Book Chapter: Verse
1 Gen 23:39 | 39 Toen zeide ik tot mijn heer:
2 Gen 25:39 | 39 Toen antwoordde zijn vader
3 Gen 27:74 | 39 Als dan de kudde verhit
4 Gen 28:39 | 39 Het verscheurde heb ik tot
5 Gen 33:39 | 39 En Baal-Hanan, de zoon van
6 Gen 36 | 39 ~
7 Gen 37:39 | 39 Daarna zeide Farao tot Jozef:
8 Exo 12:39 | 39 En zij bakten van het deeg,
9 Exo 25:39 | 39 Uit een talent louter goud
10 Exo 28:39 | 39 Gij zult ook een rok vol
11 Exo 29:39 | 39 Het ene lam zult gij des
12 Exo 39 | 39 ~
13 Exo 39:39 | 39 Het koperen altaar, en den
14 Lev 11:39 | 39 En wanneer van de dieren,
15 Lev 13:39 | 39 En de priester zal gemerkt
16 Lev 14:39 | 39 Daarna zal de priester op
17 Lev 22:70 | 39 Doch op den vijftienden
18 Lev 24:39 | 39 Desgelijks, wanneer uw broeder
19 Lev 25:39 | 39 En de overgeblevenen onder
20 Num 1:39 | 39 Waren hun getelden van den
21 Num 3:39 | 39 Alle getelden der Levieten,
22 Num 4:39 | 39 Van dertig jaren oud en
23 Num 7:39 | 39 Een var, een jong rund,
24 Num 14:39 | 39 En Mozes sprak deze woorden
25 Num 15:39 | 39 En hij zal ulieden aan de
26 Num 16:39 | 39 En Eleazar, de priester,
27 Num 22:39 | 39 En Bileam ging met Balak;
28 Num 26:39 | 39 Van Sefufam het geslacht
29 Num 29:39 | 39 Deze dingen zult gij den
30 Num 31:39 | 39 En de ezelen waren dertig
31 Num 31:92 | 39 En de kinderen van Machir,
32 Num 32:39 | 39 Aaron nu was honderd drie
33 Deu 1:39 | 39 En uw kinderkens, waarvan
34 Deu 4:39 | 39 Zo zult gij heden weten,
35 Deu 28:39 | 39 Wijngaarden zult gij planten,
36 Deu 32:39 | 39 Ziet nu, dat Ik, Ik Die
37 Joz 10:39 | 39 En hij nam haar in, met
38 Joz 15:39 | 39 Lachis, en Bozkath, en Eglon, ~
39 Joz 19:39 | 39 Dit is het erfdeel van den
40 Joz 22:12 | 39 Hesbon en haar voorsteden,
41 Ric 5:39 | 39 En Gideon zeide tot God:
42 Ric 8:39 | 39 En Gaal trok uit voor het
43 Ric 10:39 | 39 En het geschiedde ten einde
44 Ric 19:39 | 39 Zo keerden zich de mannen
45 1Sa 14:39 | 39 Want zo waarachtig als de
46 1Sa 17:39 | 39 En David gordde zijn zwaard
47 1Sa 20:39 | 39 Doch de jongen wist er niets
48 1Sa 25:39 | 39 Toen David hoorde, dat Nabal
49 2Sa 3:39 | 39 Maar ik ben heden teder,
50 2Sa 13:39 | 39 Toen verlangde de ziel van
51 2Sa 19:39 | 39 Toen nu al het volk over
52 2Sa 22:39 | 39 En ik verteerde hen, en
53 2Sa 23:39 | 39 Uria, de Hethiet, zeven
54 1Kon 1:39| 39 En Zadok, de priester, nam
55 1Kon 2:39| 39 Doch het geschiedde met
56 1Kon 7:39| 39 En hij zette vijf dier stellingen
57 1Kon 8:39| 39 Hoor Gij dan in den hemel,
58 1Kon 11:39| 39 En Ik zal om diens wil het
59 1Kon 18:39| 39 Als nu het ganse volk dat
60 1Kon 20:39| 39 En het geschiedde, als de
61 1Kon 22:39| 39 Het overige nu der geschiedenissen
62 2Kon 4:39| 39 Toen ging er een uit in
63 2Kon 19:39| 39 Maar den HEERE, uw God,
64 1Kro 1:39| 39 De kinderen van Lotan nu
65 1Kro 2:39| 39 En Azaria gewon Helez, en
66 1Kro 4:39| 39 En zij gingen tot aan den
67 1Kro 6:39| 39 En zijn broeder Asaf stond
68 1Kro 7:39| 39 En de kinderen van Ulla
69 1Kro 8:39| 39 En de zonen van Esek, zijn
70 1Kro 9:39| 39 En Ner gewon Kis, en Kis
71 1Kro 11:39| 39 Zelek, de Ammoniet; Nahrai,
72 1Kro 12:39| 39 En zij waren daar bij David
73 1Kro 16:39| 39 En den priester Zadok, en
74 2Kro 7:39| 39 Hoor dan uit den hemel,
75 Ezra 2:39| 39 De kinderen van Harim, duizend
76 Ezra 10:39| 39 En Selemja, en Nathan, en
77 Neh 7:39 | 39 De priesters: de kinderen
78 Neh 10:39 | 39 Want de kinderen Israels
79 Neh 12:39 | 39 En van boven de poort van
80 Job 31:39 | 39 Zo ik zijn vermogen gegeten
81 Job 38 | 39 ~
82 Psa 18:39 | 39 Ik doorstak hen, dat zij
83 Psa 38:39 | 39 Thau. Doch het heil der
84 Psa 40 | 39 ~
85 Psa 78:39 | 39 En Hij dacht, dat zij vlees
86 Psa 89:39 | 39 Maar Gij hebt hem verstoten
87 Psa 105:39 | 39 Hij breidde een wolk uit
88 Psa 106:39 | 39 En zij ontreinigden zich
89 Psa 107:39 | 39 Daarna verminderen zij,
90 Psa 119:39 | 39 Wend mijn smaadheid af,
91 Jes 39 | 39 ~
92 Jer 23:39 | 39 Daarom, ziet, Ik zal
93 Jer 31:39 | 39 En het meetsnoer zal
94 Jer 32:39 | 39 En Ik zal hun enerlei
95 Jer 39 | 39 ~
96 Jer 48:39 | 39 Hoe is hij verslagen!
97 Jer 49:39 | 39 Maar het zal geschieden
98 Jer 50:39 | 39 Daarom zo zullen de
99 Jer 51:39 | 39 Als zij verhit zijn,
100 Klaa 1:83| 39 Mem. Wat klaagt dan
101 Eze 16:39 | 39 En Ik zal u in hun
102 Eze 20:39 | 39 En gijlieden, o huis
103 Eze 23:39 | 39 Want als zij hun kinderen
104 Eze 39 | 39 ~
105 Eze 40:39 | 39 En in het voorhuis
106 Dan 2:39 | 39 En na u zal een ander
107 Dan 11:39 | 39 En hij zal de vastigheden
108 Matt 5:39| 39 Maar Ik zeg u, dat gij den
109 Matt 10:39| 39 Die zijn ziel vindt, zal
110 Matt 12:39| 39 Maar Hij antwoordde en zeide
111 Matt 13:39| 39 En de vijand, die hetzelve
112 Matt 15:39| 39 En de scharen van Zich gelaten
113 Matt 21:39| 39 En hem nemende, wierpen
114 Matt 22:39| 39 En het tweede aan dit gelijk,
115 Matt 23:39| 39 Want Ik zeg u: Gij zult
116 Matt 24:39| 39 En bekenden het niet, totdat
117 Matt 25:39| 39 En wanneer hebben wij U
118 Matt 26:39| 39 En een weinig voortgegaan
119 Matt 27:39| 39 En die voorbijgingen, lasterden
120 Mark 1:39| 39 En Hij predikte in hun synagogen,
121 Mark 4:39| 39 En Hij opgewekt zijnde,
122 Mark 5:39| 39 En ingegaan zijnde, zeide
123 Mark 6:39| 39 En Hij gebood hun, dat zij
124 Mark 9:39| 39 Doch Jezus zeide: Verbiedt
125 Mark 10:39| 39 En zij zeiden tot Hem: Wij
126 Mark 12:39| 39 En de voorgestoelten hebben
127 Mark 14:39| 39 En wederom heengegaan zijnde,
128 Mark 15:39| 39 En de hoofdman over honderd,
129 Luk 1:39 | 39 En Maria, opgestaan zijnde
130 Luk 2:39 | 39 En als zij alles voleindigd
131 Luk 4:39 | 39 En staande boven haar, bestrafte
132 Luk 5:39 | 39 En niemand, die ouden drinkt,
133 Luk 6:39 | 39 En Hij zeide tot hen een
134 Luk 7:39 | 39 En de Farizeer, die Hem
135 Luk 8:39 | 39 Keer weder naar uw huis,
136 Luk 9:39 | 39 En zie, een geest neemt
137 Luk 10:39 | 39 En deze had een zuster,
138 Luk 11:39 | 39 En de Heere zeide tot hem:
139 Luk 12:39 | 39 Maar weet dit, dat, indien
140 Luk 18:39 | 39 En die voorbijgingen, bestraften
141 Luk 19:39 | 39 En sommigen der Farizeen
142 Luk 20:39 | 39 En sommigen der Schriftgeleerden,
143 Luk 22:39 | 39 En uitgaande, vertrok Hij,
144 Luk 23:39 | 39 En een der kwaaddoeners,
145 Luk 24:39 | 39 Ziet Mijn handen en Mijn
146 Joha 1:39| 39 Wat zoekt gij? En zij zeiden
147 Joha 4:39| 39 En velen der Samaritanen
148 Joha 5:39| 39 Onderzoekt de Schriften;
149 Joha 6:39| 39 En dit is de wil des Vaders,
150 Joha 7:39| 39 (En dit zeide Hij van den
151 Joha 8:39| 39 Zij antwoordden en zeiden
152 Joha 9:39| 39 En Jezus zeide: Ik ben tot
153 Joha 10:39| 39 Zij zochten dan wederom
154 Joha 11:39| 39 Jezus zeide: Neemt den steen
155 Joha 12:39| 39 Daarom konden zij niet geloven,
156 Joha 18:39| 39 Doch gij hebt een gewoonte,
157 Joha 19:39| 39 En Nicodemus kwam ook (die
158 Hand 2:39| 39 Want u komt de belofte toe,
159 Hand 5:39| 39 En wij zijn getuigen van
160 Hand 7:39| 39 En dat van alles, waarvan
161 Hand 9:39| 39 Er ontstond dan een verbittering,
162 Hand 10:39| 39 En zij, komende, baden hen,
163 Hand 13:39| 39 En indien gij iets van andere
164 Hand 15:39| 39 Maar Paulus zeide: Ik ben
165 Hand 21:39| 39 En toen het dag werd, kenden
166 Rom 8:39 | 39 Noch hoogte, noch diepte,
167 1Kor 7:39| 39 Een vrouw is door de wet
168 1Kor 14:39| 39 Zo dan, broeders, ijvert
169 1Kor 15:39| 39 Alle vlees is niet hetzelfde
170 Heb 10:39 | 39 Maar wij zijn niet van degenen,
171 Heb 11:39 | 39 En deze allen, hebbende
|