Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
torentjes 1
tortelduif 5
tortelduiven 10
tot 9630
totdat 345
touw 2
touwen 12
Frequency    [«  »]
10542 hij
10527 een
10033 zal
9630 tot
9551 die
8801 zij
8724 ik

Bijbel

IntraText - Concordances

tot

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630

     Book Chapter: Verse
3001 1Sa 20:6 | mij zeer begeerd, dat hij tot zijn stad Bethlehem mocht 3002 1Sa 20:8 | waarom zoudt gij mij toch tot uw vader brengen? ~ 3003 1Sa 20:10 | 10 David nu zeide tot Jonathan: Wie zal het mij 3004 1Sa 20:11 | 11 Toen zeide Jonathan tot David: Kom, laat ons toch 3005 1Sa 20:12 | 12 En Jonathan zeide tot David: De HEERE, de God 3006 1Sa 20:12 | goed voor David, en ik dan tot u niet zende, en voor uw 3007 1Sa 20:15 | afsnijden van mijn huis tot in eeuwigheid; ook niet 3008 1Sa 20:18 | 18 Daarna zeide Jonathan tot hem: Morgen is de nieuwe 3009 1Sa 20:19 | zijn, kom haastig af, en ga tot die plaats, waar gij u verborgen 3010 1Sa 20:21 | indien ik uitdrukkelijk tot den jongen zeg: Zie, de 3011 1Sa 20:22 | 22 Maar indien ik tot den jongen alzo zeg: Zie, 3012 1Sa 20:23 | tussen mij en tussen u, tot in eeuwigheid! ~ 3013 1Sa 20:27 | gevonden werd, zo zeide Saul tot zijn zoon Jonathan: Waarom 3014 1Sa 20:27 | noch gisteren noch heden tot de spijze gekomen? ~ 3015 1Sa 20:30 | tegen Jonathan, en hij zeide tot hem: Gij, zoon der verkeerde 3016 1Sa 20:30 | zoon van Isai verkoren hebt tot uw schande, en tot schande 3017 1Sa 20:30 | hebt tot uw schande, en tot schande van de naaktheid 3018 1Sa 20:31 | schik heen, en haal hem tot mij, want hij is een kind 3019 1Sa 20:32 | Saul, zijn vader, en zeide tot hem: Waarom zal hij gedood 3020 1Sa 20:36 | 36 En hij zeide tot zijn jongen: Loop, zoek 3021 1Sa 20:37 | 37 Toen de jongen tot aan de plaats des pijls, 3022 1Sa 20:38 | den pijl op, en hij kwam tot zijn heer. ~ 3023 1Sa 20:40 | dien hij had; en hij zeide tot hem: Ga heen, breng het 3024 1Sa 20:42 | 42 Toen zeide Jonathan tot David: Ga in vrede; hetgeen 3025 1Sa 20:42 | zaad en tussen uw zaad, zij tot in eeuwigheid! ~ 3026 1Sa 21:1 | Toen kwam David te Nob, tot den priester Achimelech; 3027 1Sa 21:1 | David tegemoet, en hij zeide tot hem: Waarom zijt gij alleen, 3028 1Sa 21:2 | 2 En David zeide tot den priester Achimelech: 3029 1Sa 21:2 | een zaak bevolen, en zeide tot mij: Laat niemand iets van 3030 1Sa 21:5 | antwoordde den priester, en zeide tot hem: Ja trouwens, de vrouw 3031 1Sa 21:8 | 8 En David zeide tot Achimelech: Is hier onder 3032 1Sa 21:10 | aangezicht van Saul; en hij kwam tot Achis, den koning van Gath. ~ 3033 1Sa 21:11 | knechten van Achis zeiden tot hem: Is deze niet David, 3034 1Sa 21:14 | 14 Toen zeide Achis tot zijn knechten: Ziet, gij 3035 1Sa 21:14 | is, waarom hebt gij hem tot mij gebracht? ~ 3036 1Sa 22:1 | vaders, en kwamen derwaarts tot hem af. ~ 3037 1Sa 22:2 | 2 En tot hem vergaderde alle man, 3038 1Sa 22:2 | bedroefd was, en hij werd tot overste over hen; zodat 3039 1Sa 22:3 | Moabieten; en hij zeide tot den koning der Moabieten: 3040 1Sa 22:5 | Doch de profeet Gad zeide tot David: Blijf in de vesting 3041 1Sa 22:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn knechten, die bij hem 3042 1Sa 22:7 | wijnbergen geven? Zal hij u allen tot oversten van duizenden, 3043 1Sa 22:8 | knecht tegen mij opgewekt, tot een lagenlegger, gelijk 3044 1Sa 22:9 | van Isai, komende te Nob, tot Achimelech, den zoon van 3045 1Sa 22:11 | waren; en zij kwamen allen tot den koning. ~ 3046 1Sa 22:13 | 13 Toen zeide Saul tot hem: Waarom hebt gijlieden 3047 1Sa 22:13 | hij zou opstaan tegen mij tot een lagenlegger, gelijk 3048 1Sa 22:17 | 17 En de koning zeide tot de trawanten, die bij hem 3049 1Sa 22:18 | 18 Toen zeide de koning tot Doeg: Wend gij u, en val 3050 1Sa 22:19 | des zwaards, van den man tot de vrouw, van de kinderen 3051 1Sa 22:19 | de vrouw, van de kinderen tot de zuigelingen, zelfs de 3052 1Sa 22:22 | 22 Toen zeide David tot Abjathar: Ik wist wel te 3053 1Sa 23:2 | slaan? En de HEERE zeide tot David: Ga heen, en gij zult 3054 1Sa 23:3 | de mannen Davids zeiden tot hem: Zie, wij vrezen hier 3055 1Sa 23:6 | de zoon van Achimelech, tot David vluchtte naar Kehila, 3056 1Sa 23:9 | heimelijk voorhad, zeide hij tot den priester Abjathar: Breng 3057 1Sa 23:16 | van Saul, op, en hij ging tot David in het woud; en hij 3058 1Sa 23:17 | 17 En hij zeide tot hem: Vrees niet, want de 3059 1Sa 23:19 | Toen togen de Zifieten op tot Saul naar Gibea, zeggende: 3060 1Sa 23:22 | gezien heeft; want hij heeft tot mij gezegd, dat hij zeer 3061 1Sa 23:23 | schuilt; komt dan weder tot mij met vast bescheid, zo 3062 1Sa 23:27 | Doch daar kwam een bode tot Saul, zeggende: Haast u, 3063 1Sa 24:4 | 4 En hij kwam tot de schaapskooien aan den 3064 1Sa 24:5 | zeiden de mannen van David tot hem: Zie den dag, in welken 3065 1Sa 24:5 | dag, in welken de HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw 3066 1Sa 24:7 | 7 En hij zeide tot zijn mannen: Dat late de 3067 1Sa 24:10 | 10 En David zeide tot Saul: Waarom hoort gij de 3068 1Sa 24:16 | 16 Doch de HEERE zal zijn tot Rechter, en richten tussen 3069 1Sa 24:17 | geeindigd had al deze woorden tot Saul te spreken, zo zeide 3070 1Sa 24:18 | 18 En hij zeide tot David: Gij zijt rechtvaardiger 3071 1Sa 25:5 | jongelingen; en David zeide tot de jongelingen: Gaat op 3072 1Sa 25:5 | naar Karmel, en als gij tot Nabal komt, zo zult gij 3073 1Sa 25:6 | 6 En zult alzo zeggen tot dien welvarende: Vrede zij 3074 1Sa 25:9 | naam naar al die woorden tot Nabal gesproken hadden, 3075 1Sa 25:13 | 13 David dan zeide tot zijn mannen: Een iegelijk 3076 1Sa 25:19 | 19 En zij zeide tot haar jongelingen: Trekt 3077 1Sa 25:22 | allen, die hij heeft, iets tot morgen overlaat, dat mannelijk 3078 1Sa 25:31 | u, mijn heer, niet zijn tot wankeling, noch aanstoot 3079 1Sa 25:32 | 32 Toen zeide David tot Abigail: Gezegend zij de 3080 1Sa 25:34 | mannelijk is, overgebleven tot het morgenlicht! ~ 3081 1Sa 25:35 | gebracht had; en hij zeide tot haar: Trek met vrede op 3082 1Sa 25:36 | 36 Toen nu Abigail tot Nabal kwam, ziet, zo had 3083 1Sa 25:36 | klein noch groot, te kennen, tot aan het morgenlicht. ~ 3084 1Sa 25:40 | nu de knechten van David tot Abigail gekomen waren te 3085 1Sa 25:40 | te Karmel, zo spraken zij tot haar, zeggende: David heeft 3086 1Sa 25:40 | zeggende: David heeft ons tot u gezonden, dat hij zich 3087 1Sa 25:41 | Ziet, uw dienstmaagd zij tot een dienares, om de voeten 3088 1Sa 25:43 | waren ook die beiden hem tot vrouwen. ~ 3089 1Sa 26:1 | 1 De Zifieten nu kwamen tot Saul te Gibea, zeggende: 3090 1Sa 26:6 | antwoordde David, en sprak tot Achimelech, den Hethiet, 3091 1Sa 26:6 | Achimelech, den Hethiet, en tot Abisai, den zoon van Zeruja, 3092 1Sa 26:6 | zeggende: Wie zal met mij tot Saul in het leger afgaan? 3093 1Sa 26:7 | Alzo kwamen David en Abisai tot het volk des nachts; en 3094 1Sa 26:8 | 8 Toen zeide Abisai tot David: God heeft heden uw 3095 1Sa 26:9 | David daarentegen zeide tot Abisai: Verderf hem niet; 3096 1Sa 26:14 | 14 En David riep tot het volk, en tot Abner, 3097 1Sa 26:14 | David riep tot het volk, en tot Abner, den zoon van Ner, 3098 1Sa 26:14 | zeide: Wie zijt gij, die tot den koning roept? ~ 3099 1Sa 26:15 | 15 Toen zeide David tot Abner: Zijt gij niet een 3100 1Sa 26:25 | 25 Toen zeide Saul tot David: Gezegend zijt gij, 3101 1Sa 27:2 | mannen, die bij hem waren, tot Achis, den zoon van Maoch, 3102 1Sa 27:5 | 5 En David zeide tot Achis: Indien ik nu genade 3103 1Sa 27:6 | koningen van Juda geweest tot op dezen dag. ~ 3104 1Sa 27:8 | dat gij gaat naar Sur, en tot aan Egypteland. ~ 3105 1Sa 27:9 | en keerde weder en kwam tot Achis. ~ 3106 1Sa 27:12 | daarom zal hij eeuwiglijk mij tot een knecht zijn. ~  ~  ~  3107 1Sa 28:1 | Filistijnen hun legers vergaderden tot den strijd, om tegen Israel 3108 1Sa 28:1 | strijden, zo zeide Achis tot David: Gij zult zekerlijk 3109 1Sa 28:2 | 2 Toen zeide David tot Achis: Aldus zult gij weten, 3110 1Sa 28:2 | doen zal. En Achis zeide tot David: Daarom zal ik u ten 3111 1Sa 28:7 | 7 Toen zeide Saul tot zijn knechten: Zoekt mij 3112 1Sa 28:7 | waarzeggenden geest heeft, dat ik tot haar ga, en door haar onderzoeke. 3113 1Sa 28:7 | Zijn knechten nu zeiden tot hem: Zie, te Endor is een 3114 1Sa 28:8 | en zij kwamen des nachts tot de vrouw, en hij zeide: 3115 1Sa 28:8 | doe mij opkomen, dien ik tot u zeggen zal. ~ 3116 1Sa 28:9 | 9 Toen zeide de vrouw tot hem: Zie, gij weet, wat 3117 1Sa 28:12 | stem, en de vrouw sprak tot Saul, zeggende: Waarom hebt 3118 1Sa 28:13 | 13 En de koning zeide tot haar: Vrees niet; maar wat 3119 1Sa 28:13 | gij? Toen zeide de vrouw tot Saul: Ik zie goden, uit 3120 1Sa 28:14 | 14 Hij dan zeide tot haar: Hoe is zijn gedaante? 3121 1Sa 28:15 | 15 En Samuel zeide tot Saul: Waarom hebt gij mij 3122 1Sa 28:21 | 21 De vrouw nu kwam tot Saul, en zag, dat hij zeer 3123 1Sa 28:21 | verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd 3124 1Sa 28:21 | woorden gehoord, die gij tot mij gesproken hebt. ~ 3125 1Sa 29:3 | Hebreen? Zo zeide Achis tot de oversten der Filistijnen: 3126 1Sa 29:3 | af, dat hij afgevallen is tot dezen dag toe. ~ 3127 1Sa 29:4 | oversten der Filistijnen zeiden tot hem: Doe den man wederkeren, 3128 1Sa 29:4 | man wederkeren, dat hij tot zijn plaats wederkere, waar 3129 1Sa 29:4 | strijd, opdat hij ons niet tot een tegenpartijder worde 3130 1Sa 29:6 | riep Achis David, en zeide tot hem: Het is zo waarachtig 3131 1Sa 29:6 | van dien dag af, dat gij tot mij zijt gekomen, tot dezen 3132 1Sa 29:6 | gij tot mij zijt gekomen, tot dezen dag toe; maar gij 3133 1Sa 29:8 | 8 Toen zeide David tot Achis: Maar wat heb ik gedaan? 3134 1Sa 29:8 | aangezicht geweest ben, tot dezen dag toe, dat ik niet 3135 1Sa 29:9 | Achis nu antwoordde en zeide tot David: Ik weet het; voorwaar, 3136 1Sa 30:2 | doodgeslagen, van den kleinste tot den grootste, maar hadden 3137 1Sa 30:4 | hun stem op, en weenden, tot dat er geen kracht meer 3138 1Sa 30:7 | 7 En David zeide tot den priester Abjathar, den 3139 1Sa 30:7 | Abjathar bracht den efod tot David. ~ 3140 1Sa 30:8 | achterhalen? En Hij zeide tot hem: Jaag na, want gij zult 3141 1Sa 30:11 | veld, en zij brachten hem tot David; en zij gaven hem 3142 1Sa 30:13 | 13 Daarna zeide David tot hem: Wiens zijt gij? En 3143 1Sa 30:15 | 15 Toen zeide David tot hem: Zoudt gij mij wel henen 3144 1Sa 30:15 | gij mij wel henen afleiden tot deze bende? Hij dan zeide: 3145 1Sa 30:15 | mijns heren! Zo zal ik u tot deze bende afleiden. ~ 3146 1Sa 30:17 | sloeg hen van de schemering tot aan den avond van hunlieder 3147 1Sa 30:19 | gemist van den kleinste tot aan den grootste, en tot 3148 1Sa 30:19 | tot aan den grootste, en tot aan de zonen en dochteren; 3149 1Sa 30:19 | dochteren; en van den buit, ook tot alles, wat zij van hen genomen 3150 1Sa 30:21 | 21 Als David tot de tweehonderd mannen kwam, 3151 1Sa 30:21 | tegemoet; en David trad tot het volk, en hij vraagde 3152 1Sa 30:25 | geweest; want hij heeft het tot een inzetting en tot een 3153 1Sa 30:25 | het tot een inzetting en tot een recht gesteld in Israel, 3154 1Sa 30:25 | recht gesteld in Israel, tot op dezen dag. ~ 3155 1Sa 30:26 | Ziklag kwam, zo zond hij tot de oudsten van Juda, zijn 3156 1Sa 30:27 | 27 Namelijk tot die te Beth-El, en tot die 3157 1Sa 30:27 | Namelijk tot die te Beth-El, en tot die te Ramoth tegen het 3158 1Sa 30:27 | Ramoth tegen het zuiden, en tot die te Jather, ~ 3159 1Sa 30:28 | 28 En tot die te Aroer, en tot die 3160 1Sa 30:28 | En tot die te Aroer, en tot die te Sifmoth, en tot die 3161 1Sa 30:28 | en tot die te Sifmoth, en tot die te Esthemoa, ~ 3162 1Sa 30:29 | 29 En tot die te Rachel, en tot die, 3163 1Sa 30:29 | En tot die te Rachel, en tot die, welke in de steden 3164 1Sa 30:29 | Jerahmeelieten waren, en tot die, welke in de steden 3165 1Sa 30:30 | 30 En tot die te Horma, en tot die 3166 1Sa 30:30 | En tot die te Horma, en tot die te Chor-Asan, en tot 3167 1Sa 30:30 | tot die te Chor-Asan, en tot die te Atach, ~ 3168 1Sa 30:31 | 31 En tot die te Hebron, en tot al 3169 1Sa 30:31 | En tot die te Hebron, en tot al de plaatsen, waar David 3170 1Sa 31:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw 3171 2Sa 1:2 | het geschiedde, als hij tot David kwam, zo viel hij 3172 2Sa 1:3 | 3 En David zeide tot hem: Van waar komt gij? 3173 2Sa 1:3 | waar komt gij? En hij zeide tot hem: Ik ben ontkomen uit 3174 2Sa 1:4 | 4 Voorts zeide David tot hem: Wat is de zaak? Verhaal 3175 2Sa 1:5 | 5 En David zeide tot den jongen, die hem de boodschap 3176 2Sa 1:8 | 8 En hij zeide tot mij: Wie zijt gij? En ik 3177 2Sa 1:8 | Wie zijt gij? En ik zeide tot hem: Ik ben een Amalekiet. ~ 3178 2Sa 1:9 | 9 Toen zeide hij tot mij: Sta toch bij mij, en 3179 2Sa 1:10 | arm was, en heb ze hier tot mijn heer gebracht. ~ 3180 2Sa 1:12 | en weenden, en vastten tot op den avond, over Saul 3181 2Sa 1:13 | 13 Voorts zeide David tot den jongen, die hem de boodschap 3182 2Sa 1:14 | 14 En David zeide tot hem: Hoe, hebt gij niet 3183 2Sa 1:16 | 16 En David zeide tot hem: Uw bloed zij op uw 3184 2Sa 2:1 | Juda? En de HEERE zeide tot hem: Trek op. En David zeide: 3185 2Sa 2:4 | en zalfden aldaar David tot een koning over het huis 3186 2Sa 2:5 | 5 Toen zond David boden tot de mannen van Jabes in Gilead, 3187 2Sa 2:5 | in Gilead, en hij zeide tot hen: Gezegend zijt gij den 3188 2Sa 2:7 | die van het huis van Juda tot koning over zich gezalfd. ~ 3189 2Sa 2:14 | 14 En Abner zeide tot Joab: Laat zich nu de jongens 3190 2Sa 2:21 | 21 En Abner zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand 3191 2Sa 2:21 | Abner zeide tot hem: Wijk tot uw rechterhand of tot uw 3192 2Sa 2:21 | Wijk tot uw rechterhand of tot uw linkerhand, en grijp 3193 2Sa 2:22 | wijders voort, zeggende tot Asahel: Wijkt af van achter 3194 2Sa 2:23 | geschiedde, dat allen, die tot de plaats kwamen, alwaar 3195 2Sa 2:24 | onder, als zij gekomen waren tot den heuvel van Amma, dewelke 3196 2Sa 2:25 | achter Abner, en werden tot een hoop; en zij stonden 3197 2Sa 2:26 | 26 Toen riep Abner tot Joab, en zeide: Zal dan 3198 2Sa 2:29 | Bithron door, en kwamen tot Mahanaim. ~ 3199 2Sa 3:7 | van Aja; en Isboseth zeide tot Abner: Waarom zijt gij ingegaan 3200 2Sa 3:7 | Waarom zijt gij ingegaan tot mijns vaders bijwijf? ~ 3201 2Sa 3:10 | Israel en over Juda, van Dan tot Ber-seba toe. ~ 3202 2Sa 3:12 | zond Abner boden voor zich tot David, zeggende: Wiens is 3203 2Sa 3:12 | met u zijn, om gans Israel tot u om te keren. ~ 3204 2Sa 3:14 | 14 Ook zond David boden tot Isboseth, den zoon van Saul, 3205 2Sa 3:16 | en wenende achter haar, tot Bahurim toe. Toen zeide 3206 2Sa 3:16 | Bahurim toe. Toen zeide Abner tot hem: Ga weg, keer weder. 3207 2Sa 3:17 | hebt David te voren lang tot een koning over u begeerd. ~ 3208 2Sa 3:18 | nu; want de HEERE heeft tot David gesproken, zeggende: 3209 2Sa 3:20 | 20 En Abner kwam tot David te Hebron, en twintig 3210 2Sa 3:21 | 21 Toen zeide Abner tot David: Ik zal mij opmaken, 3211 2Sa 3:21 | en vergaderen gans Israel tot mijn heer, den koning, dat 3212 2Sa 3:23 | zoon van Ner, is gekomen tot den koning, en hij heeft 3213 2Sa 3:24 | 24 Toen ging Joab tot den koning in, en zeide: 3214 2Sa 3:24 | gij gedaan? Zie, Abner is tot u gekomen; waarom nu hebt 3215 2Sa 3:28 | koninkrijk, bij den HEERE, tot in eeuwigheid, van het bloed 3216 2Sa 3:31 | 31 David dan zeide tot Joab en tot al het volk, 3217 2Sa 3:31 | David dan zeide tot Joab en tot al het volk, dat bij hem 3218 2Sa 3:38 | 38 Voorts zeide de koning tot zijn knechten: Weet gij 3219 2Sa 4:3 | waren aldaar vreemdelingen tot op dezen dag. ~ 3220 2Sa 4:6 | 6 En zij kwamen daarin tot het midden des huizes, zullende 3221 2Sa 4:8 | brachten het hoofd van Isboseth tot David te Hebron, en zeiden 3222 2Sa 4:8 | David te Hebron, en zeiden tot den koning: Zie, daar is 3223 2Sa 4:9 | den Beerothiet, en zeide tot hen: Zo waarachtig als De 3224 2Sa 5:1 | alle stammen van Israel tot David te Hebron; en zij 3225 2Sa 5:2 | inbrengende; ook heeft de HEERE tot u gezegd: Gij zult Mijn 3226 2Sa 5:2 | Israel weiden, en gij zult tot een voorganger zijn over 3227 2Sa 5:3 | alle oudsten van Israel tot den koning te Hebron; en 3228 2Sa 5:3 | HEEREN; en zij zalfden David tot koning over Israel. ~ 3229 2Sa 5:6 | woonden. En zij spraken tot David, zeggende: Gij zult 3230 2Sa 5:8 | ziel gehaat zijn, die zal tot een hoofd en tot een overste 3231 2Sa 5:8 | die zal tot een hoofd en tot een overste zijn; daarom 3232 2Sa 5:11 | koning van Tyrus, zond boden tot David, en cederenhout, en 3233 2Sa 5:12 | merkte, dat de HEERE hem tot een koning over Israel bevestigd 3234 2Sa 5:19 | geven? En de HEERE zeide tot David: Trek op, want Ik 3235 2Sa 5:23 | optrekken; maar trek om tot achter hen, dat gij aan 3236 2Sa 6:6 | 6 Als zij nu kwamen tot aan Nachons dorsvloer, zo 3237 2Sa 6:8 | dezelve plaats Perez-Uza, tot op dezen dag. ~ 3238 2Sa 6:9 | Hoe zal de ark des HEEREN tot mij komen? ~ 3239 2Sa 6:10 | wilde de ark des HEEREN niet tot zich laten overbrengen in 3240 2Sa 6:19 | van Israel, van de mannen tot de vrouwen toe, aan een 3241 2Sa 6:21 | 21 Maar David zeide tot Michal: Voor het aangezicht 3242 2Sa 6:21 | ganse huis, mij instellende tot een voorganger over het 3243 2Sa 6:23 | dochter, had geen kind, tot den dag van haar dood toe. ~  ~ 3244 2Sa 7:2 | 2 Zo zeide de koning tot den profeet Nathan: Zie 3245 2Sa 7:3 | 3 En Nathan zeide tot den koning: Ga heen, doe 3246 2Sa 7:4 | dat het woord des HEEREN tot Nathan geschiedde, zeggende: ~ 3247 2Sa 7:5 | 5 Ga, en zeg tot Mijn knecht, tot David: 3248 2Sa 7:5 | en zeg tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE: 3249 2Sa 7:5 | gij Mij een huis bouwen tot Mijn woning? ~ 3250 2Sa 7:6 | Israels uit Egypte opvoerde, tot op dezen dag; maar Ik heb 3251 2Sa 7:8 | 8 Nu dan, alzo zult gij tot Mijn knecht, tot David, 3252 2Sa 7:8 | zult gij tot Mijn knecht, tot David, zeggen: Zo zegt de 3253 2Sa 7:13 | zijns koninkrijks bevestigen tot in eeuwigheid. ~ 3254 2Sa 7:14 | 14 Ik zal hem zijn tot een Vader, en hij zal Mij 3255 2Sa 7:14 | Vader, en hij zal Mij zijn tot een zoon; dewelke als hij 3256 2Sa 7:16 | bestendig zijn, en uw koninkrijk tot in eeuwigheid, voor uw aangezicht; 3257 2Sa 7:16 | uw stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~ 3258 2Sa 7:17 | gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~ 3259 2Sa 7:18 | is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? ~ 3260 2Sa 7:19 | huis Uws knechts gesproken tot van verre heen; en dit naar 3261 2Sa 7:20 | En wat zal David nog meer tot U spreken? Want Gij kent 3262 2Sa 7:23 | hetwelk God is heengegaan Zich tot een volk te verlossen, en 3263 2Sa 7:24 | volk Israel U bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid; 3264 2Sa 7:24 | bevestigd, U tot een volk, tot in eeuwigheid; en Gij, HEERE, 3265 2Sa 7:24 | en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden. ~ 3266 2Sa 7:25 | gesproken hebt, bestaan tot in eeuwigheid, en doe, gelijk 3267 2Sa 7:26 | Naam worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge: 3268 2Sa 7:27 | hart gevonden, dit gebed tot U te bidden. ~ 3269 2Sa 7:28 | zijn, en Gij hebt dit goede tot Uw knecht gesproken. ~ 3270 2Sa 8:2 | werden de Moabieten David tot knechten, brengende geschenken. ~ 3271 2Sa 8:6 | de Syriers werden David tot knechten, brengende geschenken; 3272 2Sa 8:10 | zond Thoi zijn zoon Joram tot den koning David, om hem 3273 2Sa 8:14 | alle Edomieten werden David tot knechten; en de HEERE behoedde 3274 2Sa 9:2 | Ziba; en zij riepen hem tot David. En de koning zeide 3275 2Sa 9:2 | David. En de koning zeide tot hem: Zijt gij Ziba? En hij 3276 2Sa 9:3 | hem doe? Toen zeide Ziba tot den koning: Er is nog een 3277 2Sa 9:4 | 4 En de koning zeide tot hem: Waar is hij? En Ziba 3278 2Sa 9:4 | Waar is hij? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij is 3279 2Sa 9:6 | Jonathan, den zoon van Saul, tot David inkwam, zo viel hij 3280 2Sa 9:7 | 7 En David zeide tot hem: Vrees niet, want ik 3281 2Sa 9:9 | Sauls jongen, en zeide tot hem: Al wat Saul gehad heeft, 3282 2Sa 9:11 | 11 En Ziba zeide tot den koning: Naar alles, 3283 2Sa 10:3 | vorsten der kinderen Ammons tot hun heer Hanun: Eert David 3284 2Sa 10:3 | ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Heeft 3285 2Sa 10:3 | zijn knechten niet daarom tot u gezonden, dat hij deze 3286 2Sa 10:4 | sneed hun klederen half af, tot aan hun billen; en hij liet 3287 2Sa 10:13 | het volk, dat bij hem was, tot den strijd tegen de Syriers; 3288 2Sa 11:4 | liet haar halen. En als zij tot hem ingekomen was, lag hij 3289 2Sa 11:6 | 6 Toen zond David tot Joab, zeggende: Zend Uria, 3290 2Sa 11:6 | Zend Uria, den Hethiet, tot mij. En Joab zond Uria tot 3291 2Sa 11:6 | tot mij. En Joab zond Uria tot David. ~ 3292 2Sa 11:7 | 7 Als nu Uria tot hem kwam, zo vraagde David 3293 2Sa 11:8 | 8 Daarna zeide David tot Uria: Ga af naar uw huis, 3294 2Sa 11:10 | zijn huis. Toen zeide David tot Uria: Komt gij niet van 3295 2Sa 11:11 | 11 En Uria zeide tot David: De ark, en Israel, 3296 2Sa 11:12 | 12 Toen zeide David tot Uria: Blijf ook heden hier, 3297 2Sa 11:19 | handel van dezen strijd tot den koning uit te spreken; ~ 3298 2Sa 11:20 | des konings opkomt, en hij tot u zegt: Waarom zijt gij 3299 2Sa 11:21 | stierf? Waarom zijt gij tot den muur genaderd? Dan zult 3300 2Sa 11:23 | 23 En de bode zeide tot David: Die mannen zijn ons 3301 2Sa 11:23 | machtig geweest, en zijn tot ons uitgetogen in het veld; 3302 2Sa 11:23 | zijn tegen hen aan geweest tot aan de deur der poort. ~ 3303 2Sa 11:25 | 25 Toen zeide David tot den bode: Zo zult gij tot 3304 2Sa 11:25 | tot den bode: Zo zult gij tot Joab zeggen: Laat deze zaak 3305 2Sa 12:1 | En de HEERE zond Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, 3306 2Sa 12:1 | Nathan tot David. Als die tot hem inkwam, zeide hij tot 3307 2Sa 12:1 | tot hem inkwam, zeide hij tot hem: Er waren twee mannen 3308 2Sa 12:4 | voor den reizenden man, die tot hem gekomen was, wat te 3309 2Sa 12:4 | bereidde dat voor den man, die tot hem gekomen was. ~ 3310 2Sa 12:5 | tegen dien man; en hij zeide tot Nathan: Zo waarachtig als 3311 2Sa 12:7 | 7 Toen zeide Nathan tot David: Gij zijt die man! 3312 2Sa 12:10 | van uw huis niet afwijken tot in eeuwigheid; daarom dat 3313 2Sa 12:13 | 13 Toen zeide David tot Nathan: Ik heb gezondigd 3314 2Sa 12:13 | den HEERE! En Nathan zeide tot David: De HEERE heeft ook 3315 2Sa 12:17 | oudsten van zijn huis op tot hem, om hem te doen opstaan 3316 2Sa 12:18 | levend was, spraken wij tot hem, maar hij hoorde naar 3317 2Sa 12:18 | niet, hoe zullen wij dan tot hem zeggen: Het kind is 3318 2Sa 12:19 | dood was. Dies zeide David tot zijn knechten: Is het kind 3319 2Sa 12:21 | Zo zeiden zijn knechten tot hem: Wat is dit voor een 3320 2Sa 12:23 | kunnen wederhalen? Ik zal wel tot hem gaan, maar hij zal tot 3321 2Sa 12:23 | tot hem gaan, maar hij zal tot mij niet wederkomen. ~ 3322 2Sa 12:24 | huisvrouw Bathseba, en ging tot haar in, en lag bij haar; 3323 2Sa 12:27 | 27 Toen zond Joab boden tot David, en zeide: Ik heb 3324 2Sa 13:2 | 2 En Amnon was benauwd tot krank wordens toe, om zijner 3325 2Sa 13:4 | 4 Die zeide tot hem: Waarom zijt gij van 3326 2Sa 13:4 | Waarom zijt gij van morgen tot morgen zo mager, gij koningszoon, 3327 2Sa 13:4 | geven? Toen zeide Amnon tot hem: Ik heb Thamar, de zuster 3328 2Sa 13:5 | 5 En Jonadab zeide tot hem: Leg u op uw leger, 3329 2Sa 13:5 | om u te zien, zo zult gij tot hem zeggen: Dat toch mijn 3330 2Sa 13:6 | hem te zien, zeide Amnon tot den koning: Dat toch mijn 3331 2Sa 13:7 | 7 Toen zond David heen tot Thamar in het huis, zeggende: 3332 2Sa 13:10 | 10 Toen zeide Amnon tot Thamar: Breng de spijze 3333 2Sa 13:11 | 11 Als zij ze nu tot hem nabij bracht, dat hij 3334 2Sa 13:11 | greep hij haar, en zeide tot haar: Kom, lig bij mij, 3335 2Sa 13:12 | 12 Maar zij zeide tot hem: Niet, mijn broeder, 3336 2Sa 13:13 | Israel; zo spreek toch nu tot den koning, want hij zal 3337 2Sa 13:15 | liefgehad; en Amnon zeide tot haar: Maak u op, ga weg. ~ 3338 2Sa 13:16 | 16 Toen zeide zij tot hem: Er zijn geen oorzaken 3339 2Sa 13:18 | dienaar bracht haar uit tot buiten, en grendelde de 3340 2Sa 13:20 | haar broeder Absalom zeide tot haar: Is uw broeder Amnon 3341 2Sa 13:24 | 24 En Absalom kwam tot den koning, en zeide: Zie, 3342 2Sa 13:25 | 25 Maar de koning zeide tot Absalom: Niet, mijn zoon, 3343 2Sa 13:26 | gaan. Maar de koning zeide tot hem: Waarom zou hij met 3344 2Sa 13:28 | vrolijk is van den wijn, en ik tot ulieden zal zeggen: Slaat 3345 2Sa 13:30 | weg waren, dat het gerucht tot David kwam, dat men zeide: 3346 2Sa 13:35 | 35 Toen zeide Jonadab tot den koning: Zie, de zonen 3347 2Sa 13:37 | Absalom dan vluchtte, en toog tot Thalmai, den zoon van Ammihur, 3348 2Sa 14:2 | wijze vrouw; en hij zeide tot haar: Stel u toch, alsof 3349 2Sa 14:3 | 3 En ga in tot den koning, en spreek tot 3350 2Sa 14:3 | tot den koning, en spreek tot hem naar dit woord. En Joab 3351 2Sa 14:4 | Thekoietische vrouw zeide tot den koning, als zij op haar 3352 2Sa 14:5 | 5 En de koning zeide tot haar: Wat is u? En zij zeide: 3353 2Sa 14:8 | 8 Toen zeide de koning tot deze vrouw: Ga naar uw huis, 3354 2Sa 14:9 | Thekoietische vrouw zeide tot den koning: Mijn heer koning, 3355 2Sa 14:10 | iemand tegen u, zo breng hem tot mij; en hij zal u voortaan 3356 2Sa 14:12 | uw dienstmaagd een woord tot mijn heer den koning spreken. 3357 2Sa 14:15 | gekomen ben, om ditzelve woord tot den koning, mijn heer, te 3358 2Sa 14:15 | uw dienstmaagd: Ik zal nu tot den koning spreken; misschien 3359 2Sa 14:17 | heren, des konings, zij toch tot rust; want gelijk een Engel 3360 2Sa 14:18 | antwoordde de koning, en zeide tot de vrouw: Verberg nu niet 3361 2Sa 14:21 | 21 Toen zeide de koning tot Joab: Zie nu, ik heb deze 3362 2Sa 14:25 | prijzen; van zijn voetzool af tot zijn hoofdschedel toe was 3363 2Sa 14:29 | 29 Daarom zond Absalom tot Joab, dat hij hem tot den 3364 2Sa 14:29 | Absalom tot Joab, dat hij hem tot den koning zond; maar hij 3365 2Sa 14:29 | zond; maar hij wilde niet tot hem komen. Zo zond hij nog 3366 2Sa 14:30 | 30 Zo zeide hij tot zijn knechten: Ziet, het 3367 2Sa 14:31 | maakte zich Joab op en kwam tot Absalom in het huis, en 3368 2Sa 14:31 | Absalom in het huis, en zeide tot hem: Waarom hebben uw knechten 3369 2Sa 14:32 | 32 En Absalom zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u 3370 2Sa 14:32 | zeide tot Joab: Zie, ik heb tot u gezonden, zeggende: Kom 3371 2Sa 14:32 | Kom herwaarts, dat ik u tot den koning zende, om te 3372 2Sa 14:33 | 33 Toen ging Joab in tot den koning, en zeide het 3373 2Sa 14:33 | hij Absalom, en hij kwam tot den koning in, en boog zich 3374 2Sa 15:2 | die een geschil had, om tot den koning ten gerichte 3375 2Sa 15:2 | koning ten gerichte te komen, tot zich riep, en zeide: Uit 3376 2Sa 15:3 | 3 Zo zeide Absalom tot hem: Zie, uw zaken zijn 3377 2Sa 15:4 | in het land! Dat alle man tot mij kwame, die een geschil 3378 2Sa 15:6 | Absalom aan gans Israel, die tot den koning ten gerichte 3379 2Sa 15:7 | het geschied, dat Absalom tot den koning zeide: Laat mij 3380 2Sa 15:9 | 9 Toen zeide de koning tot hem: Ga in vrede. Alzo maakte 3381 2Sa 15:13 | kwam er een boodschapper tot David, zeggende: Het hart 3382 2Sa 15:14 | 14 Zo zeide David tot al zijn knechten, die met 3383 2Sa 15:15 | de knechten des konings tot den koning: Naar alles, 3384 2Sa 15:19 | 19 Zo zeide de koning tot Ithai, den Gethiet: Waarom 3385 2Sa 15:22 | 22 Toen zeide David tot Ithai: Zo kom, en ga over. 3386 2Sa 15:25 | 25 Toen zeide de koning tot Zadok: Breng de ark Gods 3387 2Sa 15:26 | zeggen: Ik heb geen lust tot u; zie, hier ben ik, Hij 3388 2Sa 15:27 | 27 Voorts zeide de koning tot den priester Zadok: Zijt 3389 2Sa 15:31 | maak toch Achitofels raad tot zotheid. ~ 3390 2Sa 15:32 | het geschiedde, als David tot op de hoogte kwam, dat hij 3391 2Sa 15:33 | 33 En David zeide tot hem: Zo gij met mij voortgaat, 3392 2Sa 15:33 | voortgaat, zo zult gij mij tot een last zijn; ~ 3393 2Sa 15:34 | weder in de stad gaat, en tot Absalom zegt: Uw knecht, 3394 2Sa 15:36 | gijlieden door hun hand tot mij zenden alle ding, dat 3395 2Sa 16:2 | 2 En de koning zeide tot Ziba: Wat zult gij daarmede? 3396 2Sa 16:3 | uws heren? En Ziba zeide tot den koning: Zie, hij blijft 3397 2Sa 16:4 | 4 Zo zeide de koning tot Ziba: Zie, het zal het uwe 3398 2Sa 16:5 | 5 Als nu de koning David tot aan Bahurim kwam, ziet, 3399 2Sa 16:9 | Abisai, de zoon van Zeruja, tot den koning: Waarom zou deze 3400 2Sa 16:10 | want de HEERE toch heeft tot hem gezegd: Vloek David; 3401 2Sa 16:11 | 11 Voorts zeide David tot Abisai en tot al zijn knechten: 3402 2Sa 16:11 | zeide David tot Abisai en tot al zijn knechten: Ziet, 3403 2Sa 16:16 | Archiet, Davids vriend, tot Absalom kwam, dat Husai 3404 2Sa 16:16 | Absalom kwam, dat Husai tot Absalom zeide: De koning 3405 2Sa 16:17 | 17 Maar Absalom zeide tot Husai: Is dit uw weldadigheid 3406 2Sa 16:18 | 18 En Husai zeide tot Absalom: Neen, maar welken 3407 2Sa 16:20 | 20 Toen zeide Absalom tot Achitofel: Geeft onder ulieden 3408 2Sa 16:21 | 21 En Achitofel zeide tot Absalom: Ga in tot de bijwijven 3409 2Sa 16:21 | zeide tot Absalom: Ga in tot de bijwijven uws vaders, 3410 2Sa 16:22 | dak; en Absalom ging in tot de bijwijven zijns vaders, 3411 2Sa 17:1 | 1 Voorts zeide Achitofel tot Absalom: Laat mij nu twaalf 3412 2Sa 17:3 | 3 En ik zal al het volk tot u doen wederkeren; de man, 3413 2Sa 17:6 | 6 En als Husai tot Absalom inkwam, zo sprak 3414 2Sa 17:6 | inkwam, zo sprak Absalom tot hem, zeggende: Aldus heeft 3415 2Sa 17:7 | 7 Toen zeide Husai tot Absalom: De raad, dien Achitofel 3416 2Sa 17:11 | rade, dat in alle haast tot u verzameld worde gans Israel, 3417 2Sa 17:11 | worde gans Israel, van Dan tot Ber-seba toe, als zand, 3418 2Sa 17:12 | 12 Dan zullen wij tot hem komen, in een der plaatsen, 3419 2Sa 17:13 | zal gans Israel koorden tot dezelve stad aandragen, 3420 2Sa 17:13 | aandragen, en wij zullen ze tot in de beek nedertrekken, 3421 2Sa 17:15 | 15 En Husai zeide tot Zadok en tot Abjathar, de 3422 2Sa 17:15 | Husai zeide tot Zadok en tot Abjathar, de priesters: 3423 2Sa 17:20 | Toen nu Absaloms knechten tot de vrouw in het huis kwamen, 3424 2Sa 17:20 | Jonathan? En de vrouw zeide tot hen: Zij zijn over dat waterriviertje 3425 2Sa 17:21 | koning David; en zij zeiden tot David: Maakt ulieden op, 3426 2Sa 17:22 | morgenlicht ontbrak er niet tot een toe, die niet over de 3427 2Sa 17:25 | Israeliet, die ingegaan was tot Abigail, dochter van Nahas, 3428 2Sa 17:29 | en koeienkazen, brachten tot David, en tot het volk, 3429 2Sa 17:29 | brachten tot David, en tot het volk, dat met hem was, 3430 2Sa 18:2 | Gethiet. En de koning zeide tot het volk: Ik zal ook zelf 3431 2Sa 18:4 | 4 Toen zeide de koning tot hen: Ik zal doen, wat goed 3432 2Sa 18:11 | 11 Toen zeide Joab tot den man, die het hem te 3433 2Sa 18:12 | 12 Maar die man zeide tot Joab: En of ik al duizend 3434 2Sa 18:18 | zijn naam; daarom wordt hij tot op dezen dag genoemd: Absaloms 3435 2Sa 18:20 | 20 Maar Joab zeide tot hem: Gij zult dezen dag 3436 2Sa 18:21 | 21 En Joab zeide tot Cuschi: Ga heen, en zeg 3437 2Sa 18:22 | voer nog voort en zeide tot Joab: Wat het ook zij, laat 3438 2Sa 18:23 | heenlopen; zo zeide hij tot hem: Loop heen. En Ahimaaz 3439 2Sa 18:26 | lopende, en de wachter riep tot den poortier en zeide: Zie, 3440 2Sa 18:28 | Ahimaaz dan riep en zeide tot den koning Vrede! En hij 3441 2Sa 18:32 | 32 Toen zeide de koning tot Cuschi: Is het wel met den 3442 2Sa 19:2 | dienzelven dage het ganse volk tot rouw; want het volk had 3443 2Sa 19:5 | 5 Toen kwam Joab tot den koning in het huis, 3444 2Sa 19:7 | gekomen is van uw jeugd af tot nu toe. ~ 3445 2Sa 19:11 | Toen zond de koning David tot Zadok en tot Abjathar, de 3446 2Sa 19:11 | koning David tot Zadok en tot Abjathar, de priesteren, 3447 2Sa 19:11 | priesteren, zeggende: Spreekt tot de oudsten van Juda, zeggende: 3448 2Sa 19:11 | van het ganse Israel was tot den koning gekomen in zijn 3449 2Sa 19:13 | 13 En tot Amasa zult gijlieden zeggen: 3450 2Sa 19:14 | man; en zij zonden henen tot den koning, zeggende: Keer 3451 2Sa 19:15 | de koning weder, en kwam tot aan de Jordaan; en Juda 3452 2Sa 19:19 | 19 En hij zeide tot den koning: Mijn heer rekene 3453 2Sa 19:23 | 23 En de koning zeide tot Simei: Gij zult niet sterven. 3454 2Sa 19:24 | de koning was weggegaan, tot dien dag toe, dat hij met 3455 2Sa 19:25 | tegemoet kwam, dat de koning tot hem zeide: Waarom zijt gij 3456 2Sa 19:26 | zadelen, en daarop rijden, en tot den koning trekken, want 3457 2Sa 19:29 | 29 Toen zeide de koning tot hem: Waarom spreekt gij 3458 2Sa 19:30 | 30 En Mefiboseth zeide tot den koning: Hij neme het 3459 2Sa 19:33 | 33 En de koning zeide tot Barzillai: Trekt gij met 3460 2Sa 19:34 | 34 Maar Barzillai zeide tot den koning: Hoe veel zullen 3461 2Sa 19:35 | mijn heer den koning verder tot een last zijn? ~ 3462 2Sa 19:41 | mannen van Israel kwamen tot den koning; en zij zeiden 3463 2Sa 19:41 | den koning; en zij zeiden tot den koning: Waarom hebben 3464 2Sa 20:2 | koning aan, van de Jordaan af tot aan Jeruzalem. ~ 3465 2Sa 20:3 | onderhield ze, maar ging tot haar niet in. En zij waren 3466 2Sa 20:3 | En zij waren opgesloten tot op den dag van haarlieder 3467 2Sa 20:4 | 4 Voorts zeide de koning tot Amasa: Roep mij de mannen 3468 2Sa 20:6 | 6 Toen zeide David tot Abisai: Nu zal ons Seba, 3469 2Sa 20:9 | 9 En Joab zeide tot Amasa: Is het wel met u, 3470 2Sa 20:16 | Hoort, hoort, zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, 3471 2Sa 20:16 | zegt toch tot Joab: Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~ 3472 2Sa 20:16 | Nader tot hiertoe, dat ik tot u spreke. ~ 3473 2Sa 20:17 | 17 Toen hij nu tot haar naderde, zeide de vrouw: 3474 2Sa 20:17 | Ik ben het; en zij zeide tot hem: Hoor de woorden uwer 3475 2Sa 20:21 | aftrekken. Toen zeide de vrouw tot Joab: Zie, zijn hoofd zal 3476 2Sa 20:21 | Joab: Zie, zijn hoofd zal tot u over den muur geworpen 3477 2Sa 20:22 | 22 En de vrouw kwam in tot al het volk, met haar wijsheid; 3478 2Sa 20:22 | hoofd af, en wierpen het tot Joab. Toen blies hij met 3479 2Sa 20:22 | keerde weder naar Jeruzalem tot den koning. ~ 3480 2Sa 21:2 | de Gibeonieten, en zeide tot hen: (De Gibeonieten nu 3481 2Sa 21:3 | 3 David dan zeide tot de Gibeonieten: Wat zal 3482 2Sa 21:4 | Toen zeiden de Gibeonieten tot hem: Het is ons niet te 3483 2Sa 21:5 | 5 En zij zeiden tot den koning: De man die ons 3484 2Sa 22:1 | sprak de woorden dezes lieds tot den HEERE, ten dage als 3485 2Sa 22:7 | ik den HEERE aan, en riep tot mijn God; en Hij hoorde 3486 2Sa 22:12 | zette duisternis rondom Zich tot tenten, een samenbinding 3487 2Sa 22:44 | volks, Gij hebt mij bewaard tot een hoofd der heidenen; 3488 2Sa 22:51 | David en aan zijn zaad, tot in eeuwigheid. ~  ~  3489 2Sa 23:3 | Rotssteen Israels heeft tot mij gesproken: Er zal zijn 3490 2Sa 23:13 | en kwamen in den oogst tot David, in de spelonk van 3491 2Sa 23:16 | en droegen het, en kwamen tot David; doch hij wilde dat 3492 2Sa 23:19 | drie? Daarom was hij hun tot een overste. Maar hij kwam 3493 2Sa 23:19 | overste. Maar hij kwam niet tot aan die eerste drie. ~ 3494 2Sa 23:21 | een spies, maar hij ging tot hem af met een staf; en 3495 2Sa 23:23 | heerlijkste van de dertig, maar tot die drie eersten kwam hij 3496 2Sa 24:2 | 2 De koning dan zeide tot Joab, den krijgsoverste, 3497 2Sa 24:2 | stammen van Israel, van Dan tot Ber-seba toe, en tel het 3498 2Sa 24:3 | 3 Toen zeide Joab tot den koning: Nu doe de HEERE, 3499 2Sa 24:3 | Nu doe de HEERE, uw God, tot dit volk, zoals deze en 3500 2Sa 24:3 | mijn heer de koning lust tot deze zaak? ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License