1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630
Book Chapter: Verse
4501 2Kro 13:4 | die Juda had, en hij kwam tot Jeruzalem toe. ~
4502 2Kro 13:5 | kwam Semaja, de profeet, tot Rehabeam en de oversten
4503 2Kro 13:5 | van Sisak, en hij zeide tot hen: Alzo zegt de HEERE:
4504 2Kro 13:7 | geschiedde het woord des HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben
4505 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot knechten zijn, opdat zij
4506 2Kro 14:5 | aan David gegeven heeft, tot in eeuwigheid, hem en zijn
4507 2Kro 14:7 | mannen, kinderen Belials, tot hem vergaderd, en hebben
4508 2Kro 14:8 | kalveren bij u, die u Jerobeam tot goden gemaakt heeft. ~
4509 2Kro 14:14 | en achter; en zij riepen tot den HEERE, en de priesters
4510 2Kro 15:4 | 4 En hij zeide tot Juda, dat zij den HEERE,
4511 2Kro 15:7 | 7 Want hij zeide tot Juda: Laat ons deze steden
4512 2Kro 15:9 | driehonderd wagenen; en hij kwam tot Maresa toe. ~
4513 2Kro 15:11 | 11 En Asa riep tot den HEERE, zijn God, en
4514 2Kro 15:13 | hem was, jaagden hen na tot Gerar toe; en zo velen vielen
4515 2Kro 16:2 | Asa tegen, en hij zeide tot hem: Hoort mij, Asa, en
4516 2Kro 16:4 | zich in hun nood bekeerden tot den HEERE, den God Israels,
4517 2Kro 16:9 | want uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als zij
4518 2Kro 16:13 | gedood worden, van den kleine tot den grote, en van den man
4519 2Kro 16:13 | den grote, en van den man tot de vrouw toe. ~
4520 2Kro 16:19 | 19 En er was geen oorlog tot in het vijf en dertigste
4521 2Kro 17:1 | uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~
4522 2Kro 17:2 | huis des konings, en zond tot Benhadad, den koning van
4523 2Kro 17:7 | tijd kwam de ziener Hanani tot Asa, den koning van Juda,
4524 2Kro 17:7 | koning van Juda, en hij zeide tot hem: Omdat gij gesteund
4525 2Kro 17:9 | welker hart volkomen is tot Hem; gij hebt hierin zottelijk
4526 2Kro 17:12 | krank aan zijn voeten; tot op het hoogste toe was zijn
4527 2Kro 18:7 | zijner regering zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail,
4528 2Kro 18:7 | zond hij tot zijn vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja,
4529 2Kro 18:7 | vorsten, tot Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja,
4530 2Kro 18:7 | Ben-chail, en tot Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel,
4531 2Kro 18:7 | Obadja, en tot Zecharja, en tot Nathaneel, en tot Michaja,
4532 2Kro 18:7 | Zecharja, en tot Nathaneel, en tot Michaja, opdat men zou leren
4533 2Kro 19:2 | enige jaren toog hij af tot Achab naar Samaria; en Achab
4534 2Kro 19:3 | koning van Israel, zeide tot Josafat, den koning van
4535 2Kro 19:3 | in Gilead? En hij zeide tot hem: Zo zal ik zijn, gelijk
4536 2Kro 19:4 | 4 Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag
4537 2Kro 19:5 | vierhonderd mannen, en hij zeide tot hen: Zullen wij tegen Ramoth
4538 2Kro 19:7 | zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man,
4539 2Kro 19:12 | om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie, de woorden
4540 2Kro 19:12 | zijn, uit een mond, goed tot den koning; dat nu toch
4541 2Kro 19:14 | 14 Als hij tot den koning gekomen was,
4542 2Kro 19:14 | was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar
4543 2Kro 19:15 | 15 En de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen
4544 2Kro 19:15 | de koning zeide tot hem: Tot hoevele reizen zal ik u
4545 2Kro 19:15 | ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan de
4546 2Kro 19:17 | zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet
4547 2Kro 19:17 | Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over
4548 2Kro 19:20 | overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~
4549 2Kro 19:25 | Micha, en brengt hem weder tot Amon, den overste der stad,
4550 2Kro 19:25 | den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings; ~
4551 2Kro 19:29 | koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld
4552 2Kro 19:33 | pantsier. Toen zeide hij tot den voerman: Keer uw hand
4553 2Kro 19:34 | houden tegenover de Syriers, tot den avond toe; en hij stierf
4554 2Kro 20:2 | uit, hem tegen, en zeide tot den koning Josafat: Zoudt
4555 2Kro 20:4 | het volk, van Ber-seba af tot het gebergte van Efraim
4556 2Kro 20:4 | en deed hen wederkeren tot den HEERE, hunner vaderen
4557 2Kro 20:5 | steden van Juda, van stad tot stad. ~
4558 2Kro 20:6 | 6 En hij zeide tot de richters: Ziet wat gij
4559 2Kro 20:10 | die in hun steden wonen, tot u zal komen, tussen bloed
4560 2Kro 21:7 | Abraham, Uw liefhebber, tot in eeuwigheid gegeven? ~
4561 2Kro 21:9 | zullen uit onze benauwdheid tot U roepen, en Gij zult verhoren
4562 2Kro 21:15 | Josafat! Alzo zegt de HEERE tot ulieden: Vreest gijlieden
4563 2Kro 21:16 | 16 Trekt morgen tot hen af; ziet, zij komen
4564 2Kro 21:21 | Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid! ~
4565 2Kro 21:24 | 24 Als nu Juda tot den wachttoren in de woestijn
4566 2Kro 21:26 | plaats het dal van Beracha, tot op dezen dag. ~
4567 2Kro 21:27 | om wederom met blijdschap tot Jeruzalem te komen; want
4568 2Kro 21:28 | harpen, en met trompetten, tot het huis des HEEREN. ~
4569 2Kro 21:33 | zijn hart niet geschikt tot den God zijner vaderen. ~
4570 2Kro 22:4 | 4 Als Joram tot het koninkrijk zijns vaders
4571 2Kro 22:6 | had de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat
4572 2Kro 22:10 | onder het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder
4573 2Kro 22:12 | 12 Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia,
4574 2Kro 22:19 | Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer de
4575 2Kro 22:24 | 4 Als Joram tot het koninkrijk zijns vaders
4576 2Kro 22:26 | had de dochter van Achab tot een vrouw; en hij deed dat
4577 2Kro 22:30 | onder het gebied van Juda, tot op dezen dag; toen ter zelfder
4578 2Kro 22:32 | 12 Zo kwam een schrift tot hem van den profeet Elia,
4579 2Kro 22:39 | Dit geschiedde van jaar tot jaar, zodat, wanneer de
4580 2Kro 23:5 | den koning van Israel, tot den strijd tegen Hazael,
4581 2Kro 23:7 | Ahazia was van God, dat hij tot Joram kwam; want als hij
4582 2Kro 23:7 | toog hij met Joram uit tot Jehu, den zoon van Nimsi,
4583 2Kro 23:9 | Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem,
4584 2Kro 23:9 | niemand, die kracht behield tot het koninkrijk. ~
4585 2Kro 23:16 | den koning; en hij zeide tot hen: Ziet, de zoon des konings
4586 2Kro 23:17 | van de Levieten, zullen tot poortiers der dorpelen zijn; ~
4587 2Kro 23:20 | wapenen in zijn hand; en die tot het huis inkomt, zal gedood
4588 2Kro 23:23 | rechterzijde van het huis tot de linkerzijde van het huis,
4589 2Kro 23:25 | koning roemde, kwam zij tot het volk in het huis des
4590 2Kro 23:27 | gesteld waren, uit, en zeide tot hen: Brengt ze uit tot buiten
4591 2Kro 23:27 | zeide tot hen: Brengt ze uit tot buiten de ordeningen, en
4592 2Kro 23:29 | koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden zijn. ~
4593 2Kro 24:5 | en de Levieten, en zeide tot hen: Trekt uit tot de steden
4594 2Kro 24:5 | zeide tot hen: Trekt uit tot de steden van Juda, en vergadert
4595 2Kro 24:5 | Gods te beteren van jaar tot jaar; en gijlieden, haast
4596 2Kro 24:5 | jaar; en gijlieden, haast tot deze zaak; maar de Levieten
4597 2Kro 24:6 | Jojada, het hoofd, en zeide tot hem: Waarom hebt gij geen
4598 2Kro 24:11 | alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden geld
4599 2Kro 24:19 | profeten onder hen, om hen tot den HEERE te doen wederkeren;
4600 2Kro 24:20 | volk stond, en hij zeide tot hen: Zo zegt God: Waarom
4601 2Kro 24:23 | hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem, en verdierven
4602 2Kro 24:23 | en zij zonden al hun roof tot den koning van Damaskus. ~
4603 2Kro 25:5 | naar de huizen der vaderen, tot oversten van duizenden en
4604 2Kro 25:5 | oversten van duizenden en tot oversten van honderden,
4605 2Kro 25:7 | Maar er kwam een man Gods tot hem, zeggende: O, koning!
4606 2Kro 25:9 | 9 En Amazia zeide tot den man Gods: Maar wat zal
4607 2Kro 25:10 | de benden, die uit Efraim tot hem gekomen waren, dat zij
4608 2Kro 25:10 | Juda, en zij keerden weder tot hun plaats in hittigheid
4609 2Kro 25:13 | van Juda, van Samaria af tot Beth-horon toe, en sloegen
4610 2Kro 25:14 | medegebracht had, dat hij die zich tot goden stelde, en zich voor
4611 2Kro 25:15 | tegen Amazia; en Hij zond tot hem een profeet, die zeide
4612 2Kro 25:15 | hem een profeet, die zeide tot hem: Waarom hebt gij de
4613 2Kro 25:16 | het geschiedde, als hij tot hem sprak, dat hij hem zeide:
4614 2Kro 25:16 | hij hem zeide: Heeft men u tot des konings raadgever gesteld?
4615 2Kro 25:17 | werd te rade, dat hij zond tot Joas, den zoon van Joahaz,
4616 2Kro 25:18 | koning van Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda,
4617 2Kro 25:18 | op den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon
4618 2Kro 25:23 | van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
4619 2Kro 25:27 | Toen zonden zij hem na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~
4620 2Kro 26:8 | geschenken; en zijn naam ging tot den ingang van Egypte, want
4621 2Kro 26:14 | pantsieren, en bogen, zelfs tot de slingerstenen toe.
4622 2Kro 26:15 | schieten; zo ging zijn naam tot verre toe uit, want hij
4623 2Kro 26:16 | verhief zich zijn hart tot verdervens toe, en hij overtrad
4624 2Kro 26:18 | koning Uzzia, en zeiden tot hem: Het komt u niet toe,
4625 2Kro 26:18 | overtreden, en het zal u niet tot eer zijn van den HEERE God. ~
4626 2Kro 26:21 | de koning Uzzia melaats tot aan den dag zijns doods;
4627 2Kro 28:9 | naar Samaria kwam, en zeide tot hen: Ziet, door de grimmigheid
4628 2Kro 28:9 | doodgeslagen in toornigheid, die tot aan den hemel raakt. ~
4629 2Kro 28:10 | van Juda en Jeruzalem u tot slaven en slavinnen te onderwerpen;
4630 2Kro 28:13 | 13 En zij zeiden tot hen: Gij zult deze gevangenen
4631 2Kro 28:13 | gevangenen hier niet inbrengen, tot een schuld over ons tegen
4632 2Kro 28:13 | denkt gijlieden toe te doen tot onze zonden en tot onze
4633 2Kro 28:13 | doen tot onze zonden en tot onze schulden, hoewel wij
4634 2Kro 28:16 | tijd zond de koning Achaz tot de koningen van Assyrie,
4635 2Kro 28:20 | koning van Assyrie, kwam tot hem; doch hij benauwde hem,
4636 2Kro 28:23 | helpen; maar zij waren hem tot zijn val, mitsgaders aan
4637 2Kro 28:25 | HEERE, zijner vaderen God, tot toorn. ~
4638 2Kro 29:5 | 5 En hij zeide tot hen: Hoort mij, o Levieten;
4639 2Kro 29:18 | Daarna kwamen zij binnen tot den koning Hizkia, en zeiden:
4640 2Kro 29:21 | voor Juda; en hij zeide tot de zonen van Aaron, de priesteren,
4641 2Kro 29:30 | Jehizkia, en de oversten, tot de Levieten, dat zij den
4642 2Kro 29:30 | den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe; en neigden
4643 2Kro 29:31 | slachtofferen en lofofferen tot het huis des HEEREN; en
4644 2Kro 30:1 | 1 Daarna zond Jehizkia tot het ganse Israel en Juda,
4645 2Kro 30:1 | en schreef ook brieven tot Efraim en Manasse, dat zij
4646 2Kro 30:1 | Manasse, dat zij zouden komen tot het huis des HEEREN te Jeruzalem,
4647 2Kro 30:5 | gans Israel, van Ber-seba tot Dan, zou laten doorgaan,
4648 2Kro 30:6 | kinderen Israels, bekeert u tot den HEERE, den God van Abraham,
4649 2Kro 30:6 | Israel, zo zal Hij Zich keren tot de ontkomenen, die ulieden
4650 2Kro 30:7 | overtreden hebben; waarom Hij hen tot verwoesting overgegeven
4651 2Kro 30:8 | den HEERE de hand, en komt tot Zijn heiligdom, hetwelk
4652 2Kro 30:8 | hetwelk Hij geheiligd heeft tot in eeuwigheid, en dient
4653 2Kro 30:9 | 9 Want als gij u bekeert tot den HEERE, zullen uw broederen
4654 2Kro 30:9 | niet afwenden, zo gij u tot Hem bekeert. ~
4655 2Kro 30:10 | de lopers door, van stad tot stad, door het land van
4656 2Kro 30:10 | land van Efraim en Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten
4657 2Kro 30:27 | gehoord; want hun gebed kwam tot Zijn heilige woning in den
4658 2Kro 31:1 | er gevonden werden, uit, tot de steden van Juda, en braken
4659 2Kro 31:1 | Israels weder, een ieder tot zijn bezitting in hun steden. ~
4660 2Kro 31:2 | priesteren en de Levieten tot het brandoffer en tot de
4661 2Kro 31:2 | Levieten tot het brandoffer en tot de dankofferen, om te dienen,
4662 2Kro 31:3 | des konings van zijn have tot de brandofferen, tot de
4663 2Kro 31:3 | have tot de brandofferen, tot de brandofferen des morgens
4664 2Kro 31:4 | 4 En hij zeide tot het volk, tot de inwoners
4665 2Kro 31:4 | hij zeide tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem,
4666 2Kro 31:10 | het huis van Zadok, sprak tot hem en zeide: Van dat men
4667 2Kro 31:10 | deze heffing begonnen heeft tot het huis des HEEREN te brengen,
4668 2Kro 31:10 | worden, ja, over te houden tot overvloed toe; want de HEERE
4669 2Kro 31:16 | huis des HEEREN gingen, tot het dagelijkse werk op elken
4670 2Kro 31:18 | 18 Ook tot de geslachtsrekening met
4671 2Kro 32:1 | vaste steden, en dacht ze tot zich af te scheuren. ~
4672 2Kro 32:2 | en zijn aangezicht was tot den krijg tegen Jeruzalem; ~
4673 2Kro 32:5 | gebroken was, dien hij optrok tot aan de torens, met een anderen
4674 2Kro 32:6 | volk, en hij vergaderde hen tot zich in de straat der stadspoort,
4675 2Kro 32:9 | zijn heerschappij met hem) tot Jehizkia, den koning van
4676 2Kro 32:9 | den koning van Juda, en tot het ganse Juda, dat te Jeruzalem
4677 2Kro 32:12 | Zijn altaren weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken,
4678 2Kro 32:12 | weggenomen, en tot Juda en tot Jeruzalem gesproken, zeggende:
4679 2Kro 32:23 | velen brachten geschenken tot den HEERE te Jeruzalem,
4680 2Kro 32:23 | Jeruzalem, en kostelijkheden tot Jehizkia, den koning van
4681 2Kro 32:24 | dagen werd Jehizkia krank tot stervens toe, en hij bad
4682 2Kro 32:24 | stervens toe, en hij bad tot den HEERE, Die sprak tot
4683 2Kro 32:24 | tot den HEERE, Die sprak tot hem, en Hij gaf hem een
4684 2Kro 32:31 | der vorsten van Babel, die tot hem gezonden hadden, om
4685 2Kro 33:4 | Jeruzalem zal Mijn Naam zijn tot in eeuwigheid. ~
4686 2Kro 33:6 | ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
4687 2Kro 33:7 | van hetwelk God gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo:
4688 2Kro 33:7 | gezegd had tot David en tot zijn zoon Salomo: In dit
4689 2Kro 33:7 | zal Ik Mijn Naam zetten tot in eeuwigheid. ~
4690 2Kro 33:10 | 10 De HEERE sprak wel tot Manasse en tot zijn volk;
4691 2Kro 33:10 | sprak wel tot Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten
4692 2Kro 33:14 | van Gihon in het dal, en tot den ingang van de Vispoort,
4693 2Kro 33:16 | en lofofferen, en zeide tot Juda, dat zij den HEERE,
4694 2Kro 33:18 | van Manasse, en zijn gebed tot zijn God, ook de woorden
4695 2Kro 33:18 | woorden der zieners, die tot hem gesproken hebben in
4696 2Kro 34:6 | en Efraim, en Simeon, ja, tot Nafthali toe, in haar woeste
4697 2Kro 34:9 | 9 En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester,
4698 2Kro 34:11 | stenen te kopen, en hout tot de samenvoegingen, en om
4699 2Kro 34:15 | Hilkia antwoordde en zeide tot Safan, de schrijver: Ik
4700 2Kro 34:16 | En Safan droeg dat boek tot den koning; daarbenevens
4701 2Kro 34:22 | en die des konings waren, tot de profetes Hulda, de huisvrouw
4702 2Kro 34:22 | deel; en zij spraken zulks tot haar. ~
4703 2Kro 34:23 | 23 En zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de
4704 2Kro 34:23 | Zegt den man, die ulieden tot mij gezonden heeft: ~
4705 2Kro 34:25 | gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met alle
4706 2Kro 34:26 | 26 Maar tot den koning van Juda, die
4707 2Kro 34:26 | om den HEERE te vragen, tot hem zult gij alzo zeggen:
4708 2Kro 34:28 | Zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult
4709 2Kro 34:30 | het volk, van den grote tot den kleine toe; en men las
4710 2Kro 35:2 | wachten; en hij sterkte hen tot den dienst van het huis
4711 2Kro 35:3 | 3 En hij zeide tot de Levieten, die gans Israel
4712 2Kro 35:7 | jonge geitenbokken, die alle tot paasofferen, naar al hetgeen
4713 2Kro 35:8 | 8 Ook gaven zijn vorsten tot een vrijwillig offer voor
4714 2Kro 35:8 | Gods, gaven den priesteren tot paasofferen, twee duizend
4715 2Kro 35:9 | Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend
4716 2Kro 35:14 | de zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren
4717 2Kro 35:21 | 21 Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik
4718 2Kro 35:23 | Josia. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert mij
4719 2Kro 35:25 | klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij gaven
4720 2Kro 35:25 | dezen dag; want zij gaven ze tot een inzetting in Israel;
4721 2Kro 36:2 | wachten; en hij sterkte hen tot den dienst van het huis
4722 2Kro 36:3 | 3 En hij zeide tot de Levieten, die gans Israel
4723 2Kro 36:7 | jonge geitenbokken, die alle tot paasofferen, naar al hetgeen
4724 2Kro 36:8 | 8 Ook gaven zijn vorsten tot een vrijwillig offer voor
4725 2Kro 36:8 | Gods, gaven den priesteren tot paasofferen, twee duizend
4726 2Kro 36:9 | Levieten, gaven den Levieten tot paasofferen, vijf duizend
4727 2Kro 36:14 | de zonen van Aaron, waren tot aan den nacht in het offeren
4728 2Kro 36:21 | 21 Toen zond hij boden tot hem, zeggende: Wat heb ik
4729 2Kro 36:23 | Josia. Toen zeide de koning tot zijn knechten: Voert mij
4730 2Kro 36:25 | klaagliederen van Josia, tot op dezen dag; want zij gaven
4731 2Kro 36:25 | dezen dag; want zij gaven ze tot een inzetting in Israel;
4732 2Kro 37:13 | dat hij zich niet bekeerde tot den HEERE, den God Israels. ~
4733 2Kro 37:15 | God hunner vaderen, zond tot hen, door de hand Zijner
4734 2Kro 37:20 | werden hem en zijn zonen tot knechten, tot het regeren
4735 2Kro 37:20 | zijn zonen tot knechten, tot het regeren des koninkrijks
4736 Ezra 2:63 | 63 En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste
4737 Ezra 2:69 | gaven naar hun vermogen tot den schat des werks, aan
4738 Ezra 3:11 | is, dat Zijn weldadigheid tot in eeuwigheid is over Israel.
4739 Ezra 3:13 | groot gejuich, dat de stem tot van verre gehoord werd. ~ ~ ~ ~ ~
4740 Ezra 4:2 | 2 Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel, en tot de hoofden
4741 Ezra 4:2 | zij aan tot Zerubbabel, en tot de hoofden der vaderen,
4742 Ezra 4:2 | hoofden der vaderen, en zeiden tot hen: Laat ons met ulieden
4743 Ezra 4:3 | vaderen van Israel zeiden tot hen: Het betaamt niet, dat
4744 Ezra 4:5 | Kores, koning van Perzie, tot aan het koninkrijk van Darius,
4745 Ezra 4:12 | die van u zijn opgetogen, tot ons gekomen zijn te Jeruzalem,
4746 Ezra 4:22 | waarom zou het verderf tot schade der koningen aanwassen? ~
4747 Ezra 4:23 | in haast naar Jeruzalem tot de Joden, en beletten hen
4748 Ezra 4:24 | woont, ja, het hield op tot in het tweede jaar van het
4749 Ezra 5:1 | zoon van Iddo, profeteerden tot de Joden, die in Juda en
4750 Ezra 5:1 | Israel profeteerden zij tot hen. ~
4751 Ezra 5:3 | 3 Te dier tijd kwam tot hen Thathnai, de landvoogd
4752 Ezra 5:3 | gezelschap, en zeiden aldus tot hen: Wie heeft ulieden bevel
4753 Ezra 5:4 | 4 Toen zeiden wij aldus tot hen, en welke de namen waren
4754 Ezra 5:9 | oudsten gevraagd, en aldus tot hen gezegd: Wie heeft ulieden
4755 Ezra 5:14 | naam was Sesbazar, dien hij tot een landvoogd had gesteld. ~
4756 Ezra 5:15 | 15 En hij zeide tot hem: Neem deze vaten, ga
4757 Ezra 5:16 | woont; en er is van toen af tot nu toe gebouwd, doch niet
4758 Ezra 5:17 | konings believen hiervan tot ons zende. ~ ~
4759 Ezra 6:9 | en rammen, en lammeren, tot brandofferen aan den God
4760 Ezra 6:11 | huis zal om diens wille tot een drekhoop gemaakt worden. ~
4761 Ezra 6:18 | Levieten in hun verdelingen, tot den dienst Gods, Die te
4762 Ezra 6:21 | onreinigheid der heidenen des lands tot hen afgezonderd had, om
4763 Ezra 6:22 | hart des konings van Assur tot hen gewend, om hun handen
4764 Ezra 7:19 | vaten, die u gegeven zijn tot den dienst van het huis
4765 Ezra 7:22 | 22 Tot honderd talenten zilvers
4766 Ezra 7:22 | talenten zilvers toe, en tot honderd kor tarwe, en tot
4767 Ezra 7:22 | tot honderd kor tarwe, en tot honderd bath wijn, en tot
4768 Ezra 7:22 | tot honderd bath wijn, en tot honderd bath olie, en zout
4769 Ezra 7:26 | gedaan, hetzij ter dood, of tot uitbanning, of tot boete
4770 Ezra 7:26 | dood, of tot uitbanning, of tot boete van goederen, of tot
4771 Ezra 7:26 | tot boete van goederen, of tot de banden. ~
4772 Ezra 7:28 | 28 En heeft tot mij weldadigheid geneigd,
4773 Ezra 8:16 | 16 Zo zond ik tot Eliezer, tot Ariel, tot
4774 Ezra 8:16 | Zo zond ik tot Eliezer, tot Ariel, tot Semaja, en tot
4775 Ezra 8:16 | tot Eliezer, tot Ariel, tot Semaja, en tot Elnathan,
4776 Ezra 8:16 | tot Ariel, tot Semaja, en tot Elnathan, en tot Jarib,
4777 Ezra 8:16 | Semaja, en tot Elnathan, en tot Jarib, en tot Elnathan,
4778 Ezra 8:16 | Elnathan, en tot Jarib, en tot Elnathan, en tot Nathan,
4779 Ezra 8:16 | Jarib, en tot Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja,
4780 Ezra 8:16 | Elnathan, en tot Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam,
4781 Ezra 8:16 | Nathan, en tot Zacharja, en tot Mesullam, de hoofden; en
4782 Ezra 8:16 | Mesullam, de hoofden; en tot Jojarib en tot Elnathan,
4783 Ezra 8:16 | hoofden; en tot Jojarib en tot Elnathan, de leraars; ~
4784 Ezra 8:17 | in hun mond, om te zeggen tot Iddo, zijn broeder, en de
4785 Ezra 8:22 | vijand, op den weg; omdat wij tot den koning hadden gesproken,
4786 Ezra 8:27 | En twintig gouden bekers, tot duizend drachmen; en twee
4787 Ezra 8:28 | 28 En ik zeide tot hen: Gij zijt heilig den
4788 Ezra 9:1 | waren, traden de vorsten tot mij toe, zeggende: Het volk
4789 Ezra 9:4 | 4 Toen verzamelden zich tot mij allen, die voor de woorden
4790 Ezra 9:4 | ik bleef verbaasd zitten tot aan het avondoffer. ~
4791 Ezra 9:5 | breidde mijn handen uit tot den HEERE, mijn God. ~
4792 Ezra 9:6 | schaamrood, om mijn aangezicht tot U op te heffen, mijn God;
4793 Ezra 9:6 | ongerechtigheden zijn vermenigvuldigd tot boven ons hoofd, en onze
4794 Ezra 9:6 | schuld is groot geworden tot aan den hemel. ~
4795 Ezra 9:7 | zijn wij in grote schuld tot op dezen dag; en wij zijn
4796 Ezra 9:9 | maar Hij heeft weldadigheid tot ons geneigd voor het aangezicht
4797 Ezra 9:11 | hebben, van het ene einde tot het andere einde, met hun
4798 Ezra 9:12 | en hun best niet zoeken, tot in eeuwigheid; opdat gij
4799 Ezra 9:12 | en uw kinderen doet erven tot in eeuwigheid. ~
4800 Ezra 9:14 | Gij niet tegen ons toornen tot verterens toe, dat er geen
4801 Ezra 10:1 | nederwerpende, verzamelde zich tot hem uit Israel een zeer
4802 Ezra 10:2 | zonen van Elam, en zeide tot Ezra: Wij hebben overtreden
4803 Ezra 10:10 | de priester, op en zeide tot hen: Gijlieden hebt overtreden,
4804 Ezra 10:17 | zich hadden doen wonen, tot op den eersten dag der eerste
4805 Neh 1:3 | 3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen,
4806 Neh 1:9 | 9 En gij zult u tot Mij bekeren, en Mijn geboden
4807 Neh 1:9 | verzamelen, en zal ze brengen tot de plaats, die Ik verkoren
4808 Neh 2:2 | 2 Zo zeide de koning tot mij: Waarom is uw aangezicht
4809 Neh 2:3 | 3 En ik zeide tot de koning: De koning leve
4810 Neh 2:4 | 4 En de koning zeide tot mij: Wat verzoekt gij nu?
4811 Neh 2:4 | verzoekt gij nu? Toen bad ik tot God van den hemel. ~
4812 Neh 2:5 | 5 En ik zeide tot den koning: Zo het den koning
4813 Neh 2:6 | 6 Toen zeide de koning tot mij, daar de koningin nevens
4814 Neh 2:7 | 7 Voorts zeide ik tot den koning: Zo het den koning
4815 Neh 2:8 | dat aan het huis is, en tot de stadsmuur, en tot het
4816 Neh 2:8 | en tot de stadsmuur, en tot het huis, waar ik intrekken
4817 Neh 2:9 | 9 Toen kwam ik tot de landvoogden aan gene
4818 Neh 2:16 | wat ik deed; want ik had tot nog toe den Joden, en den
4819 Neh 2:17 | 17 Toen zeide ik tot hen: Gijlieden ziet de ellende,
4820 Neh 2:18 | woorden des konings, die hij tot mij gesproken had. Toen
4821 Neh 2:20 | 20 Toen gaf ik hun tot antwoord, en zeide tot hen:
4822 Neh 2:20 | hun tot antwoord, en zeide tot hen: God van den hemel,
4823 Neh 3:1 | op; ja, zij heiligden ze tot aan den toren Mea, tot aan
4824 Neh 3:1 | ze tot aan den toren Mea, tot aan den toren Hananeel. ~
4825 Neh 3:5 | voortreffelijken brachten hun hals niet tot den dienst huns Heeren. ~
4826 Neh 3:7 | van Gibeon en van Mizpa; tot aan den stoel des landvoogds
4827 Neh 3:8 | en zij lieten Jeruzalem tot aan den breden muur. ~
4828 Neh 3:13 | duizend ellen aan den muur, tot aan de Mistpoort. ~
4829 Neh 3:15 | bij des konings hof, en tot aan de trappen, die afgaan
4830 Neh 3:16 | halve deel van Beth-Zur, tot tegenover Davids graven,
4831 Neh 3:16 | tegenover Davids graven, en tot aan den gemaakten vijver,
4832 Neh 3:16 | den gemaakten vijver, en tot aan het huis der helden. ~
4833 Neh 3:20 | andere maat; van den hoek tot aan de deur van het huis
4834 Neh 3:21 | huisdeur van Eljasib af, tot aan het einde van Eljasibs
4835 Neh 3:24 | van het huis van Azarja tot aan den hoek en tot aan
4836 Neh 3:24 | Azarja tot aan den hoek en tot aan het punt; ~
4837 Neh 3:26 | nu, die in Ofel woonden, tot tegenover de Waterpoort
4838 Neh 3:27 | groten uitstekenden toren, en tot aan den muur van Ofel. ~
4839 Neh 3:31 | de zoon eens goudsmids, tot aan het huis der Nethinim
4840 Neh 3:31 | de poort van Mifkad, en tot de opperzaal van het punt. ~
4841 Neh 3:32 | de opperzaal van het punt tot de Schaapspoort toe, verbeterden
4842 Neh 4:4 | hoofd, en geef hen over tot een roof in een land der
4843 Neh 4:6 | ganse muur samengevoegd werd tot zijn helft toe; want het
4844 Neh 4:9 | 9 Maar wij baden tot onzen God, en zetten wacht
4845 Neh 4:12 | plaatsen, door dewelke gij tot ons wederkeert. ~
4846 Neh 4:14 | maakte mij op, en zeide tot de edelen, en tot de overheden,
4847 Neh 4:14 | zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het
4848 Neh 4:14 | en tot de overheden, en tot het overige des volks: Vreest
4849 Neh 4:15 | keerden wij allen weder tot den muur, een iegelijk tot
4850 Neh 4:15 | tot den muur, een iegelijk tot zijn werk. ~
4851 Neh 4:19 | 19 En ik zeide tot de edelen, en tot de overheden,
4852 Neh 4:19 | zeide tot de edelen, en tot de overheden, en tot het
4853 Neh 4:19 | en tot de overheden, en tot het overige des volks: Het
4854 Neh 4:20 | horen, daarheen zult gij u tot ons verzamelen; onze God
4855 Neh 4:21 | het opgaan des dageraads tot het voortkomen der sterren
4856 Neh 4:22 | Ook zeide ik te dier tijd tot het volk: Een iegelijk vernachte
4857 Neh 5:4 | Wij hebben geld ontleend tot des konings cijns, op onze
4858 Neh 5:5 | zonen en onze dochteren tot dienstknechten; ja, er zijn
4859 Neh 5:7 | met de overheden, en zeide tot hen: Gijlieden vordert een
4860 Neh 5:8 | 8 En ik zeide tot hen: Wij hebben onze broederen,
4861 Neh 5:14 | het twintigste jaar af, tot het twee en dertigste jaar
4862 Neh 5:16 | aldaar verzameld geweest tot het werk. ~
4863 Neh 5:17 | heidenen, die rondom ons zijn, tot ons kwamen, aan mijn tafel
4864 Neh 6:1 | overgelaten; ook had ik tot dezen tijd toe de deuren
4865 Neh 6:2 | zond Sanballat, en Gesem, tot mij, om te zeggen: Kom en
4866 Neh 6:3 | 3 En ik zond boden tot hen, om te zeggen: Ik doe
4867 Neh 6:3 | terwijl ik het zou nalaten, en tot ulieden afkomen? ~
4868 Neh 6:4 | Zij zonden nu wel viermaal tot mij, op dezelfde wijze.
4869 Neh 6:5 | 5 Toen zond Sanballat tot mij op dezelfde wijze, ten
4870 Neh 6:8 | 8 Doch ik zond tot hem, om te zeggen: Er is
4871 Neh 6:13 | opdat zij iets zouden hebben tot een kwaden naam, opdat zij
4872 Neh 6:17 | en die van Tobia kwamen tot hen. ~
4873 Neh 6:19 | woorden brachten zij uit tot hem. Tobia dan zond brieven,
4874 Neh 7:3 | 3 En ik zeide tot hen: Laat de poorten van
4875 Neh 7:6 | naar Juda, een iegelijk tot zijn stad; ~
4876 Neh 7:65 | 65 En Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste
4877 Neh 7:70 | hoofden der vaderen gaven tot het werk. Hattirsatha gaf
4878 Neh 7:70 | het werk. Hattirsatha gaf tot den schat, aan goud, duizend
4879 Neh 7:71 | hoofden der vaderen gaven tot den schat des werks, aan
4880 Neh 8:2 | Waterpoort; en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde,
4881 Neh 8:4 | van het morgen licht aan tot op den middag, voor de mannen
4882 Neh 8:5 | hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden,
4883 Neh 8:10 | volk onderwezen, zeiden tot al het volk: Deze dag is
4884 Neh 8:11 | 11 Voorts zeide hij tot hen: Gaat, eet het vette,
4885 Neh 8:14 | priesters en de Levieten, tot Ezra, den schriftgeleerde,
4886 Neh 8:18 | Jesua, den zoon van Nun, tot op dezen dag toe; en er
4887 Neh 8:19 | dag, van den eersten dag tot den laatsten dag. En zij
4888 Neh 9:4 | en riepen met luider stem tot den HEERE, hun God; ~
4889 Neh 9:5 | uw God, van eeuwigheid tot in eeuwigheid; en men love
4890 Neh 9:15 | voor hun dorst; en Gij hebt tot hen gezegd, dat zij zouden
4891 Neh 9:17 | gesteld, om weder te keren tot hun dienstbaarheid. Doch
4892 Neh 9:23 | in het land, waarvan Gij tot hun vaderen hadt gezegd,
4893 Neh 9:26 | om hen te doen wederkeren tot U; alzo hebben zij grote
4894 Neh 9:27 | tijd hunner benauwdheid tot U riepen, hebt Gij van den
4895 Neh 9:28 | naar Uw barmhartigheden tot vele tijden uitgerukt. ~
4896 Neh 9:29 | om hen te doen wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben
4897 Neh 9:32 | der koningen van Assur af tot op dezen dag. ~
4898 Neh 10:1 | 1 Tot de verzegelingen nu waren:
4899 Neh 10:28 | landen had afgescheiden tot Gods wet, hun vrouwen, hun
4900 Neh 10:32 | een sikkel in het jaar, tot den dienst van het huis
4901 Neh 10:33 | 33 Tot het brood der toerichting,
4902 Neh 10:33 | het gedurig spijsoffer, en tot het gedurig brandoffer,
4903 Neh 10:33 | sabbatten, der nieuwe maanden, tot de gezette hoogtijden, en
4904 Neh 10:33 | de gezette hoogtijden, en tot de heilige dingen, en tot
4905 Neh 10:33 | tot de heilige dingen, en tot de zondofferen, om verzoening
4906 Neh 10:33 | te doen over Israel; en tot alle werk van het huis onzes
4907 Neh 10:36 | brengen ten huize onzes Gods, tot de priesteren, die in het
4908 Neh 10:37 | en olie, zouden brengen tot de priesteren, in de kameren
4909 Neh 10:37 | en de tienden onzes lands tot de Levieten; en dat dezelfde
4910 Neh 11:24 | konings hand, in alle zaken tot het volk.
4911 Neh 11:30 | legerden zich van Ber-seba af tot aan het dal Hinnom. ~
4912 Neh 12:22 | mitsgaders de priesteren, tot het koninkrijk van Darius,
4913 Neh 12:23 | het boek der kronieken, tot de dagen van Johanan, den
4914 Neh 12:37 | muurs, boven Davids huis, tot aan de Waterpoort, tegen
4915 Neh 12:38 | boven den Bakoventoren, tot aan den breden muur; ~
4916 Neh 12:39 | Hananeel, en den toren Mea, tot aan de Schaapspoort, en
4917 Neh 12:43 | vrolijkheid van Jeruzalem tot van verre gehoord werd. ~
4918 Neh 12:44 | gesteld over de kameren, tot de schatten, tot de hefofferen,
4919 Neh 12:44 | kameren, tot de schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen
4920 Neh 12:44 | schatten, tot de hefofferen, tot de eerstelingen en tot de
4921 Neh 12:44 | tot de eerstelingen en tot de tienden, om daarin uit
4922 Neh 12:46 | lofgezangs, en der dankzeggingen tot God. ~
4923 Neh 13:1 | komen in de gemeente Gods, tot in eeuwigheid; ~
4924 Neh 13:6 | koning van Babel, kwam ik tot den koning; maar ten einde
4925 Neh 13:13 | 13 En ik stelde tot schatmeesters over de schatten,
4926 Neh 13:17 | edelen van Juda, en zeide tot hen: Wat voor een boos ding
4927 Neh 13:19 | ze niet zouden opendoen tot na den sabbat; en ik stelde
4928 Neh 13:21 | betuigde ik tegen hen, en zeide tot hen: Waarom vernacht gijlieden
4929 Neh 13:22 | 22 Voorts zeide ik tot de Levieten, dat zij zich
4930 Neh 13:31 | 31 Ook tot het offer des houts, op
4931 Neh 13:31 | op bestemde tijden, en tot de eerstelingen. Gedenk
4932 Est 1:1 | dewelke regeerde van Indie af tot aan Morenland toe, honderd
4933 Est 1:5 | Susan, van den grootste tot den kleinste, zeven dagen
4934 Est 1:10 | van den wijn, zeide hij tot Mehuman, Biztha, Charbona,
4935 Est 1:13 | 13 Toen zeide de koning tot de wijzen, die de tijden
4936 Est 1:17 | der koningin zal uitkomen tot alle vrouwen, zodat zij
4937 Est 1:18 | en Medie ook alzo zeggen tot al de vorsten des konings,
4938 Est 1:20 | eer geven, van de grootste tot de kleinste toe. ~
4939 Est 2:3 | schoon van aangezicht, tot den burg Susan, tot het
4940 Est 2:3 | aangezicht, tot den burg Susan, tot het huis der vrouwen, onder
4941 Est 3 | stierven, had Mordechai ze zich tot een dochter aangenomen. ~
4942 Est 6:1 | jonge dochter naakte, om tot den koning Ahasveros te
4943 Est 6:2 | kwam dan de jonge dochter tot den koning; al wat zij zeide,
4944 Est 6:2 | uit het huis der vrouwen tot het huis des konings. ~
4945 Est 6:3 | bijwijven, zij kwam niet weder tot den koning, ten ware de
4946 Est 6:3 | ten ware de koning lust tot haar had, en zij bij name
4947 Est 7 | genomen had) naakte, dat zij tot den koning komen zou, begeerde
4948 Est 9 | den koning Ahasveros, tot zijn koninklijk huis, in
4949 Est 16:3 | poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt
4950 Est 16:4 | nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij
4951 Est 16:4 | zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar
4952 Est 16:7 | Hamans aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand,
4953 Est 16:7 | dag tot dag, en van maand tot maand, tot de twaalfde maand
4954 Est 16:7 | en van maand tot maand, tot de twaalfde maand toe; deze
4955 Est 16:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd:
4956 Est 16:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: Dat zilver zij u
4957 Est 16:13 | door de hand der lopers tot al de landschappen des konings,
4958 Est 16:13 | de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine
4959 Est 17:3 | poort des konings waren, tot Mordechai: Waarom overtreedt
4960 Est 17:4 | nu, toen zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij
4961 Est 17:4 | zij dit van dag tot dag tot hem zeiden, en hij naar
4962 Est 17:7 | Hamans aangezicht, van dag tot dag, en van maand tot maand,
4963 Est 17:7 | dag tot dag, en van maand tot maand, tot de twaalfde maand
4964 Est 17:7 | en van maand tot maand, tot de twaalfde maand toe; deze
4965 Est 17:8 | 8 Want Haman had tot den koning Ahasveros gezegd:
4966 Est 17:11 | 11 En de koning zeide tot Haman: Dat zilver zij u
4967 Est 17:13 | door de hand der lopers tot al de landschappen des konings,
4968 Est 17:13 | de Joden, van den jonge tot den oude toe, de kleine
4969 Est 22:1 | 3 Toen zeide de koning tot haar: Wat is u, koningin ~
4970 Est 23 | zal u gegeven worden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
4971 Est 24 | de koning met Haman heden tot den maaltijd, dien ik hem
4972 Est 25 | Als nu de koning met Haman tot den maaltijd, dien ~
4973 Est 26:1 | 6 Zo zeide de koning tot ~
4974 Est 27 | Het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
4975 Est 28:1 | kome de koning met Haman tot den maaltijd, dien ik hem
4976 Est 28:3 | bedwong zich, en hij kwam tot zijn huis; en hij zond henen,
4977 Est 29 | den koning doen komen tot den maaltijd, dien zij bereid
4978 Est 29:2 | zeide zijn huisvrouw Zeres tot hem, mitsgaders al zijn
4979 Est 29:2 | dan vrolijk met den koning tot dien maaltijd. Deze raad
4980 Est 30:5 | konings jongelingen zeiden tot hem: Zie, Haman staat in
4981 Est 30:6 | was, zo zeide de koning tot hem: Wat zal men met dien
4982 Est 30:6 | zal men met dien man doen, tot wiens eer de koning een
4983 Est 30:6 | zeide Haman in zijn hart: Tot wien heeft de koning een
4984 Est 30:6 | hem eer te doen, meer dan tot mij? ~
4985 Est 30:7 | 7 Daarom zeide Haman tot den koning: Den man, tot
4986 Est 30:7 | tot den koning: Den man, tot wiens eer de koning een
4987 Est 30:9 | het dien man aantrekken, tot wiens eer de koning een
4988 Est 30:9 | Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een
4989 Est 30:10 | 10 Toen zeide de koning tot Haman: Haast u, neem dat
4990 Est 30:11 | Alzo zal men dien man doen, tot wiens eer de koning een
4991 Est 30:12 | keerde Mordechai wederom tot de poort des konings; maar
4992 Est 30:14 | nabij, en zij haastten Haman tot den maaltijd te brengen,
4993 Est 33:1 | 2 Zo zeide de koning tot ~
4994 Est 35 | Het zal geschieden, ook tot de helft des koninkrijks. ~
4995 Est 36:1 | ombrenge. Indien wij nog tot knechten en tot dienstmaagden
4996 Est 36:1 | wij nog tot knechten en tot dienstmaagden waren verkocht
4997 Est 36:2 | koning Ahasveros, en zeide tot de koningin ~
4998 Est 47:3 | zeide de koning Ahasveros tot de koningin ~
4999 Est 49:2 | landschappen, die van Indie af tot aan Morenland strekken,
5000 Est 50:12 | 12 En de koning zeide tot de koningin ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630 |