Book Chapter: Verse
1 Gen 18:25 | die ganse vlakte, en alle inwoners dezer steden, ook het gewas
2 Gen 31:30 | stinkende te maken onder de inwoners dezes lands, onder de Kanaanieten,
3 Gen 33:20 | zonen van Seir, den Horiet, inwoners van dat land: Lotan, en
4 Gen 46:11 | 11 Als de inwoners des lands, de Kanaanieten,
5 Exo 23:31 | de rivier; want Ik zal de inwoners van dat land in uw hand
6 Exo 34:35 | geen verbond maakt met den inwoners des lands, waarin gij komen
7 Lev 18:25 | bezoeke, en het land zijn inwoners uitspuwt. ~
8 Lev 24:10 | in het land, voor al zijn inwoners; het zal u een jubeljaar
9 Num 13:32 | verspieden, is een land, dat zijn inwoners verteert; en al het volk,
10 Num 14:14 | zij zullen zeggen tot de inwoners van dit land, die gehoord
11 Num 31:70 | vaste steden, vanwege de inwoners des lands. ~
12 Num 32:52 | 52 Zo zult gij alle inwoners des lands voor uw aangezicht
13 Num 32:55 | 55 Maar indien gij de inwoners des lands niet voor uw aangezicht
14 Deu 13:13 | uitgegaan, en hebben de inwoners hunner stad aangedreven,
15 Deu 13:15 | 15 Zo zult gij de inwoners derzelver stad ganselijk
16 Joz 2:9 | gevallen is, en dat al de inwoners dezes lands voor ulieder
17 Joz 2:24 | gegeven; want ook zijn al de inwoners des lands voor onze aangezichten
18 Joz 7:9 | de Kanaanieten, en alle inwoners des lands horen zullen,
19 Joz 8:24 | gemaakt hadden van al de inwoners van Ai te doden, op het
20 Joz 8:26 | uitgestrekt, totdat hij al de inwoners van Ai verbannen had. ~
21 Joz 9:3 | 3 Als de inwoners te Gibeon hoorden, wat Jozua
22 Joz 9:11 | ons onze oudsten, en al de inwoners onzes lands, zeggende: Neemt
23 Joz 9:24 | dit land geven, en al de inwoners des lands voor ulieder aangezicht
24 Joz 10:1 | koning gedaan had; en dat de inwoners van Gibeon vrede met Israel
25 Joz 11:19 | Israels, behalve de Hevieten, inwoners van Gibeon; zij namen ze
26 Joz 13:21 | Reba, geweldigen van Sihon, inwoners des lands. ~
27 Joz 15:15 | toog hij opwaarts tot de inwoners van Debir, (de naam van
28 Joz 15:63 | Juda konden de Jebusieten, inwoners van Jeruzalem, niet verdrijven;
29 Joz 17:7 | ter rechterhand tot aan de inwoners van En-Tappuah. ~
30 Joz 17:11 | onderhorige plaatsen, en de inwoners te Dor en haar onderhorige
31 Joz 17:11 | onderhorige plaatsen, en de inwoners te En-Dor en haar onderhorige
32 Joz 17:11 | onderhorige plaatsen, en de inwoners te Thaanach en haar onderhorige
33 Joz 17:11 | onderhorige plaatsen, en de inwoners te Megiddo en haar onderhorige
34 Joz 17:12 | kinderen van Manasse konden de inwoners van die steden niet verdrijven;
35 Ric 1:11 | hij heengetogen tegen de inwoners van Debir; de naam nu van
36 Ric 1:19 | was met Juda, dat hij de inwoners van het gebergte verdreef;
37 Ric 1:19 | hij ging niet voort om de inwoners des dals te verdrijven,
38 Ric 1:27 | onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Dor met haar onderhorige
39 Ric 1:27 | onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Jibleam met haar onderhorige
40 Ric 1:27 | onderhorige plaatsen, noch de inwoners van Megiddo met haar onderhorige
41 Ric 1:30 | 30 Zebulon verdreef de inwoners van Kitron niet, noch de
42 Ric 1:30 | van Kitron niet, noch de inwoners van Nahalol; maar de Kanaanieten
43 Ric 1:31 | 31 Aser verdreef de inwoners van Acco niet, noch de inwoners
44 Ric 1:31 | inwoners van Acco niet, noch de inwoners van Sidon, noch Achlab,
45 Ric 1:33 | 33 Nafthali verdreef de inwoners van Beth-Semes niet, noch
46 Ric 1:33 | Beth-Semes niet, noch de inwoners van Beth-Anath, maar woonde
47 Ric 1:33 | het land woonden; doch de inwoners van Beth-Semes en Beth-Anath
48 Ric 2:2 | geen verbond maken met de inwoners dezes lands; hun altaren
49 Ric 4:47 | des HEEREN, vloekt haar inwoners geduriglijk; omdat zij niet
50 Ric 9:18 | een hoofd zijn over alle inwoners van Gilead. ~ ~
51 Ric 10:8 | een hoofd zijn, over alle inwoners van Gilead. ~
52 Ric 19:15 | uittrokken, behalve dat de inwoners van Gibea geteld werden,
53 Ric 20:9 | ziet, er was niemand van de inwoners van Jabes in Gilead. ~
54 Ric 20:10 | scherpte des zwaards de inwoners van Jabes in Gilead, met
55 Ric 20:12 | 12 En zij vonden onder de inwoners van Jabes in Gilead vierhonderd
56 Rut 4:4 | in tegenwoordigheid der inwoners, en in tegenwoordigheid
57 1Sa 6:21 | zonden zij boden tot de inwoners van Kirjath-Jearim, zeggende:
58 1Sa 23:5 | alzo verloste David de inwoners van Kehila. ~
59 1Sa 27:8 | zijn vanouds geweest de inwoners des lands), dat gij gaat
60 1Sa 31:11 | 11 Als de inwoners van Jabes in Gilead daarvan
61 2Kon 21:26 | 26 Daarom waren haar inwoners handeloos; zij waren verslagen
62 2Kon 24:16 | plaats brengen, en voer haar inwoners, namelijk al de woorden
63 2Kon 24:19 | deze plaats en derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting
64 2Kon 25:2 | HEEREN, en met hem alle inwoners van Jeruzalem, en de priesters
65 1Kro 8:6 | hoofden der vaderen van de inwoners te Geba, en hij voerde hen
66 1Kro 8:13 | hoofden der vaderen van de inwoners te Ajalon; dezen hebben
67 1Kro 8:13 | Ajalon; dezen hebben de inwoners van Gath verdreven. ~
68 1Kro 9:2 | 2 De eerste inwoners nu, die in hun bezitting,
69 1Kro 11:4 | waren de Jebusieten, de inwoners des lands. ~
70 1Kro 11:5 | 5 En de inwoners van Jebus zeiden tot David:
71 1Kro 12:15 | en zij verdreven al de inwoners der laagten, tegen het oosten
72 1Kro 23:18 | henen? Want Hij heeft de inwoners des lands in mijn hand gegeven,
73 2Kro 16:5 | beroerten waren over al de inwoners van die landen; ~
74 2Kro 21:7 | Hebt Gij niet, onze God, de inwoners dezes lands van voor het
75 2Kro 21:15 | op, geheel Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem, en gij, koning
76 2Kro 21:18 | aarde; en gans Juda en de inwoners van Jeruzalem vielen neder
77 2Kro 21:20 | Hoort mij, o Juda, en gij, inwoners van Jeruzalem! Gelooft in
78 2Kro 21:23 | Moab stonden op tegen de inwoners van het gebergte Seir, om
79 2Kro 21:23 | verdelgen; en als zij met de inwoners van Seir een einde gemaakt
80 2Kro 22:11 | van Juda; en hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren,
81 2Kro 22:13 | Israel, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
82 2Kro 22:31 | van Juda; en hij deed de inwoners van Jeruzalem hoereren,
83 2Kro 22:33 | Israel, en hebt Juda en de inwoners van Jeruzalem doen hoereren,
84 2Kro 23:1 | 1 En de inwoners van Jeruzalem maakten Ahazia,
85 2Kro 31:4 | zeide tot het volk, tot de inwoners van Jeruzalem, dat zij het
86 2Kro 32:22 | de HEERE Jehizkia en de inwoners van Jeruzalem, uit de hand
87 2Kro 32:26 | zijns harten, hij en de inwoners van Jeruzalem, zodat de
88 2Kro 32:33 | daartoe deden gans Juda en de inwoners van Jeruzalem hem eer aan
89 2Kro 33:9 | deed Manasse Juda en de inwoners te Jeruzalem dwalen, dat
90 2Kro 34:24 | deze plaats en over haar inwoners brengen; al de vloeken,
91 2Kro 34:27 | deze plaats en tegen haar inwoners, en hebt u vernederd voor
92 2Kro 34:28 | deze plaats en over haar inwoners brengen zal. En zij brachten
93 2Kro 34:30 | de mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem, mitsgaders
94 2Kro 34:32 | gevonden werden, staan; en de inwoners van Jeruzalem deden naar
95 2Kro 35:18 | er gevonden werd, en de inwoners van Jeruzalem. ~
96 2Kro 36:18 | er gevonden werd, en de inwoners van Jeruzalem. ~
97 Ezra 4:6 | zij een aanklacht tegen de inwoners van Juda en Jeruzalem. ~
98 Neh 3:13 | verbeterden Hanun, en de inwoners van Zanoah; zij bouwden
99 Neh 7:3 | en dat men wachten zette, inwoners van Jeruzalem, een iegelijk
100 Neh 9:24 | ingenomen; en Gij hebt de inwoners des lands, de Kanaanieten,
101 Job 26:5 | onder de wateren, en hun inwoners. ~
102 Psa 33:8 | HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. ~
103 Psa 33:14 | vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. ~
104 Psa 34:8 | HEERE vrezen; laat alle inwoners van de wereld voor Hem schrikken. ~
105 Psa 34:14 | vaste woonplaats op alle inwoners der aarde. ~
106 Psa 49:2 | volken! neemt ter ore, alle inwoners der wereld, ~
107 Psa 75:4 | 4 Het land en al zijn inwoners waren versmolten; maar ik
108 Psa 83:8 | Amalek, Palestina met de inwoners van Tyrus. ~
109 Jes 5:3 | 3 Nu dan, gij inwoners van Jeruzalem, en gij mannen
110 Jes 5:8 | en dat gijlieden alleen inwoners gemaakt wordt in het midden
111 Jes 8:14 | en tot een net den inwoners te Jeruzalem. ~
112 Jes 10:13 | heb als een geweldige de inwoners doen nederdalen; ~
113 Jes 10:31 | Madmena vliedt weg, de inwoners van Gebim vluchten met hopen. ~
114 Jes 18:3 | ingezetenen der wereld, en gij inwoners der aarde! als men de banier
115 Jes 20:6 | 6 En de inwoners van dit eiland zullen te
116 Jes 21:14 | dorstige tegemoet met water; de inwoners des lands van Thema zijn
117 Jes 23:2 | 2 Zwijgt, gij inwoners des eilands! gij, die de
118 Jes 23:6 | naar Tarsis, huilt, gij inwoners des eilands! ~
119 Jes 24:1 | en Hij verstrooit zijn inwoners. ~
120 Jes 24:5 | is bevlekt vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de
121 Jes 24:6 | worden; daarom zullen de inwoners des lands verbrand worden,
122 Jes 24:17 | kuil, en de strik over u, o inwoners des lands! ~
123 Jes 26:9 | aarde zijn, zo leren de inwoners der wereld gerechtigheid. ~
124 Jes 26:18 | geen behoudenis aan, en de inwoners der wereld vielen niet neder. ~
125 Jes 26:21 | de ongerechtigheid van de inwoners der aarde over hen te bezoeken;
126 Jes 37:27 | 27 Daarom waren haar inwoners handeloos, zij waren verslagen
127 Jes 38:11 | meer aanschouwen met de inwoners der wereld. ~
128 Jes 40:22 | der aarde, en derzelver inwoners zijn als sprinkhanen; Hij
129 Jes 42:10 | is, gij eilanden en hun inwoners. ~
130 Jes 49:19 | zult gij benauwd worden van inwoners; en die u verslonden, zullen
131 Jes 51:6 | kleed verouden, en haar inwoners zullen van gelijken
132 Jer 1:14 | dit kwaad opdoen over alle inwoners des lands. ~
133 Jer 4:4 | gij mannen van Juda en inwoners van Jeruzalem! opdat Mijner
134 Jer 6:12 | hand uitstrekken tegen de inwoners dezes lands, spreekt de
135 Jer 8:1 | profeten, en de beenderen der inwoners van Jeruzalem, uit hun graven
136 Jer 10:18 | de HEERE: Ziet, Ik zal de inwoners des lands op ditmaal wegslingeren,
137 Jer 11:2 | mannen van Juda, en tot de inwoners van Jeruzalem; ~
138 Jer 11:9 | mannen van Juda, en onder de inwoners van Jeruzalem. ~
139 Jer 11:12 | de steden van Juda en de inwoners van Jeruzalem henengaan,
140 Jer 13:13 | HEERE: Ziet, Ik zal alle inwoners deze lands, zelfs de koningen,
141 Jer 13:13 | de profeten, en alle inwoners van Jeruzalem, opvullen
142 Jer 17:20 | Juda, en gans Juda, en alle inwoners van Jeruzalem, die door
143 Jer 17:25 | mannen van Juda en de inwoners van Jeruzalem; en deze stad
144 Jer 18:11 | mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem, zeggende:
145 Jer 19:3 | gij koningen van Juda en inwoners van Jeruzalem! Alzo zegt
146 Jer 19:12 | spreekt de HEERE, en haar inwoners; en dat om deze stad te
147 Jer 20:6 | En gij, Pashur, en alle inwoners van uw huis! gijlieden zult
148 Jer 21:6 | 6 En Ik zal de inwoners dezer stad slaan, zowel
149 Jer 23:14 | zijn Mij als Sodom, en haar inwoners als Gomorra. ~
150 Jer 25:2 | volk van Juda, en tot al de inwoners van Jeruzalem, zeggende: ~
151 Jer 25:9 | dit land, en over de inwoners van hetzelve, en over al
152 Jer 25:29 | roep het zwaard over alle inwoners der aarde, spreekt de HEERE
153 Jer 25:30 | treders, uitroepen tegen alle inwoners der aarde. ~
154 Jer 26:15 | op deze stad, en op haar inwoners; want in der waarheid, de
155 Jer 32:32 | de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem; ~
156 Jer 35:13 | mannen van Juda en tot de inwoners van Jeruzalem: Zult gijlieden
157 Jer 35:17 | zal over Juda en over alle inwoners van Jeruzalem brengen al
158 Jer 36:31 | zal over hen, en over de inwoners van Jeruzalem, en over de
159 Jer 42:18 | grimmigheid is uitgestort over de inwoners van Jeruzalem, alzo zal
160 Jer 47:2 | zullen schreeuwen, en al de inwoners des lands zullen huilen; ~
161 Jer 48:28 | woont in de steenrots, gij inwoners van Moab! en wordt gelijk
162 Jer 49:8 | woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Dedan! want Ik heb Ezau'
163 Jer 49:20 | Hij gedacht heeft over de inwoners van Theman: Zo de geringsten
164 Jer 49:30 | woont in diepe plaatsen, gij inwoners van Hazor! spreekt de HEERE;
165 Jer 50:21 | hetzelve op, en tegen de inwoners van Pekod; verwoest en verban
166 Jer 50:34 | in rust brenge, maar de inwoners van Babel beroere. ~
167 Jer 50:35 | spreekt de HEERE; en over de inwoners van Babel, en over haar
168 Jer 51:12 | gedaan, wat Hij over de inwoners van Babel gesproken heeft. ~
169 Jer 51:35 | en mijn bloed zij op de inwoners van Chaldea! zegge Jeruzalem. ~
170 Klaa 1:122| geloofd hebben, noch al de inwoners der wereld, dat de tegenpartijder
171 Eze 11:15 | dat ganse, tot welke de inwoners van Jeruzalem gezegd hebben:
172 Eze 12:19 | zegt de Heere HEERE, van de inwoners van Jeruzalem, in het land
173 Eze 15:6 | worde, alzo zal Ik de inwoners van Jeruzalem overgeven. ~
174 Eze 26:17 | ter zee, zij en haar inwoners; die hunlieder schrik gaven
175 Eze 27:8 | 8 De inwoners van Sidon en Arvad waren
176 Eze 27:35 | 35 Alle inwoners der eilanden zijn over u
177 Eze 29:6 | 6 En al de inwoners van Egypte zullen weten,
178 Eze 33:24 | 24 Mensenkind! de inwoners van die woeste plaatsen
179 Eze 39:9 | 9 En de inwoners der steden Israels zullen
180 Dan 4:35 | 35 En al de inwoners der aarde zijn als niets
181 Dan 4:35 | het heir des hemels en de inwoners der aarde, en er is niemand,
182 Dan 9:7 | de mannen van Juda, en de inwoners van Jeruzalem, en geheel
183 Hos 4:1 | HEERE heeft een twist met de inwoners des lands, omdat er geen
184 Hos 10:5 | 5 De inwoners van Samaria zullen verschrikt
185 Joe 1:2 | en neemt ter oren, alle inwoners des lands! Is dit geschied
186 Joe 1:14 | verzamelt de oudsten, en alle inwoners dezes lands, ten huize des
187 Joe 2:1 | Mijner heiligheid; laat alle inwoners des lands beroerd zijn,
188 Mic 1:13 | dieren aan den wagen, gij inwoners van Lachis! (deze is der
189 Mic 6:12 | zijn van geweld, en haar inwoners leugen spreken, en haar
190 Mic 6:16 | verwoesting, en haar inwoners tot aanfluiting; alzo zult
191 Mic 7:13 | een verwoesting, zijner inwoners halve, vanwege de vrucht
192 Zep 1:4 | tegen Juda, en tegen alle inwoners van Jeruzalem; en Ik zal
193 Zep 1:11 | 11 Huilt, gij inwoners der laagte! Want al het
194 Zep 1:18 | een haastige, met al de inwoners dezes lands. ~ ~
195 Zac 8:20 | geschieden, dat de volken, en de inwoners van vele steden komen zullen; ~
196 Zac 8:21 | 21 En de inwoners der ene stad zullen gaan
197 Zac 8:21 | stad zullen gaan tot de inwoners der andere, zeggende: Laat
198 Zac 11:6 | Zekerlijk, Ik zal niet meer de inwoners dezes lands verschonen,
199 Zac 12:5 | Juda in hun hart zeggen: De inwoners van Jeruzalem zullen mij
200 Zac 12:7 | en de heerlijkheid der inwoners van Jeruzalem, zich niet
201 Zac 12:8 | dien dage zal de HEERE de inwoners van Jeruzalem beschutten;
202 Zac 12:10 | huis Davids, en over de inwoners van Jeruzalem, zal Ik uitstorten
203 Zac 13:1 | huis Davids, en voor de inwoners van Jeruzalem, tegen de
204 Hand 2:9 | Meders, en Elamieten, en de inwoners zijn van Mesopotamie, en
205 1Pet 2:11 | Geliefden, ik vermaan u als inwoners en vreemdelingen, dat gij
|