Book Chapter: Verse
1 Gen 9:12 | teken des verbonds, dat Ik geef tussen Mij en tussen ulieden,
2 Gen 14:21 | van Sodom zeide tot Abram: Geef mij de zielen; maar neem
3 Gen 19:7 | 7 Zo geef dan nu dezes mans huisvrouw
4 Gen 22:4 | vreemdeling en inwoner bij u; geef mij een erfbegrafenis bij
5 Gen 22:11 | heer! hoor mij; den akker geef ik u; ook de spelonk, die
6 Gen 22:11 | spelonk, die daarin is, die geef ik u; voor de ogen van de
7 Gen 22:11 | van de zonen mijns volks geef ik u die; begraaf uw dode. ~
8 Gen 23:23 | Wiens dochter zijt gij? geef het mij toch te kennen;
9 Gen 23:43 | tot welke ik zeggen zal: Geef mij toch een weinig waters
10 Gen 23:45 | putte; en ik zeide tot haar: Geef mij toch te drinken! ~
11 Gen 27:21 | Toen zeide Jakob tot Laban: Geef mijn huisvrouw, want mijn
12 Gen 27:36 | en zij zeide tot Jakob: Geef mij kinderen! of indien
13 Gen 27:49 | Toen zeide Rachel tot Lea: Geef mij toch van uws zoons Dudaim. ~
14 Gen 27:61 | 26 Geef mijn vrouwen, en mijn kinderen,
15 Gen 29:29 | Jakob vraagde, en zeide: Geef toch Uw naam te kennen.
16 Gen 31:12 | gij tot mij zult zeggen; geef mij slechts de jonge dochter
17 Gen 34:16 | Ik zoek mijn broederen; geef mij toch te kennen, waar
18 Gen 38:37 | hem tot u niet wederbreng; geef hem in mijn hand, en ik
19 Gen 43:15 | Egyptenaars tot Jozef, zeggende: Geef ons brood; want waarom zouden
20 Gen 43:19 | Farao dienstbaar zijn; en geef zaad, opdat wij leven en
21 Num 11:13 | wenen tegen mij, zeggende: Geef ons vlees, dat wij eten! ~
22 Num 25:12 | 12 Daarom spreek: Zie, Ik geef hem Mijn verbond des vredes. ~
23 Num 27:4 | omdat hij geen zoon heeft? Geef ons een bezitting in het
24 Num 27:19 | der ganse vergadering; en geef hem bevel voor hun ogen; ~
25 Deu 2:28 | voor geld, dat ik ete, en geef mij water voor geld, dat
26 Deu 4:8 | heden voor uw aangezicht geef? ~
27 Joz 7:19 | Jozua tot Achan: Mijn zoon! Geef toch den HEERE, den God
28 Joz 7:19 | voor Hem belijdenis; en geef mij toch te kennen, wat
29 Joz 14:12 | 12 En nu, geef mij dit gebergte, waarvan
30 Joz 15:19 | 19 En zij zeide: Geef mij een zegen; dewijl gij
31 Joz 15:19 | een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen.
32 Ric 1:15 | 15 En zij zeide tot hem: Geef mij een zegen; dewijl gij
33 Ric 1:15 | een dor land gegeven hebt, geef mij ook waterwellingen.
34 Ric 4:19 | Daarna zeide hij tot haar: Geef mij toch een weinig waters
35 Ric 10:13 | en tot aan de Jordaan; zo geef mij dat nu weder met vrede. ~
36 Ric 13:13 | En zij zeiden tot hem: Geef uw raadsel te raden, en
37 1Sa 2:15 | tot den man, die offerde: Geef dat vlees om te braden voor
38 1Sa 8:6 | Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, om ons te
39 1Sa 10:15 | 15 Toen zeide Sauls oom: Geef mij toch te kennen, wat
40 1Sa 14:43 | dan zeide tot Jonathan: Geef mij te kennen, wat gij gedaan
41 1Sa 21:3 | wat is er onder uw hand? Geef mij vijf broden in mijn
42 1Sa 21:9 | Er is zijns gelijke niet; geef het mij. ~
43 1Sa 23:4 | af naar Kehila; want Ik geef de Filistijnen in uw hand. ~
44 1Sa 23:11 | O HEERE, God van Israel, geef het toch Uw knecht te kennen!
45 1Sa 24:5 | HEERE tot u zegt: Zie, Ik geef uw vijand in uw hand, en
46 1Sa 25:8 | een goeden dag gekomen; geef toch uw knechten, en uw
47 2Sa 3:14 | zoon van Saul, zeggende: Geef mij mijn huisvrouw Michal,
48 2Sa 14:7 | dienstmaagd, en hebben gezegd: Geef dien hier, die zijn broeder
49 1Kon 3:9 | 9 Geef dan Uw knecht een verstandig
50 1Kon 3:26 | en zeide: Och, mijn heer! Geef haar dat levende kind, en
51 1Kon 8:36 | zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij
52 1Kon 8:39 | en vergeef, en doe, en geef een iegelijk naar al zijn
53 1Kon 8:50 | zullen overtreden hebben; en geef hun barmhartigheid voor
54 1Kon 17:19 | 19 En hij zeide tot haar: Geef mij uw zoon. En hij nam
55 1Kon 21:2 | sprak tot Naboth, zeggende: Geef mij uw wijngaard, opdat
56 1Kon 21:6 | gesproken en hem gezegd heb: Geef mij uw wijngaard om geld,
57 2Kon 4:2 | haar: Wat zal ik u doen? Geef mij te kennen, wat gij in
58 2Kon 4:42 | haar hulzen; en hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten. ~
59 2Kon 4:43 | voorzetten? En hij zeide: Geef aan het volk, dat zij eten;
60 2Kon 5:22 | gebergte van Efraim gekomen; geef hun toch een talent zilvers
61 2Kon 6:28 | vrouw heeft tot mij gezegd: Geef uw zoon, dat wij hem heden
62 2Kon 6:29 | anderen daags tot haar zeide: Geef uw zoon, dat wij hem eten,
63 2Kon 9:12 | zij zeiden: Het is leugen; geef het ons nu te kennen. En
64 2Kon 10:15 | zeide: Het is, ja, het is; geef uw hand. En hij gaf zijn
65 2Kon 15:9 | den Libanon is, zeggende: Geef uw dochter mijn zoon ter
66 2Kon 22:1 | tot hem: Zo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis, want
67 1Kro 22:22 | En David zeide tot Ornan: Geef mij de plaats des dorsvloers,
68 1Kro 22:22 | HEERE een altaar bouwe; geef ze mij voor het volle geld,
69 1Kro 22:23 | is in zijn ogen; zie, ik geef deze runderen tot brandofferen,
70 1Kro 22:23 | tarwe tot spijsoffer; ik geef het al. ~
71 1Kro 30:3 | tot het huis mijns Gods, geef ik het bijzonder goud en
72 1Kro 30:19 | 19 En geef mijn zoon Salomo een volkomen
73 2Kro 1:10 | 10 Geef mij nu wijsheid en wetenschap,
74 2Kro 7:27 | zij wandelen zullen; en geef regen op Uw land, dat Gij
75 2Kro 7:30 | Uwer woning, en vergeef, en geef een iegelijk naar al zijn
76 2Kro 25:18 | Libanon is, om te zeggen: Geef uw dochter mijn zoon ter
77 Ezra 7:19 | 19 En geef de vaten, die u gegeven
78 Neh 1:11 | knecht heden wel gelukken, en geef hem barmhartigheid voor
79 Neh 4:4 | versmaadheid weder op hun hoofd, en geef hen over tot een roof in
80 Job 13:22 | antwoorden; of ik zal spreken, en geef mij antwoord. ~
81 Job 37:4 | toen Ik de aarde grondde? Geef het te kennen, indien gij
82 Job 37:18 | aan de breedte der aarde? Geef het te kennen, indien gij
83 Psa 27:12 | 12 Geef mij niet over in de begeerte
84 Psa 28:4 | boosheid hunner handelingen; geef hun naar hunner handen werk;
85 Psa 42:3 | gelukzalig gemaakt worden. Geef hem ook niet over in zijner
86 Psa 51:14 | 14 Geef mij weder de vreugde Uws
87 Psa 60:7 | beminden zouden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand,
88 Psa 60:13 | 13 Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid,
89 Psa 72:1 | 1 Voor Salomo. O God! geef den koning Uw rechten, en
90 Psa 74:19 | 19 Geef aan het wild gedierte de
91 Psa 79:12 | 12 En geef onze naburen zevenvoudig
92 Psa 85:8 | goedertierenheid, o HEERE, en geef ons Uw heil. ~
93 Psa 86:16 | mij, en zijt mij genadig, geef Uw knecht Uw sterkte, en
94 Psa 108:7 | beminden bevrijd worden; geef heil door Uw rechterhand,
95 Psa 108:13 | 13 Geef Gij ons hulp uit de benauwdheid;
96 Psa 115:1 | niet ons, maar Uw Naam geef eer, om Uwer goedertierenheid,
97 Psa 118:25 | 25 Och HEERE! geef nu heil; och HEERE! geef
98 Psa 118:25 | geef nu heil; och HEERE! geef nu voorspoed. ~
99 Psa 119:27 | 27 Geef mij den weg Uwer bevelen
100 Psa 119:34 | 34 Geef mij het verstand, en ik
101 Psa 119:121 | en gerechtigheid gedaan; geef mij niet over aan mijn onderdrukkers. ~
102 Psa 140:9 | 9 Geef, HEERE! de begeerten des
103 Spre 23:26 | 26 Mijn zoon! geef mij uw hart, en laat uw
104 Spre 25:21 | dengene, die u haat, hongert, geef hem brood te eten; en zo
105 Spre 25:21 | eten; en zo hij dorstig is, geef hem water te drinken; ~
106 Spre 30:8 | mij; armoede of rijkdom geef mij niet; voed mij met het
107 Spre 30:15 | bloedzuiger heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen
108 Spre 30:15 | heeft twee dochters: Geef, geef! Deze drie dingen worden
109 Spre 31:31 | 31 Thau. Geef haar van de vrucht harer
110 Pred 7:21 | 21 Geef ook uw hart niet tot alle
111 Pred 11:2 | 2 Geef een deel aan zeven, ja,
112 Jes 38:1 | hem: Alzo zegt de HEERE: Geef bevel aan uw huis; want
113 Jes 43:6 | zeggen tot het noorden: Geef; en tot het zuiden: Houd
114 Jes 50:6 | 6 Ik geef Mijn rug dengenen, die Mij
115 Jer 1:9 | HEERE zeide tot mij: Zie, Ik geef Mijn woorden in uw mond. ~
116 Jer 18:21 | 21 Daarom, geef hun zonen den honger over,
117 Jer 20:10 | Magor-missabib, zeggende: Geef ons te kennen, en wij zullen
118 Jer 25:15 | grimmigheid van Mijn hand, en geef dien te drinken al den volken,
119 Jer 27:5 | uitgestrekten arm, en Ik geef ze aan welken het recht
120 Jer 32:3 | zegt de HEERE: Ziet, Ik geef deze stad in de hand des
121 Jer 32:28 | zegt de HEERE alzo: Zie, Ik geef deze stad in de hand der
122 Jer 34:2 | Zo zegt de HEERE: Zie, Ik geef deze stad in de hand des
123 Jer 35:2 | in een der kameren, en geef hun wijn te drinken. ~
124 Klaa 1:40 | afvlieten als een beek; geef uzelve geen rust, uw oogappel
125 Klaa 1:108| 64 Thau. HEERE! geef hun weder die vergelding,
126 Klaa 1:109| 65 Thau. Geef hun een deksel des harten;
127 Eze 2:8 | uw mond, en eet, wat Ik u geef. ~
128 Eze 3:3 | zeide tot mij: Mensenkind, geef uw buik te eten, en vul
129 Eze 3:3 | ingewand met deze rol, die Ik u geef. Toen at ik, en het was
130 Dan 5:17 | uw gaven voor uzelven, en geef uw vereringen aan een ander;
131 Dan 8:16 | riep en zeide: Gabriel! geef dezen het gezicht te verstaan. ~
132 Hos 9:14 | 14 Geef hun, HEERE! Wat zult Gij
133 Hos 9:14 | HEERE! Wat zult Gij geven? Geef hun een misdragende baarmoeder,
134 Hos 13:10 | richters, waar gij van zeidet: Geef mij een koning en vorsten? ~
135 Hos 14:3 | alle ongerechtigheid, en geef het goede, zo zullen wij
136 Joe 2:17 | Spaar Uw volk, o HEERE! en geef Uw erfenis niet over tot
137 Amos 9:9 | 9 Want ziet, Ik geef bevel, en Ik zal het huis
138 Mic 1:14 | 14 Daarom geef geschenken aan Morescheth-Gaths;
139 Matt 6:11 | 11 Geef ons heden ons dagelijks
140 Matt 14:8 | van haar moeder, zeide: Geef mij hier in een schotel
141 Matt 17:27 | stater vinden; neem die, en geef hem aan hen voor Mij en
142 Matt 19:21 | verkoop wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult
143 Matt 20:8 | rentmeester: Roep de arbeiders, en geef hun het loon, beginnende
144 Mark 10:21 | alles, wat gij hebt, en geef het den armen, en gij zult
145 Mark 10:37 | 37 En zij zeiden tot Hem: Geef ons, dat wij mogen zitten,
146 Luk 4:6 | is mij overgegeven, en ik geef ze, wien ik ook wil; ~
147 Luk 11:3 | 3 Geef ons elken dag ons dagelijks
148 Luk 14:9 | genood heeft, tot u zegge: Geef dezen plaats; en gij alsdan
149 Luk 15:12 | zeide tot den vader: Vader, geef mij het deel des goeds,
150 Luk 16:2 | Hoe hoor ik dit van u? Geef rekenschap van uw rentmeesterschap;
151 Luk 18:12 | vast tweemaal per week; ik geef tienden van alles, wat ik
152 Luk 19:8 | van mijn goederen, Heere, geef ik den armen; en indien
153 Luk 19:8 | bedrog ontvreemd heb, dat geef ik vierdubbel weder. ~
154 Joha 4:7 | putten. Jezus zeide tot haar: Geef Mij te drinken. ~
155 Joha 4:10 | Hij is, Die tot u zegt: Geef Mij te drinken, zo zoudt
156 Joha 4:15 | vrouw zeide tot Hem: Heere, geef mij dat water, opdat mij
157 Joha 6:34 | zeiden dan tot Hem: Heere, geef ons altijd dit Brood. ~
158 Joha 9:24 | was, en zeiden tot hem: Geef God de eer; wij weten, dat
159 Joha 10:28 | 28 En Ik geef hun het eeuwige leven; en
160 Joha 13:34 | 34 Een nieuw gebod geef Ik u, dat gij elkander liefhebt;
161 Joha 14:27 | Vrede laat Ik u, Mijn vrede geef Ik u; niet gelijkerwijs
162 Joha 14:27 | gelijkerwijs de wereld hem geeft, geef Ik hem u. Uw hart worde
163 Hand 4:29 | zie op hun dreigingen, en geef Uw dienstknechten met alle
164 Rom 10:2 | 2 Want ik geef hun getuigenis, dat zij
165 Gal 4:15 | uw gelukachting? Want ik geef u getuigenis, dat gij, zo
166 Kol 4:13 | 13 Want ik geef hem getuigenis, dat hij
167 Open 3:9 | 9 Zie, Ik geef u enigen uit de synagoge
168 Open 10:9 | engel, zeggende tot hem: Geef mij dat boeksken. En hij
|