Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
jozadak 8
jozef 227
jozefs 17
jozua 210
jubal 1
jubeljaar 21
juchal 2
Frequency    [«  »]
212 zaak
211 daartoe
211 daarvan
210 jozua
208 37
208 dienen
208 schapen

Bijbel

IntraText - Concordances

jozua

    Book Chapter: Verse
1 Exo 17:9 | 9 Mozes dan zeide tot Jozua: Kies ons mannen, en trek 2 Exo 17:10 | 10 Jozua nu deed, als Mozes hem gezegd 3 Exo 17:13 | 13 Alzo dat Jozua Amalek en zijn volk krenkte, 4 Exo 17:14 | en leg het in de oren van Jozua, dat Ik de gedachtenis van 5 Exo 24:13 | maakte zich Mozes op, met Jozua, zijn dienaar; en Mozes 6 Exo 32:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem hoorde, als 7 Exo 33:17 | 17 Toen nu Jozua des volks stem hoorde, als 8 Exo 34:11 | leger; doch zijn dienaar Jozua, de zoon van Nun, de jongeling, 9 Num 11:28 | 28 En Jozua, de zoon van Nun, de dienaar 10 Num 13:16 | Hosea, den zoon van Nun, Jozua. ~ 11 Num 14:6 | 6 En Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, 12 Num 14:30 | de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~ 13 Num 14:38 | 38 Maar Jozua, de zoon van Nun, en Kaleb, 14 Num 26:65 | de zoon van Jefunne, en Jozua, de zoon van Nun. ~  ~  ~  ~ 15 Num 27:18 | HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun, een man, 16 Num 27:22 | geboden had; want hij nam Jozua, en stelde hem voor het 17 Num 31:65 | Jefunne, den Keniziet, en Jozua, de zoon van Nun; want zij 18 Num 31:81 | den priester Eleazar, en Jozua, den zoon van Nun, en den 19 Num 33:17 | Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun. ~ 20 Deu 1:38 | 38 Jozua, de zoon van Nun, die voor 21 Deu 3:21 | 21 Ook gebood ik Jozua ter zelfder tijd, zeggende: 22 Deu 3:28 | 28 Gebied dan Jozua, en versterk hem, en bekrachtig 23 Deu 31:3 | gij hen erfelijk bezit. Jozua zal voor uw aangezicht overgaan, 24 Deu 31:7 | 7 En Mozes riep Jozua, en zeide tot hem voor de 25 Deu 31:14 | genaderd, om te sterven; roep Jozua, en stelt ulieden in de 26 Deu 31:14 | geve. Zo ging Mozes, en Jozua, en zij stelden zich in 27 Deu 31:23 | 23 En Hij gebood Jozua, den zoon van Nun, en zeide: 28 Deu 34:9 | 9 Jozua nu, de zoon van Nun, was 29 Joz | Jozua~ ~ 30 Joz 1:1 | HEEREN, dat de HEERE tot Jozua, den zoon van Nun, den dienaar 31 Joz 1:10 | 10 Toen gebood Jozua den ambtlieden des volks, 32 Joz 1:12 | 12 En Jozua sprak tot de Rubenieten 33 Joz 1:16 | 16 Toen antwoordden zij Jozua, zeggende: Al wat gij ons 34 Joz 2:1 | 1 Jozua nu, de zoon van Nun, had 35 Joz 2:23 | voeren over, en kwamen tot Jozua, den zoon van Nun; en zij 36 Joz 2:24 | 24 En zij zeiden tot Jozua: Zekerlijk, de HEERE heeft 37 Joz 3:1 | 1 Jozua dan maakte zich des morgens 38 Joz 3:5 | 5 Jozua zeide ook tot het volk: 39 Joz 3:6 | 6 Desgelijks sprak Jozua tot de priesters, zeggende: 40 Joz 3:7 | 7 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Dezen dag zal Ik 41 Joz 3:9 | 9 Toen zeide Jozua tot de kinderen Israels: 42 Joz 3:10 | 10 Verder zeide Jozua: Hieraan zult gijlieden 43 Joz 4:1 | trekken, dat de HEERE tot Jozua sprak, zeggende: ~ 44 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf mannen, 45 Joz 4:5 | 5 En Jozua zeide tot hen: Gaat over 46 Joz 4:8 | nu deden alzo, gelijk als Jozua geboden had; en zij namen 47 Joz 4:8 | gelijk als de HEERE tot Jozua gesproken had, naar het 48 Joz 4:9 | 9 Jozua richtte ook twaalf stenen 49 Joz 4:10 | volbracht was, hetwelk de HEERE Jozua geboden had het volk aan 50 Joz 4:10 | zeggen, naar al wat Mozes Jozua geboden had. En het volk 51 Joz 4:14 | dienzelven dage maakte de HEERE Jozua groot voor de ogen van het 52 Joz 4:15 | 15 De HEERE dan sprak tot Jozua, zeggende: ~ 53 Joz 4:17 | 17 Toen gebood Jozua den priesteren, zeggende: 54 Joz 4:20 | 20 En Jozua richtte die twaalf stenen 55 Joz 5:2 | tijd sprak de HEERE tot Jozua: Maak u stenen messen, en 56 Joz 5:3 | 3 Toen maakte zich Jozua stenen messen, en besneed 57 Joz 5:4 | was de oorzaak, waarom hen Jozua besneed: al het volk, dat 58 Joz 5:7 | plaats gesteld; die heeft Jozua besneden, omdat zij de voorhuid 59 Joz 5:9 | Verder sprak de HEERE tot Jozua: Heden heb Ik den smaad 60 Joz 5:13 | Voorts geschiedde het, als Jozua bij Jericho was, dat hij 61 Joz 5:13 | zwaard in Zijn hand had. En Jozua ging tot Hem, en zeide tot 62 Joz 5:14 | ben nu gekomen! Toen viel Jozua op zijn aangezicht ter aarde 63 Joz 5:15 | het heir des HEEREN tot Jozua: Trek uw schoenen af van 64 Joz 5:15 | gij staat, is heilig. En Jozua deed alzo. ~  ~ 65 Joz 6:2 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Zie, Ik heb Jericho met 66 Joz 6:6 | 6 Toen riep Jozua, de zoon van Nun, de priesters, 67 Joz 6:8 | En het geschiedde, gelijk Jozua tot het volk gesproken had, 68 Joz 6:10 | 10 Jozua nu had het volk geboden, 69 Joz 6:12 | 12 Daarna stond Jozua des morgens vroeg op, en 70 Joz 6:16 | de bazuinen bliezen, dat Jozua tot het volk sprak: Juicht, 71 Joz 6:22 | 22 Jozua nu zeide tot de twee mannen, 72 Joz 6:25 | 25 Dus liet Jozua de hoer Rachab leven, en 73 Joz 6:25 | boden verborgen had, die Jozua gezonden had, om Jericho 74 Joz 6:26 | zelver tijd bezwoer hen Jozua, zeggende: Vervloekt zij 75 Joz 6:27 | 27 Alzo was de HEERE met Jozua; en zijn gerucht liep door 76 Joz 7:2 | 2 Als Jozua mannen zond van Jericho 77 Joz 7:3 | Daarna keerden zij weder naar Jozua, en zeiden tot hem: Dat 78 Joz 7:6 | 6 Toen verscheurde Jozua zijn klederen, en viel op 79 Joz 7:7 | 7 En Jozua zeide: Ach, Heere HEERE! 80 Joz 7:10 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Sta op; waarom ligt gij 81 Joz 7:16 | 16 Toen maakte zich Jozua des morgens vroeg op, en 82 Joz 7:19 | 19 Toen zeide Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef 83 Joz 7:20 | 20 Achan nu antwoordde Jozua, en zeide: Voorwaar, ik 84 Joz 7:22 | 22 Toen zond Jozua boden henen, die tot de 85 Joz 7:23 | en zij brachten ze tot Jozua en tot al de kinderen Israels; 86 Joz 7:24 | 24 Toen nam Jozua, en gans Israel met hem, 87 Joz 7:25 | 25 En Jozua zeide: Hoe hebt gij ons 88 Joz 8:1 | Toen zeide de HEERE tot Jozua: Vrees niet, en ontzet u 89 Joz 8:3 | 3 Toen maakte zich Jozua op, en al het krijgsvolk, 90 Joz 8:3 | op te trekken naar Ai. En Jozua verkoos dertig duizend mannen, 91 Joz 8:9 | 9 Alzo zond Jozua hen heen, en zij gingen 92 Joz 8:9 | het westen van Ai; maar Jozua overnachtte dien nacht in 93 Joz 8:10 | 10 En Jozua maakte zich des morgens 94 Joz 8:13 | het westen der stad. En Jozua ging in denzelven nacht 95 Joz 8:15 | 15 Jozua dan, en gans Israel, werd 96 Joz 8:16 | te jagen; en zij joegen Jozua na, en werden van de stad 97 Joz 8:18 | Toen sprak de HEERE tot Jozua: Strek de spies uit, die 98 Joz 8:18 | hand geven. Toen strekte Jozua de spies, die in zijn hand 99 Joz 8:21 | 21 En Jozua en gans Israel, ziende, 100 Joz 8:23 | en zij brachten hem tot Jozua. ~ 101 Joz 8:26 | 26 Jozua trok ook zijn hand niet 102 Joz 8:27 | woord des HEEREN, dat Hij Jozua geboden had. ~ 103 Joz 8:28 | 28 Jozua nu verbrandde Ai, en hij 104 Joz 8:29 | ondergang der zon gebood Jozua, dat men zijn dood lichaam 105 Joz 8:30 | 30 Toen bouwde Jozua een altaar den HEERE, den 106 Joz 8:35 | hetgeen Mozes geboden had, dat Jozua niet overluid las voor de 107 Joz 9:2 | zij zich samen, om tegen Jozua en tegen Israel te krijgen, 108 Joz 9:3 | inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua met Jericho en met Ai gedaan 109 Joz 9:6 | 6 En zij gingen tot Jozua in het leger te Gilgal, 110 Joz 9:8 | 8 Zij dan zeiden tot Jozua: Wij zijn uw knechten. Toen 111 Joz 9:8 | uw knechten. Toen zeide Jozua tot hen: Wie zijt gijlieden, 112 Joz 9:15 | 15 En Jozua maakte vrede met hen, en 113 Joz 9:22 | 22 En Jozua riep hen, en sprak tot hen, 114 Joz 9:24 | 24 Zij dan antwoordden Jozua, en zeiden: Dewijl het aan 115 Joz 9:27 | 27 Alzo gaf Jozua hen over ten zelven dage 116 Joz 10:1 | Jeruzalem, gehoord had, dat Jozua Ai ingenomen, en haar verbannen 117 Joz 10:4 | vrede gemaakt heeft met Jozua en met de kinderen Israels. ~ 118 Joz 10:6 | nu van Gibeon zonden tot Jozua, in het leger van Gilgal, 119 Joz 10:7 | 7 Toen toog Jozua op van Gilgal, hij en al 120 Joz 10:8 | 8 Want de HEERE had tot Jozua gezegd: Vrees u niet voor 121 Joz 10:9 | 9 Alzo kwam Jozua snellijk tot hen; den gansen 122 Joz 10:12 | 12 Toen sprak Jozua tot den HEERE, ten dage 123 Joz 10:15 | 15 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met 124 Joz 10:17 | 17 En aan Jozua werd geboodschapt, mits 125 Joz 10:18 | 18 Zo zeide Jozua: Wentelt grote stenen voor 126 Joz 10:20 | En het geschiedde, toen Jozua en de kinderen Israels geeindigd 127 Joz 10:21 | Zo keerde al het volk tot Jozua in het leger, bij Makkeda, 128 Joz 10:22 | 22 Daarna zeide Jozua: Opent den mond der spelonk, 129 Joz 10:24 | koningen uitgebracht hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen 130 Joz 10:24 | hadden tot Jozua, zo riep Jozua al de mannen van Israel, 131 Joz 10:25 | 25 Toen zeide Jozua tot hen: Vreest niet en 132 Joz 10:26 | 26 En Jozua sloeg hen daarna, en doodde 133 Joz 10:27 | de zon onderging, beval Jozua, dat men hen van de houten 134 Joz 10:28 | Op denzelven dag nam ook Jozua Makkeda in, en sloeg haar 135 Joz 10:29 | 29 Toen toog Jozua door, en gans Israel met 136 Joz 10:31 | 31 Toen toog Jozua voort, en gans Israel met 137 Joz 10:33 | om Lachis te helpen; maar Jozua sloeg hem en zijn volk, 138 Joz 10:34 | 34 En Jozua trok voort van Lachis naar 139 Joz 10:36 | 36 Daarna toog Jozua op, en gans Israel met hem; 140 Joz 10:38 | 38 Toen keerde Jozua, en gans Israel met hem, 141 Joz 10:40 | 40 Alzo sloeg Jozua het ganse land, het gebergte, 142 Joz 10:41 | 41 En Jozua sloeg hen van Kades-Barnea 143 Joz 10:42 | 42 En Jozua nam al deze koningen en 144 Joz 10:43 | 43 Toen keerde Jozua weder, en gans Israel met 145 Joz 11:6 | 6 En de HEERE zeide tot Jozua: Vrees niet voor hun aangezichten; 146 Joz 11:7 | 7 En Jozua, en al het krijgsvolk met 147 Joz 11:9 | 9 Jozua nu deed hun, gelijk hem 148 Joz 11:10 | 10 En Jozua keerde weder ter zelver 149 Joz 11:12 | 12 En Jozua nam al de steden dezer koningen 150 Joz 11:13 | Hazor alleen; dat verbrandde Jozua. ~ 151 Joz 11:15 | had, alzo gebood Mozes aan Jozua; en alzo deed Jozua; hij 152 Joz 11:15 | aan Jozua; en alzo deed Jozua; hij deed er niet een woord 153 Joz 11:16 | 16 Alzo nam Jozua al dat land in, het gebergte, 154 Joz 11:18 | 18 Vele dagen voerde Jozua krijg tegen al deze koningen. ~ 155 Joz 11:21 | 21 Te dier tijde nu kwam Jozua, en roeide de Enakieten 156 Joz 11:21 | ganse gebergte van Israel; Jozua verbande hen met hun steden. ~ 157 Joz 11:23 | 23 Alzo nam Jozua al dat land in, naar alles, 158 Joz 11:23 | Mozes gesproken had; en Jozua gaf het Israel ten erve, 159 Joz 12:7 | koningen des lands, die Jozua sloeg, en de kinderen Israels, 160 Joz 12:7 | die naar Seir opgaat; en Jozua gaf het aan de stammen Israels 161 Joz 13:1 | 1 Jozua nu was oud, wel bedaagd; 162 Joz 14:1 | de priester Eleazar, en Jozua, de zoon van Nun, en de 163 Joz 14:6 | de kinderen van Juda tot Jozua, te Gilgal, en Kaleb, de 164 Joz 14:13 | 13 Toen zegende hem Jozua, en hij gaf Kaleb, den zoon 165 Joz 15:13 | den mond des HEEREN tot Jozua, de stad van Arba, vader 166 Joz 17:4 | voor het aangezicht van Jozua, den zoon van Nun, en voor 167 Joz 17:14 | de kinderen van Jozef tot Jozua, zeggende: Waarom hebt gij 168 Joz 17:15 | 15 Jozua nu zeide tot henlieden: 169 Joz 17:17 | 17 Verder sprak Jozua tot het huis van Jozef, 170 Joz 18:3 | 3 En Jozua zeide tot de kinderen Israels: 171 Joz 18:8 | mannen op, en gingen heen. En Jozua gebood hun, die heengingen 172 Joz 18:9 | boek; en kwamen weder tot Jozua in het leger te Silo. ~ 173 Joz 18:10 | 10 Toen wierp Jozua het lot voor hen te Silo, 174 Joz 18:10 | aangezicht des HEEREN. En Jozua deelde aldaar den kinderen 175 Joz 19:49 | de kinderen Israels aan Jozua, den zoon van Nun, een erfdeel 176 Joz 19:51 | Eleazar, de priester, en Jozua, de zoon van Nun, en de 177 Joz 20:1 | 1Verder sprak de HEERE tot Jozua, zeggende: ~ 178 Joz 21:1 | Eleazar, den priester, en tot Jozua, den zoon van Nun, en tot 179 Joz 23:1 | 1 Toen riep Jozua de Rubenieten, en de Gadieten, 180 Joz 23:6 | 6 Alzo zegende hen Jozua, en hij liet hen gaan; en 181 Joz 23:7 | helft van denzelven gaf Jozua een erfdeel bij hun broederen, 182 Joz 23:7 | westwaarts. Verder ook als Jozua hen liet trekken naar hun 183 Joz 24:1 | vijanden rondom heen, en Jozua oud geworden en wel bedaagd 184 Joz 24:2 | 2 Zo riep Jozua gans Israel, hun oudsten, 185 Joz 25:1 | 1 Daarna verzamelde Jozua al de stammen van Israel 186 Joz 25:2 | 2 Toen zeide Jozua tot het ganse volk: Alzo 187 Joz 25:19 | 19 Toen zeide Jozua tot het volk: Gij zult den 188 Joz 25:21 | Toen zeide het volk tot Jozua: Neen, maar wij zullen den 189 Joz 25:22 | 22 Jozua nu zeide tot het volk: Gij 190 Joz 25:24 | 24 En het volk zeide tot Jozua: Wij zullen den HEERE, onzen 191 Joz 25:25 | 25 Alzo maakt Jozua op dienzelven dag een verbond 192 Joz 25:26 | 26 En Jozua schreef deze woorden in 193 Joz 25:27 | 27 En Jozua zeide tot het ganse volk: 194 Joz 25:28 | 28 Toen zond Jozua het volk weg, een ieder 195 Joz 25:29 | geschiedde na deze dingen, dat Jozua, de zoon van Nun, de knecht 196 Joz 25:31 | den HEERE al de dagen van Jozua, en al de dagen van de oudsten, 197 Joz 25:31 | de oudsten, die lang na Jozua leefden, en die al het werk 198 Ric 1:1 | geschiedde na den dood van Jozua, dat de kinderen Israels 199 Ric 2:6 | 6 Als Jozua het volk had laten gaan, 200 Ric 2:7 | den HEERE, al de dagen van Jozua, en al de dagen der oudsten, 201 Ric 2:7 | die lang geleefd hadden na Jozua; die gezien hadden al dat 202 Ric 2:8 | 8 Maar als Jozua, de zoon van Nun, de knecht 203 Ric 2:21 | verdrijven, van de heidenen, die Jozua heeft achtergelaten, als 204 Ric 2:23 | die Hij in de hand van Jozua niet had overgegeven. ~  ~  ~  205 1Sa 6:14 | wagen kwam op den akker van Jozua, den Beth-semiet, en bleef 206 1Sa 6:18 | dag is op den akker van Jozua, den Beth-semiet. ~ 207 1Kon 16:34| Hij door den dienst van Jozua, den zoon van Nun, gesproken 208 2Kon 25:8 | de hoogten der poort van Jozua, den overste der stad, was, 209 1Kro 7:27| zoon was Non; zijn zoon Jozua. ~ 210 Heb 4:8 | 8 Want indien Jozua hen in de rust gebracht


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License