1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630
Book Chapter: Verse
4001 2Kon 10:8 | aan de deur der poort, tot morgen. ~
4002 2Kon 10:9 | dat hij stil stond, en tot al het volk zeide: Gij zijt
4003 2Kon 10:15 | hem groette; en hij zeide tot hem: Is uw hart recht, gelijk
4004 2Kon 10:15 | zijn hand, en hij deed hem tot zich op den wagen klimmen. ~
4005 2Kon 10:17 | woord des HEEREN, dat Hij tot Elia gesproken had. ~
4006 2Kon 10:18 | verzamelde al het volk, en zeide tot hen: Achab heeft Baal een
4007 2Kon 10:19 | dienaren, en al zijn priesteren tot mij, dat niemand gemist
4008 2Kon 10:21 | vervuld werd van het ene einde tot het andere einde. ~
4009 2Kon 10:22 | 22 Toen zeide hij tot dengene, die over het klederhuis
4010 2Kon 10:23 | huis van Baal; en hij zeide tot de dienaren van Baal: Onderzoekt,
4011 2Kon 10:25 | te doen, dat Jehu zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen:
4012 2Kon 10:25 | zeide tot de trawanten en tot de hoofdmannen: Komt in,
4013 2Kon 10:25 | hen weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis van
4014 2Kon 10:27 | Baal af, en maakten dat tot heimelijke gemakken, tot
4015 2Kon 10:27 | tot heimelijke gemakken, tot op dezen dag. ~
4016 2Kon 10:30 | 30 De HEERE dan zeide tot Jehu: Daarom dat gij welgedaan
4017 2Kon 10:30 | hart was, zullen u zonen tot het vierde gelid op den
4018 2Kon 11:4 | trawanten, en hij bracht hen tot zich, in het huis des HEEREN;
4019 2Kon 11:9 | uitgingen; en zij kwamen tot den priester Jojada. ~
4020 2Kon 11:11 | rechterzijde van het huis, tot de linkerzijde van het huis,
4021 2Kon 11:13 | en des volks, zo kwam zij tot het volk in het huis des
4022 2Kon 11:15 | gesteld waren, en zeide tot hen: Brengt haar uit tot
4023 2Kon 11:15 | tot hen: Brengt haar uit tot buiten de ordeningen, en
4024 2Kon 11:17 | volk, dat het den HEERE tot een volk zou zijn; mitsgaders
4025 2Kon 11:19 | van de poort der trawanten tot het huis des konings, en
4026 2Kon 12:4 | 4 En Joas zeide tot de priesteren: Al het geld
4027 2Kon 12:4 | geld desgenen, die overgaat tot de getelden, het geld van
4028 2Kon 12:5 | 5 Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van
4029 2Kon 12:7 | andere priesteren, en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden
4030 2Kon 12:18 | des konings, en zond het tot Hazael, den koning van Syrie;
4031 2Kon 13:4 | 4 En Joas zeide tot de priesteren: Al het geld
4032 2Kon 13:4 | geld desgenen, die overgaat tot de getelden, het geld van
4033 2Kon 13:5 | 5 Zullen de priesters tot zich nemen, een ieder van
4034 2Kon 13:7 | andere priesteren, en zeide tot hen: Waarom betert gijlieden
4035 2Kon 13:18 | des konings, en zond het tot Hazael, den koning van Syrie;
4036 2Kon 14:14 | de koning van Israel, was tot hem afgekomen, en had geweend
4037 2Kon 14:15 | 15 En Elisa zeide tot hem: Neem een boog en pijlen.
4038 2Kon 14:15 | boog en pijlen. En hij nam tot zich een boog en pijlen. ~
4039 2Kon 14:16 | 16 En hij zeide tot den koning van Israel: Leg
4040 2Kon 14:17 | de Syriers slaan in Afek, tot verdoens toe. ~
4041 2Kon 14:18 | hij nam ze. Toen zeide hij tot den koning van Israel: Sla
4042 2Kon 14:19 | dan zoudt gij de Syriers tot verdoens toe geslagen hebben;
4043 2Kon 14:23 | Zich hunner, en wendde Zich tot hen, om Zijns verbonds wil
4044 2Kon 14:23 | verworpen van Zijn aangezicht, tot nu toe. ~
4045 2Kon 15:7 | noemde haar naam Jokteel, tot op dezen dag. ~
4046 2Kon 15:8 | 8 Toen zond Amazia boden tot Joas, den zoon van Joahaz,
4047 2Kon 15:9 | koning van Israel, zond tot Amazia, den koning van Juda,
4048 2Kon 15:9 | op den Libanon is, zond tot den ceder, die op den Libanon
4049 2Kon 15:13 | van de poort van Efraim tot aan de Hoekpoort, vierhonderd
4050 2Kon 15:19 | maar zij zonden hem na tot Lachis, en doodden hem aldaar. ~
4051 2Kon 15:25 | van den ingang van Hamath, tot aan de zee van het vlakke
4052 2Kon 15:28 | hij Damaskus en Hamath, tot Juda behorende, aan Israel
4053 2Kon 16:5 | koning, dat hij melaats werd tot den dag zijns doods; en
4054 2Kon 16:12 | HEEREN, dat Hij gesproken had tot Jehu, zeggende: U zullen
4055 2Kon 17:6 | en hebben daar gewoond tot op dezen dag. ~
4056 2Kon 17:7 | 7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Pilezer, den koning
4057 2Kon 17:12 | altaar; en de koning naderde tot het altaar, en offerde daarop. ~
4058 2Kon 18:6 | en hebben daar gewoond tot op dezen dag. ~
4059 2Kon 18:7 | 7 Achaz nu zond boden tot Tiglath-Pilezer, den koning
4060 2Kon 18:12 | altaar; en de koning naderde tot het altaar, en offerde daarop. ~
4061 2Kon 19:4 | verbintenis in Hosea, dat hij tot So, den koning van Egypte,
4062 2Kon 19:4 | niet als te voren van jaar tot jaar opbracht; zo besloot
4063 2Kon 19:9 | steden, van den wachttoren af tot de vaste steden toe. ~
4064 2Kon 19:11 | dingen gedaan, om den HEERE tot toorn te verwekken. ~
4065 2Kon 19:12 | gediend, waarvan de HEERE tot hen gezegd had: Gij zult
4066 2Kon 19:13 | vaderen geboden heb, en die Ik tot u door de hand van Mijn
4067 2Kon 19:17 | ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
4068 2Kon 19:23 | zijn land naar Assyrie, tot op dezen dag. ~
4069 2Kon 19:26 | 26 Daarom spraken zij tot den koning van Assyrie,
4070 2Kon 19:34 | 34 Tot op dezen dag toe doen die
4071 2Kon 19:41 | hun vaders gedaan hebben, tot op dezen dag. ~ ~
4072 2Kon 20:4 | omdat de kinderen Israels tot die dagen toe haar gerookt
4073 2Kon 20:8 | Hij sloeg de Filistijnen tot Gaza toe, en haar landpalen,
4074 2Kon 20:8 | landpalen, van den wachttoren af tot de vaste steden toe. ~
4075 2Kon 20:14 | Hizkia, de koning van Juda, tot den koning van Assyrie,
4076 2Kon 20:17 | en Rabsake, van Lachis tot den koning Hizkia, met een
4077 2Kon 20:18 | 18 En zij riepen tot den koning; zo ging tot
4078 2Kon 20:18 | tot den koning; zo ging tot hen uit Eljakim, de zoon
4079 2Kon 20:19 | 19 En Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkia:
4080 2Kon 20:19 | Rabsake zeide tot hen: Zegt nu tot Hizkia: Zo zegt de grote
4081 2Kon 20:20 | lippen): Er is raad en macht tot den oorlog; op wien vertrouwt
4082 2Kon 20:22 | 22 Maar zo gij tot mij zegt: Wij vertrouwen
4083 2Kon 20:22 | Hizkia weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd
4084 2Kon 20:22 | weggenomen heeft, en tot Juda en tot Jeruzalem gezegd heeft:
4085 2Kon 20:25 | verderven? De HEERE heeft tot mij gezegd: Trek op tegen
4086 2Kon 20:26 | Hilkia, en Sebna, en Joah tot Rabsake: Spreek toch tot
4087 2Kon 20:26 | tot Rabsake: Spreek toch tot uw knechten in het Syrisch,
4088 2Kon 20:27 | 27 Maar Rabsake zeide tot hen: Heeft mijn heer mij
4089 2Kon 20:27 | hen: Heeft mijn heer mij tot uw heer en tot u gezonden,
4090 2Kon 20:27 | heer mij tot uw heer en tot u gezonden, om deze woorden
4091 2Kon 20:27 | te spreken? Is het niet tot de mannen, die op den muur
4092 2Kon 20:31 | door een geschenk, en komt tot mij uit, en eet, een ieder
4093 2Kon 20:37 | van Asaf, de kanselier, tot Hizkia, met gescheurde klederen;
4094 2Kon 21:2 | priesteren, met zakken bedekt, tot Jesaja, den profeet, den
4095 2Kon 21:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt Hizkia: Deze
4096 2Kon 21:3 | de kinderen zijn gekomen tot aan de geboorte, en er is
4097 2Kon 21:5 | den koning Hizkia kwamen tot Jesaja. ~
4098 2Kon 21:6 | 6 En Jesaja zeide tot hen: Zo zult gij tot uw
4099 2Kon 21:6 | zeide tot hen: Zo zult gij tot uw heer zeggen: Zo zegt
4100 2Kon 21:9 | strijden, zond hij weder boden tot Hizkia, zeggende: ~
4101 2Kon 21:10 | 10 Zo zult gij spreken tot Hizkia, den koning van Juda,
4102 2Kon 21:20 | Jesaja, de zoon van Amoz, tot Hizkia, zeggende: Zo spreekt
4103 2Kon 21:20 | de God Israels: Dat gij tot Mij gebeden hebt tegen Sanherib,
4104 2Kon 21:25 | vaste steden te verstoren tot woeste hopen. ~
4105 2Kon 22:1 | dagen werd Hizkia krank tot stervens toe; en de profeet
4106 2Kon 22:1 | de zoon van Amoz, kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo
4107 2Kon 22:1 | kwam tot hem, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef
4108 2Kon 22:2 | naar den wand, en hij bad tot den HEERE, zeggende: ~
4109 2Kon 22:4 | dat het woord des HEEREN tot hem geschiedde, zeggende: ~
4110 2Kon 22:5 | 5 Keer weder en zeg tot Hizkia, den voorganger Mijns
4111 2Kon 22:6 | En Ik zal vijftien jaren tot uw dagen toedoen, en zal
4112 2Kon 22:8 | 8 Hizkia nu had gezegd tot Jesaja: Welk is het teken,
4113 2Kon 22:14 | Toen kwam de profeet Jesaja tot den koning Hizkia, en zeide
4114 2Kon 22:14 | koning Hizkia, en zeide tot hem: Wat hebben die mannen
4115 2Kon 22:14 | gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia zeide:
4116 2Kon 22:16 | 16 Toen zeide Jesaja tot Hizkia: Hoor des HEEREN
4117 2Kon 22:17 | huis is, en wat uw vaderen tot dezen dage toe opgelegd
4118 2Kon 22:19 | 19 Maar Hizkia zeide tot Jesaja: Het woord des HEEREN,
4119 2Kon 23:6 | ogen des HEEREN, om Hem tot toorn te verwekken. ~
4120 2Kon 23:7 | waarvan de HEERE gezegd had tot David, en tot zijn zoon
4121 2Kon 23:7 | gezegd had tot David, en tot zijn zoon Salomo: In dit
4122 2Kon 23:14 | vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering worden
4123 2Kon 23:15 | was in Mijn ogen, en Mij tot toorn verwekt hebben, van
4124 2Kon 23:15 | Egypte uitgegaan zijn, ook tot op dezen dag toe. ~
4125 2Kon 23:16 | Jeruzalem van het ene einde tot het andere vervuld had;
4126 2Kon 24:4 | 4 Ga op tot Hilkia, den hogepriester,
4127 2Kon 24:8 | zeide de hogepriester Hilkia tot Safan, den schrijver: Ik
4128 2Kon 24:9 | kwam Safan, de schrijver, tot den koning, en bracht den
4129 2Kon 24:14 | en Safan, en Asaja henen tot de profetes Hulda, de huisvrouw
4130 2Kon 24:14 | tweede deel), en zij spraken tot haar. ~
4131 2Kon 24:15 | 15 En zij zeide tot hen: Zo zegt de HEERE, de
4132 2Kon 24:15 | HEERE, de God Israels: Zegt tot den man, die u tot mij gezonden
4133 2Kon 24:15 | Zegt tot den man, die u tot mij gezonden heeft: ~
4134 2Kon 24:17 | gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten met al het
4135 2Kon 24:18 | 18 Maar tot den koning van Juda, die
4136 2Kon 24:18 | te vragen, alzo zult gij tot hem zeggen: Zo zegt de HEERE,
4137 2Kon 24:19 | derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek
4138 2Kon 24:20 | zie, Ik zal u verzamelen tot uw vaderen, en gij zult
4139 2Kon 25:1 | zond de koning henen, en tot hem verzamelden al de oudsten
4140 2Kon 25:2 | het volk, van den minste tot den meeste; en hij las voor
4141 2Kon 25:6 | HEEREN weg, buiten Jeruzalem, tot de beek Kidron, en verbrandde
4142 2Kon 25:6 | Kidron, en vergruisde het tot stof; en hij wierp het stof
4143 2Kon 25:8 | gerookt hadden, van Geba af tot Ber-seba toe; en hij brak
4144 2Kon 25:11 | van het huis des HEEREN, tot de kamer van Nathan-Melech,
4145 2Kon 25:15 | hoogte, hij vergruisde ze tot stof, en hij verbrandde
4146 2Kon 25:17 | de lieden der stad zeiden tot hem: Het is het graf van
4147 2Kon 25:19 | gemaakt hadden, om den HEERE tot toorn te verwekken; en hij
4148 2Kon 25:25 | zijns gelijke, die zich tot den HEERE, met zijn ganse
4149 2Kon 26:7 | de rivier van Egypte af tot aan de rivier Frath, ingenomen
4150 2Kon 26:12 | de koning van Juda, uit tot den koning van Babel, hij,
4151 2Kon 26:16 | 16 En alle kloeke mannen tot zeven duizend, en timmerlieden
4152 2Kon 26:16 | en timmerlieden en smeden tot een duizend, en alle helden,
4153 2Kon 27:2 | kwam de stad in belegering, tot in het elfde jaar van den
4154 2Kon 27:6 | en voerden hem opwaarts tot den koning van Babel, naar
4155 2Kon 27:11 | waren, en de afvalligen, die tot den koning van Babel gevallen
4156 2Kon 27:12 | trawanten enigen overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. ~
4157 2Kon 27:12 | overig tot wijngaardeniers en tot akkerlieden. ~
4158 2Kon 27:20 | genomen had, zo bracht hij hen tot den koning van Babel, naar
4159 2Kon 27:23 | koning van Babel Gedalia tot overste gesteld had, kwamen
4160 2Kon 27:23 | gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; namelijk,
4161 2Kon 27:24 | en hun mannen, en zeide tot hen: Vreest niet van te
4162 2Kon 27:26 | het volk op, van de minste tot den meeste, en de oversten
4163 1Kro 2:21 | 21 Daarna ging Hezron in tot de dochter van Machir, den
4164 1Kro 2:35 | dochter aan zijn knecht Jarha tot een vrouw; en zij baarde
4165 1Kro 4:33 | omloop dezer steden waren, tot Baal toe. Dit zijn hun woningen
4166 1Kro 4:38 | 38 Dezen kwamen tot namen, zijnde vorsten in
4167 1Kro 4:39 | 39 En zij gingen tot aan den ingang van Gedor
4168 1Kro 4:39 | aan den ingang van Gedor tot het oosten des dals, om
4169 1Kro 4:41 | werden; en zij verbanden hen, tot op dezen dag; en zij woonden
4170 1Kro 4:42 | Simeon, vijfhonderd mannen, tot het gebergte van Seir; en
4171 1Kro 4:42 | zonen van Isei, waren hun tot hoofden. ~
4172 1Kro 4:43 | Amalekieten, en zij woonden aldaar tot op dezen dag. ~ ~
4173 1Kro 5:2 | onder zijn broederen, en die tot een voorganger was, was
4174 1Kro 5:8 | die woonde te Aroer, en tot aan Nebo, en Baal-Meon, ~
4175 1Kro 5:9 | woonde tegen het oosten, tot den ingang der woestijn,
4176 1Kro 5:11 | in het land van Basan, tot Salcha toe. ~
4177 1Kro 5:16 | de voorsteden van Saron, tot aan hun uitgangen. ~
4178 1Kro 5:20 | met hen waren; omdat zij tot God riepen in den krijg,
4179 1Kro 5:23 | vermenigvuldigd van Basan tot aan Baal-Hermon, en Senir,
4180 1Kro 5:26 | en aan de rivier Gozan, tot op dezen dag. ~ ~
4181 1Kro 6:31 | die David gesteld heeft tot het ambt des gezangs in
4182 1Kro 6:31 | des HEEREN, nadat de ark tot rust gekomen was. ~
4183 1Kro 6:48 | Levieten, waren gegeven tot allerlei dienst des tabernakels
4184 1Kro 6:49 | reukaltaar, zijnde besteld tot al het werk van het heilige
4185 1Kro 7:11 | waren kinderen van Jediael, tot hoofden der vaderen, kloeke
4186 1Kro 7:15 | 15 Machir nu nam tot een vrouw de zuster van
4187 1Kro 7:23 | 23 Daarna ging hij in tot zijn huisvrouw, en zij werd
4188 1Kro 7:28 | haar onderhorige plaatsen, tot Gaza toe, en haar onderhorige
4189 1Kro 9:18 | 18 Ook tot nog toe, aan de poort des
4190 1Kro 9:22 | Allen, die uitgelezen waren tot poortiers aan de dorpelen,
4191 1Kro 9:25 | ten zevenden dage van tijd tot tijd, om met hen te dienen; ~
4192 1Kro 10:4 | 4 Toen zeide Saul tot zijn wapendrager: Trek uw
4193 1Kro 10:14 | en keerde het koninkrijk tot David, den zoon van Isai. ~ ~
4194 1Kro 11:1 | vergaderde zich gans Israel tot David naar Hebron, zeggende:
4195 1Kro 11:2 | heeft de HEERE, uw God, tot u gezegd: Gij zult Mijn
4196 1Kro 11:3 | kwamen alle oudsten in Israel tot den koning van Hebron, en
4197 1Kro 11:5 | inwoners van Jebus zeiden tot David: Gij zult hier niet
4198 1Kro 11:6 | Jebusieten het eerst slaat, zal tot een hoofd, en tot een overste
4199 1Kro 11:6 | slaat, zal tot een hoofd, en tot een overste worden. Toen
4200 1Kro 11:6 | het eerst; daarom werd hij tot een hoofd. ~
4201 1Kro 11:15 | togen af naar den rotssteen tot David in de spelonk van
4202 1Kro 11:18 | droegen het en brachten het tot David. Doch David wilde
4203 1Kro 11:21 | twee; daarom werd hij hun tot een overste; maar hij kwam
4204 1Kro 11:21 | een overste; maar hij kwam tot aan de eerste drie niet. ~
4205 1Kro 11:23 | weversboom; maar hij ging tot hem af met een staf, en
4206 1Kro 11:25 | dertig; nochtans kwam hij tot aan de drie niet. En David
4207 1Kro 12:1 | 1 Dezen nu zijn het, die tot David kwamen naar Ziklag,
4208 1Kro 12:1 | ook onder de helden, die tot dien krijg hielpen. ~
4209 1Kro 12:8 | zich van de Gadieten af tot David, in die vesting naar
4210 1Kro 12:16 | Benjamin en Juda op de vesting tot David. ~
4211 1Kro 12:17 | en antwoordde, en zeide tot hen: Indien gijlieden ten
4212 1Kro 12:17 | Indien gijlieden ten vrede tot mij gekomen zijt, om mij
4213 1Kro 12:18 | David hen aan, en stelde hen tot hoofden der benden. ~
4214 1Kro 12:19 | Er vielen ook van Manasse tot David, toen hij met de Filistijnen
4215 1Kro 12:19 | van onze hoofden zou hij tot Saul, zijn heer, vallen. ~
4216 1Kro 12:20 | naar Ziklag toog, vielen tot hem uit Manasse: Adnah,
4217 1Kro 12:22 | te dier tijd dag bij dag tot David, om hem te helpen,
4218 1Kro 12:22 | David, om hem te helpen, tot een groot leger toe, als
4219 1Kro 12:23 | toegerust waren ten heire, die tot David te Hebron kwamen,
4220 1Kro 12:23 | het koninkrijk van Saul tot hem te wenden, naar den
4221 1Kro 12:29 | Saul, drie duizend; want tot nog toe waren er velen van
4222 1Kro 12:38 | Israel een hart, om David tot koning te maken. ~
4223 1Kro 12:40 | ook de naasten aan hen, tot aan Issaschar, en Zebulon,
4224 1Kro 13:2 | 2 En David zeide tot de ganse gemeente van Israel:
4225 1Kro 13:2 | haar voorsteden, opdat zij tot ons vergaderd worden. ~
4226 1Kro 13:3 | laat ons de ark onzes Gods tot ons wederhalen, want wij
4227 1Kro 13:5 | het Egyptische Sichor af, tot daar men komt te Hamath,
4228 1Kro 13:11 | diezelve plaats Perez-Uza, tot op dezen dag. ~
4229 1Kro 13:12 | Hoe zal ik de ark Gods tot mij brengen? ~
4230 1Kro 13:13 | Daarom liet David de ark niet tot zich brengen in de stad
4231 1Kro 14:1 | koning van Tyrus, boden tot David, en cederenhout, en
4232 1Kro 14:2 | merkte, dat hem de HEERE tot koning bevestigd had over
4233 1Kro 14:8 | Filistijnen hoorden, dat David tot koning gezalfd was over
4234 1Kro 14:10 | geven? En de HEERE zeide tot hem: Trek op, want Ik zal
4235 1Kro 14:14 | God nog eens; en God zeide tot hem: Gij zult niet optrekken
4236 1Kro 14:14 | omsingel hen van boven, en kom tot hen tegenover de moerbezienbomen. ~
4237 1Kro 14:16 | Filistijnen van Gibeon af tot aan Gezer. ~
4238 1Kro 15:2 | dragen, en om Hem te dienen tot in der eeuwigheid. ~
4239 1Kro 15:12 | 12 En hij zeide tot hen: Gijlieden zijt hoofden
4240 1Kro 15:16 | 16 En David zeide tot de oversten der Levieten,
4241 1Kro 15:29 | des verbonds des HEEREN tot aan de stad Davids gekomen
4242 1Kro 16:3 | iegelijk in Israel, van den man tot de vrouw, een iegelijk een
4243 1Kro 16:4 | sommigen uit de Levieten tot dienaars, en dat, om den
4244 1Kro 16:15 | 15 Gedenkt tot in der eeuwigheid Zijns
4245 1Kro 16:15 | dat Hij ingesteld heeft tot in het duizendste geslacht; ~
4246 1Kro 16:17 | aan Jakob heeft gesteld tot een inzetting, aan Israel
4247 1Kro 16:17 | een inzetting, aan Israel tot een eeuwig verbond; ~
4248 1Kro 16:20 | En zij wandelden van volk tot volk, en van het ene koninkrijk
4249 1Kro 16:20 | en van het ene koninkrijk tot een ander volk. ~
4250 1Kro 16:23 | boodschapt Zijn heil van dag tot dag. ~
4251 1Kro 16:34 | Zijn goedertierenheid is tot in eeuwigheid. ~
4252 1Kro 16:36 | Israels, van eeuwigheid tot eeuwigheid! En al het volk
4253 1Kro 16:38 | zoon van Jeduthun, en Hosa, tot poortiers;
4254 1Kro 16:41 | Zijn goedertierenheid is tot in der eeuwigheid. ~
4255 1Kro 17:1 | zijn huis woonde, dat David tot Nathan, den profeet, zeide:
4256 1Kro 17:2 | 2 Toen zeide Nathan tot David: Doe alles, wat in
4257 1Kro 17:3 | nacht, dat het woord Gods tot Nathan kwam, zeggende: ~
4258 1Kro 17:4 | 4 Ga heen en zeg tot David, Mijn knecht: Alzo
4259 1Kro 17:5 | Ik Israel heb opgevoerd tot dezen dag toe; maar Ik ben
4260 1Kro 17:5 | maar Ik ben gegaan van tent tot tent, en van tabernakel
4261 1Kro 17:5 | tent, en van tabernakel tot tabernakel. ~
4262 1Kro 17:6 | wel een woord gesproken tot een van de richters van
4263 1Kro 17:7 | dan, alzo zult gij zeggen tot Mijn knecht, tot David:
4264 1Kro 17:7 | zeggen tot Mijn knecht, tot David: Zo zegt de HEERE
4265 1Kro 17:11 | vervuld zijn, dat gij heengaat tot uw vaderen, zo zal Ik uw
4266 1Kro 17:12 | zal zijn stoel bevestigen tot in der eeuwigheid. ~
4267 1Kro 17:13 | 13 Ik zal hem tot een Vader zijn, en hij zal
4268 1Kro 17:13 | Vader zijn, en hij zal Mij tot een zoon zijn; en Mijn goedertierenheid
4269 1Kro 17:14 | maken, en in Mijn Koninkrijk tot in eeuwigheid; en zijn stoel
4270 1Kro 17:14 | zijn stoel zal vast zijn tot in eeuwigheid. ~
4271 1Kro 17:15 | gezicht, alzo sprak Nathan tot David. ~
4272 1Kro 17:16 | is mijn huis, dat Gij mij tot hiertoe gebracht hebt? ~
4273 1Kro 17:17 | van het huis Uws knechts tot van verre heen gesproken,
4274 1Kro 17:21 | hetwelk God heengegaan is Zich tot een volk te verlossen, dat
4275 1Kro 17:22 | Israel U ten volk gemaakt tot in der eeuwigheid; en Gij,
4276 1Kro 17:22 | en Gij, HEERE, zijt hun tot een God geworden. ~
4277 1Kro 17:23 | zijn huis, dat worde waar tot in eeuwigheid; en doe, gelijk
4278 1Kro 17:24 | Naam worde groot gemaakt tot in eeuwigheid, dat men zegge:
4279 1Kro 18:10 | zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning David, om hem
4280 1Kro 19:10 | zond hij zijn zoon Hadoram tot den koning David, om hem
4281 1Kro 20:2 | land der kinderen Ammons tot Hanun kwamen, om hem te
4282 1Kro 20:3 | vorsten der kinderen Ammons tot Hanun: Eert David uw vader
4283 1Kro 20:3 | ogen, omdat hij troosters tot u gezonden heeft? Zijn niet
4284 1Kro 20:3 | Zijn niet zijn knechten tot u gekomen, om te doorzoeken,
4285 1Kro 20:4 | sneed hun klederen half af tot aan de heupen, en liet hen
4286 1Kro 20:17 | de Jordaan, en hij kwam tot hen, en hij stelde de slagorde
4287 1Kro 22:2 | 2 En David zeide tot Joab en tot de oversten
4288 1Kro 22:2 | David zeide tot Joab en tot de oversten des volks: Gaat
4289 1Kro 22:2 | telt Israel van Ber-seba tot Dan toe, en brengt hen tot
4290 1Kro 22:2 | tot Dan toe, en brengt hen tot mij, dat ik hun getal wete. ~
4291 1Kro 22:3 | zeide Joab: De HEERE doe tot Zijn volk, gelijk zij nu
4292 1Kro 22:3 | mijn heer koning, mijn heer tot knechten? Waarom verzoekt
4293 1Kro 22:3 | dit? Waarom zou het Israel tot schuld worden? ~
4294 1Kro 22:8 | 8 Toen zeide David tot God: Ik heb zeer gezondigd,
4295 1Kro 22:9 | 9 De HEERE nu sprak tot Gad, den ziener van David,
4296 1Kro 22:10 | 10 Ga heen, en spreek tot David, zeggende: Aldus zegt
4297 1Kro 22:11 | 11 En Gad kwam tot David, en zeide tot hem:
4298 1Kro 22:11 | kwam tot David, en zeide tot hem: Zo zegt de HEERE: Neem
4299 1Kro 22:13 | 13 Toen zeide David tot Gad: Mij is zeer bange;
4300 1Kro 22:15 | dat kwaad; en Hij zeide tot den verdervenden engel:
4301 1Kro 22:17 | 17 En David zeide tot God: Ben ik het niet, die
4302 1Kro 22:18 | zeide de engel des HEEREN tot Gad, dat hij David zeggen
4303 1Kro 22:21 | 21 En David kwam tot Ornan; en Ornan zag toe,
4304 1Kro 22:22 | 22 En David zeide tot Ornan: Geef mij de plaats
4305 1Kro 22:23 | 23 Toen zeide Ornan tot David: Neem ze maar henen,
4306 1Kro 22:23 | zie, ik geef deze runderen tot brandofferen, en deze sleden
4307 1Kro 22:23 | brandofferen, en deze sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer;
4308 1Kro 22:23 | sleden tot hout, en de tarwe tot spijsoffer; ik geef het
4309 1Kro 22:24 | En de koning David zeide tot Ornan: Neen, maar ik zal
4310 1Kro 22:27 | 27 En de HEERE zeide tot den engel, dat hij zijn
4311 1Kro 23:3 | bereidde ijzer in menigte, tot nagelen aan de deuren der
4312 1Kro 23:3 | de deuren der poorten, en tot de samenvoegingen; ook koper
4313 1Kro 23:4 | Sidoniers en de Tyriers brachten tot David cederenhout in menigte. ~
4314 1Kro 23:5 | ten hoogste groot maken, tot een Naam en tot heerlijkheid
4315 1Kro 23:5 | groot maken, tot een Naam en tot heerlijkheid in alle landen;
4316 1Kro 23:7 | 7 En David zeide tot Salomo: Mijn zoon, wat mij
4317 1Kro 23:8 | woord des HEEREN geschiedde tot mij, zeggende: Gij hebt
4318 1Kro 23:10 | huis bouwen, en die zal Mij tot een zoon zijn, en Ik hem
4319 1Kro 23:10 | een zoon zijn, en Ik hem tot een Vader; en Ik zal den
4320 1Kro 23:10 | rijks over Israel bevestigen tot in eeuwigheid. ~
4321 1Kro 24:1 | maakte hij zijn zoon Salomo tot koning over Israel. ~
4322 1Kro 24:13 | dingen, hij en zijn zonen, tot in eeuwigheid, om te roken
4323 1Kro 24:13 | dienen en om in Zijn Naam tot in eeuwigheid te zegenen. ~
4324 1Kro 24:25 | Hij zal te Jeruzalem wonen tot in eeuwigheid. ~
4325 1Kro 24:26 | van deszelfs gereedschap, tot deszelfs dienst behorende,
4326 1Kro 24:29 | 29 Te weten tot het brood der toerichting,
4327 1Kro 24:29 | brood der toerichting, en tot de meelbloem ten spijsoffer,
4328 1Kro 24:29 | meelbloem ten spijsoffer, en tot ongezuurde vladen, en tot
4329 1Kro 24:29 | tot ongezuurde vladen, en tot de pannen, en tot het gerooste,
4330 1Kro 24:29 | vladen, en tot de pannen, en tot het gerooste, en tot alle
4331 1Kro 24:29 | en tot het gerooste, en tot alle mate en afmeting; ~
4332 1Kro 24:31 | 31 En tot al het offeren der brandofferen
4333 1Kro 25:4 | Eleazar werden meer gevonden tot hoofden der mannen, dan
4334 1Kro 26:1 | oversten des heirs, scheidde af tot den dienst, van de kinderen
4335 1Kro 26:1 | werden, waren mannen, bekwaam tot het werk van hun dienst. ~
4336 1Kro 26:6 | handen huns vaders gesteld tot het gezang van het huis
4337 1Kro 26:6 | cimbalen, luiten, en harpen, tot den dienst van het huis
4338 1Kro 27:8 | kloeke mannen in kracht tot den dienst; daar waren er
4339 1Kro 27:10 | nochtans stelde hem zijn vader tot een hoofd). ~
4340 1Kro 27:12 | onder de hoofden der mannen, tot de wachten tegen hun broederen,
4341 1Kro 27:13 | naar hun vaderlijke huizen, tot elke poort. ~
4342 1Kro 27:29 | waren Chenanja en zijn zonen tot het buitenwerk in Israel,
4343 1Kro 27:29 | het buitenwerk in Israel, tot ambtlieden en tot rechters. ~
4344 1Kro 27:29 | Israel, tot ambtlieden en tot rechters. ~
4345 1Kro 27:30 | het werk des HEEREN, en tot den dienst des konings. ~
4346 1Kro 27:32 | halven stam der Manassieten, tot alle zaken Gods en de zaken
4347 1Kro 28:1 | aangaande en afgaande van maand tot maand in al de maanden des
4348 1Kro 28:27 | van de wijnstokken kwam tot de schatten des wijns, was
4349 1Kro 29:3 | 3 Maar God heeft tot mij gezegd: Gij zult Mijn
4350 1Kro 29:4 | vaders ganse huis, dat ik tot koning over Israel wezen
4351 1Kro 29:4 | eeuwigheid; want Hij heeft Juda tot een voorganger verkoren,
4352 1Kro 29:6 | 6 En Hij heeft tot mij gezegd: Uw zoon Salomo,
4353 1Kro 29:6 | heb hem Mij uitverkoren tot een zoon, en Ik zal hem
4354 1Kro 29:6 | een zoon, en Ik zal hem tot een Vader zijn. ~
4355 1Kro 29:7 | zijn koninkrijk bevestigen tot in eeuwigheid, indien hij
4356 1Kro 29:8 | bezit, en uw kinderen na u tot in eeuwigheid doet erven. ~
4357 1Kro 29:9 | gij Hem verlaat, Hij zal u tot in eeuwigheid verstoten. ~
4358 1Kro 29:12 | van alle kameren rondom; tot de schatten van het huis
4359 1Kro 29:12 | schatten van het huis Gods, en tot de schatten der heilige
4360 1Kro 29:14 | hij naar het goudgewicht, tot alle vaten van elken dienst;
4361 1Kro 29:14 | elken dienst; ook zilver tot alle zilveren vaten bij
4362 1Kro 29:14 | zilveren vaten bij gewicht, tot al de vaten van elken dienst; ~
4363 1Kro 29:15 | 15 En het gewicht tot de gouden kandelaars, en
4364 1Kro 29:15 | kandelaar en zijn lampen; ook tot de zilveren kandelaars,
4365 1Kro 29:16 | het goud naar het gewicht tot de tafelen der toerichting,
4366 1Kro 29:16 | tafelen der toerichting, tot elke tafel, en het zilver
4367 1Kro 29:16 | elke tafel, en het zilver tot de zilveren tafelen; ~
4368 1Kro 29:17 | 17 En louter goud tot de krauwelen, en tot de
4369 1Kro 29:17 | goud tot de krauwelen, en tot de sprengbekkens, en tot
4370 1Kro 29:17 | tot de sprengbekkens, en tot de schotelen, en tot gouden
4371 1Kro 29:17 | en tot de schotelen, en tot gouden bekers, het gewicht
4372 1Kro 29:17 | gouden bekers, het gewicht tot elken beker, desgelijks
4373 1Kro 29:17 | elken beker, desgelijks tot zilveren bekers, tot elken
4374 1Kro 29:17 | desgelijks tot zilveren bekers, tot elken beker het gewicht; ~
4375 1Kro 29:18 | 18 En tot het reukaltaar gelouterd
4376 1Kro 29:18 | goud in gewicht; en goud tot het voorbeeld des wagens,
4377 1Kro 29:20 | 20 En David zeide tot zijn zoon Salomo: Wees sterk,
4378 1Kro 29:20 | totdat gij al het werk tot den dienst van het huis
4379 1Kro 29:21 | priesteren en der Levieten, tot allen dienst van het huis
4380 1Kro 29:21 | huis Gods; en bij u zijn tot alle werk allerlei vrijwilligen,
4381 1Kro 29:21 | vrijwilligen, met wijsheid tot allen dienst, ook de vorsten,
4382 1Kro 29:21 | en het ganse volk, bereid tot al uw bevelen. ~ ~ ~
4383 1Kro 30:1 | Verder zeide de koning David tot de ganse gemeente: God heeft
4384 1Kro 30:2 | uit al mijn kracht bereid tot het huis mijns Gods, goud
4385 1Kro 30:2 | het huis mijns Gods, goud tot gouden, en zilver tot zilveren,
4386 1Kro 30:2 | goud tot gouden, en zilver tot zilveren, en koper tot koperen,
4387 1Kro 30:2 | zilver tot zilveren, en koper tot koperen, ijzer tot ijzeren,
4388 1Kro 30:2 | koper tot koperen, ijzer tot ijzeren, en hout tot houten
4389 1Kro 30:2 | ijzer tot ijzeren, en hout tot houten werken; sardonixstenen
4390 1Kro 30:3 | daartoe, uit mijn welgevallen tot het huis mijns Gods, geef
4391 1Kro 30:3 | goud en zilver, dat ik heb, tot het huis mijns Gods daarenboven,
4392 1Kro 30:5 | 5 Goud tot de gouden, en zilver tot
4393 1Kro 30:5 | tot de gouden, en zilver tot de zilveren vaten, en tot
4394 1Kro 30:5 | tot de zilveren vaten, en tot alle werk, door de hand
4395 1Kro 30:7 | 7 En zij gaven, tot den dienst van het huis
4396 1Kro 30:10 | vader Israel, van eeuwigheid tot in eeuwigheid! ~
4397 1Kro 30:11 | en Gij hebt U verhoogd tot een Hoofd boven alles. ~
4398 1Kro 30:18 | volks, en richt hun hart tot U. ~
4399 1Kro 30:20 | 20 Daarna zeide David tot de ganse gemeente: Looft
4400 1Kro 30:22 | zij zalfden hem den HEERE tot voorganger, en Zadok tot
4401 1Kro 30:22 | tot voorganger, en Zadok tot priester. ~
4402 2Kro 1:2 | 2 En Salomo sprak tot het ganse Israel, tot de
4403 2Kro 1:2 | sprak tot het ganse Israel, tot de oversten der duizenden
4404 2Kro 1:2 | duizenden en der honderden, en tot de richteren, en tot alle
4405 2Kro 1:2 | en tot de richteren, en tot alle vorsten in gans Israel,
4406 2Kro 1:7 | aan Salomo; en Hij zeide tot hem: Begeer, wat Ik u geven
4407 2Kro 1:8 | 8 En Salomo zeide tot God: Gij hebt aan mijn vader
4408 2Kro 1:11 | 11 Toen zeide God tot Salomo: Daarom, dat dit
4409 2Kro 2:3 | 3 En Salomo zond tot Huram, den koning van Tyrus,
4410 2Kro 2:11 | antwoordde door schrift, en zond tot Salomo: Daarom dat de HEERE
4411 2Kro 2:11 | heeft, heeft Hij u over hen tot koning gesteld. ~
4412 2Kro 2:16 | nooddruft, en zullen het tot u met vlotten, over de zee,
4413 2Kro 3:6 | huis met kostelijke stenen tot versiering; het goud nu
4414 2Kro 3:8 | overtoog dat met goed goud, tot zeshonderd talenten. ~
4415 2Kro 3:9 | gewicht der nagelen was tot vijftig sikkelen gouds;
4416 2Kro 4:2 | zij, van haar enen rand tot haar anderen rand, rondom
4417 2Kro 4:13 | vierhonderd granaatappelen tot de twee netten: twee rijen
4418 2Kro 4:13 | rijen van granaatappelen tot elk net, om de twee bollen
4419 2Kro 5:3 | Israel verzamelden zich tot de koning op het feest,
4420 2Kro 5:7 | des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
4421 2Kro 5:7 | HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het
4422 2Kro 5:7 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen,
4423 2Kro 5:7 | het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim. ~
4424 2Kro 5:9 | werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
4425 2Kro 5:12 | des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesteren
4426 2Kro 5:13 | dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis
4427 2Kro 6:3 | Israel verzamelden zich tot de koning op het feest,
4428 2Kro 6:7 | des verbonds des HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats
4429 2Kro 6:7 | HEEREN tot haar plaats, tot de aanspraakplaats van het
4430 2Kro 6:7 | aanspraakplaats van het huis, tot het heilige der heiligen,
4431 2Kro 6:7 | het heilige der heiligen, tot onder de vleugelen der cherubim. ~
4432 2Kro 6:9 | werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
4433 2Kro 6:12 | des altaars, en met hen tot honderd en twintig priesteren
4434 2Kro 6:13 | dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid; dat het huis
4435 2Kro 7:2 | gebouwd, en een vaste plaats tot Uw eeuwige woning. ~
4436 2Kro 7:4 | Israel, Die met Zijn mond tot mijn vader David gesproken
4437 2Kro 7:8 | 8 Maar de HEERE zeide tot mijn vader David: Dewijl
4438 2Kro 7:15 | gehouden hebt, wat Gij tot hem gesproken hadt; want
4439 2Kro 7:16 | mijn vader David, wat Gij tot hem gesproken hebt, zeggende:
4440 2Kro 7:17 | hetwelk Gij gesproken hebt tot Uw knecht, tot David. ~
4441 2Kro 7:17 | gesproken hebt tot Uw knecht, tot David. ~
4442 2Kro 7:19 | 19 Wend U dan nog tot het gebed Uws knechts, en
4443 2Kro 7:19 | het gebed Uws knechts, en tot zijn smeking, o HEERE, mijn
4444 2Kro 7:27 | Uw land, dat Gij Uw volk tot een erfenis gegeven hebt. ~
4445 2Kro 7:33 | alles, waarom die vreemde tot U roepen zal; opdat alle
4446 2Kro 7:34 | heenzenden zult, en zullen tot U bidden naar den weg dezer
4447 2Kro 7:37 | dat zij zich bekeren, en tot U smeken in het land hunner
4448 2Kro 7:38 | 38 En zij zich tot U bekeren, met hun ganse
4449 2Kro 7:40 | Uw oren opmerkende zijn tot het gebed dezer plaats. ~
4450 2Kro 7:41 | nu, HEERE God, maak U op tot Uw rust, Gij en de ark Uwer
4451 2Kro 8:3 | dat Zijn weldadigheid is tot in eeuwigheid. ~
4452 2Kro 8:8 | den ingang af van Hamath, tot de rivier van Egypte. ~
4453 2Kro 8:10 | maand liet hij het volk gaan tot hun hutten, blijde en goedsmoeds
4454 2Kro 8:12 | des nachts, en Hij zeide tot hem: Ik heb uw gebed verhoord,
4455 2Kro 8:12 | Mij deze plaats verkoren tot een offerhuis. ~
4456 2Kro 8:16 | opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid en Mijn ogen
4457 2Kro 8:20 | aangezicht wegwerpen, en zal het tot een spreekwoord en spotrede
4458 2Kro 9:8 | bracht Salomo op uitschot tot op dezen dag. ~
4459 2Kro 9:9 | die Salomo niet maakte tot slaven in zijn werk; (want
4460 2Kro 9:11 | opkomen uit de stad Davids, tot het huis, dat hij voor haar
4461 2Kro 9:11 | de plaatsen heilig zijn, tot dewelke de ark des HEEREN
4462 2Kro 9:16 | het werk van Salomo bereid tot den dag der grondlegging
4463 2Kro 9:16 | het huis des HEEREN, en tot het volbrengen van hetzelve,
4464 2Kro 9:18 | gouds, dewelke zij brachten tot den koning Salomo. ~ ~
4465 2Kro 10:1 | kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak met hem
4466 2Kro 10:5 | 5 En zij zeide tot den koning: Het is een waarachtig
4467 2Kro 10:8 | troon, den HEERE, uw God, tot een koning te zetten; overmits
4468 2Kro 10:8 | Israel bemint, om hetzelve tot in eeuwigheid op te richten,
4469 2Kro 10:8 | richten, zo heeft Hij u tot een koning over hen gesteld,
4470 2Kro 10:11 | algummimhout hoge gangen tot het huis des HEEREN en tot
4471 2Kro 10:11 | tot het huis des HEEREN en tot het huis des konings, mitsgaders
4472 2Kro 10:12 | begeerde, behalve hetgeen zij tot den koning gebracht had;
4473 2Kro 10:15 | geslagen goud liet hij opwegen tot elke rondas. ~
4474 2Kro 10:16 | sikkelen gouds liet hij opwegen tot elk schild; en de koning
4475 2Kro 10:18 | leuningen aan beide zijden, tot de zitplaats toe; en twee
4476 2Kro 10:24 | muilezelen, van elk van jaar tot jaar. ~
4477 2Kro 10:26 | koningen, van de rivier tot aan het land der Filistijnen,
4478 2Kro 10:26 | land der Filistijnen, en tot aan de landpale van Egypte. ~
4479 2Kro 11:3 | ganse Israel, en zij spraken tot Rehabeam, zeggende: ~
4480 2Kro 11:5 | 5 En hij zeide tot hen: Komt over drie dagen
4481 2Kro 11:5 | Komt over drie dagen weder tot mij. En het volk ging heen. ~
4482 2Kro 11:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende: Indien gij
4483 2Kro 11:7 | goedwillig wezen zult, en tot hen goede woorden spreken,
4484 2Kro 11:9 | 9 En hij zeide tot hen: Wat raadt gijlieden,
4485 2Kro 11:9 | volk antwoorden zullen, die tot mij gesproken hebben, zeggende:
4486 2Kro 11:10 | opgewassen waren, spraken tot hem, zeggende: Alzo zult
4487 2Kro 11:10 | zeggende: Alzo zult gij zeggen tot dat volk, die tot u gesproken
4488 2Kro 11:10 | zeggen tot dat volk, die tot u gesproken heeft, zeggende:
4489 2Kro 11:10 | ons lichter; alzo zult gij tot hen spreken: Mijn kleinste
4490 2Kro 11:12 | Jerobeam en al het volk tot Rehabeam, op den derden
4491 2Kro 11:12 | had, zeggende: Komt weder tot mij op den derden dag. ~
4492 2Kro 11:14 | 14 En hij sprak tot hen naar den raad der jongelingen,
4493 2Kro 11:15 | Siloniet, gesproken had tot Jerobeam, den zoon van Nebat. ~
4494 2Kro 11:19 | van het huis van David af, tot op dezen dag. ~ ~
4495 2Kro 12:2 | woord des HEEREN geschiedde tot Semaja, den man Gods, zeggende: ~
4496 2Kro 12:3 | 3 Zeg tot Rehabeam, den zoon van Salomo,
4497 2Kro 12:3 | den koning van Juda, en tot het ganse Israel in Juda
4498 2Kro 12:4 | broederen; een ieder kere weder tot zijn huis, want deze zaak
4499 2Kro 12:5 | Jeruzalem; en hij bouwde steden tot vastigheden in Juda. ~
4500 2Kro 12:22 | Abia, den zoon van Maacha, tot een hoofd, om een overste
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9630 |