Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
34 280
35 254
36 227
37 208
38 191
39 171
3als 1
Frequency    [«  »]
211 daartoe
211 daarvan
210 jozua
208 37
208 dienen
208 schapen
207 zonder

Bijbel

IntraText - Concordances

37

    Book Chapter: Verse
1 Gen 18:37 | 37 En de eerstgeborene baarde 2 Gen 23:37 | 37 En mijn heer heeft mij doen 3 Gen 25:37 | 37 Toen antwoordde Izak, en 4 Gen 27:72 | 37 Toen nam zich Jakob roeden 5 Gen 28:37 | 37 Als gij al mijn huisraad 6 Gen 33:37 | 37 En Samla stierf, en Saul 7 Gen 34 | 37 ~ 8 Gen 37:37 | 37 En dit woord was goed in 9 Gen 38:37 | 37 Toen sprak Ruben tot zijn 10 Exo 12:37 | 37 Alzo reisden de kinderen 11 Exo 25:37 | 37 Gij zult hem ook zeven lampen 12 Exo 26:37 | 37 En gij zult tot dit deksel 13 Exo 28:37 | 37 En gij zult dezelve aanhechten 14 Exo 29:37 | 37 Zeven dagen zult gij verzoening 15 Exo 30:37 | 37 Doch naar het maaksel dezes 16 Exo 36:37 | 37 Hij maakte ook aan de deur 17 Exo 37 | 37 ~ 18 Exo 39:37 | 37 De louteren kandelaar met 19 Exo 40:37 | 37 Maar als de wolk niet opgeheven 20 Lev 7:37 | 37 Dit is de wet des brandoffers, 21 Lev 11:37 | 37 En wanneer van hun dood 22 Lev 13:37 | 37 Maar indien die schurftheid, 23 Lev 14:37 | 37 Als hij die plaag bezien 24 Lev 19:37 | 37 Daarom zult gij al Mijn 25 Lev 22:68 | 37 Dit zijn de gezette hoogtijden 26 Lev 24:37 | 37 Uw geld zult gij hem niet 27 Lev 25:37 | 37 En zij zullen de een op 28 Num 1:37 | 37 Waren hun getelden van den 29 Num 3:37 | 37 En de pilaren des voorhofs 30 Num 4:37 | 37 Dit zijn de getelden van 31 Num 7:37 | 37 Zijn offerande was: een 32 Num 14:37 | 37 Diezelfde mannen, die een 33 Num 15:37 | 37 En de HEERE sprak tot Mozes, 34 Num 16:37 | 37 Zeg tot Eleazar, den zoon 35 Num 22:37 | 37 En Balak zeide tot Bileam: 36 Num 26:37 | 37 Dat zijn de geslachten der 37 Num 29:37 | 37 Hun spijsoffer, en hun drankofferen 38 Num 31:37 | 37 En de schatting voor den 39 Num 31:90 | 37 En de kinderen van Ruben 40 Num 32:37 | 37 En zij verreisden van Kades, 41 Deu 1:37 | 37 Ook vertoornde zich de HEERE 42 Deu 2:37 | 37 Behalve tot het land van 43 Deu 4:37 | 37 En omdat Hij uw vaderen 44 Deu 28:37 | 37 En gij zult zijn tot een 45 Deu 32:37 | 37 Dan zal Hij zeggen: Waar 46 Joz 10:37 | 37 En zij namen haar in, en 47 Joz 15:37 | 37 Zenan, en Hadasa, en Migdal-gad, ~ 48 Joz 19:37 | 37 En Kedes, en Edrei, en En-Hazor, ~ 49 Joz 22:10 | 37 Kedemoth en haar voorsteden, 50 Ric 5:37 | 37 Zie, ik zal een wollen vlies 51 Ric 8:37 | 37 Maar Gaal voer wijders voort 52 Ric 10:37 | 37 Voorts zeide zij tot haar 53 Ric 19:37 | 37 En de achterlage haastte, 54 1Sa 14:37 | 37 Toen vraagde Saul God: Zal 55 1Sa 17:37 | 37 Verder zeide David: De HEERE, 56 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de 57 1Sa 25:37 | 37 Het geschiedde nu in den 58 2Sa 3:37 | 37 En al het volk en gans Israel 59 2Sa 13:37 | 37 (Absalom dan vluchtte, en 60 2Sa 15:37 | 37 Alzo kwam Husai, Davids 61 2Sa 19:37 | 37 Laat toch uw knecht wederkeren, 62 2Sa 22:37 | 37 Gij hebt mijn voetstap ruim 63 2Sa 23:37 | 37 Zelek, de Ammoniet; Naharai, 64 1Kon 1:37| 37 Gelijk als de HEERE met 65 1Kon 2:37| 37 Want het zal geschieden 66 1Kon 6:37| 37 In het vierde jaar werd 67 1Kon 7:37| 37 Dezen gelijk maakte hij 68 1Kon 8:37| 37 Als er honger in het land 69 1Kon 11:37| 37 Zo zal Ik u nemen, en gij 70 1Kon 18:37| 37 Antwoord mij, HEERE, antwoord 71 1Kon 20:37| 37 Daarna vond hij een anderen 72 1Kon 22:37| 37 Alzo stierf de koning, en 73 2Kon 4:37| 37 Zo kwam zij, en viel voor 74 2Kon 9:37| 37 En het dode lichaam van 75 2Kon 16:37| 37 In die dagen begon de HEERE 76 2Kon 19:37| 37 En de inzettingen, en de 77 2Kon 20:37| 37 Toen kwam Eljakim, de zoon 78 2Kon 21:37| 37 Het geschiedde nu, als hij 79 2Kon 25:37| 37 En hij deed dat kwaad was 80 1Kro 1:37| 37 De kinderen van Rehuel waren 81 1Kro 2:37| 37 En Zabad gewon Eflal, en 82 1Kro 4:37| 37 En Ziza, de zoon van Sifei, 83 1Kro 6:37| 37 Den zoon van Tahath, den 84 1Kro 7:37| 37 Bezer, en Hod, en Samma, 85 1Kro 8:37| 37 En Moza gewon Bina; zijn 86 1Kro 9:37| 37 En Gedor, en Ahio, en Zacharja, 87 1Kro 11:37| 37 Hezro, de Karmeliet; Naari, 88 1Kro 12:37| 37 En van gene zijde van de 89 1Kro 16:37| 37 Alzo liet hij daar, voor 90 2Kro 7:37| 37 En zij in het land, waar 91 2Kro 21:37| 37 Maar Eliezer, de zoon van 92 Ezra 2:37| 37 De kinderen van Immer, duizend 93 Ezra 10:37| 37 Mattanja, Mathnai, en Jaasai, ~ 94 Neh 7:37 | 37 De kinderen van Lod, Hadid 95 Neh 9:37 | 37 En het vermenigvuldigt zijn 96 Neh 10:37 | 37 En dat wij de eerstelingen 97 Neh 12:37 | 37 Voorts naar de Fonteinpoort, 98 Job 31:37 | 37 Het getal mijner treden 99 Job 34:37 | 37 Want tot zijn zonde zou 100 Job 36:33 | den opgaanden damp ~  ~Job 37 ~ 101 Job 37:37 | 37 Wie kan de wolken met wijsheid 102 Job 38:37 | 37 Zie, ik ben te gering; wat 103 Psa 18:37 | 37 Gij hebt mijn voetstap ruim 104 Psa 38 | 37 ~ 105 Psa 38:37 | 37 Schin. Let op den vrome, 106 Psa 69:37 | 37 En het zaad Zijner knechten 107 Psa 78:37 | 37 Want hun hart was niet recht 108 Psa 89:37 | 37 Zijn zaad zal in der eeuwigheid 109 Psa 105:37 | 37 En Hij voerde hen uit met 110 Psa 106:37 | 37 Daarenboven hebben zij hun 111 Psa 107:37 | 37 En bezaaien akkers, en planten 112 Psa 119:37 | 37  Wend mijn ogen af, dat 113 Jes 37 | 37 ~ 114 Jes 37:37 | 37      Zo vertrok Sanherib, 115 Jer 2:37 | 37      Gij zult ook van hier 116 Jer 23:37 | 37      Aldus zult gij zeggen 117 Jer 25:37 | 37      Want de landouwen des 118 Jer 31:37 | 37      Zo zegt de HEERE: Indien 119 Jer 32:37 | 37      Ziet, Ik zal hen vergaderen 120 Jer 37 | 37 ~ 121 Jer 48:37 | 37      Want alle hoofden zijn 122 Jer 49:37 | 37      En Ik zal Elam versaagd 123 Jer 50:37 | 37      Het zwaard zal zijn 124 Jer 51:37 | 37      En Babel zal worden 125 Klaa 1:81| 37      Mem. Wie zegt wat, 126 Eze 16:37 | 37      Daarom, zie, Ik zal 127 Eze 20:37 | 37      En Ik zal ulieden onder 128 Eze 23:37 | 37      Want zij hebben overspel 129 Eze 36:37 | 37      Alzo zegt de Heere 130 Eze 37 | l 37 ~ 131 Eze 40:37 | 37      En haar posten waren 132 Dan 2:37 | 37      Gij, o koning! zijt 133 Dan 4:37 | 37      Nu prijs ik, Nebukadnezar, 134 Dan 11:37 | 37      En op de goden zijner 135 Matt 5:37| 37 Maar laat zijn uw woord 136 Matt 9:37| 37 Toen zeide Hij tot Zijn 137 Matt 10:37| 37 Die vader of moeder liefheeft 138 Matt 12:37| 37 Want uit uw woorden zult 139 Matt 13:37| 37 En Hij, antwoordende, zeide 140 Matt 15:37| 37 En zij aten allen en werden 141 Matt 21:37| 37 En ten laatste zond hij 142 Matt 22:37| 37 En Jezus zeide tot hem: 143 Matt 23:37| 37 Jeruzalem, Jeruzalem! gij, 144 Matt 24:37| 37 En gelijk de dagen van Noach 145 Matt 25:37| 37 Dan zullen de rechtvaardigen 146 Matt 26:37| 37 En met Zich nemende Petrus, 147 Matt 27:37| 37 En zij stelden boven Zijn 148 Mark 1:37| 37 En zij Hem gevonden hebbende, 149 Mark 4:37| 37 En er werd een grote storm 150 Mark 5:37| 37 En Hij liet niemand toe 151 Mark 6:37| 37 Maar Hij, antwoordende, 152 Mark 7:37| 37 En zij ontzetten zich bovenmate 153 Mark 8:37| 37 Of wat zal een mens geven, 154 Mark 9:37| 37 Zo wie een van zodanige 155 Mark 10:37| 37 En zij zeiden tot Hem: Geef 156 Mark 12:37| 37 David dan zelf noemt Hem 157 Mark 13:37| 37 En hetgeen Ik u zeg, dat 158 Mark 14:37| 37 En Hij kwam, en vond hen 159 Mark 15:37| 37 En Jezus, een grote stem 160 Luk 1:37 | 37 Want geen ding zal bij God 161 Luk 2:37 | 37 En zij was een weduwe van 162 Luk 3:37 | 37 Den zoon van Mathusala, 163 Luk 4:37 | 37 En het gerucht van Hem ging 164 Luk 5:37 | 37 En niemand doet nieuwen 165 Luk 6:37 | 37 En oordeelt niet, en gij 166 Luk 7:37 | 37 En ziet, een vrouw in de 167 Luk 8:37 | 37 En de gehele menigte van 168 Luk 9:37 | 37 En het geschiedde des daags 169 Luk 10:37 | 37 En hij zeide: Die barmhartigheid 170 Luk 11:37 | 37 Als Hij nu dit sprak, bad 171 Luk 12:37 | 37 Zalig zijn die dienstknechten, 172 Luk 17:37 | 37 En zij antwoordden en zeiden 173 Luk 18:37 | 37 En zij boodschapten hem, 174 Luk 19:37 | 37 En als Hij nu genaakte aan 175 Luk 20:37 | 37 En dat de doden opgewekt 176 Luk 21:37 | 37 Des daags nu was Hij lerende 177 Luk 22:37 | 37 Want Ik zeg u, dat nog dit, 178 Luk 23:37 | 37 En zeiden: Indien gij de 179 Luk 24:37 | 37 En zij verschrikt en zeer 180 Joha 1:37| 37 En die twee discipelen hoorden 181 Joha 4:37| 37 Want hierin is die spreuk 182 Joha 5:37| 37 En de Vader, Die Mij gezonden 183 Joha 6:37| 37 Al wat Mij de Vader geeft, 184 Joha 7:37| 37 En op den laatsten dag, 185 Joha 8:37| 37 Ik weet, dat gij Abrahams 186 Joha 9:37| 37 En Jezus zeide tot Hem: 187 Joha 10:37| 37 Indien Ik niet doe de werken 188 Joha 11:37| 37 En sommigen uit hen zeiden: 189 Joha 12:37| 37 En hoewel Hij zovele tekenen 190 Joha 13:37| 37 Petrus zeide tot Hem: Heere, 191 Joha 18:37| 37 Pilatus dan zeide tot Hem: 192 Joha 19:37| 37 En wederom zegt een andere 193 Hand 2:37| 37 En als zij dit hoorden, 194 Hand 4:37| 37 Alzo hij een akker had, 195 Hand 5:37| 37 Gijlieden weet de zaak, 196 Hand 7:37| 37 Maar Hij, Dien God opgewekt 197 Hand 9:37| 37 En Barnabas ried, dat zij 198 Hand 10:37| 37 Maar Paulus zeide tot hen: 199 Hand 13:37| 37 Want gij hebt deze mannen 200 Hand 14:37| 37 En er werd een groot geween 201 Hand 15:37| 37 En als Paulus nu in de legerplaats 202 Hand 21:37| 37 Wij waren nu in het schip 203 Rom 8:37 | 37 Maar in dit alles zijn wij 204 1Kor 7:37| 37 Doch die vast staat in zijn 205 1Kor 14:37| 37 Indien iemand meent een 206 1Kor 15:37| 37 En hetgeen gij zaait, daarvan 207 Heb 10:37 | 37 Want: Nog een zeer weinig 208 Heb 11:37 | 37 Zijn gestenigd geworden,


Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License