Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
torentjes 1
tortelduif 5
tortelduiven 10
tot 9630
totdat 345
touw 2
touwen 12
Frequency    [«  »]
10542 hij
10527 een
10033 zal
9630 tot
9551 die
8801 zij
8724 ik

Bijbel

IntraText - Concordances

tot

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630

     Book Chapter: Verse
3501 2Sa 24:6 | land Hodsi; ook kwamen zij tot Dan-Jaan, en rondom bij 3502 2Sa 24:7 | 7 En zij kwamen tot de vesting van Tyrus, en 3503 2Sa 24:10 | geteld had; en David zeide tot den HEERE: Ik heb zeer gezondigd 3504 2Sa 24:11 | geschiedde het woord des HEEREN tot den profeet Gad, Davids 3505 2Sa 24:12 | 12 Ga heen, en spreek tot David: Alzo zegt de HEERE: 3506 2Sa 24:13 | 13 Zo kwam Gad tot David, en maakte het hem 3507 2Sa 24:13 | het hem bekend, en zeide tot hem: Zal u een honger van 3508 2Sa 24:14 | 14 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange; 3509 2Sa 24:15 | Israel, van den morgen af tot den gezetten tijd toe; en 3510 2Sa 24:15 | stierven van het volk, van Dan tot Ber-seba toe, zeventig duizend 3511 2Sa 24:16 | dat kwaad, en Hij zeide tot den engel, die het verderf 3512 2Sa 24:17 | die het volk sloeg, sprak tot den HEERE, en zeide: Zie 3513 2Sa 24:18 | 18 En Gad kwam tot David op dienzelfden dag, 3514 2Sa 24:18 | dienzelfden dag, en zeide tot hem: Ga op, richt den HEERE 3515 2Sa 24:20 | koning en zijn knechten tot zich overkomen; zo ging 3516 2Sa 24:21 | komt mijn heer de koning tot zijn knecht? En David zeide: 3517 2Sa 24:22 | 22 Toen zeide Arauna tot David: Mijn heer de koning 3518 2Sa 24:22 | sleden en het rundertuig tot hout. ~ 3519 2Sa 24:23 | koning. Voorts zeide Arauna tot den koning: De HEERE uw 3520 2Sa 24:24 | 24 Doch de koning zeide tot Arauna: Neen, maar ik zal 3521 1Kon 1:2 | Toen zeiden zijn knechten tot hem: Laat ze mijn heer den 3522 1Kon 1:3 | Sunamietische, en brachten ze tot den koning. ~ 3523 1Kon 1:11 | 11 Toen sprak Nathan tot Bathseba, de moeder van 3524 1Kon 1:13 | 13 Ga heen, en treed in tot den koning David, en zeg 3525 1Kon 1:13 | den koning David, en zeg tot hem: Hebt gij niet, mijn 3526 1Kon 1:15 | 15 En Bathseba ging in tot den koning in de binnenkamer; 3527 1Kon 1:17 | 17 En zij zeide tot hem: Mijn heer! gij hebt 3528 1Kon 1:33 | 33 En de koning zeide tot hen: Neemt met u de knechten 3529 1Kon 1:34 | den profeet, hem aldaar tot koning over Israel zalven. 3530 1Kon 1:43 | Jonathan antwoordde en zeide tot Adonia: Ja, maar onze heer, 3531 1Kon 1:43 | koning David, heeft Salomo tot koning gemaakt. ~ 3532 1Kon 1:45 | Nathan, de profeet, in Gihon tot koning gezalfd, en zijn 3533 1Kon 1:53 | Salomo. En Salomo zeide tot hem: Ga heen naar uw huis. ~  ~  ~  3534 1Kon 2:7 | want alzo naderden zij tot mij, als ik vluchtte voor 3535 1Kon 2:13 | Adonia, de zoon van Haggith, tot Bathseba, de moeder van 3536 1Kon 2:16 | aangezicht niet af. En zij zeide tot hem: Spreek. ~ 3537 1Kon 2:17 | En hij zeide: Spreek toch tot den koning Salomo, want 3538 1Kon 2:19 | 19 Zo kwam Bathseba tot den koning Salomo, om hem 3539 1Kon 2:20 | niet af. En de koning zeide tot haar: Begeer, mijn moeder, 3540 1Kon 2:22 | koning Salomo, en zeide tot zijn moeder: En waarom begeert 3541 1Kon 2:26 | 26 En tot Abjathar, den priester, 3542 1Kon 2:28 | 28 Als het gerucht tot Joab kwam (want Joab had 3543 1Kon 2:28 | Absalom), zo vluchtte Joab tot de tent des HEEREN, en vatte 3544 1Kon 2:29 | Salomo aangezegd, dat Joab tot de tent des HEEREN gevloden 3545 1Kon 2:30 | 30 En Benaja kwam tot de tent des HEEREN, en zeide 3546 1Kon 2:30 | tent des HEEREN, en zeide tot hem: Zo zegt de koning: 3547 1Kon 2:31 | 31 En de koning zeide tot hem: Doe gelijk als hij 3548 1Kon 2:33 | vrede hebben van den HEERE tot in eeuwigheid. ~ 3549 1Kon 2:36 | en riep Simei, en zeide tot hem: Bouw u een huis in 3550 1Kon 2:38 | 38 En Simei zeide tot den koning: Dat woord is 3551 1Kon 2:39 | knechten van Simei wegliepen tot Achis, den zoon van Maacha, 3552 1Kon 2:40 | en toog heen naar Gath tot Achis, om zijn knechten 3553 1Kon 2:42 | en riep Simei, en zeide tot hem: Heb ik u niet beedigd 3554 1Kon 2:42 | zult sterven? En gij zeidet tot mij: Dat woord is goed, 3555 1Kon 2:44 | 44 Verder zeide de koning tot Simei: Gij weet al de boosheid, 3556 1Kon 2:45 | het aangezicht des HEEREN tot in eeuwigheid. ~ 3557 1Kon 3:2 | Naam des HEEREN gebouwd, tot die dagen toe. ~ 3558 1Kon 3:11 | 11 En God zeide tot hem: Daarom dat gij deze 3559 1Kon 3:16 | vrouwen, die hoeren waren, tot den koning; en zij stonden 3560 1Kon 3:26 | zoon de levende was, sprak tot den koning (want haar ingewand 3561 1Kon 4:11 | de dochter van Salomo, tot een vrouw. ~ 3562 1Kon 4:12 | Jizreel, van Beth-Sean aan tot Abel-Mehola, tot op gene 3563 1Kon 4:12 | Beth-Sean aan tot Abel-Mehola, tot op gene zijde van Jokmeam. ~ 3564 1Kon 4:21 | koninkrijken, van de rivier tot het land der Filistijnen, 3565 1Kon 4:21 | land der Filistijnen, en tot aan de landpale van Egypte; 3566 1Kon 4:24 | der rivier was van Thifsah tot aan Gaza, over alle koningen 3567 1Kon 4:25 | zijn vijgeboom, van Dan tot Ber-seba, al de dagen van 3568 1Kon 4:26 | veertig duizend paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf 3569 1Kon 4:27 | Salomo, en al degenen, die tot de tafel van den koning 3570 1Kon 4:33 | die op den Libanon is, tot op den hysop, die aan den 3571 1Kon 5:1 | Tyrus, zond zijn knechten tot Salomo (want hij had gehoord, 3572 1Kon 5:1 | gehoord, dat zij Salomo tot koning gezalfd hadden in 3573 1Kon 5:2 | 2 Daarna zond Salomo tot Hiram, zeggende: ~ 3574 1Kon 5:5 | de HEERE gesproken heeft tot mijn vader David, zeggende: 3575 1Kon 5:8 | 8 En Hiram zond tot Salomo, zeggende: Ik heb 3576 1Kon 5:8 | heb gehoord, waarom gij tot mij gezonden hebt; ik zal 3577 1Kon 5:9 | over de zee doen voeren, tot die plaats, die gij aan 3578 1Kon 5:11 | twintig duizend kor tarwe, tot spijze van zijn huis, en 3579 1Kon 5:12 | wijsheid, gelijk als Hij tot hem gesproken had; en er 3580 1Kon 6:8 | door wenteltrappen ging men tot de middelste zijkamer, en 3581 1Kon 6:8 | zijkamer, en van de middelste tot de derde. ~ 3582 1Kon 6:11 | geschiedde het woord des HEEREN tot Salomo, zeggende: ~ 3583 1Kon 6:12 | met u bevestigen, dat Ik tot uw vader David gesproken 3584 1Kon 6:15 | van den vloer des huizes tot aan het dak der wanden, 3585 1Kon 6:16 | het huis, van den vloer af tot de wanden; dit bouwde hij 3586 1Kon 6:16 | bouwde hij Hem van binnen tot een aanspraakplaats, tot 3587 1Kon 6:16 | tot een aanspraakplaats, tot het heilige der heiligen. ~ 3588 1Kon 6:24 | einde van zijn enen vleugel, tot aan het einde van zijn anderen 3589 1Kon 7:7 | troon, alwaar hij richtte, tot een voorhuis des gerichts, 3590 1Kon 7:7 | ceder bedekt was, van vloer tot vloer. ~ 3591 1Kon 7:8 | dochter van Farao, die Salomo tot vrouw genomen had, een huis, 3592 1Kon 7:9 | en dat van den grondslag tot aan de neutstenen een palm 3593 1Kon 7:9 | palm breed, en van buiten tot het grote voorhof. ~ 3594 1Kon 7:14 | koper te maken; deze kwam tot den koning Salomo, en maakte 3595 1Kon 7:23 | was zij van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom 3596 1Kon 7:42 | vierhonderd granaatappelen tot de twee netten, namelijk 3597 1Kon 7:42 | rijen van granaatappelen tot het ene net, om de twee 3598 1Kon 7:45 | Hiram voor den koning Salomo tot het huis des HEEREN maakte, 3599 1Kon 8:1 | onder de kinderen Israels, tot den koning Salomo te Jeruzalem, 3600 1Kon 8:2 | Israel verzamelden zich tot den koning Salomo, in de 3601 1Kon 8:6 | des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats 3602 1Kon 8:6 | HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het 3603 1Kon 8:6 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen, 3604 1Kon 8:6 | het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim. ~ 3605 1Kon 8:8 | werden; en zij zijn aldaar tot op dezen dag. ~ 3606 1Kon 8:13 | woonstede, een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~ 3607 1Kon 8:15 | Israels, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken 3608 1Kon 8:18 | 18 Maar de HEERE zeide tot David, mijn vader: Dewijl 3609 1Kon 8:24 | gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want 3610 1Kon 8:25 | mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende: 3611 1Kon 8:26 | hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, mijn vader David. ~ 3612 1Kon 8:28 | 28 Wend U dan nog tot het gebed van Uw knecht, 3613 1Kon 8:28 | gebed van Uw knecht, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn 3614 1Kon 8:33 | gezondigd zullen hebben, en zich tot U bekeren, en Uw Naam belijden, 3615 1Kon 8:33 | en Uw Naam belijden, en tot U in dit huis bidden en 3616 1Kon 8:36 | Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. ~ 3617 1Kon 8:43 | alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle 3618 1Kon 8:44 | henen zenden zult, en zullen tot den HEERE bidden naar den 3619 1Kon 8:47 | dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land dergenen, 3620 1Kon 8:48 | 48 En zij zich tot U bekeren, met hun ganse 3621 1Kon 8:48 | weggevoerd zullen hebben; en tot U bidden zullen naar den 3622 1Kon 8:52 | Opdat Uw ogen open zijn tot de smeking van Uw knecht 3623 1Kon 8:52 | smeking van Uw knecht en tot de smeking van Uw volk Israel, 3624 1Kon 8:52 | horen, in al hun roepen tot U. ~ 3625 1Kon 8:53 | 53 Want Gij hebt hen U tot een erfdeel afgezonderd, 3626 1Kon 8:54 | ganse gebed, en deze smeking tot den HEERE te bidden, dat 3627 1Kon 8:58 | 58 Neigende tot Zich ons hart, om in al 3628 1Kon 8:65 | den ingang af van Hamath tot de rivier van Egypte, voor 3629 1Kon 9:3 | 3 En de HEERE zeide tot hem: Ik heb uw gebed en 3630 1Kon 9:3 | opdat Ik Mijn Naam aldaar tot in eeuwigheid zette; en 3631 1Kon 9:7 | wegwerpen; en Israel zal tot een spreekwoord en spotrede 3632 1Kon 9:13 | noemde ze het land Kabul, tot op dezen dag. ~ 3633 1Kon 9:16 | de huisvrouw van Salomo, tot een geschenk gegeven. ~ 3634 1Kon 9:21 | gebracht op slaafsen uitschot tot op dezen dag. ~ 3635 1Kon 9:24 | toog van de stad Davids op tot haar huis, hetwelk hij voor 3636 1Kon 9:28 | talenten, en brachten het tot den koning Salomo. ~  ~  ~  3637 1Kon 10:2 | kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak tot hem 3638 1Kon 10:2 | kwam tot Salomo, en sprak tot hem al wat in haar hart 3639 1Kon 10:6 | 6 En zij zeide tot den koning: Het woord is 3640 1Kon 10:9 | bemint, daarom heeft Hij u tot koning gesteld, om recht 3641 1Kon 10:12 | gekomen noch gezien geweest, tot op dezen dag. ~ 3642 1Kon 10:16 | sikkelen gouds liet hij opwegen tot elke rondas. ~ 3643 1Kon 10:17 | pond gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning 3644 1Kon 10:19 | beide zijden waren leuningen tot de zitplaats toe, en twee 3645 1Kon 10:25 | muilezelen, elk ding van jaar tot jaar. ~ 3646 1Kon 11:2 | waarvan de HEERE gezegd had tot de kinderen Israels: Gijlieden 3647 1Kon 11:2 | Israels: Gijlieden zult tot hen niet ingaan, en zij 3648 1Kon 11:2 | niet ingaan, en zij zullen tot u niet inkomen; zij zouden 3649 1Kon 11:11 | 11 Daarom zeide de HEERE tot Salomo: Dewijl dit bij u 3650 1Kon 11:18 | op van Midian, en kwamen tot Paran, en kwamen in Egypte 3651 1Kon 11:18 | Paran, en kwamen in Egypte tot Farao, den koning van Egypte, 3652 1Kon 11:19 | van Farao, zodat hij hem tot een vrouw gaf de zuster 3653 1Kon 11:21 | krijgsoverste, dood was, zeide Hadad tot Farao: Laat mij gaan, dat 3654 1Kon 11:31 | 31 En hij zeide tot Jerobeam: Neem u tien stukken; 3655 1Kon 11:34 | nemen; maar Ik stel hem tot een vorst al de dagen zijns 3656 1Kon 11:40 | op, en vlood in Egypte, tot Sisak, den koning van Egypte, 3657 1Kon 12:3 | Israel kwamen en spraken tot Rehabeam, zeggende: ~ 3658 1Kon 12:5 | 5 En hij zeide tot hen: Gaat heen tot aan den 3659 1Kon 12:5 | zeide tot hen: Gaat heen tot aan den derden dag, komt 3660 1Kon 12:5 | derden dag, komt dan weder tot mij. En het volk ging heen. ~ 3661 1Kon 12:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij 3662 1Kon 12:7 | dienen, en hun antwoorden, en tot hen goede woorden spreken 3663 1Kon 12:9 | 9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden, 3664 1Kon 12:9 | volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende: 3665 1Kon 12:10 | opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult 3666 1Kon 12:10 | zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken 3667 1Kon 12:10 | zeggen tot dat volk, die tot u gesproken hebben, zeggende: 3668 1Kon 12:10 | ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste 3669 1Kon 12:12 | Jerobeam en het ganse volk tot Rehabeam op den derden dag, 3670 1Kon 12:12 | had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~ 3671 1Kon 12:14 | 14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen, 3672 1Kon 12:15 | Siloniet, gesproken had tot Jerobeam, den zoon van Nebat. ~ 3673 1Kon 12:19 | van het huis Davids af, tot op dezen dag. ~ 3674 1Kon 12:22 | woord van God geschiedde tot Semaja, den man Gods, zeggende: ~ 3675 1Kon 12:23 | 23 Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo, 3676 1Kon 12:23 | den koning van Juda, en tot het ganse huis van Juda 3677 1Kon 12:24 | Israels; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak 3678 1Kon 12:26 | zal het koninkrijk weder tot het huis van David keren. ~ 3679 1Kon 12:27 | zal het hart dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, 3680 1Kon 12:27 | dezes volks tot hun heer, tot Rehabeam, den koning van 3681 1Kon 12:27 | zij zullen mij doden, en tot Rehabeam, den koning van 3682 1Kon 12:28 | gouden kalveren; en hij zeide tot hen: Het is ulieden te veel 3683 1Kon 12:30 | 30 En deze zaak werd tot zonde; want het volk ging 3684 1Kon 12:30 | ging heen voor het ene, tot Dan toe. ~ 3685 1Kon 13:1 | door het woord des HEEREN tot Beth-El; en Jerobeam stond 3686 1Kon 13:4 | verdorde, dat hij ze niet weder tot zich trekken kon. ~ 3687 1Kon 13:6 | antwoordde de koning, en zeide tot den man Gods: Aanbid toch 3688 1Kon 13:6 | mij, dat mijn hand weder tot mij kome! Toen bad de man 3689 1Kon 13:6 | hand des konings kwam weder tot hem, en werd gelijk te voren. 3690 1Kon 13:7 | 7 En de koning sprak tot den man Gods: Kom met mij 3691 1Kon 13:8 | 8 Maar de man Gods zeide tot den koning: Al gaaft gij 3692 1Kon 13:11 | met de woorden, die hij tot den koning gesproken had; 3693 1Kon 13:12 | 12 En hun vader sprak tot hen: Wat weg is hij getogen? 3694 1Kon 13:13 | 13 Toen zeide hij tot zijn zonen: Zadelt mij den 3695 1Kon 13:14 | onder een eik; en hij zeide tot hem: Zijt gij de man Gods, 3696 1Kon 13:15 | 15 Toen zeide hij tot hem: Kom met mij naar huis, 3697 1Kon 13:17 | 17 Want een woord is tot mij geschied door het woord 3698 1Kon 13:18 | 18 En hij zeide tot hem: Ik ben ook een profeet, 3699 1Kon 13:18 | gij, en een engel heeft tot mij gesproken door het woord 3700 1Kon 13:20 | woord des HEEREN geschiedde tot den profeet, die hem had 3701 1Kon 13:21 | 21 En hij riep tot den man Gods, die uit Juda 3702 1Kon 13:22 | ter plaatse, waarvan Hij tot u gesproken had: Gij zult 3703 1Kon 13:26 | woord des HEEREN, dat Hij tot hem gesproken had. ~ 3704 1Kon 13:27 | 27 Verder sprak hij tot zijn zonen, zeggende: Zadelt 3705 1Kon 13:31 | begraven had, dat hij sprak tot zijn zonen, zeggende: Als 3706 1Kon 13:34 | zaak het huis van Jerobeam tot zonde, om hetzelve te doen 3707 1Kon 14:2 | 2 En Jerobeam zeide tot zijn huisvrouw: Maak u nu 3708 1Kon 14:3 | en een kruik honig, en ga tot hem; hij zal u te kennen 3709 1Kon 14:5 | 5 Maar de HEERE zeide tot Ahia: Zie, Jerobeams huisvrouw 3710 1Kon 14:5 | krank; zo en zo zult gij tot haar spreken, en het zal 3711 1Kon 14:6 | vreemd aan? Want ik ben tot u gezonden met een harde 3712 1Kon 14:7 | het midden des volks, en u tot een voorganger over Mijn 3713 1Kon 14:9 | beelden gemaakt, om Mij tot toorn te verwekken, en hebt 3714 1Kon 14:15 | gemaakt hebben, den HEERE tot toorn verwekkende. ~ 3715 1Kon 14:22 | HEEREN, en zij verwekten Hem tot ijver, meer dan al hun vaderen 3716 1Kon 15:17 | uit te gaan en in te komen tot Asa, den koning van Juda. ~ 3717 1Kon 15:18 | en de koning Asa zond ze tot Benhadad, den zoon van Tabrimmon, 3718 1Kon 16:1 | geschiedde het woord des HEEREN tot Jehu, den zoon van Hanani, 3719 1Kon 16:2 | het stof verheven, en u tot een voorganger over Mijn 3720 1Kon 16:2 | hebt doen zondigen, Mij tot toorn verwekkende door hun 3721 1Kon 16:7 | de ogen des HEEREN, Hem tot toorn verwekkende door het 3722 1Kon 16:13 | Israel hadden doen zondigen, tot toorn verwekkende den HEERE, 3723 1Kon 16:26 | HEERE, den God Israels, tot toorn, door hun ijdelheden. ~ 3724 1Kon 16:33 | HEERE, den God Israels, tot toorn te verwekken, dan 3725 1Kon 17:1 | inwoneren van Gilead, zeide tot Achab: Zo waarachtig als 3726 1Kon 17:2 | geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende: ~ 3727 1Kon 17:8 | geschiedde het woord des HEEREN tot hem, zeggende: ~ 3728 1Kon 17:10 | hout lezende; en hij riep tot haar, en zeide: Haal mij 3729 1Kon 17:11 | om te halen, zo riep hij tot haar, en zeide: Haal mij 3730 1Kon 17:13 | 13 En Elia zeide tot haar: Vrees niet, ga heen, 3731 1Kon 17:14 | fles zal niet ontbreken, tot op den dag, dat de HEERE 3732 1Kon 17:18 | 18 En zij zeide tot Elia: Wat heb ik met u te 3733 1Kon 17:19 | 19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. 3734 1Kon 17:24 | 24 Toen zeide de vrouw tot Elia: Nu weet ik, dat gij 3735 1Kon 18:1 | woord des HEEREN geschiedde tot Elia, in het derde jaar, 3736 1Kon 18:5 | 5 En Achab had gezegd tot Obadja: Trek door het land, 3737 1Kon 18:5 | Obadja: Trek door het land, tot alle waterfonteinen en tot 3738 1Kon 18:5 | tot alle waterfonteinen en tot alle rivieren; misschien 3739 1Kon 18:17 | Achab Elia zag, dat Achab tot hem zeide: Zijt gij die 3740 1Kon 18:19 | dan, zend heen, verzamel tot mij het ganse Israel op 3741 1Kon 18:21 | 21 Toen naderde Elia tot het ganse volk, en zeide: 3742 1Kon 18:22 | 22 Toen zeide Elia tot het volk: Ik ben alleen 3743 1Kon 18:25 | 25 En Elia zeide tot de profeten van Baal: Kiest 3744 1Kon 18:26 | Baal aan, van den morgen tot op den middag, zeggende: 3745 1Kon 18:30 | 30 Toen zeide Elia tot het ganse volk: Nadert tot 3746 1Kon 18:30 | tot het ganse volk: Nadert tot mij. En al het volk naderde 3747 1Kon 18:30 | En al het volk naderde tot hem; en hij heelde het altaar 3748 1Kon 18:31 | van de kinderen Jakobs, tot welke het woord des HEEREN 3749 1Kon 18:40 | 40 En Elia zeide tot hen: Grijpt de profeten 3750 1Kon 18:41 | 41 Daarna zeide Elia tot Achab: Trek op, eet en drink; 3751 1Kon 18:43 | 43 En hij zeide tot zijn jongen: Ga nu op, en 3752 1Kon 18:44 | En hij zeide: Ga op, zeg tot Achab: Span aan, en kom 3753 1Kon 18:46 | aangezicht van Achab henen, tot daar men te Jizreel komt. ~  ~  ~  3754 1Kon 19:2 | Toen zond Izebel een bode tot Elia, om te zeggen: Zo doen 3755 1Kon 19:5 | een engel aan, en zeide tot hem: Sta op, eet; ~ 3756 1Kon 19:8 | dagen en veertig nachten, tot aan den berg Gods, Horeb. ~ 3757 1Kon 19:9 | woord des HEEREN geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat 3758 1Kon 19:9 | geschiedde tot hem, en zeide tot hem: Wat maakt gij hier, 3759 1Kon 19:13 | En ziet, een stem kwam tot hem, die zeide: Wat maakt 3760 1Kon 19:15 | 15 En de HEERE zeide tot hem: Ga, keer weder op uwen 3761 1Kon 19:16 | van Abel-mehola, zult gij tot profeet zalven in uw plaats. ~ 3762 1Kon 19:19 | twaalfde; en Elia ging over tot hem, en wierp zijn mantel 3763 1Kon 19:20 | u navolgen. En hij zeide tot hem: Ga, keer weder; want 3764 1Kon 20:2 | 2 En hij zond boden tot Achab, den koning van Israel, 3765 1Kon 20:5 | Benhadad, zeggende: Ik heb wel tot u gezonden, zeggende: Uw 3766 1Kon 20:6 | tijd zal ik mijn knechten tot u zenden, dat zij uw huis 3767 1Kon 20:7 | kwade zoekt; want hij had tot mij gezonden, om mijn vrouwen, 3768 1Kon 20:8 | en het ganse volk, zeiden tot hem: Hoor niet, en bewillig 3769 1Kon 20:9 | 9 Daarom zeide hij tot de boden van Benhadad: Zegt 3770 1Kon 20:9 | waarom gij in het eerst tot uw knecht gezonden hebt, 3771 1Kon 20:10 | 10 En Benhadad zond tot hem en zeide: De goden doen 3772 1Kon 20:10 | Samaria genoeg zal zijn tot handvollen voor al het volk, 3773 1Kon 20:11 | antwoordde en zeide: Spreekt tot hem: Die zich aangordt, 3774 1Kon 20:12 | de tenten, dat hij zeide tot zijn knechten: Legt aan! 3775 1Kon 20:13 | En ziet, een profeet trad tot Achab, den koning van Israel, 3776 1Kon 20:18 | hij zeide: Hetzij dat zij tot vrede uitgetogen zijn, grijpt 3777 1Kon 20:22 | 22 Toen trad die profeet tot den koning van Israel, en 3778 1Kon 20:22 | koning van Israel, en zeide tot hem: Ga heen, sterk u; en 3779 1Kon 20:23 | koning van Syrie hadden tot hem gezegd: Hun goden zijn 3780 1Kon 20:28 | Gods trad toe, en sprak tot den koning van Israel, en 3781 1Kon 20:31 | Toen zeiden de knechten tot hem: Zie toch, wij hebben 3782 1Kon 20:31 | onze hoofden, en uitgaan tot den koning van Israel; mogelijk 3783 1Kon 20:32 | om hun hoofden, en kwamen tot den koning van Israel, en 3784 1Kon 20:33 | hem. Toen kwam Benhadad tot hem uit, en hij deed hem 3785 1Kon 20:34 | 34 En hij zeide tot hem: De steden, die mijn 3786 1Kon 20:35 | uit de zonen der profeten tot zijn naaste, door het woord 3787 1Kon 20:36 | 36 En hij zeide tot hem: Daarom dat gij de stem 3788 1Kon 20:39 | koning voorbijging, dat hij tot den koning riep, en zeide: 3789 1Kon 20:39 | was afgeweken, en bracht tot mij een man, en zeide: Bewaar 3790 1Kon 20:40 | zeide de koning van Israel tot hem: Zo is uw oordeel; gij 3791 1Kon 20:42 | 42 En hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Omdat 3792 1Kon 21:2 | 2 Dat Achab sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij 3793 1Kon 21:2 | wijngaard, opdat hij mij zij tot een kruidhof, dewijl hij 3794 1Kon 21:3 | 3 Maar Naboth zeide tot Achab: Dat late de HEERE 3795 1Kon 21:4 | dat Naboth, de Jizreeliet, tot hem gesproken had, en gezegd: 3796 1Kon 21:5 | Izebel, zijn huisvrouw, kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat 3797 1Kon 21:5 | kwam tot hem, en sprak tot hem: Wat is dit, dat uw 3798 1Kon 21:6 | 6 En hij sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, 3799 1Kon 21:6 | sprak tot haar: Omdat ik tot Naboth, den Jizreeliet, 3800 1Kon 21:7 | Izebel, zijn huisvrouw, tot hem: Zoudt gij nu het koninkrijk 3801 1Kon 21:8 | signet; en zond de brieven tot de oudsten en tot de edelen, 3802 1Kon 21:8 | brieven tot de oudsten en tot de edelen, die in zijn stad 3803 1Kon 21:11 | deden gelijk als Izebel tot hen gezonden had; gelijk 3804 1Kon 21:11 | was in de brieven, die zij tot hen gezonden had. ~ 3805 1Kon 21:14 | 14 Daarna zonden zij tot Izebel, zeggende: Naboth 3806 1Kon 21:15 | en dood was, dat Izebel tot Achab zeide: Sta op, bezit 3807 1Kon 21:17 | woord des HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~ 3808 1Kon 21:19 | 19 En gij zult tot hem spreken, zeggende: Alzo 3809 1Kon 21:19 | ingenomen? Daartoe zult gij tot hem spreken, zeggende: Alzo 3810 1Kon 21:20 | 20 En Achab zeide tot Elia: Hebt gij mij gevonden, 3811 1Kon 21:28 | woord des HEEREN geschiedde tot Elia, den Thisbiet, zeggende: ~ 3812 1Kon 22:2 | Josafat, de koning van Juda, tot den koning van Israel afgekomen 3813 1Kon 22:3 | Dat de koning van Israel tot zijn knechten zeide: Weet 3814 1Kon 22:4 | 4 Daarna zeide hij tot Josafat: Zult gij met mij 3815 1Kon 22:4 | Gilead? En Josafat zeide tot den koning van Israel: Zo 3816 1Kon 22:5 | 5 Verder zeide Josafat tot den koning van Israel: Vraag 3817 1Kon 22:6 | vierhonderd man, en hij zeide tot hen: Zal ik tegen Ramoth 3818 1Kon 22:8 | zeide de koning van Israel tot Josafat: Er is nog een man, 3819 1Kon 22:13 | om Micha te roepen, sprak tot hem, zeggende: Zie toch, 3820 1Kon 22:13 | profeten zijn uit een mond goed tot den koning; dat toch uw 3821 1Kon 22:14 | leeft, hetgeen de HEERE tot mij zeggen zal, dat zal 3822 1Kon 22:15 | 15 Als hij tot den koning gekomen was, 3823 1Kon 22:15 | was, zo zeide de koning tot hem: Micha, zullen wij naar 3824 1Kon 22:15 | het nalaten? En hij zeide tot hem: Trek op, en gij zult 3825 1Kon 22:16 | 16 En de koning zeide tot hem: Tot hoe vele reizen 3826 1Kon 22:16 | de koning zeide tot hem: Tot hoe vele reizen zal ik u 3827 1Kon 22:16 | ik u bezweren, opdat gij tot mij niet spreekt, dan alleen 3828 1Kon 22:18 | zeide de koning van Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet 3829 1Kon 22:18 | Israel tot Josafat: Heb ik tot u niet gezegd: Hij zal over 3830 1Kon 22:21 | overreden. En de HEERE zeide tot hem: Waarmede? ~ 3831 1Kon 22:26 | Micha, en breng hem weder tot Amon, den overste der stad, 3832 1Kon 22:26 | den overste der stad, en tot Joas, den zoon des konings; ~ 3833 1Kon 22:30 | koning van Israel zeide tot Josafat: Als ik mij versteld 3834 1Kon 22:34 | pantsier. Toen zeide hij tot zijn voerman: Keer uw hand, 3835 1Kon 22:50 | Ahazia, de zoon van Achab, tot Josafat: Laat mijn knechten 3836 2Kon 1:2 | hij zond boden, en zeide tot hen: Gaat heen, vraagt Baal-Zebub, 3837 2Kon 1:3 | de Engel des HEEREN sprak tot Elia, den Thisbiet: Maak 3838 2Kon 1:3 | Samaria tegemoet, en spreek tot hen: Is het, omdat er geen 3839 2Kon 1:5 | Zo kwamen de boden weder tot hem; en hij zeide tot hen: 3840 2Kon 1:5 | weder tot hem; en hij zeide tot hen: Wat is dit, dat gij 3841 2Kon 1:6 | 6 En zij zeiden tot hem: Een man kwam op, ons 3842 2Kon 1:6 | ons tegemoet, en zeide tot ons: Gaat heen, keert weder 3843 2Kon 1:6 | Gaat heen, keert weder tot den koning die u gezonden 3844 2Kon 1:6 | gezonden heeft, en spreekt tot hem: Zo zegt de HEERE: Is 3845 2Kon 1:7 | 7 En hij sprak tot hen: Hoedanig was de gestalte 3846 2Kon 1:7 | opgekomen is, en deze woorden tot u gesproken heeft? ~ 3847 2Kon 1:8 | 8 En zij zeiden tot hem: Hij was een man met 3848 2Kon 1:9 | 9 En hij zond tot hem een hoofdman van vijftig 3849 2Kon 1:9 | zijn vijftigen. En als hij tot hem opkwam (want ziet, hij 3850 2Kon 1:9 | eens bergs), zo sprak hij tot hem: Gij man Gods! de koning 3851 2Kon 1:10 | Elia antwoordde en sprak tot den hoofdman van vijftigen: 3852 2Kon 1:11 | 11 En hij zond wederom tot hem een anderen hoofdman 3853 2Kon 1:11 | Deze antwoordde en sprak tot hem: Gij, man Gods! zo zegt 3854 2Kon 1:12 | Elia antwoordde en sprak tot hem: Ben ik een man Gods, 3855 2Kon 1:13 | en smeekte hem, en sprak tot hem: Gij, man Gods, laat 3856 2Kon 1:15 | sprak de Engel des HEEREN tot Elia: Ga af met hem; vrees 3857 2Kon 1:15 | stond op, en ging met hem af tot den koning. ~ 3858 2Kon 1:16 | 16 En hij sprak tot hem: Zo zegt de HEERE: Daarom, 3859 2Kon 2:2 | 2 En Elia zeide tot Elisa: Blijf toch hier, 3860 2Kon 2:3 | profeten, die te Beth-El waren, tot Elisa uit, en zeiden tot 3861 2Kon 2:3 | tot Elisa uit, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE 3862 2Kon 2:4 | 4 En Elia zeide tot hem: Elisa, blijf toch hier, 3863 2Kon 2:5 | naar Elisa toe, en zeiden tot hem: Weet gij, dat de HEERE 3864 2Kon 2:6 | 6 En Elia zeide tot hem: Blijf toch hier, want 3865 2Kon 2:9 | overgekomen waren, dat Elia zeide tot Elisa: Begeer wat ik u doen 3866 2Kon 2:16 | 16 En zij zeiden tot hem: Zie nu, er zijn bij 3867 2Kon 2:17 | zij hielden bij hem aan tot schamens toe; en hij zeide: 3868 2Kon 2:18 | 18 Toen kwamen zij weder tot hem, daar hij te Jericho 3869 2Kon 2:18 | gebleven was; en hij zeide tot hen: Heb ik tot ulieden 3870 2Kon 2:18 | hij zeide tot hen: Heb ik tot ulieden niet gezegd: Gaat 3871 2Kon 2:19 | de mannen der stad zeiden tot Elisa: Zie toch, de woning 3872 2Kon 2:20 | zout in. En zij brachten ze tot hem. ~ 3873 2Kon 2:21 | 21 Toen ging hij uit tot de waterwel, en wierp het 3874 2Kon 2:22 | Alzo werd dat water gezond, tot op dezen dag, naar het woord 3875 2Kon 2:23 | bespotten hem, en zeiden tot hem: Kaalkop, ga op, kaalkop, 3876 2Kon 3:7 | En hij ging heen, en zond tot Josafat, den koning van 3877 2Kon 3:12 | woord is bij hem. Zo togen tot hem af de koning van Israel, 3878 2Kon 3:13 | 13 Maar Elisa zeide tot den koning van Israel: Wat 3879 2Kon 3:13 | ik met u te doen? Ga heen tot de profeten uws vaders, 3880 2Kon 3:13 | profeten uws vaders, en tot de profeten uwer moeder. 3881 2Kon 3:13 | koning van Israel zeide tot hem: Neen, want de HEERE 3882 2Kon 3:26 | strijd te sterk was, nam hij tot zich zevenhonderd mannen, 3883 2Kon 4:1 | zonen der profeten riep tot Elisa, zeggende: Uw knecht, 3884 2Kon 4:1 | beide kinderen voor zich tot knechten te nemen. ~ 3885 2Kon 4:2 | 2 En Elisa zeide tot haar: Wat zal ik u doen? 3886 2Kon 4:6 | vaten vol waren, dat zij tot haar zoon zeide: Breng mij 3887 2Kon 4:6 | vat aan; maar hij zeide tot haar: Er is geen vat meer. 3888 2Kon 4:9 | 9 En zij zeide tot haar man: Zie nu, ik heb 3889 2Kon 4:10 | geschieden, wanneer hij tot ons komt, dat hij daar inwijke. ~ 3890 2Kon 4:12 | 12 Toen zeide hij tot zijn jongen Gehazi: Roep 3891 2Kon 4:13 | hij had hem gezegd: Zeg nu tot haar: Zie, gij zijt zorgvuldig 3892 2Kon 4:13 | iets om voor u te spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? 3893 2Kon 4:13 | spreken tot den koning, of tot den krijgsoverste? En zij 3894 2Kon 4:17 | tijd des levens, dien Elisa tot haar gesproken had. ~ 3895 2Kon 4:18 | een dag, dat het uitging tot zijn vader, tot de maaiers. ~ 3896 2Kon 4:18 | uitging tot zijn vader, tot de maaiers. ~ 3897 2Kon 4:19 | 19 En het zeide tot zijn vader: Mijn hoofd, 3898 2Kon 4:19 | mijn hoofd! Hij dan zeide tot een jongen: Draag hem tot 3899 2Kon 4:19 | tot een jongen: Draag hem tot zijn moeder. ~ 3900 2Kon 4:20 | droeg hem, en bracht hem tot zijn moeder. En hij zat 3901 2Kon 4:20 | En hij zat op haar knieen tot aan den middag toe; toen 3902 2Kon 4:22 | van de ezelinnen, dat ik tot den man Gods lope, en wederkomen. ~ 3903 2Kon 4:23 | zeide: Waarom gaat gij heden tot hem? Het is geen nieuwe 3904 2Kon 4:24 | zij de ezelin, en zeide tot haar jongen: Drijf, en ga 3905 2Kon 4:25 | Alzo toog zij heen, en kwam tot den man Gods, tot den berg 3906 2Kon 4:25 | en kwam tot den man Gods, tot den berg Karmel. En het 3907 2Kon 4:25 | van tegenover zag, dat hij tot Gehazi, zijn jongen zeide: 3908 2Kon 4:26 | toch haar tegemoet, en zeg tot haar: Is het wel met u? 3909 2Kon 4:27 | 27 Toen zij nu tot den man Gods op den berg 3910 2Kon 4:29 | 29 En hij zeide tot Gehazi: Gord uw lenden, 3911 2Kon 4:33 | voor hen beiden toe, en bad tot den HEERE. ~ 3912 2Kon 4:35 | uit; en de jongen niesde tot zevenmaal toe; daarna deed 3913 2Kon 4:36 | hij riep ze, en zij kwam tot hem; en hij zeide: Neem 3914 2Kon 4:38 | aangezicht; en hij zeide tot zijn jongen: Zet den groten 3915 2Kon 5:3 | 3 Deze zeide tot haar vrouw: Och, of mijn 3916 2Kon 5:6 | En hij bracht den brief tot den koning van Israel, zeggende: 3917 2Kon 5:6 | Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, zie, 3918 2Kon 5:6 | ik heb mijn knecht Naaman tot u gezonden, dat gij hem 3919 2Kon 5:7 | levend te maken, dat deze tot mij zendt, om een man van 3920 2Kon 5:8 | klederen gescheurd had, dat hij tot den koning zond, om te zeggen: 3921 2Kon 5:8 | klederen gescheurd? Laat hem nu tot mij komen, zo zal hij weten, 3922 2Kon 5:10 | 10 Toen zond Elisa tot hem een bode, zeggende: 3923 2Kon 5:13 | knechten toe, en spraken tot hem, en zeiden: Mijn vader, 3924 2Kon 5:13 | Mijn vader, zo die profeet tot u een grote zaak gesproken 3925 2Kon 5:13 | Hoeveel te meer, naardien hij tot u gezegd heeft: Was u, en 3926 2Kon 5:15 | 15 Toen keerde hij weder tot den man Gods, hij en zijn 3927 2Kon 5:19 | 19 En hij zeide tot hem: Ga in vrede. En hij 3928 2Kon 5:22 | zeggen: Zie, nu straks zijn tot mij twee jongelingen uit 3929 2Kon 5:25 | zijn heer. En Elisa zeide tot hem: Van waar, Gehazi? En 3930 2Kon 5:26 | 26 Maar hij zeide tot hem: Ging niet mijn hart 3931 2Kon 6:1 | kinderen der profeten zeiden tot Elisa: Zie nu, de plaats, 3932 2Kon 6:2 | 2 Laat ons toch tot aan de Jordaan gaan, en 3933 2Kon 6:7 | 7 En hij zeide: Neem het tot u op. Toen stak hij zijn 3934 2Kon 6:9 | Maar de man Gods zond henen tot den koning van Israel, zeggende: 3935 2Kon 6:11 | zijn knechten, en zeide tot hen: Zult gij mij dan niet 3936 2Kon 6:15 | Toen zeide zijn jongen tot hem: Ach, mijn heer, hoe 3937 2Kon 6:18 | 18 Als zij nu tot hem afkwamen, bad Elisa 3938 2Kon 6:18 | hem afkwamen, bad Elisa tot den HEERE, en zeide: Sla 3939 2Kon 6:19 | 19 Toen zeide Elisa tot hen: Dit is de weg niet, 3940 2Kon 6:19 | mij na, en ik zal u leiden tot den man, dien gij zoekt; 3941 2Kon 6:21 | koning van Israel zeide tot Elisa, als hij hen zag: 3942 2Kon 6:22 | zij eten en drinken, en tot hun heer trekken. ~ 3943 2Kon 6:23 | hen gaan, en zij trokken tot hun heer. Zo kwamen de benden 3944 2Kon 6:26 | voorbijging, dat een vrouw tot hem riep, zeggende: Help 3945 2Kon 6:28 | 28 Verder zeide de koning tot haar: Wat is u? En zij zeide: 3946 2Kon 6:28 | zeide: Deze vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, 3947 2Kon 6:29 | als ik des anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, 3948 2Kon 6:32 | aangezicht; maar eer de bode tot hem gekomen was, had hij 3949 2Kon 6:32 | gekomen was, had hij gezegd tot de oudsten: Hebt gijlieden 3950 2Kon 6:33 | sprak, ziet, zo kwam de bode tot hem af; en hij zeide: Zie, 3951 2Kon 7:3 | poort; die zeiden, de een tot den ander: Wat blijven wij 3952 2Kon 7:6 | zodat zij zeiden de een tot den ander: Zie, de koning 3953 2Kon 7:9 | Toen zeiden zij, de een tot den ander: Wij doen niet 3954 2Kon 7:9 | stil. Indien wij vertoeven tot den lichten morgen, zo zal 3955 2Kon 7:10 | Zo kwamen zij, en riepen tot den poortier der stad, en 3956 2Kon 7:10 | zeggende: Wij zijn gekomen tot het leger der Syriers, en 3957 2Kon 7:12 | op in den nacht, en zeide tot zijn knechten: Ik zal u 3958 2Kon 7:15 | 15 En zij volgden hen na tot de Jordaan toe; en ziet, 3959 2Kon 7:17 | het sprak, als de koning tot hem afgekomen was. ~ 3960 2Kon 7:18 | de man Gods gesproken had tot den koning, zeggende: Morgen 3961 2Kon 8:1 | 1 Elisa nu had gesproken tot die vrouw, welker zoon hij 3962 2Kon 8:3 | en zij ging uit, dat zij tot den koning riep, om haar 3963 2Kon 8:4 | 4 De koning nu sprak tot Gehazi, den jongen van den 3964 2Kon 8:5 | hij levend gemaakt had, tot den koning, om haar huis 3965 2Kon 8:6 | het land verlaten heeft, tot nu toe. ~ 3966 2Kon 8:8 | 8 Toen zeide de koning tot Hazael: Neem een geschenk 3967 2Kon 8:9 | koning van Syrie, heeft mij tot u gezonden, om te zeggen: 3968 2Kon 8:10 | 10 En Elisa zeide tot hem: Ga, zeg, gij zult ganselijk 3969 2Kon 8:11 | staande, en zette het vast tot schamens toe; en de man 3970 2Kon 8:14 | hij weg van Elisa, en kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: 3971 2Kon 8:14 | kwam tot zijn heer, die tot hem zeide: Wat heeft Elisa 3972 2Kon 8:14 | hem zeide: Wat heeft Elisa tot u gezegd? En hij zeide: 3973 2Kon 8:14 | En hij zeide: Hij heeft tot mij gezegd: Gij zult zekerlijk 3974 2Kon 8:22 | het gebied van Juda af, tot op dezen dag; toen viel 3975 2Kon 9:1 | der profeten, en hij zeide tot hem: Gord uw lenden, en 3976 2Kon 9:3 | zegt de HEERE: Ik heb u tot koning gezalfd over Israel. 3977 2Kon 9:5 | hoofdman! En Jehu zeide: Tot wien van ons allen? En hij 3978 2Kon 9:5 | ons allen? En hij zeide: Tot u, o hoofdman! ~ 3979 2Kon 9:6 | zijn hoofd, en hij zeide tot hem: Zo zegt de HEERE, de 3980 2Kon 9:6 | Israels: Ik heb u gezalfd tot koning over het volk des 3981 2Kon 9:11 | 11 En als Jehu uitging tot de knechten zijns heren, 3982 2Kon 9:11 | knechten zijns heren, zeide men tot hem: Is het al wel? Waarom 3983 2Kon 9:11 | Waarom is deze onzinnige tot u gekomen? En hij zeide 3984 2Kon 9:11 | u gekomen? En hij zeide tot hen: Gij kent den man en 3985 2Kon 9:12 | zeide: Zo en zo heeft hij tot mij gesproken, zeggende: 3986 2Kon 9:12 | HEERE: Ik heb u gezalfd tot koning over Israel. ~ 3987 2Kon 9:18 | kennen, zeggende: De bode is tot hen gekomen, maar hij komt 3988 2Kon 9:19 | ruiter te paard; en als deze tot hen gekomen was, zeide hij: 3989 2Kon 9:20 | kennen, zeggende: Hij is tot aan hen gekomen, maar hij 3990 2Kon 9:23 | hand, en vlood, en zeide tot Ahazia: Het is bedrog, Ahazia! ~ 3991 2Kon 9:25 | 25 Toen zeide Jehu tot Bidkar, zijn hoofdman: Neem, 3992 2Kon 10:1 | dewelke hij zond naar Samaria, tot de oversten van Jizreel, 3993 2Kon 10:1 | Jizreel, de oudsten, en tot de voedsterheren van Achab, 3994 2Kon 10:2 | Zo wanneer nu deze brief tot u zal gekomen zijn, dewijl 3995 2Kon 10:5 | de voedsterheren zonden tot Jehu, zeggende: Wij zijn 3996 2Kon 10:5 | knechten, en al wat gij tot ons zeggen zult, zullen 3997 2Kon 10:6 | schreef hij ten tweeden male tot hen een brief, zeggende: 3998 2Kon 10:6 | zonen uws heren, en komt tot mij morgen omtrent dezen 3999 2Kon 10:7 | geschiedde dan, als die brief tot hen kwam, dat zij de zonen 4000 2Kon 10:7 | hoofden in korven, die zij tot hem zonden naar Jizreel. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License