Book Chapter: Verse
1 Gen 5:8 | van Seth negenhonderd en twaalf jaren; en hij stierf. ~
2 Gen 14:4 | 4 Twaalf jaren hadden zij Kedor-Laomer
3 Gen 16:20 | gans zeer vermenigvuldigen; twaalf vorsten zal hij gewinnen,
4 Gen 23:83 | hun dorpen en paleizen, twaalf vorsten naar hun volken. ~
5 Gen 32:22 | de zonen van Jakob waren twaalf. ~
6 Gen 38:13 | Wij, uw knechten, waren twaalf gebroeders, eens mans zonen,
7 Gen 38:32 | 32 Wij waren twaalf gebroeders, zonen van onzen
8 Gen 45:28 | stammen van Israel zijn twaalf; en dit is het, wat hun
9 Exo 15:27 | zij te Elim, en daar waren twaalf waterfonteinen, en zeventig
10 Exo 24:4 | altaar onder aan den berg, en twaalf kolommen, naar de twaalf
11 Exo 24:4 | twaalf kolommen, naar de twaalf stammen van Israel. ~
12 Exo 28:21 | stenen zullen zijn met de twaalf namen der zonen van Israel,
13 Exo 28:21 | elk met zijn naam; voor de twaalf stammen zullen zij zijn. ~
14 Exo 39:14 | zonen van Israel, waren twaalf, met hun namen, met zegelgravering;
15 Exo 39:14 | ieder met zijn naam, naar de twaalf stammen. ~
16 Lev 23:5 | ook meelbloem nemen, en twaalf koeken daarvan bakken; van
17 Num 1:44 | de oversten van Israel; twaalf mannen waren zij, elk over
18 Num 7:3 | zes overdekte wagens, en twaalf runderen; een wagen voor
19 Num 7:84 | als hetzelve gezalfd werd: twaalf zilveren schotels, twaalf
20 Num 7:84 | twaalf zilveren schotels, twaalf zilveren sprengbekkens,
21 Num 7:84 | zilveren sprengbekkens, twaalf gouden reukschalen. ~
22 Num 7:86 | 86 Twaalf gouden reukschalen van reukwerks;
23 Num 7:87 | runderen ten brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf
24 Num 7:87 | brandoffer waren twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige
25 Num 7:87 | twaalf varren, twaalf rammen, twaalf eenjarige lammeren, met
26 Num 7:87 | met hun spijsoffer; en twaalf geitenbokken ten zondoffer. ~
27 Num 17:2 | het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken
28 Num 17:6 | het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was
29 Num 18:2 | het huis hunner vaderen, twaalf staven; eens iegelijken
30 Num 18:6 | het huis hunner vaderen, twaalf staven; Aarons staf was
31 Num 29:17 | Daarna op den tweeden dag: twaalf jonge varren, twee rammen,
32 Num 31:5 | duizend van elken stam, twaalf duizend toegerusten ten
33 Num 32:9 | te Elim; in Elim nu waren twaalf waterfonteinen en zeventig
34 Deu 1:23 | mijn ogen; zo nam ik uit u twaalf mannen, van elken stam een
35 Joz 3:12 | Nu dan, neemt gijlieden u twaalf mannen uit de stammen Israels,
36 Joz 4:2 | 2 Neemt gijlieden u twaalf mannen uit het volk, uit
37 Joz 4:3 | der priesteren, en bereidt twaalf stenen, en brengt ze met
38 Joz 4:4 | 4 Jozua dan riep die twaalf mannen, die hij had doen
39 Joz 4:8 | geboden had; en zij namen twaalf stenen op midden uit de
40 Joz 4:9 | 9 Jozua richtte ook twaalf stenen op, midden in de
41 Joz 4:20 | 20 En Jozua richtte die twaalf stenen te Gilgal op, die
42 Joz 8:25 | mannen als vrouwen, waren twaalf duizend, al te zamen lieden
43 Joz 18:24 | Chefar-haammonai, en Ofni, en Gaba; twaalf steden en haar dorpen. ~
44 Joz 19:15 | en Jidala, en Bethlehem; twaalf steden en haar dorpen. ~
45 Joz 21:7 | van den stam van Zebulon, twaalf steden. ~
46 Joz 22:13 | Levieten; en hun lot was twaalf steden. ~
47 Ric 18:29 | haar met haar beenderen in twaalf stukken; en hij zond ze
48 Ric 20:10 | de vergadering daarheen twaalf duizend mannen, van de strijdbaarste;
49 2Sa 2:15 | en gingen over in getal, twaalf van Benjamin, te weten voor
50 2Sa 2:15 | Isboseth, Sauls zoon, en twaalf van Davids knechten. ~
51 2Sa 10:6 | en van de mannen van Tob twaalf duizend man. ~
52 2Sa 17:1 | tot Absalom: Laat mij nu twaalf duizend mannen uitlezen,
53 1Kon 4:7 | 7 En Salomo had twaalf bestelmeesters over gans
54 1Kon 4:26| paardenstallen tot zijn wagenen, en twaalf duizend ruiteren. ~
55 1Kon 7:15| ellen, en een draad van twaalf ellen omving den anderen
56 1Kon 7:25| 25 Zij stond op twaalf runderen; drie ziende naar
57 1Kon 7:44| Daartoe de ene zee; en de twaalf runderen onder die zee. ~
58 1Kon 10:20| 20 En twaalf leeuwen stonden daar op
59 1Kon 10:26| vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren, en legde
60 1Kon 11:30| was, en scheurde het, in twaalf stukken. ~
61 1Kon 16:23| over Israel, en regeerde twaalf jaren; te Thirza regeerde
62 1Kon 18:31| 31 En Elia nam twaalf stenen, naar het getal der
63 1Kon 19:19| Safat; dezelve ploegde met twaalf juk runderen voor zich henen,
64 2Kon 3:1 | van Juda, en hij regeerde twaalf jaren. ~
65 2Kon 23:1 | 1 Manasse was twaalf jaren oud, toen hij koning
66 1Kro 6:63| van Zebulon, bij het lot, twaalf steden. ~
67 1Kro 9:22| dorpelen, waren tweehonderd en twaalf. Dezen waren in het geslachtsregister
68 1Kro 15:10| broederen waren honderd en twaalf. ~
69 1Kro 26:9 | broederen, en zijn zonen, waren twaalf. ~
70 1Kro 26:10| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
71 1Kro 26:11| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
72 1Kro 26:12| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
73 1Kro 26:13| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
74 1Kro 26:14| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
75 1Kro 26:15| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
76 1Kro 26:16| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
77 1Kro 26:17| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
78 1Kro 26:18| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
79 1Kro 26:19| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
80 1Kro 26:20| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
81 1Kro 26:21| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
82 1Kro 26:22| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
83 1Kro 26:23| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
84 1Kro 26:24| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
85 1Kro 26:25| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
86 1Kro 26:26| zonen en zijn broederen; twaalf. ~
87 1Kro 26:27| zonen en zijn broederen; twaalf. ~
88 1Kro 26:28| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
89 1Kro 26:29| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
90 1Kro 26:30| zonen en zijn broederen, twaalf. ~
91 1Kro 26:31| zonen en zijn broederen, twaalf. ~ ~ ~
92 2Kro 1:14| vierhonderd wagenen, en twaalf duizend ruiteren had; en
93 2Kro 4:4 | 4 Zij stond op twaalf runderen, drie ziende naar
94 2Kro 4:15| 15 Een zee, en de twaalf runderen daaronder. ~
95 2Kro 10:19| 19 En twaalf leeuwen stonden daar aan
96 2Kro 10:25| paardenstallen, en wagenen, en twaalf duizend ruiteren; en hij
97 2Kro 33:1 | 1 Manasse was twaalf jaren oud, als hij koning
98 Ezra 2:6 | twee duizend achthonderd en twaalf. ~
99 Ezra 2:18| kinderen van Jora, honderd en twaalf. ~
100 Ezra 6:17| vierhonderd lammeren en twaalf geitenbokken, ten zondoffer
101 Ezra 8:24| 24 Toen scheidde ik twaalf uit van de oversten der
102 Ezra 8:35| God Israels brandofferen; twaalf varren voor gans Israel,
103 Ezra 8:35| zeven en zeventig lammeren, twaalf bokken ten zondoffer; alles
104 Neh 5:14 | koning Arthahsasta, zijnde twaalf jaren, heb ik, met mijn
105 Neh 7:24 | kinderen van Harif, honderd en twaalf; ~
106 Est 6:1 | Ahasveros te komen, nadat haar twaalf maanden lang naar de wet
107 Psa 60:2 | Edomieten sloeg in het Zoutdal, twaalf duizend. ~
108 Jer 52:20 | pilaren, de ene zee, en de twaalf koperen runderen, die in
109 Jer 52:21 | pilaars, en een draad van twaalf ellen omving hem; en zijn
110 Eze 43:16 | 16 De Ariel nu, twaalf ellen de lengte, met twaalf
111 Eze 43:16 | twaalf ellen de lengte, met twaalf ellen breedte, vierkant
112 Eze 47:13 | erve zult nemen, naar de twaalf stammen Israels: Jozef twee
113 Dan 4:29 | Want op het einde van twaalf maanden, toen hij op het
114 Matt 9:20| En ziet, een vrouw die twaalf jaren het bloedvloeien gehad
115 Matt 10:1 | 1 En Zijn twaalf discipelen tot Zich geroepen
116 Matt 10:2 | 2 De namen nu der twaalf apostelen zijn deze: de
117 Matt 10:5 | 5 Deze twaalf heeft Jezus uitgezonden,
118 Matt 11:1 | Jezus geeindigd had Zijn twaalf discipelen bevelen te geven,
119 Matt 14:20| het overschot der brokken, twaalf volle korven. ~
120 Matt 19:28| dat gij ook zult zitten op twaalf tronen, oordelende de twaalf
121 Matt 19:28| twaalf tronen, oordelende de twaalf geslachten Israels. ~
122 Matt 20:17| Jeruzalem, nam tot Zich de twaalf discipelen alleen op de
123 Matt 26:53| en Hij zal Mij meer dan twaalf legioenen engelen bijzetten? ~
124 Mark 3:14| 14 En Hij stelde er twaalf, opdat zij met Hem zouden
125 Mark 5:25| En een zekere vrouw, die twaalf jaren den vloed des bloeds
126 Mark 5:42| en wandelde; want het was twaalf jaren oud; en zij ontzetten
127 Mark 6:43| 43 En zij namen op twaalf volle korven brokken, en
128 Mark 8:19| opnaamt? Zij zeiden Hem: Twaalf. ~
129 Luk 2:42 | 42 En toen Hij twaalf jaren oud geworden was,
130 Luk 6:13 | tot Zich, en verkoos er twaalf uit hen, die Hij ook apostelen
131 Luk 8:42 | enige dochter, van omtrent twaalf jaren, en deze lag op haar
132 Luk 8:43 | 43 En een vrouw, die twaalf jaren lang den vloed des
133 Luk 9:1 | 1 En Zijn twaalf discipelen samengeroepen
134 Luk 9:17 | brokken overgeschoten was, twaalf korven. ~
135 Luk 22:14 | was, zat Hij aan, en de twaalf apostelen met Hem. ~
136 Luk 22:30 | op tronen, oordelende de twaalf geslachten Israels. ~
137 Joha 6:13| vergaderden ze dan, en vulden twaalf korven met brokken van de
138 Joha 6:70| antwoordde hun: Heb Ik niet u twaalf uitverkoren? En een uit
139 Joha 11:9 | antwoordde: Zijn er niet twaalf uren in den dag? Indien
140 Hand 13:7 | alle deze waren omtrent twaalf mannen. ~
141 Hand 18:11| weten, dat het niet meer dan twaalf dagen zijn, van dat ik ben
142 Hand 20:7 | 7 Tot dewelke onze twaalf geslachten, geduriglijk
143 Jako 1:1 | Heere Jezus Christus; aan de twaalf stammen, die in de verstrooiing
144 Open 7:5 | geslacht van Juda waren twaalf duizend verzegeld; uit het
145 Open 7:5 | geslacht van Ruben waren twaalf duizend verzegeld; uit het
146 Open 7:5 | het geslacht van Gad waren twaalf duizend verzegeld; ~
147 Open 7:6 | geslacht van Aser waren twaalf duizend verzegeld; uit het
148 Open 7:6 | geslacht van Nafthali waren twaalf duizend verzegeld; uit het
149 Open 7:6 | geslacht van Manasse waren twaalf duizend verzegeld; ~
150 Open 7:7 | geslacht van Simeon waren twaalf duizend verzegeld; uit het
151 Open 7:7 | geslacht van Levi waren twaalf duizend verzegeld; uit het
152 Open 7:7 | geslacht van Issaschar waren twaalf duizend verzegeld; ~
153 Open 7:8 | geslacht van Zebulon waren twaalf duizend verzegeld; uit het
154 Open 7:8 | geslacht van Jozef waren twaalf duizend verzegeld; uit het
155 Open 7:8 | geslacht van Benjamin waren twaalf duizend verzegeld. ~
156 Open 12:1 | haar hoofd een kroon van twaalf sterren; ~
157 Open 21:12| groten en hogen muur, en had twaalf poorten, en in de poorten
158 Open 21:12| poorten, en in de poorten twaalf engelen, en namen daarop
159 Open 21:12| welken zijn de namen der twaalf geslachten der kinderen
160 Open 21:14| En de muur der stad had twaalf fondamenten, en in dezelve
161 Open 21:14| in dezelve de namen der twaalf apostelen des Lams. ~
162 Open 21:16| stad met den rietstok op twaalf duizend stadien; de lengte,
163 Open 21:21| 21 En de twaalf poorten waren twaalf paarlen,
164 Open 21:21| de twaalf poorten waren twaalf paarlen, een iedere poort
165 Open 22:2 | des levens, voortbrengende twaalf vruchten, van maand tot
|