Book Chapter: Verse
1 Gen 18:32 | laat ons onze vader wijn te drinken geven, en bij hem liggen,
2 Gen 18:33 | nacht haar vader wijn te drinken; en de eerstgeborene kwam,
3 Gen 18:34 | dezen nacht hem wijn te drinken geven; ga dan in, lig bij
4 Gen 18:35 | vader ook dien nacht wijn te drinken, en de jongste stond op,
5 Gen 20:19 | water, en gaf den jongen te drinken. ~
6 Gen 23:17 | weinig waters uit uw kruik drinken. ~
7 Gen 23:18 | haar hand, en gaf hem te drinken. ~
8 Gen 23:19 | nu voleindigd had van hem drinken te geven, zeide zij: Ik
9 Gen 23:19 | zij voleindigd hebben te drinken. ~
10 Gen 23:22 | kemelen voleindigd hadden te drinken, dat die man een gouden
11 Gen 23:43 | toch een weinig waters te drinken uit uw kruik; ~
12 Gen 23:45 | tot haar: Geef mij toch te drinken! ~
13 Gen 27:73 | water, waar de kudde kwam drinken, tegenover de kudde; en
14 Gen 27:73 | verhit, als zij kwamen om te drinken. ~
15 Exo 7:18 | het water uit de rivier drinken mogen. ~
16 Exo 7:21 | water uit de rivier niet drinken konden; en er was bloed
17 Exo 7:24 | rondom de rivier, om water te drinken; want zij konden van het
18 Exo 7:24 | het water der rivier niet drinken. ~
19 Exo 15:23 | het water van Mara niet drinken, want het was bitter; daarom
20 Exo 15:24 | zeggende: Wat zullen wij drinken? ~
21 Exo 17:1 | water voor het volk om te drinken. ~
22 Exo 17:2 | gijlieden ons water, dat wij drinken! Mozes dan zeide tot hen:
23 Exo 32:6 | zat neder om te eten en te drinken; daarna stonden zij op,
24 Exo 32:20 | het den kinderen Israels drinken. ~
25 Exo 33:6 | zat neder om te eten en te drinken; daarna stonden zij op,
26 Exo 33:20 | het den kinderen Israels drinken. ~
27 Lev 10:9 | sterken drank zult gij niet drinken, gij, noch uw zonen met
28 Num 5:24 | vervloeking medebrengt, te drinken geven, dat het water, hetwelk
29 Num 5:26 | hij dat water die vrouw te drinken geven. ~
30 Num 5:27 | haar nu dat water zal te drinken gegeven hebben, het zal
31 Num 6:3 | sterken drank zal hij niet drinken, noch enige vochtigheid
32 Num 6:3 | vochtigheid van druiven zal hij drinken, noch verse of gedroogde
33 Num 6:20 | daarna zal die Nazireer wijn drinken. ~
34 Num 20:5 | ook is er geen water om te drinken. ~
35 Num 20:17 | zullen het water der putten drinken; wij zullen den koninklijken
36 Num 20:19 | indien wij van uw water drinken, ik en mijn vee, zo zal
37 Num 21:22 | het water der putten niet drinken; wij zullen op den koninklijken
38 Num 32:14 | water voor het volk, om te drinken. ~
39 Deu 28:39 | maar gij zult geen wijn drinken, noch iets vergaderen; want
40 Ric 4:19 | toch een weinig waters te drinken, want mij dorst. Toen opende
41 Ric 4:19 | melkfles, en gaf hem te drinken, en dekte hem toe. ~
42 Ric 6:5 | knieen zal bukken om te drinken. ~
43 Ric 6:6 | knieen gebukt, om water te drinken. ~
44 Ric 12:14 | sterke drank zal zij niet drinken, noch iets onreins eten;
45 Rut 3:3 | zal hebben te eten en te drinken. ~
46 1Sa 30:11 | en zij gaven hem water te drinken. ~
47 2Sa 11:11 | huis gaan, om te eten en te drinken, en bij mijn huisvrouw te
48 2Sa 16:2 | de moeden in de woestijn drinken. ~
49 2Sa 23:15 | zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput,
50 2Sa 23:16 | doch hij wilde dat niet drinken, maar goot het uit voor
51 2Sa 23:17 | ik dit zou doen; zou ik drinken het bloed der mannen, die
52 2Sa 23:17 | leven? En hij wilde het niet drinken. Dit deden die drie helden. ~
53 1Kon 1:25| priester; en zie, zij eten, en drinken voor zijn aangezicht, en
54 1Kon 13:8 | geen brood eten, noch water drinken. ~
55 1Kon 13:9 | geen brood eten, noch water drinken; en gij zult niet wederkeren
56 1Kon 13:16| brood eten, noch met u water drinken, in deze plaats. ~
57 1Kon 13:17| noch brood eten, noch water drinken; gij zult niet wederkeren,
58 1Kon 13:22| geen brood eten noch water drinken; zo zal uw dood lichaam
59 1Kon 17:4 | geschieden, dat gij uit de beek drinken zult; en Ik heb de raven
60 1Kon 18:42| Achab op, om te eten en te drinken; maar Elia ging op naar
61 2Kon 3:17| vervuld worden, zodat gij zult drinken, gij en uw vee, en uw beesten. ~
62 2Kon 6:22| water voor, dat zij eten en drinken, en tot hun heer trekken. ~
63 2Kon 20:27| drek eten, en hun water drinken zullen? ~
64 1Kro 11:17| zeide: Wie zal mij water te drinken geven uit Bethlehems bornput,
65 1Kro 11:18| Doch David wilde het niet drinken, maar hij goot het uit voor
66 1Kro 11:19| ik het bloed dezer mannen drinken? Met gevaar huns levens,
67 1Kro 11:19| gebracht. En hij wilde het niet drinken. Dit deden de drie helden. ~
68 Neh 8:13 | henen om te eten, en om te drinken, en om delen te zenden,
69 Est 1:7 | 7 En men gaf te drinken in vaten van goud, en het
70 Est 1:8 | 8 En het drinken geschiedde naar de wet,
71 Est 32:1 | Haman gekomen was, om te drinken met de koningin ~
72 Job 1:4 | om met hen te eten en te drinken. ~
73 Job 22:7 | moede hebt gij geen water te drinken gegeven, en van den hongerige
74 Psa 50:13 | stierenvlees eten, of bokkenbloed drinken? ~
75 Psa 69:13 | dergenen, die sterken drank drinken. ~
76 Psa 69:22 | dorst hebben zij mij edik te drinken gegeven. ~
77 Psa 75:9 | zijn droesemen uitzuigende drinken. ~
78 Psa 78:44 | stromen, opdat zij niet zouden drinken. ~
79 Psa 110:7 | zal op den weg uit de beek drinken; daarom zal Hij het hoofd
80 Spre 4:17| brood der goddeloosheid, en drinken wijn van enkel geweld. ~
81 Spre 25:21| dorstig is, geef hem water te drinken; ~
82 Spre 31:4 | koningen niet toe wijn te drinken, en den prinsen, sterken
83 Pred 5:17| schoon is: te eten en te drinken, en te genieten het goede
84 Pred 8:15| zon, dan te eten, en te drinken, en blijde te zijn; want
85 Hoo 8:2 | zou U van specerijwijn te drinken geven, en van het sap van
86 Jes 5:22 | die helden zijn om wijn te drinken, en die kloeke mannen zijn
87 Jes 22:13 | vlees te eten, en wijn te drinken, en te zeggen: Laat ons
88 Jes 22:13 | zeggen: Laat ons eten en drinken, want morgen zullen
89 Jes 24:9 | Zij zullen geen wijn drinken met gezang; de sterke drank
90 Jes 24:9 | bitter zijn dengenen, die hem drinken. ~
91 Jes 36:12 | drek eten, en hun water drinken zullen? ~
92 Jes 43:20 | volk, Mijn uitverkorenen drinken te geven. ~
93 Jes 51:22 | dien voortaan niet meer drinken. ~
94 Jes 63:8 | indien de vreemden zullen drinken uw most, waaraan gij
95 Jes 63:9 | vergaderen zullen, zullen hem drinken in de voorhoven Mijns heiligdoms. ~
96 Jes 66:13 | ziet, Mijn knechten zullen drinken, doch gijlieden zult dorsten;
97 Jer 2:18 | de wateren van Sihor te drinken? En wat hebt gij te doen
98 Jer 2:18 | de wateren der rivier te drinken? ~
99 Jer 16:7 | over een dode; noch hun te drinken geven uit den troostbeker,
100 Jer 16:8 | zitten, om te eten en te drinken. ~
101 Jer 25:15 | Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken, tot welke
102 Jer 25:16 | 16 Dat zij drinken, en beven, en dol worden,
103 Jer 25:17 | HEEREN hand, en ik gaf te drinken al den volken, tot welke
104 Jer 25:26 | van Sesach zal na hen drinken. ~
105 Jer 25:28 | van uw hand te nemen om te drinken, dat gij tot hen zeggen
106 Jer 25:28 | Gij zult zekerlijk drinken! ~
107 Jer 35:2 | kameren, en geef hun wijn te drinken. ~
108 Jer 35:6 | zeiden: Wij zullen geen wijn drinken; want Jonadab, de zoon van
109 Jer 35:6 | Gijlieden zult geen wijn drinken, gij, noch uw kinderen,
110 Jer 35:8 | heeft; zodat wij geen wijn drinken al onze dagen, wij,
111 Jer 35:14 | dat zij geen wijn zouden drinken, zijn bevestigd; want zij
112 Jer 49:12 | het niet is den beker te drinken, zullen ganselijk drinken;
113 Jer 49:12 | drinken, zullen ganselijk drinken; en zoudt gij enigszins
114 Jer 49:12 | maar gij zult ganselijk drinken. ~
115 Klaa 2:4 | water moeten wij voor geld drinken; ons hout komt ons op prijs
116 Eze 4:11 | ook water naar zekere maat drinken, het zesde deel van een
117 Eze 4:11 | tijd tot tijd zult gij het drinken. ~
118 Eze 4:16 | en met verbaasdheid drinken; ~
119 Eze 12:18 | met beroerte en met kommer drinken. ~
120 Eze 12:19 | zullen zij met verbaasdheid drinken, omdat hun land woest zal
121 Eze 23:32 | zult den beker uwer zuster drinken, die diep en wijd is; gij
122 Eze 23:34 | 34 Gij zult hem drinken en uitzuigen, en zijn scherven
123 Eze 25:4 | die zullen uw melk drinken. ~
124 Eze 31:14 | en geen bomen, die water drinken, op zichzelven staan
125 Eze 31:16 | Libanon, alle bomen, die water drinken, troostten zich in het onderste
126 Eze 34:18 | gij de bezonkene wateren drinken, en de overgelatene
127 Eze 34:19 | voeten vertreden is, en drinken, wat met uw voeten vermodderd
128 Eze 39:18 | van de vorsten der aarde drinken; der rammen, der lammeren,
129 Eze 39:19 | verzadiging toe, en bloed drinken tot dronkenschap toe; van
130 Eze 44:21 | Ook zal geen priester wijn drinken, als zij in het binnenste
131 Dan 1:12 | gezaaide te eten, en water te drinken. ~
132 Joe 3:3 | om wijn, dat zij mochten drinken. ~
133 Amos 2:8 | de verpande klederen, en drinken den wijn der geboeten in
134 Amos 2:12| aan de Nazireen wijn te drinken gegeven, en gij hebt den
135 Amos 4:1 | Brengt aan, opdat wij drinken. ~
136 Amos 4:8 | opdat zij water mochten drinken, maar werden niet verzadigd;
137 Amos 5:11| zult derzelver wijn niet drinken. ~
138 Amos 6:6 | Die wijn uit schalen drinken, en zich zalven met de voortreffelijkste
139 Amos 9:14| planten, en derzelver wijn drinken; en zij zullen hoven
140 Oba 1:16 | de heidenen geduriglijk drinken; ja, zij zullen drinken
141 Oba 1:16 | drinken; ja, zij zullen drinken en inzwelgen, en zullen
142 Jona 3:7 | weiden, noch water drinken. ~
143 Mic 6:15 | en most, maar geen wijn drinken. ~
144 Zep 1:13 | derzelver wijn niet drinken. ~
145 Zac 9:15 | ondergebracht hebben; zij zullen ook drinken, en een gedruis maken als
146 Matt 6:25| wat gij eten, en wat gij drinken zult; noch voor uw lichaam,
147 Matt 6:31| eten, of wat zullen wij drinken, of waarmede zullen wij
148 Matt 10:42| een van deze kleinen te drinken geeft alleenlijk een beker
149 Matt 20:22| kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drinken zal, en
150 Matt 20:22| drinkbeker drinken, dien Ik drinken zal, en met den doop gedoopt
151 Matt 20:23| drinkbeker zult gij wel drinken, en met den doop, waarmede
152 Matt 24:49| slaan, en te eten en te drinken met de dronkaards; ~
153 Matt 25:35| geweest, en gij hebt Mij te drinken gegeven; Ik was een vreemdeling,
154 Matt 25:37| gespijzigd, of dorstig, en te drinken gegeven? ~
155 Matt 25:42| en gij hebt Mij niet te drinken gegeven; ~
156 Matt 26:29| dat Ik van nu aan niet zal drinken van de vrucht des wijnstoks,
157 Matt 26:29| met u dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Mijns
158 Matt 27:34| 34 Gaven zij Hem te drinken edik met gal gemengd; en
159 Matt 27:34| gesmaakt had, wilde Hij niet drinken. ~
160 Matt 27:48| rietstok, en gaf Hem te drinken. ~
161 Mark 9:41| ulieden een beker water zal te drinken geven in Mijn Naam, omdat
162 Mark 10:38| Kunt gij den drinkbeker drinken, dien Ik drink, en met den
163 Mark 10:39| dien Ik drink, zult gij wel drinken, en met den doop gedoopt
164 Mark 14:25| u, dat Ik niet meer zal drinken van de vrucht des wijnstoks,
165 Mark 14:25| wanneer Ik dezelve nieuw zal drinken in het Koninkrijk Gods. ~
166 Mark 15:23| gaven Hem gemirreden wijn te drinken; maar Hij nam dien niet. ~
167 Mark 15:36| rietstok, en gaf Hem te drinken, zeggende: Houdt stil, laat
168 Mark 16:18| zij iets dodelijks zullen drinken, dat zal hun niet schaden;
169 Luk 1:15 | noch sterken drank zal hij drinken, en hij zal met den Heiligen
170 Luk 5:33 | Farizeen, maar de Uwe eten en drinken? ~
171 Luk 12:29 | wat gij eten, of wat gij drinken zult; en weest niet wankelmoedig. ~
172 Luk 12:45 | slaan, en te eten en te drinken, en dronken te worden; ~
173 Luk 13:15 | leidt hem heen om te doen drinken? ~
174 Luk 22:18 | Want Ik zeg u, dat Ik niet drinken zal van de vrucht des wijnstoks,
175 Joha 4:7 | zeide tot haar: Geef Mij te drinken. ~
176 Joha 4:9 | een Jood zijt, van mij te drinken, die een Samaritaanse vrouw
177 Joha 4:10| tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt gij van Hem hebben
178 Joha 18:11| heeft, zal Ik dien niet drinken? ~
179 Hand 17:12| dat zij noch eten noch drinken zouden, totdat zij Paulus
180 Hand 17:21| hebben noch te eten noch te drinken, totdat zij hem zullen omgebracht
181 Rom 12:20 | hem dorst, zo geeft hem te drinken; want dat doende, zult gij
182 Rom 14:21 | vlees te eten, noch wijn te drinken, noch iets, waaraan uw broeder
183 1Kor 9:4 | macht, om te eten en te drinken? ~
184 1Kor 10:7 | neder om te eten, en om te drinken, en zij stonden op om te
185 1Kor 10:21| drinkbeker des Heeren niet drinken, en den drinkbeker der duivelen;
186 1Kor 11:22| huizen, om er te eten en te drinken? Of veracht gij de Gemeente
187 1Kor 11:25| dikwijls als gij dien zult drinken, tot Mijn gedachtenis. ~
188 1Kor 11:26| en dezen drinkbeker zult drinken, zo verkondigt den dood
189 1Kor 15:32| worden? Laat ons eten en drinken, want morgen sterven wij. ~
190 Open 14:10| 10 Die zal ook drinken uit den wijn des toorn Gods,
191 Open 16:6 | hebt Gij hun ook bloed te drinken gegeven; want zij zijn het
|