Book Chapter: Verse
1 Exo 17:9 | 9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek
2 Exo 17:10 | 10 Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd
3 Exo 17:13 | 13 Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte,
4 Exo 17:14 | en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van
5 Exo 24:13 | maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes
6 Exo 32:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem hoorde, als
7 Exo 33:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem hoorde, als
8 Exo 34:11 | leger; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling,
9 Num 11:28 | 28 En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar
10 Num 13:16 | Hosea, den zoon van Nun, Jozua. ~
11 Num 14:6 | 6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb,
12 Num 14:30 | de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~
13 Num 14:38 | 38 Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb,
14 Num 26:65 | de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~ ~ ~ ~
15 Num 27:18 | HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man,
16 Num 27:22 | geboden had; want hij nam Jozua, en stelde hem voor het
17 Num 31:65 | Jefunne, den Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij
18 Num 31:81 | den priester Eleazar, en Jozua, den zoon van Nun, en den
19 Num 33:17 | Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun. ~
20 Deu 1:38 | 38 Jozua, de zoon van Nun, die voor
21 Deu 3:21 | 21 Ook gebood ik Jozua ter zelfder tijd, zeggende:
22 Deu 3:28 | 28 Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig
23 Deu 31:3 | gij hen erfelijk bezit. Jozua zal voor uw aangezicht overgaan,
24 Deu 31:7 | 7 En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem voor de
25 Deu 31:14 | genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de
26 Deu 31:14 | geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in
27 Deu 31:23 | 23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide:
28 Deu 34:9 | 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was
29 Joz | Jozua~ ~
30 Joz 1:1 | HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar
31 Joz 1:10 | 10 Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks,
32 Joz 1:12 | 12 En Jozua sprak tot de Rubenieten
33 Joz 1:16 | 16 Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons
34 Joz 2:1 | 1 Jozua nu, de zoon van Nun, had
35 Joz 2:23 | voeren over, en kwamen tot Jozua, den zoon van Nun; en zij
36 Joz 2:24 | 24 En zij zeiden tot Jozua: Zekerlijk, de HEERE heeft
37 Joz 3:1 | 1 Jozua dan maakte zich des morgens
38 Joz 3:5 | 5 Jozua zeide ook tot het volk:
39 Joz 3:6 | 6 Desgelijks sprak Jozua tot de priesters, zeggende:
40 Joz 3:7 | 7 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Dezen dag zal Ik
41 Joz 3:9 | 9 Toen zeide Jozua tot de kinderen Israels:
42 Joz 3:10 | 10 Verder zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden
43 Joz 4:1 | trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende: ~
44 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf mannen,
45 Joz 4:5 | 5 En Jozua zeide tot hen: Gaat over
46 Joz 4:8 | nu deden alzo, gelijk als Jozua geboden had; en zij namen
47 Joz 4:8 | gelijk als de HEERE tot Jozua gesproken had, naar het
48 Joz 4:9 | 9 Jozua richtte ook twaalf stenen
49 Joz 4:10 | volbracht was, hetwelk de HEERE Jozua geboden had het volk aan
50 Joz 4:10 | zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden had. En het volk
51 Joz 4:14 | dienzelven dage maakte de HEERE Jozua groot voor de ogen van het
52 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende: ~
53 Joz 4:17 | 17 Toen gebood Jozua den priesteren, zeggende:
54 Joz 4:20 | 20 En Jozua richtte die twaalf stenen
55 Joz 5:2 | tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en
56 Joz 5:3 | 3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed
57 Joz 5:4 | was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed: al het volk, dat
58 Joz 5:7 | plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid
59 Joz 5:9 | Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad
60 Joz 5:13 | Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij
61 Joz 5:13 | zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot
62 Joz 5:14 | ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde
63 Joz 5:15 | het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van
64 Joz 5:15 | gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo. ~ ~
65 Joz 6:2 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met
66 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters,
67 Joz 6:8 | En het geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had,
68 Joz 6:10 | 10 Jozua nu had het volk geboden,
69 Joz 6:12 | 12 Daarna stond Jozua des morgens vroeg op, en
70 Joz 6:16 | de bazuinen bliezen, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht,
71 Joz 6:22 | 22 Jozua nu zeide tot de twee mannen,
72 Joz 6:25 | 25 Dus liet Jozua de hoer Rachab leven, en
73 Joz 6:25 | boden verborgen had, die Jozua gezonden had, om Jericho
74 Joz 6:26 | zelver tijd bezwoer hen Jozua, zeggende: Vervloekt zij
75 Joz 6:27 | 27 Alzo was de HEERE met Jozua; en zijn gerucht liep door
76 Joz 7:2 | 2 Als Jozua mannen zond van Jericho
77 Joz 7:3 | Daarna keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat
78 Joz 7:6 | 6 Toen verscheurde Jozua zijn klederen, en viel op
79 Joz 7:7 | 7 En Jozua zeide: Ach, Heere HEERE!
80 Joz 7:10 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Sta op; waarom ligt gij
81 Joz 7:16 | 16 Toen maakte zich Jozua des morgens vroeg op, en
82 Joz 7:19 | 19 Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef
83 Joz 7:20 | 20 Achan nu antwoordde Jozua, en zeide: Voorwaar, ik
84 Joz 7:22 | 22 Toen zond Jozua boden henen, die tot de
85 Joz 7:23 | en zij brachten ze tot Jozua en tot al de kinderen Israels;
86 Joz 7:24 | 24 Toen nam Jozua, en gans Israel met hem,
87 Joz 7:25 | 25 En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons
88 Joz 8:1 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Vrees niet, en ontzet u
89 Joz 8:3 | 3 Toen maakte zich Jozua op, en al het krijgsvolk,
90 Joz 8:3 | op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig duizend mannen,
91 Joz 8:9 | 9 Alzo zond Jozua hen heen, en zij gingen
92 Joz 8:9 | het westen van Ai; maar Jozua overnachtte dien nacht in
93 Joz 8:10 | 10 En Jozua maakte zich des morgens
94 Joz 8:13 | het westen der stad. En Jozua ging in denzelven nacht
95 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel, werd
96 Joz 8:16 | te jagen; en zij joegen Jozua na, en werden van de stad
97 Joz 8:18 | Toen sprak de HEERE tot Jozua: Strek de spies uit, die
98 Joz 8:18 | hand geven. Toen strekte Jozua de spies, die in zijn hand
99 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel, ziende,
100 Joz 8:23 | en zij brachten hem tot Jozua. ~
101 Joz 8:26 | 26 Jozua trok ook zijn hand niet
102 Joz 8:27 | woord des HEEREN, dat Hij Jozua geboden had. ~
103 Joz 8:28 | 28 Jozua nu verbrandde Ai, en hij
104 Joz 8:29 | ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam
105 Joz 8:30 | 30 Toen bouwde Jozua een altaar den HEERE, den
106 Joz 8:35 | hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet overluid las voor de
107 Joz 9:2 | zij zich samen, om tegen Jozua en tegen Israel te krijgen,
108 Joz 9:3 | inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan
109 Joz 9:6 | 6 En zij gingen tot Jozua in het leger te Gilgal,
110 Joz 9:8 | 8 Zij dan zeiden tot Jozua: Wij zijn uw knechten. Toen
111 Joz 9:8 | uw knechten. Toen zeide Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden,
112 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met hen, en
113 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen,
114 Joz 9:24 | 24 Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Dewijl het aan
115 Joz 9:27 | 27 Alzo gaf Jozua hen over ten zelven dage
116 Joz 10:1 | Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen
117 Joz 10:4 | vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels. ~
118 Joz 10:6 | nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger van Gilgal,
119 Joz 10:7 | 7 Toen toog Jozua op van Gilgal, hij en al
120 Joz 10:8 | 8 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Vrees u niet voor
121 Joz 10:9 | 9 Alzo kwam Jozua snellijk tot hen; den gansen
122 Joz 10:12 | 12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage
123 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met
124 Joz 10:17 | 17 En aan Jozua werd geboodschapt, mits
125 Joz 10:18 | 18 Zo zeide Jozua: Wentelt grote stenen voor
126 Joz 10:20 | En het geschiedde, toen Jozua en de kinderen Israels geeindigd
127 Joz 10:21 | Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger, bij Makkeda,
128 Joz 10:22 | 22 Daarna zeide Jozua: Opent den mond der spelonk,
129 Joz 10:24 | koningen uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen
130 Joz 10:24 | hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen van Israel,
131 Joz 10:25 | 25 Toen zeide Jozua tot hen: Vreest niet en
132 Joz 10:26 | 26 En Jozua sloeg hen daarna, en doodde
133 Joz 10:27 | de zon onderging, beval Jozua, dat men hen van de houten
134 Joz 10:28 | Op denzelven dag nam ook Jozua Makkeda in, en sloeg haar
135 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en gans Israel met
136 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en gans Israel met
137 Joz 10:33 | om Lachis te helpen; maar Jozua sloeg hem en zijn volk,
138 Joz 10:34 | 34 En Jozua trok voort van Lachis naar
139 Joz 10:36 | 36 Daarna toog Jozua op, en gans Israel met hem;
140 Joz 10:38 | 38 Toen keerde Jozua, en gans Israel met hem,
141 Joz 10:40 | 40 Alzo sloeg Jozua het ganse land, het gebergte,
142 Joz 10:41 | 41 En Jozua sloeg hen van Kades-Barnea
143 Joz 10:42 | 42 En Jozua nam al deze koningen en
144 Joz 10:43 | 43 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met
145 Joz 11:6 | 6 En de HEERE zeide tot Jozua: Vrees niet voor hun aangezichten;
146 Joz 11:7 | 7 En Jozua, en al het krijgsvolk met
147 Joz 11:9 | 9 Jozua nu deed hun, gelijk hem
148 Joz 11:10 | 10 En Jozua keerde weder ter zelver
149 Joz 11:12 | 12 En Jozua nam al de steden dezer koningen
150 Joz 11:13 | Hazor alleen; dat verbrandde Jozua. ~
151 Joz 11:15 | had, alzo gebood Mozes aan Jozua; en alzo deed Jozua; hij
152 Joz 11:15 | aan Jozua; en alzo deed Jozua; hij deed er niet een woord
153 Joz 11:16 | 16 Alzo nam Jozua al dat land in, het gebergte,
154 Joz 11:18 | 18 Vele dagen voerde Jozua krijg tegen al deze koningen. ~
155 Joz 11:21 | 21 Te dier tijde nu kwam Jozua, en roeide de Enakieten
156 Joz 11:21 | ganse gebergte van Israel; Jozua verbande hen met hun steden. ~
157 Joz 11:23 | 23 Alzo nam Jozua al dat land in, naar alles,
158 Joz 11:23 | Mozes gesproken had; en Jozua gaf het Israel ten erve,
159 Joz 12:7 | koningen des lands, die Jozua sloeg, en de kinderen Israels,
160 Joz 12:7 | die naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels
161 Joz 13:1 | 1 Jozua nu was oud, wel bedaagd;
162 Joz 14:1 | de priester Eleazar, en Jozua, de zoon van Nun, en de
163 Joz 14:6 | de kinderen van Juda tot Jozua, te Gilgal, en Kaleb, de
164 Joz 14:13 | 13 Toen zegende hem Jozua, en hij gaf Kaleb, den zoon
165 Joz 15:13 | den mond des HEEREN tot Jozua, de stad van Arba, vader
166 Joz 17:4 | voor het aangezicht van Jozua, den zoon van Nun, en voor
167 Joz 17:14 | de kinderen van Jozef tot Jozua, zeggende: Waarom hebt gij
168 Joz 17:15 | 15 Jozua nu zeide tot henlieden:
169 Joz 17:17 | 17 Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef,
170 Joz 18:3 | 3 En Jozua zeide tot de kinderen Israels:
171 Joz 18:8 | mannen op, en gingen heen. En Jozua gebood hun, die heengingen
172 Joz 18:9 | boek; en kwamen weder tot Jozua in het leger te Silo. ~
173 Joz 18:10 | 10 Toen wierp Jozua het lot voor hen te Silo,
174 Joz 18:10 | aangezicht des HEEREN. En Jozua deelde aldaar den kinderen
175 Joz 19:49 | de kinderen Israels aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel
176 Joz 19:51 | Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de
177 Joz 20:1 | 1Verder sprak de HEERE tot Jozua, zeggende: ~
178 Joz 21:1 | Eleazar, den priester, en tot Jozua, den zoon van Nun, en tot
179 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten,
180 Joz 23:6 | 6 Alzo zegende hen Jozua, en hij liet hen gaan; en
181 Joz 23:7 | helft van denzelven gaf Jozua een erfdeel bij hun broederen,
182 Joz 23:7 | westwaarts. Verder ook als Jozua hen liet trekken naar hun
183 Joz 24:1 | vijanden rondom heen, en Jozua oud geworden en wel bedaagd
184 Joz 24:2 | 2 Zo riep Jozua gans Israel, hun oudsten,
185 Joz 25:1 | 1 Daarna verzamelde Jozua al de stammen van Israel
186 Joz 25:2 | 2 Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo
187 Joz 25:19 | 19 Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den
188 Joz 25:21 | Toen zeide het volk tot Jozua: Neen, maar wij zullen den
189 Joz 25:22 | 22 Jozua nu zeide tot het volk: Gij
190 Joz 25:24 | 24 En het volk zeide tot Jozua: Wij zullen den HEERE, onzen
191 Joz 25:25 | 25 Alzo maakt Jozua op dienzelven dag een verbond
192 Joz 25:26 | 26 En Jozua schreef deze woorden in
193 Joz 25:27 | 27 En Jozua zeide tot het ganse volk:
194 Joz 25:28 | 28 Toen zond Jozua het volk weg, een ieder
195 Joz 25:29 | geschiedde na deze dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht
196 Joz 25:31 | den HEERE al de dagen van Jozua, en al de dagen van de oudsten,
197 Joz 25:31 | de oudsten, die lang na Jozua leefden, en die al het werk
198 Ric 1:1 | geschiedde na den dood van Jozua, dat de kinderen Israels
199 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten gaan,
200 Ric 2:7 | den HEERE, al de dagen van Jozua, en al de dagen der oudsten,
201 Ric 2:7 | die lang geleefd hadden na Jozua; die gezien hadden al dat
202 Ric 2:8 | 8 Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht
203 Ric 2:21 | verdrijven, van de heidenen, die Jozua heeft achtergelaten, als
204 Ric 2:23 | die Hij in de hand van Jozua niet had overgegeven. ~ ~ ~
205 1Sa 6:14 | wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet, en bleef
206 1Sa 6:18 | dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet. ~
207 1Kon 16:34| Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken
208 2Kon 25:8 | de hoogten der poort van Jozua, den overste der stad, was,
209 1Kro 7:27| zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~
210 Heb 4:8 | 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht
|