:11 | zo zeide het volk, een ieder tot zijn metgezel: Wat is
78 1Sa 30:22 | 22 Toen antwoordde een ieder boos en Belials man onder
79 2Sa 17:9 | onder hen vallen, dat een ieder, die het zal horen, alsdan
80 1Kon 4:27| Die bestelmeesters nu, een ieder op zijn maand, verzorgden
81 1Kon 8:38| zal; als zij erkennen, een ieder de plage zijns harten, en
82 1Kon 8:38| plage zijns harten, en een ieder zijn handen in dit huis
83 1Kon 10:25| 25 En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren
84 1Kon 12:24| de kinderen Israels; een ieder kere weder tot zijn huis,
85 1Kon 20:20| 20 En een ieder sloeg zijn man, zodat de
86 1Kon 22:36| onderging, zeggende: Een ieder kere naar zijn stad, en
87 1Kon 22:36| kere naar zijn stad, en een ieder naar zijn land! ~
88 2Kon 9:21| de koning van Juda, een ieder op zijn wagen; en zij togen
89 2Kon 11:8 | koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in zijn
90 2Kon 11:9 | Jojada geboden had, en namen ieder zijn mannen, die op den
91 2Kon 11:11| En de trawanten stonden, ieder met zijn wapenen in zijn
92 2Kon 12:4 | getelden, het geld van een ieder der personen naar zijn schatting,
93 2Kon 12:5 | priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende; en zij
94 2Kon 13:4 | getelden, het geld van een ieder der personen naar zijn schatting,
95 2Kon 13:5 | priesters tot zich nemen, een ieder van zijn bekende; en zij
96 2Kon 15:6 | gedood worden; maar een ieder zal om zijn zonde gedood
97 2Kon 20:31| tot mij uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een
98 2Kon 20:31| van zijn wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom; en drinkt
99 2Kon 20:31| vijgeboom; en drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
100 2Kon 20:33| Hebben de goden der volken, ieder zijn land, enigszins gered
101 2Kon 23:12| en Juda brengen, dat een ieder, die het hoort, beide zijn
102 2Kon 25:35| van Farao te geven; een ieder naar zijn schatting eiste
103 2Kro 7:29| zal, als zij erkennen, een ieder zijn plage en zijn smarte,
104 2Kro 7:29| plage en zijn smarte, en een ieder zijn handen in dit huis
105 2Kro 8:21| zijn, daarover zal zich een ieder, die voorbijgaat, ontzetten,
106 2Kro 10:24| 24 En zij brachten een ieder zijn geschenk, zilveren
107 2Kro 11:16| aan den zoon van Isai; een ieder naar uw tenten, o Israel!
108 2Kro 12:4 | tegen uw broederen; een ieder kere weder tot zijn huis,
109 2Kro 23:20| koning rondom omsingelen, een ieder met zijn wapenen in zijn
110 2Kro 23:21| geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen, die op den
111 2Kro 23:23| stelde al het volk, en een ieder met zijn geweer in zijn
112 2Kro 25:4 | sterven om de vaders; maar een ieder zal om zijn zonde sterven. ~
113 2Kro 31:1 | kinderen Israels weder, een ieder tot zijn bezitting in hun
114 2Kro 31:2 | naar hun verdelingen, een ieder naar zijn dienst, de priesteren
115 Ezra 3:5 | geheiligd waren; ook van een ieder, die een vrijwillige offerande
116 Neh 4:17 | die oplaadden, waren een ieder met zijn ene hand doende
117 Est 49:2 | twintig landschappen, een ieder landschap naar zijn schrift,
118 Est 49:2 | landschap naar zijn schrift, een ieder volk naar zijn spraak; ook
119 Est 49:10 | 17 Ook in alle en een ieder landschap, en in alle en
120 Est 52:8 | derzelve, in alle en in ieder jaar; ~
121 Est 52:14 | tijd derzelve, in alle en ieder jaar; ~
122 Job 2:11 | gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats, Elifaz,
123 Job 2:12 | daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en strooiden
124 Job 27:23 | 23 Een ieder zal over hem met zijn handen
125 Job 36:40 | Dan zegelt Hij de hand van ieder mens toe, opdat Hij kenne
126 Psa 12:3 | 3Zij spreken valsheid, een ieder met zijn naaste, met vleiende
127 Psa 32:6 | 6 Hierom zal U ieder heilige aanbidden in vindenstijd;
128 Psa 40:6 | niets voor U; immers is een ieder mens, hoe vast hij staat,
129 Psa 40:12 | als een mot; immers is een ieder mens ijdelheid. Sela. ~
130 Psa 53:4 | 4Een ieder van hen is teruggekeerd,
131 Psa 64:9 | aanstoten tegen zichzelven; een ieder, die hen ziet, zal zich
132 Psa 74:5 | 5 Een ieder werd er bekend als een,
133 Spre 12:8 | 8 Een ieder zal geprezen worden, naardat
134 Spre 12:14| 14 Een ieder wordt van de vrucht des
135 Spre 13:2 | 2 Een ieder zal van de vrucht des monds
136 Spre 18:21| geweld der tong; en een ieder, die ze liefheeft, zal haar
137 Spre 19:6 | aangezicht des prinsen; en een ieder is een vriend desgenen,
138 Spre 20:3 | twist af te blijven; maar ieder dwaas zal er zich in mengen. ~
139 Spre 21:5 | overschot; maar van een ieder, die haastig is, alleen
140 Spre 24:29| ik hem doen; ik zal een ieder vergelden naar zijn werk. ~
141 Pred 3:11| 11 Hij heeft ieder ding schoon gemaakt op zijn
142 Pred 3:13| 13 Ja ook, dat ieder mens ete en drinke, en het
143 Pred 8:6 | 6 Want een ieder voornemen heeft tijd en
144 Pred 12:14| 14 Want God zal ieder werk in het gericht brengen,
145 Hoo 8:11 | wijngaard aan de hoeders, een ieder bracht voor deszelfs vrucht
146 Jes 1:23 | metgezellen der dieven, een ieder van hen heeft de geschenken
147 Jes 6:2 | vleugelen; met twee bedekte ieder zijn aangezicht, en met
148 Jes 7:22 | boter zal eten; ja, een ieder, die overgebleven zal zijn
149 Jes 8:21 | 21 En een ieder van hen zal daar doorgaan,
150 Jes 31:7 | zullen zij verwerpen, een ieder zijn zilveren afgoden en
151 Jes 36:16 | tot mij uit, en eet, een ieder van zijn wijnstok, en een
152 Jes 36:16 | van zijn wijnstok, en een ieder van zijn vijgeboom,
153 Jes 36:16 | vijgeboom, en drinkt een ieder het water zijns bornputs; ~
154 Jes 36:18 | de goden der volken, een ieder zijn land, gered uit de
155 Jes 43:7 | 7 Een ieder, die naar Mijn Naam genoemd
156 Jes 57:5 | eeuwigen naam zal Ik een ieder van hen geven, die
157 Jer 5:26 | goddelozen gevonden; een ieder van hen loert, gelijk zich
158 Jer 6:13 | grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid, en van
159 Jer 6:13 | priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid. ~
160 Jer 8:6 | Wat heb ik gedaan? Een ieder keert zich om in zijn
161 Jer 8:10 | grootste toe pleegt een ieder van hen gierigheid; van
162 Jer 8:10 | priester toe bedrijft een ieder van hen valsheid. ~
163 Jer 9:5 | handelen bedriegelijk, een ieder met zijn vriend, en spreken
164 Jer 9:8 | zij spreekt bedrog; een ieder spreekt met zijn naaste
165 Jer 10:14 | 14 Een ieder mens is onvernuftig geworden,
166 Jer 10:14 | geen wetenschap heeft, een ieder goudsmid is beschaamd van
167 Jer 15:10 | gegeven, nog vloekt mij een ieder van hen. ~
168 Jer 19:3 | plaats, van hetwelk een ieder, die het hoort, zijn oren
169 Jer 20:7 | dag tot een belachen, een ieder van hen bespot mij. ~
170 Jer 22:8 | gaan, en zullen zeggen, een ieder tot zijn naaste: Waarom
171 Jer 23:27 | hun dromen, die zij, een ieder zijn naaste, vertellen;
172 Jer 23:30 | Mijn woorden stelen, een ieder van zijn naaste;
173 Jer 31:30 | ongerechtigheid sterven; een ieder mens, die de onrijpe druiven
174 Jer 51:17 | 17 Een ieder mens is onvernuftig geworden,
175 Jer 51:17 | geen wetenschap heeft; een ieder goudsmid is beschaamd van
176 Klaa 1:83| dan een levend mens? Een ieder klage vanwege zijn zonden. ~
177 Eze 1:23 | rechtop, de een aan den ander; ieder had er twee, die herwaarts
178 Eze 1:23 | hun lichamen bedekten, en ieder had er twee, die ze derwaarts
179 Eze 7:16 | der dalen, kermende, een ieder om zijn ongerechtigheid. ~
180 Eze 8:11 | hun aangezichten; en een ieder had zijn rookvat in
181 Eze 8:12 | doen in de duisternis, een ieder in zijn gebeelde binnenkameren?
182 Eze 10:22 | en zij zelven; zij gingen ieder recht uit voor zijn
183 Eze 12:23 | gekomen, en het woord van ieder gezicht. ~
184 Eze 14:4 | zegt de Heere HEERE: Een ieder man uit het huis Israels,
185 Eze 14:7 | 7 Want ieder man uit het huis Israels,
186 Eze 16:15 | hoererijen uitgestort aan een ieder, die voorbijging; voor hem
187 Eze 16:25 | benen geschreden voor een ieder, die voorbijging, en
188 Eze 16:44 | 44 Zie, een ieder, die spreekwoorden gebruikt,
189 Eze 18:30 | richten, o huis Israels! een ieder naar zijn wegen, spreekt
190 Eze 20:7 | En Ik zeide tot hen: Een ieder werpe de verfoeiselen zijner
191 Eze 20:39 | HEERE: Gaat henen, dient een ieder zijn drekgoden, ook hierna,
192 Eze 22:6 | Israels zijn in u geweest, een ieder naar zijn kracht, om bloed
193 Eze 32:10 | elk ogenblik sidderen, een ieder voor zijn ziel, ten dage
194 Eze 33:20 | zal ulieden richten, een ieder naar zijn wegen, o huis
195 Eze 33:26 | gruwel, en verontreinigt, een ieder de huisvrouw zijns naasten;
196 Eze 36:34 | was, voor de ogen van een ieder, die er doorging. ~
197 Eze 38:21 | HEERE; het zwaard van een ieder zal tegen zijn broeder zijn. ~
198 Hos 4:8 | volks, en verlangen, een ieder met zijn ziel, naar hun
199 Amos 4:3 | de bressen uitgaan, een ieder voor zich henen; en gij
200 Oba 1:9 | versaagd zijn; opdat een ieder uit Ezau's gebergte door
201 Jona 1:7 | Voorts zeiden zij, een ieder tot zijn metgezel: Komt,
202 Mic 4:4 | Maar zij zullen zitten, een ieder onder zijn wijnstok, en
203 Zep 2:15 | van het gedierte! Een ieder, die daardoor trekt, zal
204 Zac 8:4 | straten van Jeruzalem; een ieder zal zijn stok in zijn hand
205 Zac 10:1 | regen genoeg geven voor ieder kruid op het veld. ~
206 Zac 11:5 | voor geen schuld; en een ieder dergenen, die ze verkopen,
207 Zac 14:13 | zal wezen, zodat zij een ieder zijns naasten hand zullen
208 Mal 3:16 | die den HEERE vrezen, een ieder tot zijn naaste: De HEERE
209 Matt 7:17| 17 Alzo een ieder goede boom brengt voort
210 Matt 7:19| 19 Een ieder boom, die geen goede vrucht
211 Matt 12:25| gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf
212 Matt 20:9 | gehuurd waren, ontvingen zij ieder een penning. ~
213 Mark 9:49| 49 Want een ieder zal met vuur gezouten worden,
214 Luk 6:44 | 44 Want ieder boom wordt uit zijn eigen
215 Luk 11:17 | gedachten, zeide tot hen: Een ieder koninkrijk, dat tegen zichzelf
216 Luk 18:14 | meer dan die; want een ieder, die zichzelven verhoogt,
217 Joha 4:13| en zeide tot haar: Een ieder, die van dit water drinkt,
218 1Kor 4:1 | 1 Alzo houde ons een ieder mens, als dienaars van Christus,
219 Heb 3:4 | 4 Want een ieder huis wordt van iemand gebouwd;
|