1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630
Book Chapter: Verse
1501 Num 15:2 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer gij gekomen
1502 Num 15:5 | een hin, zult gij bereiden tot een brandoffer of tot een
1503 Num 15:5 | bereiden tot een brandoffer of tot een slachtoffer, voor een
1504 Num 15:7 | een hin, zult gij offeren tot een liefelijken reuk den
1505 Num 15:8 | jong rund zult bereiden tot een brandoffer of een slachtoffer,
1506 Num 15:9 | 9 Zo zal hij tot een jong rund offeren een
1507 Num 15:10 | drankoffer, de helft van een hin, tot een vuuroffer van liefelijken
1508 Num 15:13 | offerende een vuuroffer tot een liefelijken reuk den
1509 Num 15:14 | een vuuroffer zal bereiden tot een liefelijken reuk den
1510 Num 15:17 | 17 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1511 Num 15:18 | 18 Spreek tot de kinderen Israels, en
1512 Num 15:18 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Als gij zult gekomen
1513 Num 15:20 | deegs, een koek zult gij tot een hefoffer offeren; gelijk
1514 Num 15:22 | deze geboden, die de HEERE tot Mozes gesproken heeft; ~
1515 Num 15:24 | bereiden ten brandoffer, tot een liefelijken reuk den
1516 Num 15:33 | hout lezende, brachten hem tot Mozes, en tot Aaron, en
1517 Num 15:33 | brachten hem tot Mozes, en tot Aaron, en tot de ganse vergadering. ~
1518 Num 15:33 | Mozes, en tot Aaron, en tot de ganse vergadering. ~
1519 Num 15:35 | 35 Zo zeide de HEERE tot Mozes: Die man zal zekerlijk
1520 Num 15:36 | de ganse vergadering uit tot buiten het leger, en zij
1521 Num 15:37 | 37 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1522 Num 15:38 | 38 Spreek tot de kinderen Israels, en
1523 Num 15:38 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Dat zij zich snoertjes
1524 Num 15:41 | Egypteland uitgevoerd heb, om u tot een God te zijn; Ik ben
1525 Num 16:1 | Kohath, zoon van Levi, nam tot zich zo Dathan als Abiram,
1526 Num 16:3 | en tegen Aaron, en zeiden tot hen: Het is te veel voor
1527 Num 16:5 | 5 En hij sprak tot Korach, en tot zijn ganse
1528 Num 16:5 | hij sprak tot Korach, en tot zijn ganse vergadering,
1529 Num 16:5 | de heilige is, dien Hij tot Zich zal doen naderen; en
1530 Num 16:5 | zal hebben, dien zal Hij tot Zich doen naderen. ~
1531 Num 16:8 | 8 Voorts zeide Mozes tot Korach: Hoort toch, gij,
1532 Num 16:9 | afgescheiden, om ulieden tot Zich te doen naderen; om
1533 Num 16:13 | uzelven ten enenmaal over ons tot een overheer maakt? ~
1534 Num 16:15 | Mozes zeer, en hij zeide tot den HEERE: Zie hun offer
1535 Num 16:16 | 16 Voorts zeide Mozes tot Korach: Gij, en uw ganse
1536 Num 16:20 | 20 En de HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron, zeggende: ~
1537 Num 16:20 | HEERE sprak tot Mozes en tot Aaron, zeggende: ~
1538 Num 16:23 | 23 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1539 Num 16:24 | 24 Spreek tot deze vergadering, zeggende:
1540 Num 16:25 | stond Mozes op, en ging tot Dathan en Abiram; en achter
1541 Num 16:26 | 26 En hij sprak tot de vergadering, zeggende:
1542 Num 16:36 | 36 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1543 Num 16:37 | 37 Zeg tot Eleazar, den zoon van Aaron,
1544 Num 16:38 | uitgerekte platen daarvan make, tot een overdeksel voor het
1545 Num 16:38 | zullen den kinderen Israels tot een teken zijn. ~
1546 Num 16:39 | hadden, en zij rekten ze uit tot een overtreksel voor het
1547 Num 16:43 | Mozes nu en Aaron kwamen tot voor de tent der samenkomst. ~
1548 Num 16:44 | 44 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1549 Num 16:46 | 46 En Mozes zeide tot Aaron: Neem het wierookvat,
1550 Num 16:46 | daarop, haastelijk gaande tot de vergadering, doe over
1551 Num 16:50 | 50 En Aaron keerde weder tot Mozes aan de deur van de
1552 Num 17:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1553 Num 17:2 | 2 Spreek tot de kinderen Israels, en
1554 Num 17:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en
1555 Num 17:9 | het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels;
1556 Num 17:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van
1557 Num 17:10 | getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige
1558 Num 17:12 | spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij
1559 Num 17:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN,
1560 Num 18:1 | 1 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1561 Num 18:2 | 2 Spreek tot de kinderen Israels, en
1562 Num 18:6 | 6 Mozes dan sprak tot de kinderen Israels, en
1563 Num 18:9 | het aangezicht des HEEREN, tot al de kinderen Israels;
1564 Num 18:10 | 10 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Breng de staf van
1565 Num 18:10 | getuigenis, in bewaring, tot een teken voor de wederspannige
1566 Num 18:12 | spraken de kinderen Israels tot Mozes, zeggende: Zie, wij
1567 Num 18:13 | 13 Al wie enigzins nadert tot den tabernakel des HEEREN,
1568 Num 18:14 | 1 Zo zeide de HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen,
1569 Num 18:16 | wacht der ganse tent; doch tot het gereedschap des heiligdoms
1570 Num 18:17 | tent; en een vreemde zal tot u niet naderen. ~
1571 Num 18:20 | uw priesterambt geve Ik u tot een dienst van een geschenk;
1572 Num 18:21 | 8 Voorts sprak de HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb
1573 Num 18:21 | zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige inzetting. ~
1574 Num 18:24 | aan uw dochteren met u, tot een eeuwige inzetting; al
1575 Num 18:30 | ver zult gij aansteken, tot een vuuroffer van liefelijken
1576 Num 18:32 | aan uw dochteren met u, tot een eeuwige inzetting; het
1577 Num 18:33 | 20 Ook zeide de HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land
1578 Num 18:35 | zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst,
1579 Num 18:37 | Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren,
1580 Num 18:37 | heb Ik aan de Levieten tot een erfenis gegeven; daarom
1581 Num 18:37 | erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in
1582 Num 18:38 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1583 Num 18:39 | 26 Gij zult ook tot de Levieten spreken, en
1584 Num 18:39 | de Levieten spreken, en tot hen zeggen: Wanneer gij
1585 Num 18:40 | het zal u gerekend worden tot uw hefoffer, als koren van
1586 Num 18:43 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs
1587 Num 19:1 | 1 Zo zeide de HEERE tot Aaron: Gij, en uw zonen,
1588 Num 19:3 | wacht der ganse tent; doch tot het gereedschap des heiligdoms
1589 Num 19:4 | tent; en een vreemde zal tot u niet naderen. ~
1590 Num 19:7 | uw priesterambt geve Ik u tot een dienst van een geschenk;
1591 Num 19:8 | 8 Voorts sprak de HEERE tot Aaron: En Ik, zie, Ik heb
1592 Num 19:8 | zalving wil, en aan uw zonen, tot een eeuwige inzetting. ~
1593 Num 19:11 | aan uw dochteren met u, tot een eeuwige inzetting; al
1594 Num 19:17 | ver zult gij aansteken, tot een vuuroffer van liefelijken
1595 Num 19:19 | aan uw dochteren met u, tot een eeuwige inzetting; het
1596 Num 19:20 | 20 Ook zeide de HEERE tot Aaron: Gij zult in hun land
1597 Num 19:22 | zullen niet meer naderen tot de tent der samenkomst,
1598 Num 19:24 | Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer zullen offeren,
1599 Num 19:24 | heb Ik aan de Levieten tot een erfenis gegeven; daarom
1600 Num 19:24 | erfenis gegeven; daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in
1601 Num 19:25 | 25 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1602 Num 19:26 | 26 Gij zult ook tot de Levieten spreken, en
1603 Num 19:26 | de Levieten spreken, en tot hen zeggen: Wanneer gij
1604 Num 19:27 | het zal u gerekend worden tot uw hefoffer, als koren van
1605 Num 19:30 | 30 Gij zult dan tot hen zeggen: Als gij deszelfs
1606 Num 20:6 | aangezicht der gemeente tot de deur van de tent der
1607 Num 20:7 | 7 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1608 Num 20:8 | broeder, en spreekt gijlieden tot den steenrots voor hun ogen,
1609 Num 20:10 | steenrots, en hij zeide tot hen: Hoort toch, gij wederspannigen,
1610 Num 20:12 | Derhalve zeide de HEERE tot Mozes en tot Aaron: Omdat
1611 Num 20:12 | zeide de HEERE tot Mozes en tot Aaron: Omdat gijlieden Mij
1612 Num 20:14 | zond Mozes boden uit Kades tot den koning van Edom, welke
1613 Num 20:16 | 16 Toen riepen wij tot den HEERE, en Hij hoorde
1614 Num 20:18 | 18 Doch Edom zeide tot hem: Gij zult door mij niet
1615 Num 20:19 | zeiden de kinderen Israels tot hem: Wij zullen door den
1616 Num 20:23 | 23 De HEERE nu sprak tot Mozes, en tot Aaron, aan
1617 Num 20:23 | HEERE nu sprak tot Mozes, en tot Aaron, aan den berg Hor,
1618 Num 20:24 | 24 Aaron zal tot zijn volken verzameld worden;
1619 Num 20:25 | zoon, en doe hen opklimmen tot den berg Hor. ~
1620 Num 20:27 | had; want zij klommen op tot den berg Hor, voor de ogen
1621 Num 21:7 | 7 Daarom kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij
1622 Num 21:8 | 8 En de HEERE zeide tot Mozes: Maak u een vurige
1623 Num 21:16 | put, van welken de HEERE tot Mozes zeide: Verzamel het
1624 Num 21:19 | 19 En van Mattana tot Nahaliel; en van Nahaliel
1625 Num 21:19 | Nahaliel; en van Nahaliel tot Bamoth; ~
1626 Num 21:20 | 20 En van Bamoth tot het dal, dat in het veld
1627 Num 21:21 | 21 Toen zond Israel boden tot Sihon, den koning der Amorieten,
1628 Num 21:24 | bezitting, van de Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de
1629 Num 21:24 | Arnon af tot de Jabbok toe, tot aan de kinderen Ammons;
1630 Num 21:26 | land uit zijn hand genomen, tot aan de Arnon. ~
1631 Num 21:27 | spreekwoorden gebruiken: Komt tot Hesbon; men bouwe en bevestige
1632 Num 21:30 | nedergeveld! Hesbon is verloren tot Dibon toe; en wij hebben
1633 Num 21:30 | wij hebben hen verwoest tot Nofat toe, welke tot Medeba
1634 Num 21:30 | verwoest tot Nofat toe, welke tot Medeba toe reikt. ~
1635 Num 21:33 | tegemoet, hij en al zijn volk, tot den strijd, en Edrei. ~
1636 Num 21:34 | 34 De HEERE nu zeide tot Mozes: Vrees hem niet; want
1637 Num 22:4 | 4 Derhalve zeide Moab tot de oudsten der Midianieten:
1638 Num 22:7 | hun hand; alzo kwamen zij tot Bileam, en spraken tot hem
1639 Num 22:7 | zij tot Bileam, en spraken tot hem de woorden van Balak. ~
1640 Num 22:8 | 8 Hij dan zeide tot hen: Vernacht hier dezen
1641 Num 22:8 | wederbrengen, gelijk als de HEERE tot mij zal gesproken hebben.
1642 Num 22:9 | 9 En God kwam tot Bileam en zeide: Wie zijn
1643 Num 22:10 | 10 Toen zeide Bileam tot God: Balak, de zoon van
1644 Num 22:10 | der Moabieten, heeft hen tot mij gezonden, zeggende: ~
1645 Num 22:12 | 12 Toen zeide God tot Bileam: Gij zult met hen
1646 Num 22:13 | des morgens op, en zeide tot de vorsten van Balak: Gaat
1647 Num 22:14 | Moabieten op, en kwamen tot Balak, en zij zeiden: Bileam
1648 Num 22:16 | 16 Die tot Bileam kwamen, en hem zeiden:
1649 Num 22:16 | Laat u toch niet beletten tot mij te komen! ~
1650 Num 22:17 | hoog vereren, en al wat gij tot mij zeggen zult, dat zal
1651 Num 22:18 | antwoordde Bileam, en zeide tot de dienaren van Balak: Wanneer
1652 Num 22:19 | opdat ik wete, wat de HEERE tot mij verder spreken zal. ~
1653 Num 22:20 | 20 God nu kwam tot Bileam des nachts, en zeide
1654 Num 22:20 | Bileam des nachts, en zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen
1655 Num 22:20 | gij dat doen, hetwelk Ik tot u spreken zal. ~
1656 Num 22:22 | stelde Zich in den weg, hem tot een tegenpartij; hij nu
1657 Num 22:28 | den mond der ezelin, die tot Bileam zeide: Wat heb ik
1658 Num 22:29 | 29 Toen zeide Bileam tot de ezelin: Omdat gij mij
1659 Num 22:30 | 30 De ezelin nu zeide tot Bileam: Ben ik niet uw ezelin,
1660 Num 22:30 | mijn heer geweest zijt, tot op dezen dag? Ben ik ooit
1661 Num 22:32 | zeide de Engel des HEEREN tot hem: Waarom hebt gij uw
1662 Num 22:32 | Zie, Ik ben uitgegaan u tot een tegenpartij, dewijl
1663 Num 22:34 | 34 Toen zeide Bileam tot den Engel des HEEREN: Ik
1664 Num 22:35 | Engel des HEEREN nu zeide tot Bileam: Ga heen met deze
1665 Num 22:35 | alleenlijk dat woord, wat Ik tot u spreken zal, dat zult
1666 Num 22:36 | ging hij uit, hem tegemoet, tot de stad der Moabieten, welke
1667 Num 22:37 | 37 En Balak zeide tot Bileam: Heb ik niet ernstiglijk
1668 Num 22:37 | Heb ik niet ernstiglijk tot u gezonden, om u te roepen?
1669 Num 22:37 | roepen? Waarom zijt gij niet tot mij gekomen? Kan ik u niet
1670 Num 22:38 | 38 Toen zeide Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot u
1671 Num 22:38 | Bileam tot Balak: Zie, ik ben tot u gekomen; zal ik nu enigzins
1672 Num 23:1 | 1 Toen zeide Bileam tot Balak: Bouw mij hier zeven
1673 Num 23:3 | 3 Toen zeide Bileam tot Balak: Blijf staan bij uw
1674 Num 23:4 | ontmoet was, zo zeide hij tot Hem: Zeven altaren heb ik
1675 Num 23:5 | Bileam, en zeide: Keer weder tot Balak, en spreek aldus. ~
1676 Num 23:6 | 6 Als hij nu tot hem wederkeerde, ziet, zo
1677 Num 23:11 | 11 Toen zeide Balak tot Bileam: Wat hebt gij mij
1678 Num 23:13 | 13 Toen zeide Balak tot hem: Kom toch met mij aan
1679 Num 23:14 | 14 Alzo nam hij hem mede tot het veld Zofim, op de hoogte
1680 Num 23:15 | 15 Toen zeide hij tot Balak: Blijf hier staan
1681 Num 23:16 | en Hij zeide: Keer weder tot Balak, en spreek alzo. ~
1682 Num 23:17 | 17 Toen hij tot hem kwam, ziet, zo stond
1683 Num 23:17 | bij hem. Balak nu zeide tot hem: Wat heeft de HEERE
1684 Num 23:18 | Balak, en hoor! Neig uw oren tot mij, gij, zoon van Zippor! ~
1685 Num 23:25 | 25 Toen zeide Balak tot Bileam: Gij zult het ganselijk
1686 Num 23:26 | Bileam antwoordde en zeide tot Balak: Heb ik niet tot u
1687 Num 23:26 | zeide tot Balak: Heb ik niet tot u gesproken, zeggende: Al
1688 Num 23:27 | 27 Verder zeide Balak tot Bileam: Kom toch, ik zal
1689 Num 23:28 | Toen nam Balak Bileam mede tot de hoogte van Peor, die
1690 Num 23:29 | 29 En Bileam zeide tot Balak: Bouw mij hier zeven
1691 Num 24:1 | heen, gelijk meermalen, tot de toverijen; maar hij stelde
1692 Num 24:10 | handen samen; en Balak zeide tot Bileam: Ik heb u geroepen,
1693 Num 24:12 | 12 Toen zeide Bileam tot Balak: Heb ik ook niet tot
1694 Num 24:12 | tot Balak: Heb ik ook niet tot uw boden, die gij tot mij
1695 Num 24:12 | niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt, gesproken,
1696 Num 24:14 | 14 En nu, zie, ik ga tot mijn volk; kom, ik zal u
1697 Num 24:25 | ging heen, en keerde weder tot zijn plaats. Balak ging
1698 Num 25:2 | En zij nodigden het volk tot de slachtofferen harer goden;
1699 Num 25:4 | 4 En de HEERE zeide tot Mozes: Neem alle hoofden
1700 Num 25:5 | 5 Toen zeide Mozes tot de rechters van Israel:
1701 Num 25:6 | en bracht een Midianietin tot zijn broederen voor de ogen
1702 Num 25:10 | 10 Toen sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1703 Num 25:16 | 16 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1704 Num 26:1 | plaag, dat de HEERE sprak tot Mozes, en tot Eleazar, den
1705 Num 26:1 | HEERE sprak tot Mozes, en tot Eleazar, den zoon van Aaron,
1706 Num 26:10 | mannen verteerde, en werden tot een teken. ~
1707 Num 26:52 | 52 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1708 Num 27:6 | 6 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1709 Num 27:8 | 8 En tot de kinderen Israels zult
1710 Num 27:11 | zal den kinderen Israels tot een inzetting des rechts
1711 Num 27:12 | 12 Daarna zeide de HEERE tot Mozes: Klim op dezen berg
1712 Num 27:13 | zult hebben, dan zult gij tot uw volken verzameld worden,
1713 Num 27:15 | 15 Toen sprak Mozes tot den HEERE, zeggende: ~
1714 Num 27:18 | 18 Toen zeide de HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua,
1715 Num 27:18 | de HEERE tot Mozes: Neem tot u Jozua, den zoon van Nun,
1716 Num 28:1 | 1 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1717 Num 28:2 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Mijn offerande, Mijn
1718 Num 28:3 | 3 En gij zult tot hen zeggen: Dit is het vuuroffer,
1719 Num 28:3 | eenjarige lammeren des daags, tot een gedurig brandoffer. ~
1720 Num 28:6 | berg Sinai ingesteld was tot een liefelijken reuk, een
1721 Num 28:12 | spijsoffer, met olie gemengd, tot den enen var; en twee tienden
1722 Num 28:12 | spijsoffer, met olie gemengd, tot den enen ram; ~
1723 Num 28:13 | 13 En tot elk tiende deel meelbloem
1724 Num 28:13 | spijsoffer, met olie gemengd, tot het ene lam; het is een
1725 Num 28:13 | lam; het is een brandoffer tot een liefelijken reuk, een
1726 Num 28:14 | zijn de helft van een hin tot een var, en een derde deel
1727 Num 28:14 | een derde deel van een hin tot een ram, en een vierendeel
1728 Num 28:14 | vierendeel van een hin van wijn tot een lam; dat is het brandoffer
1729 Num 28:20 | olie gemengd; drie tienden tot een var, en twee tienden
1730 Num 28:20 | een var, en twee tienden tot een ram zult gij bereiden. ~
1731 Num 28:21 | 21 Tot elk zult gij een tiende
1732 Num 28:21 | een tiende deel bereiden tot een lam, tot die zeven lammeren
1733 Num 28:21 | deel bereiden tot een lam, tot die zeven lammeren toe. ~
1734 Num 28:23 | morgenbrandoffer, hetwelk tot een gedurig brandoffer is,
1735 Num 28:24 | des vuuroffers bereiden tot een liefelijken reuk den
1736 Num 28:28 | olie gemengd: drie tienden tot een var, twee tienden tot
1737 Num 28:28 | tot een var, twee tienden tot een ram; ~
1738 Num 28:29 | 29 Tot elk een tiende tot een lam,
1739 Num 28:29 | 29 Tot elk een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren
1740 Num 28:29 | een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe;
1741 Num 29:3 | olie gemengd; drie tienden tot den var, twee tienden tot
1742 Num 29:3 | tot den var, twee tienden tot den ram. ~
1743 Num 29:4 | 4 En een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren
1744 Num 29:4 | een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe; ~
1745 Num 29:9 | olie gemend: drie tienden tot den var, twee tienden tot
1746 Num 29:9 | tot den var, twee tienden tot den enen ram; ~
1747 Num 29:10 | 10 Tot elk een tiende tot een lam,
1748 Num 29:10 | 10 Tot elk een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren
1749 Num 29:10 | een tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe;
1750 Num 29:14 | olie gemengd: drie tienden tot een var, tot die dertien
1751 Num 29:14 | drie tienden tot een var, tot die dertien varren toe;
1752 Num 29:14 | varren toe; twee tienden tot een ram, onder die twee
1753 Num 29:15 | 15 En tot elke een tiende tot een
1754 Num 29:15 | 15 En tot elke een tiende tot een lam, tot die veertien
1755 Num 29:15 | een tiende tot een lam, tot die veertien lammeren toe; ~
1756 Num 29:18 | spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1757 Num 29:18 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1758 Num 29:18 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1759 Num 29:21 | spijsofferen, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1760 Num 29:21 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1761 Num 29:21 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1762 Num 29:24 | spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1763 Num 29:24 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1764 Num 29:24 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1765 Num 29:27 | spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1766 Num 29:27 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1767 Num 29:27 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1768 Num 29:30 | spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1769 Num 29:30 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1770 Num 29:30 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1771 Num 29:33 | spijsoffer, en hun drankofferen tot de varren, tot de rammen,
1772 Num 29:33 | drankofferen tot de varren, tot de rammen, en tot de lammeren,
1773 Num 29:33 | varren, tot de rammen, en tot de lammeren, in hun getal,
1774 Num 29:37 | spijsoffer, en hun drankofferen tot den var, tot den ram, en
1775 Num 29:37 | drankofferen tot den var, tot den ram, en tot de lammeren,
1776 Num 29:37 | den var, tot den ram, en tot de lammeren, in hun getal,
1777 Num 29:40 | 40 En Mozes sprak tot de kinderen Israels naar
1778 Num 30:1 | 1 En Mozes sprak tot de hoofden der stammen van
1779 Num 30:14 | haar man tegen haar van dag tot dag ganselijk stilzwijgt,
1780 Num 31:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, zeggende: ~
1781 Num 31:2 | zult gij verzameld worden tot uw volken. ~
1782 Num 31:3 | 3 Mozes dan sprak tot het volk, zeggende: Dat
1783 Num 31:12 | en den buit, en den roof, tot Mozes en tot Eleazar, den
1784 Num 31:12 | en den roof, tot Mozes en tot Eleazar, den priester, en
1785 Num 31:12 | Eleazar, den priester, en tot de vergadering der kinderen
1786 Num 31:13 | gingen uit hen tegemoet, tot buiten voor het leger. ~
1787 Num 31:15 | 15 En Mozes zeide tot hen: Hebt gij dan alle vrouwen
1788 Num 31:21 | Eleazar, de priester, zeide tot de krijgslieden, die tot
1789 Num 31:21 | tot de krijgslieden, die tot dien strijd getogen waren:
1790 Num 31:25 | 25 Verder sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1791 Num 31:27 | aangegrepen hebben, die tot den strijd uitgegaan zijn,
1792 Num 31:28 | van de oorlogsmannen, die tot dezen krijg uitgetogen zijn,
1793 Num 31:29 | den priester Eleazar geven tot een heffing des HEEREN. ~
1794 Num 31:36 | weten het deel dergenen, die tot dezen krijg uitgetogen waren,
1795 Num 31:48 | 48 Toen traden tot Mozes de bevelhebbers, die
1796 Num 31:49 | 49 En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten hebben
1797 Num 31:55 | kinderen van Ruben, en spraken tot Mozes, en tot Eleazar, den
1798 Num 31:55 | en spraken tot Mozes, en tot Eleazar, den priester, en
1799 Num 31:55 | Eleazar, den priester, en tot de oversten der vergadering,
1800 Num 31:58 | uw knechten gegeven worde tot een bezitting; en doe ons
1801 Num 31:59 | 6 Maar Mozes zeide tot de kinderen van Gad en tot
1802 Num 31:59 | tot de kinderen van Gad en tot de kinderen van Ruben: Zullen
1803 Num 31:62 | Als zij opgekomen waren tot aan het dal Eskol, en dit
1804 Num 31:69 | 16 Toen traden zij toe tot hem, en zeiden: Wij zullen
1805 Num 31:71 | Wij zullen niet wederkeren tot onze huizen, totdat zich
1806 Num 31:71 | zich de kinderen Israels tot erfelijke bezitters zullen
1807 Num 31:73 | 20 Toen zeide Mozes tot hen: Indien gij deze zaak
1808 Num 31:78 | en de kinderen van Ruben tot Mozes, zeggende: Uw knechten
1809 Num 31:80 | het aangezicht des HEEREN tot den strijd, gelijk als mijn
1810 Num 31:82 | 29 En Mozes zeide tot hen: Indien de kinderen
1811 Num 31:83 | overtrekken, zo zullen zij tot bezitters gesteld worden
1812 Num 31:84 | zeggende: Wat de HEERE tot uw knechten gesproken heeft,
1813 Num 32:49 | Jordaan van Beth-Jesimoth, tot aan Abel-Sittim, in de vlakke
1814 Num 32:50 | 50 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden
1815 Num 32:51 | 51 Spreek tot de kinderen Israels, en
1816 Num 32:51 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer gijlieden over
1817 Num 32:55 | zult laten overblijven, tot doornen zullen zijn in uw
1818 Num 32:55 | zullen zijn in uw ogen, en tot prikkelen in uw zijden,
1819 Num 33:1 | 1 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1820 Num 33:2 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer gij in het
1821 Num 33:8 | berg Hor zult gij aftekenen tot daar men komt te Hamath;
1822 Num 33:10 | 10 Voorts zult gij u tot een landpale tegen het oosten
1823 Num 33:16 | 16 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1824 Num 34:1 | 1 En de HEERE sprak tot Mozes, in de vlakke velden
1825 Num 34:5 | zij. Dit zullen zij hebben tot voorsteden van de steden. ~
1826 Num 34:9 | 9 Voorts sprak de HEERE tot Mozes, zeggende: ~
1827 Num 34:10 | 10 Spreek tot de kinderen Israels, en
1828 Num 34:10 | kinderen Israels, en zeg tot hen: Wanneer gij over de
1829 Num 34:11 | steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen zijn;
1830 Num 34:12 | En deze steden zullen u tot een toevlucht zijn voor
1831 Num 34:15 | bijwoner in het midden van hen, tot een toevlucht zijn; opdat
1832 Num 34:25 | zal hem doen wederkeren tot zijn vrijstad, waarheen
1833 Num 34:25 | en hij zal daarin blijven tot den dood des hogepriesters,
1834 Num 34:28 | zijn vrijstad gebleven zijn tot den dood des hogepriesters;
1835 Num 34:28 | de doodslager wederkeren tot het land zijner bezitting. ~
1836 Num 34:29 | dingen zullen ulieden zijn tot een inzetting van recht,
1837 Num 34:32 | om te wonen in het land, tot den dood des hoge priesters. ~
1838 Num 35:3 | van de kinderen Israels tot vrouwen zouden worden, zo
1839 Num 35:3 | worden, en toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam,
1840 Num 35:4 | haar erfenis toegedaan zijn tot de erfenis van dien stam,
1841 Num 35:6 | zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden, die in haar
1842 Num 35:6 | geslacht van haars vaders stam tot vrouwen worden. ~
1843 Num 35:7 | omgewend worden van stam tot stam; want de kinderen Israels
1844 Num 35:9 | worden van den enen stam tot den anderen; want de stammen
1845 Num 35:11 | zijn den zonen harer ooms tot vrouwen geworden. ~
1846 Num 35:12 | zoon van Jozef, zijn zij tot vrouwen geworden; alzo bleef
1847 Deu 1:1 | zijn de woorden, die Mozes tot gans Israel gesproken heeft,
1848 Deu 1:2 | weg van het gebergte Seir, tot aan Kades-Barnea. ~
1849 Deu 1:3 | der maand, dat Mozes sprak tot de kinderen Israels, naar
1850 Deu 1:6 | De HEERE, onze God, sprak tot ons aan Horeb, zeggende:
1851 Deu 1:7 | gebergte der Amorieten, en tot al hun geburen, in het vlakke
1852 Deu 1:7 | Kanaanieten, en den Libanon, tot aan die grote rivier, de
1853 Deu 1:9 | ik sprak ter zelfder tijd tot u, zeggende: Ik alleen zal
1854 Deu 1:11 | HEERE, uwer vaderen God, doe tot u, zo als gij nu zijt, duizendmaal
1855 Deu 1:11 | zegene u, gelijk als Hij tot u gesproken heeft! ~
1856 Deu 1:13 | van uw stammen, dat ik hen tot uw hoofden stelle. ~
1857 Deu 1:15 | ervarene mannen, en stelde hen tot hoofden over u, oversten
1858 Deu 1:17 | zwaar zal zijn, zult gij tot mij doen komen, en ik zal
1859 Deu 1:19 | geboden had; en wij kwamen tot Kades-Barnea. ~
1860 Deu 1:20 | 20 Toen zeide ik tot ulieden: Gij zijt gekomen
1861 Deu 1:20 | ulieden: Gij zijt gekomen tot het gebergte der Amorieten,
1862 Deu 1:21 | HEERE, uwer vaderen God, tot u gesproken heeft; vreest
1863 Deu 1:22 | Toen naderdet gij allen tot mij, en zeidet: Laat ons
1864 Deu 1:22 | daarin optrekken zullen, en tot wat steden wij komen zullen. ~
1865 Deu 1:24 | het gebergte, en kwamen tot het dal Eskol, en verspiedden
1866 Deu 1:25 | hun hand, en brachten ze tot ons af, en zeiden ons bescheid
1867 Deu 1:28 | zijn groot, en gesterkt tot in de hemel toe; ook hebben
1868 Deu 1:29 | 29 Toen zeide ik tot u: Verschrikt niet, en vreest
1869 Deu 1:39 | waarvan gij zeidet: Zij zullen tot een roof zijn; en uw kinderen,
1870 Deu 1:41 | antwoorddet gij, en zeidet tot mij: Wij hebben tegen den
1871 Deu 1:42 | 42 Zo zeide de HEERE tot mij: Zeg hun: Trekt niet
1872 Deu 1:43 | 43 Doch als ik tot u sprak, zo hoordet gij
1873 Deu 1:44 | verpletterden u in Seir tot Horma toe. ~
1874 Deu 1:45 | en neigde Zijn oren niet tot u. ~
1875 Deu 2:1 | Schelfzee, gelijk de HEERE tot mij gesproken had, en wij
1876 Deu 2:2 | 2 Toen sprak de HEERE tot mij, zeggende: ~
1877 Deu 2:5 | land niet geven, ook niet tot de betreding van een voetzool;
1878 Deu 2:9 | 9 Toen sprak de HEERE tot mij: Beangstig Moab niet,
1879 Deu 2:17 | 17 Dat de HEERE tot mij sprak, zeggende: ~
1880 Deu 2:22 | hebben aan hun plaats gewoond tot op dezen dag. ~
1881 Deu 2:23 | Avieten, die in Hazerim tot Gaza toe woonden, verdelgd,
1882 Deu 2:26 | uit de woestijn Kedemot tot Sihon, den koning van Hesbon,
1883 Deu 2:31 | 31 En de HEERE zeide tot mij: Zie, Ik heb begonnen
1884 Deu 2:36 | die aan de beek is, ook tot Gilead toe, was er geen
1885 Deu 2:37 | 37 Behalve tot het land van de kinderen
1886 Deu 2:37 | naderdet gij niet, noch tot de ganse streek der beek
1887 Deu 2:37 | streek der beek Jabbok, noch tot de steden van het gebergte,
1888 Deu 2:37 | steden van het gebergte, noch tot iets, dat de HEERE, onze
1889 Deu 3:2 | 2 Toen zeide de HEERE tot mij: Vrees hem niet, want
1890 Deu 3:8 | waren, van de beek Arnon tot den berg Hermon toe; ~
1891 Deu 3:10 | Gilead, en het ganse Bazan, tot Salcha en Edrei toe; steden
1892 Deu 3:14 | ganse landstreek van Argob, tot aan de landpale der Gezurieten
1893 Deu 3:14 | naam, Bazan Havvoth-Jair, tot op dezen dag. ~
1894 Deu 3:16 | Gadieten gaf ik van Gilead af tot aan de beek Arnon, het midden
1895 Deu 3:16 | beek en de landpale; en tot aan de beek Jabbok, de landpale
1896 Deu 3:17 | landpale; van Cinnereth af tot aan de zee des vlakken velds,
1897 Deu 3:20 | zult gij wederkeren, elk tot zijn erfenis, die ik u gegeven
1898 Deu 3:26 | mij; maar de HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek
1899 Deu 3:26 | genoeg; spreek niet meer tot Mij van deze zaak. ~
1900 Deu 4:2 | 2 Gij zult tot dit woord, dat ik u gebiede,
1901 Deu 4:10 | Horeb stondt, als de HEERE tot mij zeide: Vergader Mij
1902 Deu 4:11 | berg nu brandde van vuur, tot aan het midden des hemels;
1903 Deu 4:12 | 12 Zo sprak de HEERE tot u uit het midden des vuurs;
1904 Deu 4:15 | uit het midden des vuurs tot u sprak; ~
1905 Deu 4:20 | uitgevoerd; opdat gij Hem tot een erfvolk zoudt zijn,
1906 Deu 4:25 | HEEREN, uws Gods, om Hem tot toorn te verwekken; ~
1907 Deu 4:26 | heden den hemel en de aarde tot getuige tegen ulieden, dat
1908 Deu 4:30 | dan zult gij wederkeren tot den HEERE, uw God, en Zijn
1909 Deu 4:32 | het ene einde des hemels tot aan het andere einde des
1910 Deu 4:45 | rechten, die Mozes sprak tot de kinderen Israels, als
1911 Deu 4:48 | oever der beek Arnon is, tot aan den berg Sion, welke
1912 Deu 4:49 | Jordaan, naar het oosten, tot aan de zee des vlakken velds,
1913 Deu 5:1 | het ganse Israel, en zeide tot hen: Hoor, Israel! de inzettingen
1914 Deu 5:4 | 4 Van aangezicht tot aangezicht heeft de HEERE
1915 Deu 5:22 | Deze woorden sprak de HEERE tot uw ganse gemeente, op den
1916 Deu 5:23 | brandde, zo naderdet gij tot mij, alle hoofden uwer stammen,
1917 Deu 5:27 | zeggen zal; en spreek gij tot ons al wat de HEERE, onze
1918 Deu 5:27 | wat de HEERE, onze God, tot u spreken zal, en wij zullen
1919 Deu 5:28 | woorden hoorde, toen gij tot mij spraakt, zo zeide de
1920 Deu 5:28 | spraakt, zo zeide de HEERE tot mij: Ik heb gehoord de stem
1921 Deu 5:28 | woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben; het
1922 Deu 5:31 | sta hier bij Mij, dat Ik tot u spreke al de geboden,
1923 Deu 6:8 | 8 Ook zult gij ze tot een teken binden op uw hand,
1924 Deu 6:8 | uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen zijn
1925 Deu 6:21 | 21 Zo zult gij tot uw zoon zeggen: Wij waren
1926 Deu 7:6 | God, verkoren, dat gij Hem tot een volk des eigendoms zoudt
1927 Deu 7:7 | De HEERE heeft geen lust tot u gehad, noch u verkoren,
1928 Deu 7:9 | en Zijn geboden houden tot in duizend geslachten. ~
1929 Deu 9:1 | gij; steden, die groot en tot in den hemel gesterkt zijn; ~
1930 Deu 9:3 | doen, gelijk als de HEERE tot u gesproken heeft. ~
1931 Deu 9:12 | 12 Dat de HEERE tot mij zeide: Sta op, ga haastelijk
1932 Deu 9:13 | 13 Voorts sprak de HEERE tot mij, zeggende: Ik heb dit
1933 Deu 9:14 | hemel uitdoe; en Ik zal u tot een machtiger en meerder
1934 Deu 9:18 | des HEEREN ogen, om Hem tot toorn te verwekken. ~
1935 Deu 9:21 | totdat het verdund werd tot stof; en zijn stof wierp
1936 Deu 9:26 | 26 En ik bad tot den HEERE, en zeide: Heere,
1937 Deu 10:1 | zelver tijd zeide de HEERE tot mij: Houw u twee stenen
1938 Deu 10:1 | als de eerste, en klim tot Mij op dezen berg; daarna
1939 Deu 10:4 | uit het midden des vuurs, tot ulieden gesproken had; en
1940 Deu 10:8 | in Zijn Naam te zegenen, tot op dezen dag. ~
1941 Deu 10:9 | gelijk als de HEERE, uw God, tot hem gesproken heeft. ~
1942 Deu 10:11 | 11 Maar de HEERE zeide tot mij: Sta op, ga op de reize,
1943 Deu 11:4 | en de HEERE verdeed hen, tot op dezen dag. ~
1944 Deu 11:12 | van het begin des jaars tot het einde des jaars.
1945 Deu 11:18 | in uw ziel, en bindt ze tot een teken op uw hand, dat
1946 Deu 11:18 | teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn
1947 Deu 11:24 | rivier, de rivier Frath, tot aan de achterste zee, zal
1948 Deu 11:25 | treden zult, gelijk als Hij tot u gesproken heeft. ~
1949 Deu 12:9 | 9 Want gij zijt tot nu toe niet gekomen in de
1950 Deu 12:20 | verwijd hebben, gelijk als Hij tot u gesproken heeft, en gij
1951 Deu 12:26 | zult gij opnemen, en komen tot de plaats, die de HEERE
1952 Deu 12:28 | uw kinderen na u, welga tot in eeuwigheid, als gij zult
1953 Deu 13:2 | dat wonder komt, dat hij tot u gesproken had, zeggende:
1954 Deu 13:5 | gedood worden; want hij heeft tot een afval gesproken tegen
1955 Deu 13:7 | het ene einde der aarde tot aan het andere einde der
1956 Deu 14:2 | de HEERE verkoren, om Hem tot een volk des eigendoms te
1957 Deu 14:25 | 25 Zo maak het tot geld, en bindt het geld
1958 Deu 15:6 | zegenen, gelijk als Hij tot u heeft gesproken, zo zult
1959 Deu 15:9 | gevet; en hij over u roepe tot den HEERE, en zonde in u
1960 Deu 15:16 | zal geschieden, als hij tot u zeggen zal: Ik zal niet
1961 Deu 16:4 | geslacht zult hebben, niets tot den morgen overnachten. ~
1962 Deu 17:5 | boze stuk gedaan hebben, tot uw poorten uitbrengen, dien
1963 Deu 17:9 | 9 En gij zult komen tot de Levietische priesters,
1964 Deu 17:9 | Levietische priesters, en tot den rechter, die in die
1965 Deu 17:15 | 15 Zo zult gij ganselijk tot koning over u stellen, dien
1966 Deu 18:2 | Erfdeel, gelijk als Hij tot hem gesproken heeft. ~
1967 Deu 18:6 | alle begeerte zijner ziel, tot de plaats, die de HEERE
1968 Deu 18:17 | 17 Toen zeide de HEERE tot mij: Het is goed, wat zij
1969 Deu 18:18 | Zijn mond geven, en Hij zal tot hen spreken alles, wat Ik
1970 Deu 19:9 | nog drie steden toedoen tot deze drie; ~
1971 Deu 19:11 | dat hij sterve; en vliedt tot een van die steden; ~
1972 Deu 20:1 | Wanneer gij zult uittrekken tot den strijd tegen uw vijanden,
1973 Deu 20:2 | geschieden, als gijlieden tot den strijd nadert, zo zal
1974 Deu 20:2 | de priester toetreden, en tot het volk spreken. ~
1975 Deu 20:3 | 3 En tot hen zeggen: Hoort, Israel!
1976 Deu 20:5 | Dan zullen de ambtlieden tot het volk spreken, zeggende:
1977 Deu 20:7 | ondertrouwd heeft, en haar niet tot zich heeft genomen? Die
1978 Deu 20:8 | ambtlieden voortvaren te spreken tot het volk, en zeggen: Wie
1979 Deu 20:9 | zullen hebben te spreken tot het volk, zo zullen zij
1980 Deu 20:10 | 10 Wanneer gij nadert tot een stad om tegen haar te
1981 Deu 20:19 | voor uw aangezicht kome tot een bolwerk. ~
1982 Deu 21:10 | gij zult uitgetogen zijn tot den strijd tegen uw vijanden;
1983 Deu 21:11 | van gedaante, en gij lust tot haar gekregen zult hebben,
1984 Deu 21:13 | bewenen; en daarna zult gij tot haar ingaan, en haar man
1985 Deu 21:19 | zij zullen hem uitbrengen tot de oudsten zijner stad,
1986 Deu 21:19 | oudsten zijner stad, en tot de poorte zijner plaats. ~
1987 Deu 21:20 | 20 En zij zullen zeggen tot de oudsten zijner stad:
1988 Deu 22:13 | vrouw zal genomen hebben, en tot haar ingegaan zijnde, alsdan
1989 Deu 22:14 | vrouw heb ik genomen, en ben tot haar genaderd, maar heb
1990 Deu 22:15 | en haar moeder nemen, en tot de oudsten der stad aan
1991 Deu 22:16 | van de jonge dochter zal tot de oudsten zeggen: Ik heb
1992 Deu 22:16 | dochter aan dezen man gegeven tot een vrouw; maar hij heeft
1993 Deu 22:21 | jonge dochter uitbrengen tot de deur van haars vaders
1994 Deu 22:24 | gij ze beiden uitbrengen tot de poort derzelver stad,
1995 Deu 23:3 | vergadering des HEEREN niet komen tot in eeuwigheid. ~
1996 Deu 23:10 | toeval des nachts, die zal tot buiten het leger uitgaan;
1997 Deu 23:10 | het leger uitgaan; hij zal tot binnen het leger niet komen. ~
1998 Deu 23:11 | ondergegaan is, zal hij tot binnen het leger komen. ~
1999 Deu 23:15 | overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen zal zijn. ~
2000 Deu 23:18 | HEEREN, uws Gods, brengen, tot enige gelofte; want ook
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630 |