1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9551
Book Chapter: Verse
1 Gen 1:7 | scheiding tussen de wateren, die onder het uitspansel zijn,
2 Gen 1:7 | zijn, en tussen de wateren, die boven het uitspansel zijn.
3 Gen 1:16 | 16 God dan maakte die twee grote lichten; dat
4 Gen 2:3 | zevende dag gezegend, en die geheiligd; omdat Hij op
5 Gen 2:8 | stelde aldaar den mens, die Hij geformeerd had. ~
6 Gen 2:11 | rivier is Pison; deze is het, die het ganse land van Havila
7 Gen 2:13 | rivier is Gihon; deze is het, die het ganse land Cusch omloopt.
8 Gen 2:18 | zal hem een hulpe maken, die als tegen hem over zij. ~
9 Gen 2:19 | gemaakt had, zo bracht Hij die tot Adam, om te zien, hoe
10 Gen 2:20 | mens vond hij geen hulpe, die als tegen hem over ware. ~
11 Gen 2:22 | HEERE God bouwde de ribbe, die Hij van Adam genomen had,
12 Gen 3:3 | van de vrucht des booms, die in het midden des hofs is,
13 Gen 3:3 | God gezegd: Gij zult van die niet eten, noch die aanroeren,
14 Gen 3:3 | van die niet eten, noch die aanroeren, opdat gij niet
15 Gen 3:6 | 6 En de vrouw zag, dat die boom goed was tot spijze,
16 Gen 3:6 | voor de ogen, ja, een boom, die begeerlijk was om verstandig
17 Gen 3:12 | Toen zeide Adam: De vrouw, die Gij bij mij gegeven hebt,
18 Gen 3:12 | Gij bij mij gegeven hebt, die heeft mij van dien boom
19 Gen 3:14 | Toen zeide de HEERE God tot die slang: Dewijl gij dit gedaan
20 Gen 4:11 | vervloekt van den aardbodem, die zijn mond heeft opengedaan,
21 Gen 4:20 | geweest een vader dergenen, die tenten bewoonden, en vee
22 Gen 4:21 | werd de vader van allen, die harpen en orgelen handelen. ~
23 Gen 5:5 | waren al de dagen van Adam, die hij leefde, negenhonderd
24 Gen 6:2 | zich vrouwen uit allen, die zij verkozen hadden. ~
25 Gen 6:4 | 4 In die dagen waren er reuzen op
26 Gen 6:4 | deze zijn de geweldigen, die van ouds geweest zijn, mannen
27 Gen 6:7 | zeide: Ik zal den mens, die Ik geschapen heb, verdelgen
28 Gen 6:14 | deze ark maken; en gij zult die bepekken van binnen en van
29 Gen 6:20 | elk zullen tot u komen, om die in het leven te behouden. ~
30 Gen 6:21 | voor u van alle spijze, die gegeten wordt, en verzamel
31 Gen 7:10 | 10 En het geschiedde na die zeven dagen, dat de wateren
32 Gen 7:16 | 16 En die er kwamen, die kwamen mannetje
33 Gen 7:16 | 16 En die er kwamen, die kwamen mannetje en wijfje,
34 Gen 7:17 | 17 En die vloed was veertig dagen
35 Gen 7:19 | zodat alle hoge bergen, die onder den ganse hemel zijn,
36 Gen 8:6 | Noach het venster der ark, die hij gemaakt had, opendeed. ~
37 Gen 8:7 | En hij liet een raaf uit, die dikwijls heen en weder ging,
38 Gen 9:10 | En met alle levende ziel, die met u is, van het gevogelte,
39 Gen 9:10 | aarde met u; van allen, die uit de ark gegaan zijn,
40 Gen 9:12 | tussen alle levende ziel, die met u is, tot eeuwige geslachten. ~
41 Gen 9:13 | Ik gegeven in de wolken; die zal zijn tot een teken des
42 Gen 9:18 | 18 En de zonen van Noach, die uit de ark gingen, waren
43 Gen 10:12 | en tussen Kalach; deze is die grote stad. ~
44 Gen 11:5 | bezien de stad en den toren, die de kinderen der mensen bouwden. ~
45 Gen 12:3 | 3 En Ik zal zegenen, die u zegenen, en vervloeken,
46 Gen 12:3 | zegenen, en vervloeken, die u vloekt; en in u zullen
47 Gen 12:5 | broeders zoon, en al hun have, die zij verworven hadden, en
48 Gen 12:5 | verworven hadden, en de zielen, die zij verkregen hadden in
49 Gen 12:7 | aldaar een altaar den HEERE, Die hem aldaar verschenen was. ~
50 Gen 12:15 | prezen haar bij Farao; en die vrouw werd weggenomen naar
51 Gen 13:5 | 5 En Lot, die met Abram toog, had ook
52 Gen 13:10 | vlakte der Jordaan, dat zij die geheel bevochtigde; eer
53 Gen 13:18 | de eikenbossen van Mamre, die bij Hebron zijn; en hij
54 Gen 14:5 | veertiende jaar, en de koningen, die met hem waren, en sloegen
55 Gen 14:7 | Amalekieten, en ook den Amoriet, die te Hazezon-Thamar woonde. ~
56 Gen 14:13 | 13 Toen kwam er een, die ontkomen was, en boodschapte
57 Gen 14:13 | aan Abram, den Hebreer, die woonachtig was aan de eikenbossen
58 Gen 14:17 | Kedor-Laomer, en van de koningen, die met hem waren), tot het
59 Gen 14:19 | Abram Gode, de Allerhoogste, Die hemel en aarde bezit! ~
60 Gen 14:20 | zij de allerhoogste God, Die uw vijanden in uw hand geleverd
61 Gen 14:22 | HEERE, den allerhoogste God, Die hemel en aarde bezit; ~
62 Gen 14:24 | en het deel dezer mannen, die met mij getogen zijn, Aner,
63 Gen 14:24 | Aner, Eskol en Mamre, laat die hun deel nemen! ~ ~ ~ ~
64 Gen 14:28 | erfgenaam niet zijn; maar die uit uw lijf voortkomen zal,
65 Gen 14:28 | uw lijf voortkomen zal, die zal uw erfgenaam zijn. ~
66 Gen 14:31 | tot hem: Ik ben de HEERE, Die u uitgeleid heb uit Ur der
67 Gen 14:41 | rokende oven en vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. ~
68 Gen 14:41 | vurige fakkel, die tussen die stukken doorging. ~
69 Gen 14:42 | rivier van Egypte af, tot aan die grote rivier, de rivier
70 Gen 15:13 | noemde den Naam des HEEREN, Die tot haar sprak: Gij, God
71 Gen 15:13 | ook hier gezien naar Dien, Die mij aanziet? ~
72 Gen 15:15 | noemde den naam zijns zoons, die Hagar gebaard had, Ismael. ~
73 Gen 16:17 | zeide in zijn hart: Zal een, die honderd jaren oud is, een
74 Gen 16:17 | geboren worden; en zal Sara, die negentig jaren oud is, baren? ~
75 Gen 16:21 | zal Ik met Izak oprichten, die u Sara op dezen gezetten
76 Gen 17:7 | gaf het aan den knecht, die haastte, om dat toe te maken. ~
77 Gen 17:16 | 16 Toen stonden die mannen op van daar, en zagen
78 Gen 17:22 | 22 Toen keerden die mannen het aangezicht van
79 Gen 17:24 | vijftig rechtvaardigen, die binnen haar zijn? ~
80 Gen 18:1 | 1 En die twee engelen kwamen te Sodom
81 Gen 18:5 | zeiden tot hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot
82 Gen 18:5 | hem: Waar zijn die mannen, die deze nacht tot u gekomen
83 Gen 18:8 | toch, ik heb twee dochters, die geen man bekend hebben;
84 Gen 18:10 | 10 Doch die mannen staken hun hand uit,
85 Gen 18:11 | En zij sloegen de mannen, die aan de deur van het huis
86 Gen 18:12 | 12 Toen zeiden die mannen tot Lot: Wien hebt
87 Gen 18:12 | uw dochteren, en allen, die gij hebt in deze stad, breng
88 Gen 18:14 | sprak tot zijn schoonzonen, die zijn dochteren nemen zouden,
89 Gen 18:15 | huisvrouw, en uw twee dochteren, die voorhanden zijn, opdat gij
90 Gen 18:16 | vertoefde; zo grepen dan die mannen zijn hand, en de
91 Gen 18:19 | weldadigheid groot gemaakt, die Gij aan mij gedaan hebt,
92 Gen 18:25 | keerde deze steden om, en die ganse vlakte, en alle inwoners
93 Gen 18:28 | naar het ganse land van die vlakte; en hij zag, en ziet,
94 Gen 19:3 | dood om der vrouwe wil, die gij weggenomen hebt; want
95 Gen 19:8 | woorden voor hun oren. En die mannen vreesden zeer. ~
96 Gen 19:9 | hebt daden met mij gedaan, die niet zouden gedaan worden. ~
97 Gen 19:13 | Dit zij uw weldadigheid, die gij bij mij doen zult; aan
98 Gen 19:16 | deksel der ogen, allen, die met u zijn, ja, bij allen,
99 Gen 20:6 | mij een lachen gemaakt; al die het hoort, zal met mij lachen. ~
100 Gen 20:14 | water, en gaf ze aan Hagar, die leggende op haar schouder;
101 Gen 20:16 | afgaande zo verre, als die met de boog schieten; want
102 Gen 20:23 | zult! naar de weldadigheid, die ik bij u gedaan heb, zult
103 Gen 20:25 | oorzake van een waterput, die Abimelechs knechten met
104 Gen 20:27 | schapen en runderen, en gaf die aan Abimelech; en die beiden
105 Gen 20:27 | gaf die aan Abimelech; en die beiden maakten een verbond. ~
106 Gen 20:29 | deze zeven ooilammeren, die gij bijzonder gesteld hebt? ~
107 Gen 20:31 | 31 Daarom noemde men die plaats Ber-seba, omdat die
108 Gen 20:31 | die plaats Ber-seba, omdat die beiden daar gezworen hadden. ~
109 Gen 21:3 | en ging naar de plaats, die God hem gezegd had. ~
110 Gen 21:4 | Abraham zijn ogen op, en zag die plaats van verre. ~
111 Gen 21:9 | zij kwamen ter plaatse, die hem God gezegd had; en Abraham
112 Gen 21:14 | Abraham noemde den naam van die plaats: De HEERE zal het
113 Gen 22:9 | de spelonk van Machpela, die hij heeft, die in het einde
114 Gen 22:9 | Machpela, die hij heeft, die in het einde van zijn akker
115 Gen 22:10 | zonen Heths, van al degenen, die ter poorte zijner stad ingingen,
116 Gen 22:11 | geef ik u; ook de spelonk, die daarin is, die geef ik u;
117 Gen 22:11 | spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen
118 Gen 22:11 | zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode. ~
119 Gen 22:17 | werd de akker van Efron, die in Machpela was, dat tegenover
120 Gen 22:17 | de akker en de spelonk, die daarin was, en al het geboomte,
121 Gen 22:18 | zonen Heths, bij allen, die tot zijn stadspoort ingingen. ~
122 Gen 22:20 | 20 Alzo werd die akker, en de spelonk die
123 Gen 22:20 | die akker, en de spelonk die daarin was, aan Abraham
124 Gen 23:5 | 5 En die knecht zeide tot hem: Misschien
125 Gen 23:5 | zeide tot hem: Misschien zal die vrouw mij niet willen volgen
126 Gen 23:7 | HEERE, de God des hemels, Die mij uit mijns vaders huis
127 Gen 23:7 | maagschap genomen heeft, en Die tot mij gesproken heeft,
128 Gen 23:7 | mij gesproken heeft, en Die mij gezworen heeft, zeggende:
129 Gen 23:7 | zaad zal Ik dit land geven! Die Zelf zal Zijn Engel voor
130 Gen 23:10 | 10 En die knecht nam tien kemelen
131 Gen 23:14 | 14 Zo geschiede, dat die jonge dochter, tot welke
132 Gen 23:14 | kemelen drenken; diezelve zij, die Gij Uw knecht Izak toegewezen
133 Gen 23:16 | 16 En die jonge dochter was zeer schoon
134 Gen 23:17 | 17 Toen liep die knecht haar tegemoet, en
135 Gen 23:22 | voleindigd hadden te drinken, dat die man een gouden voorhoofdsiersel
136 Gen 23:24 | Bethuel, de zoon van Milka, die zij Nahor gebaard heeft. ~
137 Gen 23:26 | 26 Toen neigde die man zijn hoofd, en aanbad
138 Gen 23:27 | God van mijn heer Abraham, Die Zijn weldadigheid en waarheid
139 Gen 23:28 | 28 En die jonge dochter liep, en gaf
140 Gen 23:29 | Laban; en Laban liep tot die man naar buiten tot de fontein. ~
141 Gen 23:30 | Rebekka, zeggende: Alzo heeft die man tot mij gesproken, zo
142 Gen 23:32 | 32 Toen kwam die man naar het huis toe, en
143 Gen 23:32 | en de voeten der mannen, die bij hem waren. ~
144 Gen 23:43 | geschiede, dat de maagd, die uitkomen zal om te putten,
145 Gen 23:44 | kemelen putten; dat deze die vrouw zij, die de HEERE
146 Gen 23:44 | dat deze die vrouw zij, die de HEERE aan den zoon van
147 Gen 23:48 | God van mijn heer Abraham, Die mij op den rechten weg geleid
148 Gen 23:53 | en klederen, en hij gaf die aan Rebekka; hij gaf ook
149 Gen 23:54 | dronken zij, hij en de mannen, die bij hem waren; en zij vernachtten,
150 Gen 23:61 | en volgden den man; en die knecht nam Rebekka, en toog
151 Gen 23:65 | zeide tot den knecht: Wie is die man, die ons in het veld
152 Gen 23:65 | knecht: Wie is die man, die ons in het veld tegemoet
153 Gen 23:66 | vertelde aan Izak al de zaken, die hij gedaan had. ~
154 Gen 23:73 | de zonen der bijwijven, die Abraham had, gaf Abraham
155 Gen 24:1 | behalve den eerste honger, die in de dagen van Abraham
156 Gen 24:7 | 7 En als de mannen van die plaats hem vraagden van
157 Gen 24:13 | 13 En die man werd groot, ja, hij
158 Gen 24:15 | 15 En al de putten, die de knechten van zijn vader,
159 Gen 24:15 | Abraham, gegraven hadden, die stopten de Filistijnen,
160 Gen 24:18 | wedergekeerd was, groef hij die waterputten op, die zij
161 Gen 24:18 | hij die waterputten op, die zij ten tijde van Abraham,
162 Gen 24:18 | zijn vader, gegraven, en die de Filistijnen na Abrahams
163 Gen 24:18 | namen, waarmede zijn vader die genoemd had. ~
164 Gen 24:20 | Daarom noemde hij de naam van die put Esek, omdat zij met
165 Gen 25:4 | smakelijke spijzen, zo als ik die gaarne heb, en breng ze
166 Gen 25:9 | geitenbokjes; en ik zal die voor uw vader maken tot
167 Gen 25:15 | Ezau, haar grootsten zoon, die zij bij zich in huis had,
168 Gen 25:22 | bij, tot zijn vader Izak, die hem betastte; en hij zeide:
169 Gen 25:31 | smakelijke spijzen toe, en bracht die tot zijn vader; en hij zeide
170 Gen 25:33 | en zeide: Wie is hij dan, die het wildbraad gejaagd en
171 Gen 27:9 | kwam Rachel met de schapen, die haar vader toebehoorden;
172 Gen 27:13 | het geschiedde, als Laban die tijding hoorde van Jakob,
173 Gen 27:20 | om Rachel zeven jaren; en die waren in zijn ogen als enige
174 Gen 27:27 | deze; dan zullen wij u ook die geven, voor den dienst,
175 Gen 27:37 | ik dan in plaats van God, Die de vrucht des buiks van
176 Gen 27:44 | dienstmaagd Zilpa, en gaf die aan Jakob tot een vrouw. ~
177 Gen 27:49 | het veld, en hij bracht die tot zijn moeder Lea. Toen
178 Gen 27:61 | want gij weet mijn dienst, die ik u gediend heb. ~
179 Gen 27:72 | ontblotende het wit, hetwelk aan die roeden was. ~
180 Gen 27:73 | En hij legde deze roeden, die hij geschild had, in de
181 Gen 27:78 | 43 En die man brak gans zeer uit in
182 Gen 28:10 | droom; en ziet, de bokken, die de kudden beklommen, waren
183 Gen 28:12 | op, en zie! alle bokken, die de kudde beklimmen, zijn
184 Gen 28:13 | 13 Ik ben die God van Beth-El, alwaar
185 Gen 28:16 | onze vader heeft ontrukt, die is onze, en van onze zonen;
186 Gen 28:18 | vee weg, en al zijn have, die hij gewonnen had, het vee,
187 Gen 28:19 | stal Rachel de terafim, die haar vader had. ~
188 Gen 28:34 | terafim genomen, en zij had die in een kemels zadeltuig
189 Gen 28:34 | dezelve. En Laban betastte die ganse tent, en hij vond
190 Gen 28:43 | doen? of aan haar zonen, die zij gebaard hebben? ~
191 Gen 28:45 | steen, en hij verhoogde die, tot een opgericht teken. ~
192 Gen 29:9 | mijns vaders Izaks, o HEERE! Die tot mij gezegd hebt: Keer
193 Gen 29:10 | weldadigheden, en dan al deze trouw, die Gij aan Uw knecht gedaan
194 Gen 29:16 | 16 En hij gaf die in de hand zijner knechten,
195 Gen 29:19 | ook den derde, ook allen, die de kudden nagingen, zeggende:
196 Gen 29:23 | nam ze, en deed hen over die beek trekken; en hij deed
197 Gen 29:32 | de verrukte zenuw niet, die op het gewricht der heup
198 Gen 30:5 | hij zijn ogen op, en zag die vrouwen en die kinderen,
199 Gen 30:5 | op, en zag die vrouwen en die kinderen, en zeide: Wie
200 Gen 30:5 | hij zeide: De kinderen, die God aan uw knecht genadiglijk
201 Gen 30:11 | 11 Neem toch mijn zegen, die u tegemoet gebracht is,
202 Gen 31:1 | Dina, de dochter van Lea, die zij Jakob gebaard had, ging
203 Gen 31:14 | aan een man geven zouden, die de voorhuid heeft; want
204 Gen 31:23 | en al hun beesten, zullen die niet onze zijn? Alleen laat
205 Gen 31:24 | Sichem, zijn zoon, allen, die ter zijner stadspoort uitgingen;
206 Gen 31:24 | wat mannelijk was, allen, die ter zijner stadspoort uitgingen. ~
207 Gen 32:1 | daar een altaar dien God, Die u verscheen, toen gij vluchttet
208 Gen 32:2 | huisgezin, en tot allen, die bij hem waren: Doet weg
209 Gen 32:2 | Doet weg de vreemde goden, die in het midden van u zijn,
210 Gen 32:3 | een altaar maken dien God, Die mij antwoordt ten dage mijner
211 Gen 32:3 | mij geweest is op den weg, die ik gewandeld heb. ~
212 Gen 32:4 | Toen gaven zij Jakob al die vreemde goden, die in hun
213 Gen 32:4 | Jakob al die vreemde goden, die in hun hand waren, en de
214 Gen 32:4 | waren, en de oorsierselen, die aan hun oren waren, en Jakob
215 Gen 32:4 | verborg ze onder den eikeboom, die bij Sichem is. ~
216 Gen 32:5 | verschrikking was over de steden, die rondom hen waren, zodat
217 Gen 32:7 | aldaar een altaar, en noemde die plaats El Beth-El; want
218 Gen 32:13 | Toen voer God van hem op in die plaats, waar Hij met hem
219 Gen 32:14 | een opgericht teken op in die plaats, waar Hij met hem
220 Gen 32:26 | zijn de zonen van Jakob, die hem geboren zijn in Paddan-Aram. ~
221 Gen 33:5 | zijn de zonen van Ezau, die hem geboren zijn in het
222 Gen 33:6 | beesten, en al zijn bezitting, die hij in het land Kanaan geworven
223 Gen 33:24 | Zibeon: Aja en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de
224 Gen 33:24 | en Ana, hij is die Ana, die de muilen in de woestijn
225 Gen 33:31 | 31 En dit zijn koningen, die geregeerd hebben in het
226 Gen 33:35 | Hadad, de zoon van Bedad, die Midian versloeg in het veld
227 Gen 34:17 | 17 Zo zeide die man: Zij zijn van hier gereisd;
228 Gen 34:19 | den ander: Ziet, daar komt die meester-dromer aan! ~
229 Gen 34:22 | werpt hem in dezen kuil die in de woestijn is, en legt
230 Gen 34:28 | voor twintig zilverlingen; die brachten Jozef naar Egypte. ~
231 Gen 35:14 | ingang der twee fonteinen, die op den weg naar Timna is;
232 Gen 35:18 | en uw snoer en uw staf, die in uw hand is; hetwelk hij
233 Gen 35:21 | zeggende: Waar is de hoer, die bij deze twee fonteinen
234 Gen 35:22 | ook zeiden de lieden van die plaats: Hier is geen hoer
235 Gen 36:1 | de hand der Ismaelieten, die hem derwaarts afgevoerd
236 Gen 36:19 | zijner huisvrouw hoorde, die zij tot hem sprak, zeggende:
237 Gen 36:22 | gevangenhuis gaf al de gevangenen, die in het gevangenhuis waren,
238 Gen 36:28 | de schenker en de bakker, die des konings van Egypte waren,
239 Gen 36:28 | konings van Egypte waren, die gevangen waren in het gevangenhuis. ~
240 Gen 36:30 | de hovelingen van Farao, die bij hem waren in hechtenis
241 Gen 36:31 | gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge. En Jozef zeide
242 Gen 36:34 | in mijn hand; en ik nam die druiven, en drukte ze uit
243 Gen 36:40 | van alle spijze van Farao, die bakkerswerk is; en het gevogelte
244 Gen 37:3 | andere koeien kwamen na die op uit de rivier, lelijk
245 Gen 37:4 | 4 En die koeien, lelijk van aanzien,
246 Gen 37:4 | en dun van vlees, aten op die zeven koeien, schoon van
247 Gen 37:8 | Egypte, en al de wijzen, die daarin waren; en Farao vertelde
248 Gen 37:8 | droom; maar er was niemand, die ze aan Farao uitlegde. ~
249 Gen 37:15 | gedroomd, en er is niemand, die hem uitlegge; maar ik heb
250 Gen 37:20 | 20 En die ranke en lelijke koeien
251 Gen 37:20 | ranke en lelijke koeien aten die eerste zeven vette koeien
252 Gen 37:24 | zeven dunne aren verslonden die zeven goede aren. En ik
253 Gen 37:24 | gezegd; maar er was niemand, die het mij verklaarde. ~
254 Gen 37:26 | 26 Die zeven schone koeien zijn
255 Gen 37:26 | koeien zijn zeven jaren; die zeven schone aren zijn ook
256 Gen 37:27 | 27 En die zeven ranke en lelijke koeien,
257 Gen 37:27 | ranke en lelijke koeien, die na gene opkwamen, zijn zeven
258 Gen 37:27 | opkwamen, zijn zeven jaren; en die zeven ranke van den oostenwind
259 Gen 37:30 | in het land van Egypte al die overvloed vergeten worden;
260 Gen 37:31 | vanwege dienzelven honger, die daarna wezen zal; want hij
261 Gen 37:32 | 32 En aangaande, dat die droom aan Farao ten tweeden
262 Gen 37:36 | zeven jaren des hongers, die in Egypteland wezen zullen;
263 Gen 37:48 | spijze der zeven jaren, die in Egypteland was, en deed
264 Gen 37:50 | jaar des hongers aankwam, die Asnath, de dochter van Potifera,
265 Gen 37:53 | zeven jaren des overvloeds, die in Egypte geweest was. ~
266 Gen 38:5 | te kopen onder degenen, die daar kwamen; want de honger
267 Gen 38:9 | gedacht Jozef aan de dromen, die hij van hen gedroomd had;
268 Gen 38:16 | 16 Zendt een uit u, die uw broeder hale; maar weest
269 Gen 38:30 | 30 Die man, de heer van dat land,
270 Gen 38:33 | 33 En die man, de heer van dat land,
271 Gen 39:3 | Juda tot hem, zeggende: Die man heeft ons op het hoogste
272 Gen 39:5 | zullen niet aftrekken; want die man heeft tot ons gezegd:
273 Gen 39:7 | 7 En zij zeiden: Die man vraagde zeer nauw naar
274 Gen 39:15 | 15 En die mannen namen dat geschenk,
275 Gen 39:16 | zo zeide hij tot dengene, die over zijn huis was: Breng
276 Gen 39:19 | naderden zij tot dien man, die over het huis van Jozef
277 Gen 39:32 | en voor de Egyptenaren, die met hem aten, in het bijzonder;
278 Gen 39:34 | langde hun van de gerechten, die voor hem waren; maar Benjamins
279 Gen 40:1 | 1 En hij gebood dengene, die over zijn huis was, zeggende:
280 Gen 40:4 | als Jozef tot dengene, die over zijn huis was, zeide:
281 Gen 40:4 | zeide: Maak u op, en jaag die mannen achterna; en als
282 Gen 40:10 | wien hij gevonden wordt, die zij mijn slaaf; maar gijlieden
283 Gen 40:12 | voleindigende met den kleinste; en die beker werd gevonden in den
284 Gen 40:15 | tot hen: Wat daad is dit, die gij gedaan hebt? Weet gij
285 Gen 40:17 | hand de beker gevonden is, die zal mijn slaaf zijn; doch
286 Gen 40:22 | wij zeiden tot mijn heer: Die jongeling zal zijn vader
287 Gen 41:1 | niet bedwingen voor allen, die bij hem stonden, en hij
288 Gen 41:8 | gezonden, maar God Zelf, Die mij tot Farao's vader gesteld
289 Gen 41:27 | al de woorden van Jozef, die hij tot hen gesproken had,
290 Gen 41:27 | dat hij de wagenen zag, die Jozef gezonden had om hem
291 Gen 42:3 | 3 En Hij zeide: Ik ben die God, uws vaders God; vrees
292 Gen 42:5 | vrouwen, op de wagenen, die Farao gezonden had, om hem
293 Gen 42:6 | namen hun vee, en hun have, die zij in het land Kanaan geworven
294 Gen 42:8 | namen der zonen van Israel, die in Egypte kwamen: Jakob
295 Gen 42:15 | Dit zijn de zonen van Lea, die zij Jakob gebaard heeft
296 Gen 42:18 | zijn de zonen van Zilpa, die Laban aan zijn dochter Lea
297 Gen 42:20 | Egypteland, Manasse en Efraim, die hem Asnath, de dochter van
298 Gen 42:22 | zijn de zonen van Rachel, die Jakob geboren zijn, al te
299 Gen 42:25 | zijn de zonen van Bilha, die Laban aan zijn dochter Rachel
300 Gen 42:26 | 26 Al de zielen, die met Jakob in Egypte kwamen,
301 Gen 42:27 | 27 En de zonen van Jozef, die hem in Egypte geboren zijn,
302 Gen 42:27 | van het huis van Jakob, die in Egypte kwamen, waren
303 Gen 42:31 | en het huis mijns vaders, die in het land Kanaan waren,
304 Gen 42:32 | 32 En die mannen zijn schaapherders;
305 Gen 42:32 | schaapherders; want het zijn mannen, die met vee omgaan; en zij hebben
306 Gen 42:34 | Uw knechten zijn mannen, die van onze jeugd af tot nu
307 Gen 43:4 | geen weide voor de schapen, die uw knechten hebben, dewijl
308 Gen 43:24 | uw spijze en van degenen, die in uw huizen zijn, en om
309 Gen 44:5 | 5 Nu dan, uw twee zonen, die u in Egypteland geboren
310 Gen 44:9 | vader: Zij zijn mijn zonen, die mij God hier gegeven heeft.
311 Gen 44:13 | 13 En Jozef nam die beiden, Efraim met zijn
312 Gen 44:14 | rechterhand uit, en legde die op het hoofd van Efraim,
313 Gen 44:15 | Izak, gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft,
314 Gen 44:15 | gewandeld hebben, die God, Die mij gevoed heeft, van dat
315 Gen 44:16 | 16 Die Engel, Die mij verlost heeft
316 Gen 44:16 | 16 Die Engel, Die mij verlost heeft van alle
317 Gen 44:17 | ondervatte zijns vaders hand, om die van het hoofd van Efraim
318 Gen 45:25 | 25 Van uws vaders God, Die u zal helpen, en van den
319 Gen 45:25 | en van den Almachtige, Die u zal zegenen, met zegeningen
320 Gen 45:25 | zegeningen des afgronds, die daaronder ligt, met zegeningen
321 Gen 45:26 | van de eeuwige heuvelen; die zullen zijn op het hoofd
322 Gen 45:29 | mijn vaders, in de spelonk, die is in den akker van Efron,
323 Gen 45:30 | den akker van Machpela, die tegenover Mamre is, in het
324 Gen 45:30 | is, in het land Kanaan, die Abraham met dien akker gekocht
325 Gen 45:32 | De akker, en de spelonk, die daarin is, is gekocht van
326 Gen 46:3 | vervuld de dagen dergenen, die gebalsemd werden; en de
327 Gen 46:11 | haar naam Abel-Mizraim, die aan het veer van de Jordaan
328 Gen 46:14 | zijn broeders, en allen, die met hem opgetogen waren,
329 Exo 1:1 | namen der zonen van Israel, die in Egypte gekomen zijn,
330 Exo 1:5 | 5 Al de zielen nu, die uit Jakobs heup voortgekomen
331 Exo 1:8 | nieuwe koning op over Egypte, die Jozef niet gekend had; ~
332 Exo 1:9 | 9 Die zeide tot zijn volk: Ziet,
333 Exo 1:22 | volk, zeggende: Alle zonen, die geboren worden, zult gij
334 Exo 2:7 | uit de Hebreinnen roepen, die dat knechtje voor u zoge? ~
335 Exo 2:11 | 11 En het geschiedde in die dagen, toen Mozes groot
336 Exo 2:16 | Midian had zeven dochters, die kwamen om te putten, en
337 Exo 2:22 | 22 Die baarde een zoon; en hij
338 Exo 3:14 | tot Mozes: Ik ZAL ZIJN,, Die Ik ZIJN ZAL! Ook zeide Hij:
339 Exo 3:20 | slaan met al Mijn wonderen, die Ik in het midden van hetzelve
340 Exo 3:22 | gouden vaten, en klederen; die zult gijlieden op uw zonen,
341 Exo 4:9 | droge; zo zullen de wateren, die gij uit de rivier zult nemen,
342 Exo 4:17 | in uw hand, waarmede gij die tekenen doen zult. ~
343 Exo 4:18 | wederkere tot mijn broederen, die in Egypte zijn, en zie,
344 Exo 4:19 | al de mannen zijn dood, die uw ziel zochten. ~
345 Exo 4:21 | wonderen doet voor Farao, die Ik in uw hand gesteld heb;
346 Exo 4:25 | voorhuid haars zoons, en wierp die voor zijn voeten, en zeide:
347 Exo 4:28 | al de woorden des HEEREN, Die hem gezonden had, en al
348 Exo 4:28 | gezonden had, en al de tekenen, die Hij hem bevolen had. ~
349 Exo 4:30 | Aaron sprak al de woorden, die de HEERE tot Mozes gesproken
350 Exo 5:8 | getal der tichelstenen, die zij gisteren en eergisteren
351 Exo 5:14 | ambtlieden der kinderen Israels, die Farao's aandrijvers over
352 Exo 5:20 | ontmoetten Mozes en Aaron, die tegen hen over stonden,
353 Exo 6:4 | gekerm der kinderen Israels, die de Egyptenaars in dienstbaarheid
354 Exo 6:6 | Ik de HEERE uw God ben, Die u uitleide van onder de
355 Exo 6:26 | 26 Dezen zijn het, die tot Farao, den koning van
356 Exo 7:15 | der rivier, en den staf, die in een slang is veranderd
357 Exo 7:17 | ik zal met dezen staf, die in mijn hand is, op het
358 Exo 7:21 | 21 En de vis, die in de rivier was, stierf;
359 Exo 8:3 | van vorsen zal krielen, die zullen opkomen, en in uw
360 Exo 8:12 | ter oorzake der vorsen, die Hij Farao had opgelegd. ~
361 Exo 9:8 | den oven; en Mozes strooie die naar de hemel voor de ogen
362 Exo 9:10 | aangezicht; en Mozes strooide die naar den hemel; toen werden
363 Exo 9:20 | des HEEREN woord vreesde, die deed zijn knechten en zijn
364 Exo 9:21 | 21 Doch die zijn hart niet zette tot
365 Exo 9:21 | zette tot des HEEREN woord, die liet zijn knechten en zijn
366 Exo 10:2 | uitgericht heb, en Mijn tekenen, die Ik onder hen gesteld heb;
367 Exo 10:8 | God! wie en wie zijn zij, die gaan zullen? ~
368 Exo 10:15 | al de vruchten der bomen, die de hagel had over gelaten;
369 Exo 10:19 | zeer sterken westenwind, die hief de sprinkhanen op,
370 Exo 10:25 | brandofferen in onze handen geven, die wij den HEERE, onzen God,
371 Exo 11:5 | Farao's eerstgeborene af, die op zijn troon zitten zou,
372 Exo 11:5 | eerstgeborene der dienstmaagd, die achter de molen is, en alle
373 Exo 12:27 | den HEERE een paasoffer, Die voor de huizen der kinderen
374 Exo 12:29 | eerstgeborene van Farao af, die op zijn troon zitten zou,
375 Exo 12:29 | eerstgeborene van de gevangene, die in het gevangenhuis was,
376 Exo 12:33 | het volk, haastende, om die uit het land te drijven;
377 Exo 12:40 | 40 De tijd nu der woning, die de kinderen Israels in Egypte
378 Exo 12:42 | is de nacht des HEEREN, die op het vlijtigst moet gehouden
379 Exo 12:44 | alle knecht van iedereen, die voor geld gekocht is, nadat
380 Exo 12:49 | ingeborene, en den vreemdeling, die als vreemdeling in het midden
381 Exo 13:12 | van de vrucht der beesten, die gij hebben zult; de mannetjes
382 Exo 13:17 | der Filistijnen, hoewel die nader was; want God zeide:
383 Exo 14:3 | zijn verward in het land; die woestijn heeft hen besloten. ~
384 Exo 14:7 | en de hoofdlieden over die allen. ~
385 Exo 14:13 | zal, want de Egyptenaars, die gij heden gezien hebt, zult
386 Exo 14:19 | 19 En de Engel Gods, Die voor het heir van Israel
387 Exo 14:27 | de Egyptenaars vluchtten die tegemoet; en de HEERE stortte
388 Exo 14:31 | zag Israel de grote hand, die de HEERE aan de Egyptenaren
389 Exo 15:7 | grote hoogheid hebt Gij, die tegen U opstonden, omgeworpen;
390 Exo 15:7 | brandenden toorn uitgezonden, die hen verteerd heeft als een
391 Exo 15:17 | 17 Die zult Gij inbrengen, en planten
392 Exo 15:26 | krankheden op u leggen, die Ik op Egypteland gelegd
393 Exo 16:8 | murmureringen gehoord heeft, die gij tegen Hem murmureert;
394 Exo 16:16 | zal nemen voor degenen, die in zijn tent zijn. ~
395 Exo 16:18 | gomer maten, zo had hij, die veel verzameld had, niets
396 Exo 16:18 | had, niets over, en dien, die weinig verzameld had, ontbrak
397 Exo 16:33 | gomer vol Man daarin; en zet die voor het aangezicht des
398 Exo 18:8 | Israels wil; al de moeite, die hun op dien weg ontmoet
399 Exo 18:10 | Gezegend zij de HEERE, Die ulieden verlost heeft uit
400 Exo 18:10 | Egyptenaren, en uit Farao's hand; Die dit volk van onder de hand
401 Exo 18:17 | hem: De zaak is niet goed, die gij doet. ~
402 Exo 19:6 | zijn. Dit zijn de woorden, die gij tot de kinderen Israels
403 Exo 19:7 | aangezichten al deze woorden, die de HEERE hem geboden had. ~
404 Exo 19:22 | zullen ook de priesters, die tot den HEERE naderen, zich
405 Exo 20:2 | Ik ben de HEERE uw God, Die u uit Egypteland, uit het
406 Exo 20:5 | 5 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen;
407 Exo 20:5 | God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek
408 Exo 20:5 | het vierde lid dergenen, die Mij haten; ~
409 Exo 20:6 | aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn
410 Exo 20:7 | niet onschuldig houden, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt.
411 Exo 20:10 | vee, noch uw vreemdeling, die in uw poorten is; ~
412 Exo 21:1 | Dit nu zijn de rechten, die gij hun zult voorstellen. ~
413 Exo 21:2 | Hebreeuwsen knecht kopen zult, die zal zes jaren dienen; maar
414 Exo 21:12 | iemand slaat, dat hij sterft, die zal zekerlijk gedood worden. ~
415 Exo 21:13 | 13 Doch die hem niet nagesteld heeft,
416 Exo 21:15 | vader of zijn moeder slaat, die zal zekerlijk gedood worden. ~
417 Exo 21:16 | zijn hand gevonden wordt, die zal zekerlijk gedood worden. ~
418 Exo 21:17 | vader of zijn moeder vloekt, die zal zekerlijk gedood worden. ~
419 Exo 21:19 | bij zijn stok, zo zal hij, die hem sloeg, onschuldig zijn;
420 Exo 21:20 | onder zijn hand sterft, die zal zekerlijk gewroken worden. ~
421 Exo 21:29 | man of een vrouw, zo zal die os gestenigd worden, en
422 Exo 21:36 | het kennelijk geweest, dat die os van te voren stotig was,
423 Exo 22:1 | slacht het, of verkoopt het, die zal vijf runderen voor een
424 Exo 22:5 | eens anders veld weidt, die zal het van het beste zijns
425 Exo 22:6 | koorn, of het veld; hij, die de brand heeft aangestoken,
426 Exo 22:9 | komen; wien goden verwijzen, die zal het aan zijn naaste
427 Exo 22:16 | iemand een maagd verlokt, die niet ondertrouwd is, en
428 Exo 22:16 | is, en hij ligt bij haar, die zal haar zonder uitstel
429 Exo 22:19 | wie bij een beest ligt, die zal zekerlijk gedood worden.
430 Exo 22:20 | behalve den HEERE alleen, die zal verbannen worden. ~
431 Exo 23:16 | vruchten van uw arbeid, die gij op het veld gezaaid
432 Exo 23:20 | te brengen tot de plaats, die Ik bereid heb. ~
433 Exo 23:28 | voor uw aangezicht zenden; die zullen van voor uw aangezicht
434 Exo 24:3 | zeiden: Al deze woorden, die de HEERE gesproken heeft,
435 Exo 24:5 | van de kinderen Israels, die brandofferen offerden, en
436 Exo 24:8 | ulieden gemaakt heeft over al die woorden. ~
437 Exo 24:12 | en de wet, en de geboden, die Ik geschreven heb, om hen
438 Exo 25:12 | vier gouden ringen, en zet die aan haar vier hoeken, alzo
439 Exo 25:14 | handbomen in de ringen, die aan de zijde der ark zijn,
440 Exo 25:16 | ark leggen de getuigenis, die Ik u geven zal. ~
441 Exo 25:21 | in de ark de getuigenis, die Ik u geven zal, zult gelegd
442 Exo 25:22 | tussen de twee cherubim, die op de ark der getuigenis
443 Exo 25:26 | zetten aan de vier hoeken, die aan derzelver vier voeten
444 Exo 25:33 | en een bloem; alzo zullen die zes rieten zijn, die uit
445 Exo 25:33 | zullen die zes rieten zijn, die uit den kandelaar gaan. ~
446 Exo 25:35 | het zijn met zes rieten, die uit den kandelaar uitgaan. ~
447 Exo 26:7 | van elf gordijnen zult gij die maken. ~
448 Exo 26:10 | den kant van de gordijn, die de tweede samenvoegende
449 Exo 26:12 | tent, de helft der gordijn, die overschiet, zal overhangen,
450 Exo 26:30 | oprichten naar zijn wijze, die u op den berg getoond is. ~
451 Exo 26:37 | van sittim hout maken, en die met goud overtrekken; hun
452 Exo 27:21 | van buiten den voorhang, die voor de getuigenis is, zal
453 Exo 28:3 | zult ook spreken tot allen, die wijs van hart zijn, die
454 Exo 28:3 | die wijs van hart zijn, die Ik met de geest der wijsheid
455 Exo 28:4 | Dit nu zijn de klederen, die zij maken zullen: een borstlap,
456 Exo 28:8 | kunstelijkste riem zijns efods, die op hem is, zal zijn gelijk
457 Exo 28:14 | gelijk-eindigende zult gij die maken, gedraaid werk; en
458 Exo 28:25 | gedraaide ketentjes zult gij aan die twee kastjes doen; en gij
459 Exo 28:26 | inwendig aan zijn rand, die aan de zijde van de efod
460 Exo 28:27 | twee gouden ringen maken, die gij zetten zult aan de twee
461 Exo 28:41 | 41 En gij zult die uw broeder Aaron en ook
462 Exo 28:43 | nu en zijn zonen zullen die aanhebben, als zij in de
463 Exo 29:1 | 1 Dit nu is de zaak, die gij hun doen zult, om hen
464 Exo 29:23 | korf der ongezuurde broden, die voor het aangezicht des
465 Exo 29:26 | den ram der vulofferen, die van Aaron is, en beweeg
466 Exo 29:27 | schouder des hefoffers, die bewogen, en die opgeheven
467 Exo 29:27 | hefoffers, die bewogen, en die opgeheven zal zijn van den
468 Exo 29:29 | De heilige klederen nu, die van Aaron zullen geweest
469 Exo 29:30 | dagen zal hij ze aantrekken, die uit zijn zonen in zijn plaats
470 Exo 29:30 | plaats priester zal worden, die in de tent der samenkomst
471 Exo 29:33 | 33 En zij zullen die dingen eten, met welke de
472 Exo 29:38 | bereiden zult: twee lammeren, die eenjarig zijn, des daags,
473 Exo 29:46 | Ik de HEERE hun God ben, Die hen uit Egypteland uitgevoerd
474 Exo 30:5 | sittimhout maken, en gij zult die met goud overtrekken. ~
475 Exo 30:6 | zetten voor den voorhang, die voor de ark der getuigenis
476 Exo 30:13 | Dit zullen zij geven, al die tot de getelden overgaat,
477 Exo 30:33 | 33 De man, die zulk een zalf maken zal
478 Exo 30:33 | zalf maken zal als deze, of die daarvan op wat vreemds doet,
479 Exo 30:33 | daarvan op wat vreemds doet, die zal uitgeroeid worden uit
480 Exo 30:38 | 38 De man, die dergelijke maken zal, om
481 Exo 30:38 | zal, om daaraan te rieken, die zal uitgeroeid worden uit
482 Exo 31:6 | het hart van een iegelijk, die wijs van hart is, heb Ik
483 Exo 31:13 | wete, dat Ik de HEERE ben, Die u heilige.
484 Exo 31:14 | worden; want een ieder, die op denzelven enig werk doet,
485 Exo 31:14 | denzelven enig werk doet, die ziel zal uitgeroeid worden
486 Exo 32:1 | Sta op, maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan;
487 Exo 32:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland uitgevoerd
488 Exo 32:2 | de gouden oorsierselen, die in de oren uwer vrouwen,
489 Exo 32:3 | gouden oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij
490 Exo 32:4 | Dit zijn uw goden, Israel! die u uit Egypteland opgevoerd
491 Exo 32:8 | Dit zijn uw goden, Israel, die u uit Egypteland opgevoerd
492 Exo 32:23 | tot mij: Maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan,
493 Exo 32:23 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland opgevoerd
494 Exo 32:24 | tot hen: Wie goud heeft, die rukke het af, en geve het
495 Exo 32:25 | verkleining onder degenen, die tegen hen hadden mogen opstaan), ~
496 Exo 32:33 | Ik uit Mijn boek delgen, die aan Mij zondigt. ~
497 Exo 33:1 | Sta op, maak ons goden, die voor ons aangezicht gaan;
498 Exo 33:1 | want dezen Mozes, dien man, die ons uit Egypteland uitgevoerd
499 Exo 33:2 | de gouden oorsierselen, die in de oren uwer vrouwen,
500 Exo 33:3 | gouden oorsierselen af, die in hun oren waren; en zij
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9551 |