1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9551
Book Chapter: Verse
1001 Num 15:27 | afdwaling gezondigd zal hebben, die zal een eenjarige geit ten
1002 Num 15:29 | Israels, en den vreemdeling, die in hunlieder midden als
1003 Num 15:29 | zal ulieden zijn, dengene, die het door afdwaling doet. ~
1004 Num 15:30 | 30 Maar de ziel, die iets gedaan zal hebben met
1005 Num 15:30 | inboorlingen of van vreemdelingen, die smaadt den HEERE; en diezelve
1006 Num 15:33 | 33 En die hem vonden, hout lezende,
1007 Num 15:35 | zeide de HEERE tot Mozes: Die man zal zekerlijk gedood
1008 Num 15:39 | geboden des HEEREN gedenkt, en die doet; en gij zult naar uw
1009 Num 15:39 | naar uw ogen niet sporen, die gij zijt nahoererende; ~
1010 Num 15:41 | Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland uitgevoerd
1011 Num 16:7 | de HEERE verkiezen zal, die zal heilig zijn. Het is
1012 Num 16:32 | huizen, en allen mensen, die Korach toebehoorden, en
1013 Num 16:35 | den HEERE, en verteerde die tweehonderd en vijftig mannen,
1014 Num 16:35 | tweehonderd en vijftig mannen, die reukwerk offerden. ~
1015 Num 16:38 | wierookvaten van dezen, die tegen hun zielen gezondigd
1016 Num 16:39 | de koperen wierookvaten, die de verbranden gebracht hadden,
1017 Num 16:40 | opdat niemand vreemds, die niet uit het zaad van Aaron
1018 Num 16:42 | samenkomst, ziet, zo bedekte haar die wolk; en de heerlijkheid
1019 Num 16:49 | 49 Die nu aan die plaag gestorven
1020 Num 16:49 | 49 Die nu aan die plaag gestorven zijn, waren
1021 Num 16:49 | en zevenhonderd, behalve die gestorven waren om de zaak
1022 Num 18:20 | geschenk; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden. ~
1023 Num 18:25 | koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven,
1024 Num 18:26 | alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen,
1025 Num 18:29 | 16 Die nu onder dezelve gelost
1026 Num 18:29 | den sikkel des heiligdoms, die is twintig gera. ~
1027 Num 18:32 | hefofferen der heilige dingen, die de kinderen Israels den
1028 Num 18:36 | 23 Maar de Levieten, die zullen bedienen den dienst
1029 Num 18:36 | tent der samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid
1030 Num 18:37 | tienden der kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer
1031 Num 18:39 | tienden zult ontvangen hebben, die Ik u voor uw erfenis van
1032 Num 18:39 | offeren, de tienden van die tienden; ~
1033 Num 18:41 | offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen Israels
1034 Num 18:42 | offeren; van al het beste van die, van zijn heiliging daarvan. ~
1035 Num 19:7 | geschenk; en de vreemde, die nadert, zal gedood worden. ~
1036 Num 19:12 | koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven,
1037 Num 19:13 | alles, wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen,
1038 Num 19:16 | 16 Die nu onder dezelve gelost
1039 Num 19:16 | den sikkel des heiligdoms, die is twintig gera. ~
1040 Num 19:19 | hefofferen der heilige dingen, die de kinderen Israels den
1041 Num 19:23 | 23 Maar de Levieten, die zullen bedienen den dienst
1042 Num 19:23 | tent der samenkomst, en die zullen hun ongerechtigheid
1043 Num 19:24 | tienden der kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer
1044 Num 19:26 | tienden zult ontvangen hebben, die Ik u voor uw erfenis van
1045 Num 19:26 | offeren, de tienden van die tienden; ~
1046 Num 19:28 | offeren van al uw tienden, die gij van de kinderen Israels
1047 Num 19:29 | offeren; van al het beste van die, van zijn heiliging daarvan. ~
1048 Num 20:14 | Gij weet al de moeite, die ons ontmoet is; ~
1049 Num 21:6 | slangen onder het volk, die beten het volk; en er stierf
1050 Num 21:11 | van Abarim in de woestijn, die tegenover Moab is, tegen
1051 Num 21:15 | En den afloop der beken, die zich naar de gelegenheid
1052 Num 21:27 | 27 Daarom zeggen zij, die spreekwoorden gebruiken:
1053 Num 21:29 | verloren! Hij heeft zijn zonen, die ontliepen, en zijn dochters
1054 Num 21:32 | hij dreef de Amorieten, die er waren, uit de bezitting. ~
1055 Num 21:34 | den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan
1056 Num 22:5 | 5 Die zond boden aan Bileam, den
1057 Num 22:6 | weet, dat, wien gij zegent, die zal gezegend zijn, en wien
1058 Num 22:6 | en wien gij vervloekt, die zal vervloekt zijn. ~
1059 Num 22:9 | Bileam en zeide: Wie zijn die mannen, die bij u zijn? ~
1060 Num 22:9 | zeide: Wie zijn die mannen, die bij u zijn? ~
1061 Num 22:15 | meer en eerlijker, dan die waren; ~
1062 Num 22:16 | 16 Die tot Bileam kwamen, en hem
1063 Num 22:20 | en zeide tot hem: Dewijl die mannen gekomen zijn, om
1064 Num 22:28 | opende den mond der ezelin, die tot Bileam zeide: Wat heb
1065 Num 22:36 | landpale van de Arnon ligt, die aan het uiterste der landpale
1066 Num 22:40 | Bileam, en aan de vorsten, die bij hem waren. ~
1067 Num 23:28 | tot de hoogte van Peor, die tegen de woestijn ziet. ~
1068 Num 24:4 | der redenen Gods spreekt, die het gezicht des Almachtigen
1069 Num 24:4 | gezicht des Almachtigen ziet; die verrukt wordt, en wien de
1070 Num 24:9 | opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt
1071 Num 24:11 | maar zie, de HEERE heeft u die eer van u geweerd! ~
1072 Num 24:12 | ik ook niet tot uw boden, die gij tot mij gezonden hebt,
1073 Num 24:15 | zoon van Beor, spreekt, en die man, wien de ogen geopend
1074 Num 24:16 | redenen Gods spreekt, en die de wetenschap des Allerhoogsten
1075 Num 24:16 | des Allerhoogsten weet; die het gezicht des Almachtigen
1076 Num 24:16 | gezicht des Almachtigen ziet, die verrukt wordt, en wien de
1077 Num 24:17 | scepter uit Israel opkomen; die zal de palen der Moabieten
1078 Num 24:24 | den oever der Chitteers, die zullen Assur plagen, zij
1079 Num 25:5 | iedere dode zijn mannen, die zich aan Baal-Peor gekoppeld
1080 Num 25:9 | 9 Degenen nu, die aan de plaag stierven, waren
1081 Num 25:14 | verslagenen Israelietischen mans, die verslagen was met de Midianietin,
1082 Num 25:15 | Kozbi, een dochter van Zur, die een hoofd was der volken
1083 Num 25:18 | gehandeld door hun listen, die zij listig tegen u bedacht
1084 Num 25:18 | Midianieten, hun zuster, die verslagen is, ten dage der
1085 Num 26:1 | 1 Het geschiedde nu na die plaag, dat de HEERE sprak
1086 Num 26:4 | en den kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen
1087 Num 26:9 | geroepenen der vergadering, die gekijf maakten tegen Mozes
1088 Num 26:10 | verslond hen met Korach, als die vergadering stierf, toen
1089 Num 26:54 | 54 Aan degenen, die veel zijn, zult gij hun
1090 Num 26:54 | meerder maken, en aan hen, die weinig zijn, zult gij hun
1091 Num 26:63 | en Eleazar, den priester, die de kinderen Israels telden
1092 Num 26:65 | 65 Want de HEERE had van die gezegd, dat zij in de woestijn
1093 Num 27:3 | der vergadering dergenen, die zich tegen den HEERE vergaderd
1094 Num 27:11 | aan zijn naastbestaande, die hem de naaste van zijn geslacht
1095 Num 27:17 | 17 Die voor hun aangezicht uitga,
1096 Num 27:17 | hun aangezicht uitga, en die voor hun aangezicht inga,
1097 Num 27:17 | hun aangezicht inga, en die hen uitleide, en die hen
1098 Num 27:17 | en die hen uitleide, en die hen inleide; opdat de vergadering
1099 Num 27:17 | HEEREN niet zij als schapen, die geen herder hebben. ~
1100 Num 27:21 | Eleazar, den priester, staan, die voor hem raad vragen zal,
1101 Num 28:21 | bereiden tot een lam, tot die zeven lammeren toe. ~
1102 Num 28:29 | tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe;
1103 Num 29:4 | tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe; ~
1104 Num 29:10 | tiende tot een lam, tot die zeven lammeren toe;
1105 Num 29:14 | tienden tot een var, tot die dertien varren toe; twee
1106 Num 29:14 | tienden tot een ram, onder die twee rammen; ~
1107 Num 29:15 | tiende tot een lam, tot die veertien lammeren toe; ~
1108 Num 30:1 | zeggende: Dit is de zaak, die de HEERE geboden heeft: ~
1109 Num 30:8 | breken, en haar gelofte, die op haar was, zal te niet
1110 Num 30:12 | 12 Maar indien haar man die dingen ganselijk te niet
1111 Num 30:13 | ziel te verootmoedigen, die zal haar man bevestigen,
1112 Num 30:13 | haar man bevestigen, of die zal haar man te niet maken.
1113 Num 30:16 | Dat zijn de inzettingen, die de HEERE Mozes geboden heeft,
1114 Num 31:14 | hoofdlieden der honderden, die uit den strijd van dien
1115 Num 31:16 | zaak van Peor; waardoor die plaag werd onder de vergadering
1116 Num 31:17 | kinderkens; en doodt alle vrouw, die door bijligging des mans
1117 Num 31:18 | van vrouwelijk geslacht, die de bijligging des mans niet
1118 Num 31:19 | zeven dagen; een ieder, die een mens gedood, en een
1119 Num 31:19 | mens gedood, en een ieder, die een verslagene zult aangeroerd
1120 Num 31:21 | zeide tot de krijgslieden, die tot dien strijd getogen
1121 Num 31:21 | is de inzetting der wet, die de HEERE Mozes geboden heeft. ~
1122 Num 31:27 | helften tussen degenen, die den strijd aangegrepen hebben,
1123 Num 31:27 | strijd aangegrepen hebben, die tot den strijd uitgegaan
1124 Num 31:28 | heffen, van de oorlogsmannen, die tot dezen krijg uitgetogen
1125 Num 31:30 | ze aan de Levieten geven, die de wacht van de tabernakel
1126 Num 31:35 | zielen, uit de vrouwen, die geen bijligging des mans
1127 Num 31:36 | weten het deel dergenen, die tot dezen krijg uitgetogen
1128 Num 31:42 | afgedeeld had, van de mannen, die gestreden hadden; ~
1129 Num 31:47 | 47 Van die helft der kinderen Israels
1130 Num 31:47 | gaf ze aan de Levieten, die de wacht van den tabernakel
1131 Num 31:48 | tot Mozes de bevelhebbers, die over de duizenden des heirs
1132 Num 31:49 | de som der krijgslieden, die onder onze hand geweest
1133 Num 31:64 | 11 Indien deze mannen, die uit Egypte opgetogen zijn,
1134 Num 31:74 | 21 En een ieder van u, die toegerust is, over de Jordaan
1135 Num 31:82 | zullen trekken, een ieder, die toegerust is ten oorlog,
1136 Num 31:91 | noemden de namen der steden, die zij bouwden, met andere
1137 Num 31:92 | verdreven de Amorieten, die daarin waren, uit de bezitting. ~
1138 Num 31:94 | dorpen in, en hij noemde die Havvoth-Jair. ~
1139 Num 32:1 | reizen der kinderen Israels, die uit Egypteland uitgetogen
1140 Num 32:40 | Kanaaniet, de koning van Harad, die in het zuiden woonde in
1141 Num 32:54 | uw geslachten; dengenen, die veel zijn, zult gij hun
1142 Num 32:54 | meerder maken, en dien, die weinig zijn, zult gij hun
1143 Num 32:55 | zal het geschieden, dat, die gij van hen zult laten overblijven,
1144 Num 33:17 | zijn de namen der mannen, die ulieden het land ten erve
1145 Num 34:3 | 3 En die steden zullen zij hebben
1146 Num 34:4 | de voorsteden der steden, die gij aan de Levieten zult
1147 Num 34:6 | 6 De steden nu, die gij aan de Levieten zult
1148 Num 34:6 | zullen zijn zes vrijsteden, die gij geven zult, opdat de
1149 Num 34:7 | 7 Al de steden, die gij aan de Levieten geven
1150 Num 34:8 | 8 De steden, die gij van de bezitting der
1151 Num 34:8 | zult, zult gij van dien, die vele heeft, vele nemen,
1152 Num 34:8 | vele nemen, en van dien, die weinig heeft, weinige nemen;
1153 Num 34:8 | ieder zal naar zijn erfenis, die zij zullen erven, van zijn
1154 Num 34:11 | steden tegemoet liggen, die u tot vrijsteden zullen
1155 Num 34:11 | doodslager daarheen vliede, die een ziel onwetend geslagen
1156 Num 34:13 | 13 En deze steden, die gij geven zult, zullen zes
1157 Num 34:15 | 15 Die zes steden zullen voor de
1158 Num 34:19 | 19 De wreker des bloeds, die zal den doodslager doden;
1159 Num 34:31 | de ziel des doodslagers, die schuldig is te sterven;
1160 Num 34:32 | verzoening nemen voor dien, die gevlucht is naar zijn vrijstad,
1161 Num 34:33 | door het bloed desgenen, die dat vergoten heeft. ~
1162 Num 35:6 | dien tot vrouwen worden, die in haar ogen goed zal zijn;
1163 Num 35:8 | Voorts zal elke dochter, die een erfenis erft, van de
1164 Num 35:13 | de geboden en de rechten, die de HEERE door de dienst
1165 Deu 1:1 | 1 Dit zijn de woorden, die Mozes tot gans Israel gesproken
1166 Deu 1:4 | den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, en Og,
1167 Deu 1:7 | en den Libanon, tot aan die grote rivier, de rivier
1168 Deu 1:17 | is Godes; doch de zaak, die voor u te zwaar zal zijn,
1169 Deu 1:18 | te dier tijd alle zaken, die gij zoudt doen. ~
1170 Deu 1:19 | Horeb, en doorwandelden die gans grote en vreselijke
1171 Deu 1:19 | en vreselijke woestijn, die gij gezien hebt, op den
1172 Deu 1:22 | ons aangezicht heenzenden, die ons het land uitspeuren,
1173 Deu 1:24 | 24 Die keerden zich, en togen op
1174 Deu 1:30 | 30 De HEERE, uw God, Die voor uw aangezicht wandelt,
1175 Deu 1:30 | voor uw aangezicht wandelt, Die zal voor u strijden, naar
1176 Deu 1:33 | 33 Die voor uw aangezicht op den
1177 Deu 1:36 | Kaleb, de zoon van Jefunne; die zal het zien, en aan hem
1178 Deu 1:38 | Jozua, de zoon van Nun, die voor uw aangezicht staat,
1179 Deu 1:38 | voor uw aangezicht staat, die zal daarin komen; sterk
1180 Deu 1:39 | roof zijn; en uw kinderen, die heden noch goed noch kwaad
1181 Deu 1:39 | noch goed noch kwaad weten, die zullen daarin komen, en
1182 Deu 1:39 | dien zal Ik het geven, en die zullen het erfelijk bezitten. ~
1183 Deu 1:44 | togen de Amorieten uit, die op dat gebergte woonden,
1184 Deu 2:4 | broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir wonen; zij zullen
1185 Deu 2:8 | broederen, de kinderen van Ezau, die in Seir woonden, van den
1186 Deu 2:14 | 14 De dagen nu, die wij gewandeld hebben van
1187 Deu 2:19 | kinderen Ammons; beangstig die niet, en meng u met hen
1188 Deu 2:22 | aan de kinderen van Ezau, die in Seir wonen, gedaan heeft,
1189 Deu 2:23 | hebben de Kafthorieten, die uit Kafthor uittogen, de
1190 Deu 2:23 | Kafthor uittogen, de Avieten, die in Hazerim tot Gaza toe
1191 Deu 2:25 | onder den gansen hemel; die uw gerucht zullen horen,
1192 Deu 2:25 | uw gerucht zullen horen, die zullen sidderen, en bang
1193 Deu 2:29 | Gelijk de kinderen van Ezau, die in Seir wonen, en de Moabieten,
1194 Deu 2:29 | wonen, en de Moabieten, die in Ar wonen, mij gedaan
1195 Deu 2:35 | en den roof der steden, die wij innamen. ~
1196 Deu 2:36 | beek Arnon is, en de stad, die aan de beek is, ook tot
1197 Deu 2:36 | Gilead toe, was er geen stad, die voor ons te hoog was; de
1198 Deu 3:2 | den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde, gedaan
1199 Deu 3:4 | steden; er was geen stad, die wij van hen niet namen:
1200 Deu 3:5 | 5 Al die steden waren met hoge muren,
1201 Deu 3:7 | het vee en den roof van die steden roofden wij voor
1202 Deu 3:8 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan
1203 Deu 3:18 | het te erven; allen dan, die strijdbare mannen zijt,
1204 Deu 3:19 | zullen blijven in uw steden, die ik u gegeven heb; ~
1205 Deu 3:20 | wederkeren, elk tot zijn erfenis, die ik u gegeven heb. ~
1206 Deu 3:24 | den hemel en op de aarde, die doen kan naar Uw werken,
1207 Deu 4:1 | inzettingen en naar de rechten, die ik ulieden lere te doen;
1208 Deu 4:2 | geboden van den HEERE, uw God, die ik u gebiede. ~
1209 Deu 4:3 | gedaan heeft; want alle man, die Baal-Peor navolgde, dien
1210 Deu 4:4 | 4 Gij daarentegen, die den HEERE, uw God, aanhingt,
1211 Deu 4:6 | voor de ogen der volken, die al deze inzettingen horen
1212 Deu 4:8 | als deze ganse wet is, die ik heden voor uw aangezicht
1213 Deu 4:9 | niet vergeet de dingen, die uw ogen gezien hebben; en
1214 Deu 4:10 | Mijn woorden doen horen, die zij zullen leren, om Mij
1215 Deu 4:10 | Mij te vrezen al de dagen, die zij op den aardbodem zullen
1216 Deu 4:11 | stondt beneden dien berg; (die berg nu brandde van vuur,
1217 Deu 4:14 | rechten leren zou; opdat gij die deedt in dat land, naar
1218 Deu 4:17 | enigen gevleugelden vogel, die door den hemel vliegt; ~
1219 Deu 4:18 | gedaante van enigen vis, die in het water is onder de
1220 Deu 4:19 | aangedreven, dat gij u voor die buigt, en hen dient; dewelke
1221 Deu 4:28 | aldaar zult gij goden dienen, die des mensen handenwerk zijn,
1222 Deu 4:28 | handenwerk zijn, hout en steen, die niet zien, noch horen, noch
1223 Deu 4:32 | toch naar de vorige dagen, die voor u geweest zijn, van
1224 Deu 4:35 | gij wetet, dat de HEERE die God is; er is niemand meer
1225 Deu 4:38 | 38 Om volken, die groter en machtiger waren
1226 Deu 4:39 | hervatten, dat de HEERE die God is, boven in den hemel,
1227 Deu 4:40 | inzettingen en Zijn geboden, die ik u heden gebiede, opdat
1228 Deu 4:42 | daarheen vlood de doodslager, die zijn naaste onwetende doodslaat,
1229 Deu 4:44 | 44 Dit is nu de wet, die Mozes de kinderen Israels
1230 Deu 4:45 | inzettingen, en de rechten, die Mozes sprak tot de kinderen
1231 Deu 4:46 | den koning der Amorieten, die te Hesbon woonde; welken
1232 Deu 4:47 | koningen der Amorieten, die aan deze zijde van de Jordaan
1233 Deu 5:1 | inzettingen en rechten, die ik heden voor uw oren spreek,
1234 Deu 5:3 | gemaakt, maar met ons, wij die hier heden allen levend
1235 Deu 5:6 | Ik ben de HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het
1236 Deu 5:9 | 9 Gij zult u voor die niet buigen, noch hen dienen;
1237 Deu 5:9 | God, ben een ijverig God, Die de misdaad der vaderen bezoek
1238 Deu 5:9 | het vierde lid dergenen, die Mij haten; ~
1239 Deu 5:10 | aan duizenden dergenen, die Mij liefhebben, en Mijn
1240 Deu 5:11 | onschuldig houden dengene, die Zijn Naam ijdellijk gebruikt. ~
1241 Deu 5:14 | vee, noch de vreemdeling, die in uw poorten is; opdat
1242 Deu 5:23 | het geschiedde, als gij die stem uit het midden der
1243 Deu 5:26 | wie is er van alle vlees, die de stem des levenden Gods,
1244 Deu 5:28 | der woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben;
1245 Deu 5:31 | inzettingen, en rechten, die gij hun leren zult, dat
1246 Deu 6:1 | inzettingen en de rechten, die de HEERE, uw God, geboden
1247 Deu 6:2 | inzettingen, en Zijn geboden, die ik u gebiede; gij, en uw
1248 Deu 6:6 | 6 En deze woorden, die ik u heden gebiede, zullen
1249 Deu 6:10 | grote en goede steden, die gij niet gebouwd hebt, ~
1250 Deu 6:11 | huizen, vol van alle goeds, die gij niet gevuld hebt, en
1251 Deu 6:11 | uitgehouwen bornputten, die gij niet uitgehouwen hebt,
1252 Deu 6:11 | wijngaarden en olijfgaarden, die gij niet geplant hebt, en
1253 Deu 6:12 | den HEERE niet vergeet, Die u uit Egypteland, uit het
1254 Deu 6:14 | van de goden der volken, die rondom u zijn. ~
1255 Deu 6:17 | getuigenissen, en Zijn inzettingen, die Hij u geboden heeft. ~
1256 Deu 6:20 | inzettingen, en rechten, die de HEERE, onze God, ulieden
1257 Deu 7:1 | Jebusieten, zeven volken, die meerder en machtiger zijn
1258 Deu 7:6 | zoudt zijn uit alle volken, die op den aardbodem zijn. ~
1259 Deu 7:9 | weten, dat de HEERE, uw God, die God is, die getrouwe God,
1260 Deu 7:9 | HEERE, uw God, die God is, die getrouwe God, welke het
1261 Deu 7:9 | weldadigheid houdt dien, die Hem liefhebben, en Zijn
1262 Deu 7:10 | vergeldt een ieder van hen, die Hem haten, in zijn aangezicht,
1263 Deu 7:11 | inzettingen, en de rechten, die ik u heden gebiede, om die
1264 Deu 7:11 | die ik u heden gebiede, om die te doen. ~
1265 Deu 7:12 | weldadigheid zal houden, die Hij uw vaderen gezworen
1266 Deu 7:15 | ziekten der Egyptenaren, die gij kent, opleggen, maar
1267 Deu 7:15 | zal ze leggen op allen, die u haten. ~
1268 Deu 7:16 | 16 Gij zult dan al die volken verteren, die de
1269 Deu 7:16 | al die volken verteren, die de HEERE, uw God, u geven
1270 Deu 7:19 | 19 De grote verzoekingen, die uw ogen gezien hebben, en
1271 Deu 7:20 | zenden; totdat zij omkomen, die overgebleven, en voor uw
1272 Deu 8:1 | 1 Alle geboden, die ik u heden gebiede, zult
1273 Deu 8:7 | waterbeken, fonteinen en diepten, die in dalen en in bergen uitvlieten; ~
1274 Deu 8:11 | rechten, en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; ~
1275 Deu 8:12 | huizen gebouwd hebben, en die bewonen, ~
1276 Deu 8:14 | vergeet den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het
1277 Deu 8:15 | 15 Die u geleid heeft in die grote
1278 Deu 8:15 | 15 Die u geleid heeft in die grote en vreselijke woestijn,
1279 Deu 8:15 | dorheid, waar geen water was; Die u water uit de keiachtige
1280 Deu 8:16 | 16 Die u in de woestijn spijsde
1281 Deu 8:18 | uw God, dat Hij het is, Die u kracht geeft om vermogen
1282 Deu 8:20 | 20 Gelijk de heidenen, die de HEERE voor uw aangezicht
1283 Deu 9:1 | inkomt, om volken te erven, die groter en sterker zijn dan
1284 Deu 9:1 | sterker zijn dan gij; steden, die groot en tot in den hemel
1285 Deu 9:2 | kinderen der Enakieten; die gij kent, en van welke gij
1286 Deu 9:3 | HEERE, uw God, Degene is, Die voor uw aangezicht doorgaat,
1287 Deu 9:3 | doorgaat, een verterend vuur: Die zal hen verdelgen, en Die
1288 Deu 9:3 | Die zal hen verdelgen, en Die zal hen voor uw aangezicht
1289 Deu 9:10 | dezelve, naar al de woorden, die de HEERE op den berg, uit
1290 Deu 9:18 | geen water; om al uw zonde, die gij hadt gezondigd, doende
1291 Deu 9:21 | stof wierp ik in de beek, die van den berg afvliet. ~
1292 Deu 9:25 | voor des HEEREN aangezicht, die veertig dagen en veertig
1293 Deu 10:2 | 2 En Ik zal op die tafelen schrijven de woorden,
1294 Deu 10:2 | tafelen schrijven de woorden, die geweest zijn op de eerste
1295 Deu 10:2 | zijn op de eerste tafelen, die gij gebroken hebt; en gij
1296 Deu 10:2 | en gij zult ze leggen in die kist. ~
1297 Deu 10:4 | schrift, de tien woorden, die de HEERE, ten dage der verzameling,
1298 Deu 10:5 | legde de tafelen in de kist, die ik gemaakt had; en aldaar
1299 Deu 10:13 | HEEREN, en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede, u ten
1300 Deu 10:15 | gehad aan uw vaderen, om die lief te hebben, en heeft
1301 Deu 10:17 | en een Heere der heren; die grote, die machtige, en
1302 Deu 10:17 | Heere der heren; die grote, die machtige, en die vreselijke
1303 Deu 10:17 | grote, die machtige, en die vreselijke God, Die geen
1304 Deu 10:17 | en die vreselijke God, Die geen aangezicht aanneemt,
1305 Deu 10:18 | 18 Die het recht van den wees en
1306 Deu 10:21 | uw Lof, en Hij is uw God. Die bij u gedaan heeft deze
1307 Deu 10:21 | grote en vreselijke dingen, die uw ogen gezien hebben. ~
1308 Deu 11:2 | spreek met uw kinderen, die het niet weten, en de onderwijzing
1309 Deu 11:3 | Zijn tekenen en Zijn daden, die Hij in het midden van Egypte
1310 Deu 11:7 | 7 Want het zijn uw ogen, die gezien hebben al dit grote
1311 Deu 11:8 | Houdt dan alle geboden, die ik u heden gebiede; opdat
1312 Deu 11:13 | horen naar Mijn geboden, die Ik u heden gebiede, om den
1313 Deu 11:16 | andere goden dient, en u voor die buigt; ~
1314 Deu 11:19 | 19 En leert die uw kinderen, sprekende daarvan,
1315 Deu 11:22 | naarstiglijk houdt al deze geboden, die ik u gebiede om die te doen,
1316 Deu 11:22 | geboden, die ik u gebiede om die te doen, den HEERE, uw God,
1317 Deu 11:27 | geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede; ~
1318 Deu 11:28 | andere goden na te wandelen, die gij niet gekend hebt. ~
1319 Deu 11:30 | het land der Kanaanieten, die in het vlakke veld wonen,
1320 Deu 11:32 | inzettingen en de rechten, die ik u heden voorstel. ~
1321 Deu 12:1 | inzettingen en de rechten, die gijlieden zult waarnemen
1322 Deu 12:1 | het te erven; al de dagen, die gijlieden op den aardbodem
1323 Deu 12:2 | plaatsen, alwaar de volken, die gij zult erven, hun goden
1324 Deu 12:5 | 5 Maar naar de plaats, die de HEERE, uw God, uit al
1325 Deu 12:9 | de rust en in de erfenis, die de HEERE, uw God, u geven
1326 Deu 12:11 | zal er een plaats zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen
1327 Deu 12:11 | alle keur uwer geloften, die gij den HEERE beloven zult. ~
1328 Deu 12:12 | dienstmaagden, en de Leviet, die in uw poorten is; want hij
1329 Deu 12:13 | niet offert in alle plaats, die gij zien zult. ~
1330 Deu 12:14 | 14 Maar in de plaats, die de HEERE in een uwer stammen
1331 Deu 12:17 | noch enige uwer geloften, die gij zult hebben beloofd,
1332 Deu 12:18 | uws Gods, in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1333 Deu 12:18 | dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is; en gij
1334 Deu 12:21 | 21 Zo de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1335 Deu 12:21 | runderen en van uw schapen, die de HEERE u gegeven heeft,
1336 Deu 12:26 | Doch uw heilige dingen, die gij hebben zult, en uw geloften
1337 Deu 12:26 | en komen tot de plaats, die de HEERE verkiezen zal; ~
1338 Deu 12:28 | en hoort al deze woorden, die ik u gebiede, opdat het
1339 Deu 12:29 | dewelke gij heengaat, om die erfelijk te bezitten; en
1340 Deu 12:29 | erfelijk te bezitten; en gij die erfelijk zult bezitten,
1341 Deu 13:2 | Laat ons andere goden, die gij niet gekend hebt, navolgen
1342 Deu 13:5 | tegen den HEERE, uw God, Die ulieden uit Egypteland heeft
1343 Deu 13:6 | uw schoot, of uw vriend, die als uw ziel is, u zal aanporren
1344 Deu 13:6 | en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt, gij
1345 Deu 13:7 | Van de goden der volken, die rondom u zijn, nabij u,
1346 Deu 13:10 | drijven van den HEERE, uw God, Die u uit Egypteland, uit het
1347 Deu 13:12 | gij van een uwer steden, die de HEERE, uw God, u geeft,
1348 Deu 13:13 | en dienen andere goden, die gij niet gekend hebt; ~
1349 Deu 13:16 | straat, en den HEERE, uw God, die stad en al haar roof ganselijk
1350 Deu 13:18 | houden al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, om te
1351 Deu 14:2 | zijn, uit al de volken, die op den aardbodem zijn. ~
1352 Deu 14:4 | 4 Dit zijn de beesten, die gijlieden eten zult; een
1353 Deu 14:6 | 6 Alle beesten, die de klauwen verdelen, en
1354 Deu 14:6 | herkauwen onder de beesten, die zult gij eten. ~
1355 Deu 14:7 | niet eten, van degenen, die alleen herkauwen, of van
1356 Deu 14:7 | herkauwen, of van degenen, die den gekloofden klauw alleen
1357 Deu 14:21 | aas eten; den vreemdeling, die in uw poorten is, zult gij
1358 Deu 14:23 | uws Gods, ter plaatse, die Hij verkiezen zal, om Zijn
1359 Deu 14:24 | te verre van u zal zijn, die de HEERE, uw God, verkiezen
1360 Deu 14:25 | en gaat naar de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1361 Deu 14:27 | 27 Maar den Leviet, die in uw poorten is, zult gij
1362 Deu 14:29 | en de wees en de weduwe, die in uw poorten zijn, en zullen
1363 Deu 15:2 | vrijlating, dat ieder schuldheer, die zijn naaste zal geleend
1364 Deu 15:5 | te doen al deze geboden, die ik u heden gebiede. ~
1365 Deu 15:7 | toesluiten voor uw broeder, die arm is; ~
1366 Deu 15:9 | boos zij tegen uw broeder, die arm is, en dat gij hem niet
1367 Deu 15:20 | jaar eten in de plaats, die de HEERE zal verkiezen,
1368 Deu 16:2 | runderen, in de plaats, die de HEERE verkiezen zal,
1369 Deu 16:5 | slachten in een uwer poorten, die de HEERE, uw God, u geeft. ~
1370 Deu 16:6 | 6 Maar aan de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1371 Deu 16:7 | koken en eten in de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1372 Deu 16:11 | dienstmaagd, en de Leviet, die in uw poorten is, en de
1373 Deu 16:11 | en de wees, en de weduwe, die in het midden van u zijn;
1374 Deu 16:11 | van u zijn; in de plaats, die de HEERE, uw God, zal verkiezen,
1375 Deu 16:14 | en de wees, en de weduwe, die in uw poorten zijn. ~
1376 Deu 16:15 | feest houden, in de plaats, die de HEERE verkiezen zal;
1377 Deu 16:16 | verschijnen, in de plaats, die Hij verkiezen zal: op het
1378 Deu 16:18 | stellen in al uw poorten, die de HEERE, uw God, u geven
1379 Deu 17:2 | u, in een uwer poorten, die de HEERE, uw God, u geeft,
1380 Deu 17:2 | vrouw gevonden zal worden, die doen zal, dat kwaad is in
1381 Deu 17:3 | goden, en buigt zich voor die, of voor de zon, of voor
1382 Deu 17:5 | Zo zult gij dien man of die vrouw, die ditzelve boze
1383 Deu 17:5 | gij dien man of die vrouw, die ditzelve boze stuk gedaan
1384 Deu 17:5 | uitbrengen, dien man zeg ik, of die vrouw; en gij zult hen met
1385 Deu 17:6 | zal hij gedood worden, die sterven zal; op den mond
1386 Deu 17:8 | en opgaan naar de plaats, die de HEERE, uw God, verkiezen
1387 Deu 17:9 | priesters, en tot den rechter, die in die dagen zijn zal; en
1388 Deu 17:9 | tot den rechter, die in die dagen zijn zal; en gij zult
1389 Deu 17:10 | aanzeggen, van diezelve plaats, die de HEERE verkiezen zal,
1390 Deu 17:11 | 11 Naar de mond der wet, die zij u zullen leren, en naar
1391 Deu 17:12 | 12 De man nu, die trotselijk handelen zal,
1392 Deu 17:14 | stellen, als al de volken, die rondom mij zijn; ~
1393 Deu 17:15 | zetten een vreemden man, die uw broeder niet zij. ~
1394 Deu 17:19 | en deze inzettingen, om die te doen; ~
1395 Deu 18:3 | zijn van het volk, van hen, die een offerande offeren, hetzij
1396 Deu 18:6 | zijner ziel, tot de plaats, die de HEERE zal hebben verkoren; ~
1397 Deu 18:7 | broederen, de Levieten, die aldaar voor het aangezicht
1398 Deu 18:10 | zal niet gevonden worden, die zijn zoon of zijn dochter
1399 Deu 18:10 | het vuur doet doorgaan, die met waarzeggerijen omgaat,
1400 Deu 18:10 | omgaat, een guichelaar, of die op vogelgeschrei acht geeft,
1401 Deu 18:11 | 11 Of een bezweerder, die met bezwering omgaat, of
1402 Deu 18:11 | met bezwering omgaat, of die een waarzeggenden geest
1403 Deu 18:11 | een duivelskunstenaar, of die de doden vraagt. ~
1404 Deu 18:14 | 14 Want deze volken, die gij zult erven, horen naar
1405 Deu 18:19 | zal geschieden, de man, die niet zal horen naar Mijn
1406 Deu 18:19 | horen naar Mijn woorden, die Hij in Mijn Naam zal spreken,
1407 Deu 18:20 | 20 Maar de profeet, die hoogmoediglijk zal handelen,
1408 Deu 18:20 | geboden heb te spreken, of die spreken zal in den naam
1409 Deu 18:22 | 22 Wanneer die profeet in den Naam des
1410 Deu 18:22 | heeft; door trotsheid heeft die profeet dat gesproken; gij
1411 Deu 19:1 | God, u geven zal, en gij die erfelijk zult bezitten,
1412 Deu 19:4 | de zaak des doodslagers, die daarhenen vlieden zal, dat
1413 Deu 19:4 | vlieden zal, dat hij leve; die zijn naaste zal geslagen
1414 Deu 19:5 | naaste, dat hij sterve; die zal in een dezer steden
1415 Deu 19:11 | wanneer er iemand zijn zal, die zijn naaste haat, en hem
1416 Deu 19:11 | sterve; en vliedt tot een van die steden; ~
1417 Deu 19:14 | zult uws naasten landpale, die de voorvaderen gepaald hebben,
1418 Deu 19:15 | enige zonde, van alle zonde, die hij zou mogen zondigen;
1419 Deu 19:17 | 17 Zo zullen die twee mannen, welke den twist
1420 Deu 19:17 | priesters, en der rechters, die in diezelve dagen zullen
1421 Deu 20:1 | HEERE, uw God, is met u, Die u uit Egypteland heeft opgevoerd. ~
1422 Deu 20:4 | het is de HEERE, uw God, Die met u gaat, om voor u te
1423 Deu 20:5 | zeggende: Wie is de man, die een nieuw huis heeft gebouwd,
1424 Deu 20:5 | het niet heeft ingewijd? Die ga henen en kere weder naar
1425 Deu 20:6 | 6 En wie is de man, die een wijngaard geplant heeft,
1426 Deu 20:6 | vrucht niet heeft genoten? Die ga henen en kere weder naar
1427 Deu 20:6 | sterve en iemand anders die geniete. ~
1428 Deu 20:7 | 7 En wie is de man, die een vrouw ondertrouwd heeft,
1429 Deu 20:7 | tot zich heeft genomen? Die ga henen en kere weder naar
1430 Deu 20:8 | en zeggen: Wie is de man, die vreesachtig en week van
1431 Deu 20:8 | vreesachtig en week van hart is? Die ga henen en kere weder naar
1432 Deu 20:9 | het zal geschieden, als die ambtlieden geeindigd zullen
1433 Deu 20:15 | gij aan alle steden doen, die zeer verre van u zijn, die
1434 Deu 20:15 | die zeer verre van u zijn, die niet zijn van de steden
1435 Deu 20:16 | de steden dezer volken, die u de HEERE, uw God, ten
1436 Deu 20:18 | doen naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben,
1437 Deu 20:19 | strijdende tegen haar, om die in te nemen, zo zult gij
1438 Deu 21:2 | zullen meten naar de steden, die rondom den verslagene zijn. ~
1439 Deu 21:3 | 3 De stad nu, die de naaste zal zijn aan den
1440 Deu 21:3 | dewelke niet gearbeid is, die aan het juk niet getrokken
1441 Deu 21:6 | oudsten derzelver stad, die naast aan den verslagene
1442 Deu 21:6 | wassen over deze jonge koe, die in dat dal de nek doorgehouwen
1443 Deu 21:16 | van den zoon der gehate, die de eerstgeborene is. ~
1444 Deu 21:18 | wederspannigen zoon heeft, die de stem zijns vaders en
1445 Deu 21:22 | iemand een zonde zal zijn, die het oordeel des doods waardig
1446 Deu 22:1 | zien afgedreven, en u van die verbergen; gij zult ze uw
1447 Deu 22:2 | zijn, totdat uw broeder die zoeke, en gij ze hem wedergeeft. ~
1448 Deu 22:4 | vallende op den weg, en u van die verbergen; gij zult ze met
1449 Deu 22:22 | beiden sterven, de man, die bij de vrouw gelegen heeft,
1450 Deu 22:23 | jonge dochter zal zijn, die een maagd is, ondertrouwd
1451 Deu 22:25 | zal hebben, zo zal de man, die bij haar gelegen heeft,
1452 Deu 22:27 | riep, en er was niemand, die haar verloste. ~
1453 Deu 22:28 | dochter zal gevonden hebben, die een maagd is, dewelke niet
1454 Deu 22:29 | 29 Zo zal de man, die bij haar gelegen heeft,
1455 Deu 23:1 | 1 Die door plettering verwond
1456 Deu 23:8 | 8 Aangaande de kinderen, die hun zullen geboren worden
1457 Deu 23:8 | derde geslacht, elk van die zal in de vergadering des
1458 Deu 23:10 | Wanneer iemand onder u is, die niet rein is, door enig
1459 Deu 23:10 | enig toeval des nachts, die zal tot buiten het leger
1460 Deu 23:15 | zijn heer niet overleveren, die van zijn heer tot u ontkomen
1461 Deu 23:16 | midden van u, in de plaats, die hij zal verkiezen, in een
1462 Deu 23:18 | enige gelofte; want ook die beiden zijn den HEERE, uw
1463 Deu 23:21 | gij zult niet vertrekken die te betalen; want de HEERE,
1464 Deu 24:1 | een vrouw zal genomen en die getrouwd hebben, zo zal
1465 Deu 24:3 | of als deze laatste man, die ze voor zich tot een vrouw
1466 Deu 24:4 | Zo zal haar eerste man, die haar heeft laten gaan, haar
1467 Deu 24:5 | vrouw zal genomen hebben, die zal in het heir niet uittrekken,
1468 Deu 24:5 | zijn huis, en zijn vrouw, die hij genomen heeft, verheugen. ~
1469 Deu 24:7 | iemand gevonden zal worden, die een ziel steelt uit zijn
1470 Deu 24:14 | dagloner niet verdrukken, die uit uw broederen is, of
1471 Deu 24:14 | of uit uw vreemdelingen, die in uw land en in uw poorten
1472 Deu 24:19 | gij niet wederkeren, om die op te nemen; voor den vreemdeling,
1473 Deu 25:9 | dien man gedaan worden, die zijns broeders huis niet
1474 Deu 25:11 | man uit de hand desgenen, die hem slaat, te redden, en
1475 Deu 26:2 | van alle vrucht des lands, die gij opbrengen zult van uw
1476 Deu 26:2 | heengaan tot de plaats, die de HEERE, uw God, verkoren
1477 Deu 26:3 | den priester, dewelke in die dagen zijn zal, en tot hem
1478 Deu 26:11 | Leviet, en de vreemdeling, die in het midden van u is. ~
1479 Deu 26:13 | gegeven, naar al Uw geboden, die Gij mij geboden hebt; ik
1480 Deu 26:19 | alzo boven al de volken, die Hij gemaakt heeft, hoog
1481 Deu 27:1 | Behoudt al deze geboden, die ik ulieden heden gebiede. ~
1482 Deu 27:8 | alle woorden dezer wet, die wel uitdrukkende. ~
1483 Deu 27:10 | geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede. ~
1484 Deu 27:15 | 15 Vervloekt zij de man, die een gesneden of gegoten
1485 Deu 27:16 | 16 Vervloekt zij, die zijn vader of zijn moeder
1486 Deu 27:17 | 17 Vervloekt zij, die zijns naasten landpale verrukt!
1487 Deu 27:18 | 18 Vervloekt zij, die een blinde op den weg doet
1488 Deu 27:19 | 19 Vervloekt zij, die het recht van den vreemdeling,
1489 Deu 27:20 | 20 Vervloekt zij, die bij de vrouw zijns vaders
1490 Deu 27:21 | 21 Vervloekt zij, die bij enig beest ligt! En
1491 Deu 27:22 | 22 Vervloekt zij, die bij zijn zuster ligt, de
1492 Deu 27:23 | 23 Vervloekt zij, die bij zijn schoonmoeder ligt!
1493 Deu 27:24 | 24 Vervloekt zij, die zijn naaste in het verborgene
1494 Deu 27:25 | 25 Vervloekt zij, die geschenk neemt, om een ziel,
1495 Deu 27:26 | 26 Vervloekt zij, die de woorden dezer wet niet
1496 Deu 28:1 | te doen al Zijn geboden, die ik u heden gebiede, zo zal
1497 Deu 28:7 | HEERE zal geven uw vijanden, die tegen u opstaan, geslagen
1498 Deu 28:13 | geboden des HEEREN, uws Gods, die ik u heden gebiede te houden
1499 Deu 28:14 | zult van al de woorden, die ik ulieden heden gebiede,
1500 Deu 28:15 | geboden en Zijn inzettingen, die ik u heden gebiede; zo zullen
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-9000 | 9001-9500 | 9501-9551 |