1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801
Book Chapter: Verse
4501 Psa 107:30 | zijn zij verblijd, omdat zij gestild zijn, en dat Hij
4502 Psa 107:36 | hongerigen aldaar wonen, en zij stichten een stad ter woning; ~
4503 Psa 107:38 | En Hij zegent hen, zodat zij zeer vermenigvuldigen, en
4504 Psa 107:39 | 39 Daarna verminderen zij, en komen ten onder, door
4505 Psa 107:43 | deze dingen waar; en dat zij verstandelijk letten op
4506 Psa 109:2 | zijn tegen mij opengedaan; zij hebben met mij gesproken
4507 Psa 109:3 | hatelijke woorden hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben
4508 Psa 109:3 | hebben zij mij omsingeld; ja, zij hebben mij bestreden zonder
4509 Psa 109:4 | Voor mijn liefde, staan zij mij tegen; maar ik was steeds
4510 Psa 109:5 | 5 En zij hebben mij kwaad voor goed
4511 Psa 109:7 | schuldig uit, en zijn gebed zij tot zonde. ~
4512 Psa 109:12 | uitstrekke, en dat er niemand zij, die zijn wezen genadig
4513 Psa 109:12 | die zijn wezen genadig zij. ~
4514 Psa 109:15 | 15 Dat zij gedurig voor den HEERE zijn;
4515 Psa 109:17 | heeft tot den zegen, zo zij die verre van hem. ~
4516 Psa 109:18 | 18 En hij zij bekleed met den vloek, als
4517 Psa 109:19 | 19 Die zij hem als een kleed, waarmede
4518 Psa 109:20 | 20 Dit zij het werkloon mijner tegenstanders
4519 Psa 109:23 | gelijk een schaduw, wanneer zij zich neigt; ik worde omgedreven
4520 Psa 109:25 | ben ik hun een smaad; als zij mij zien, zo schudden zij
4521 Psa 109:25 | zij mij zien, zo schudden zij hun hoofd. ~
4522 Psa 109:27 | 27 Opdat zij weten, dat dit Uw hand is,
4523 Psa 109:28 | hen zich opmaken, maar dat zij beschaamd worden; doch dat
4524 Psa 109:29 | schande bekleed worden, en dat zij met hun beschaamdheid zich
4525 Psa 111:2 | HEEREN zijn groot; Daleth. zij worden gezocht van allen,
4526 Psa 111:8 | 8 Samech. Zij zijn ondersteund voor altoos,
4527 Psa 113:2 | 2De Naam des HEEREN zij geprezen, van nu aan tot
4528 Psa 113:3 | zon af tot haar nedergang, zij de Naam des HEEREN geloofd. ~
4529 Psa 115:5 | 5 Zij hebben een mond, maar spreken
4530 Psa 115:5 | mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
4531 Psa 115:6 | 6 Oren hebben zij, maar horen niet; zij hebben
4532 Psa 115:6 | hebben zij, maar horen niet; zij hebben een neus, maar zij
4533 Psa 115:6 | zij hebben een neus, maar zij rieken niet; ~
4534 Psa 115:7 | 7 Hun handen hebben zij, maar tasten niet; hun voeten,
4535 Psa 115:7 | voeten, maar gaan niet; zij geven geen geluid door hun
4536 Psa 118:11 | 11 Zij hadden mij omringd, ja,
4537 Psa 118:11 | hadden mij omringd, ja, zij hadden mij omringd; het
4538 Psa 118:12 | 12 Zij hadden mij omringd als bijen;
4539 Psa 118:12 | hadden mij omringd als bijen; zij zijn uitgeblust als een
4540 Psa 118:26 | 26 Gezegend zij hij, die daar komt in den
4541 Psa 119:2 | 2 Welgelukzalig zijn zij, die Zijn getuigenissen
4542 Psa 119:37 | Wend mijn ogen af, dat zij geen ijdelheid zien; maak
4543 Psa 119:78 | beschaamd worden, omdat zij mij met leugen nedergestoten
4544 Psa 119:86 | Uw geboden zijn waarheid; zij vervolgen mij met leugen,
4545 Psa 119:87 | 87 Zij hebben mij bijna vernietigd
4546 Psa 119:90 | de aarde vastgemaakt, en zij blijft staan; ~
4547 Psa 119:91 | Uw verordeningen blijven zij nog heden staan, want zij
4548 Psa 119:91 | zij nog heden staan, want zij allen zijn Uw knechten. ~
4549 Psa 119:97 | Hoe lief heb ik Uw wet! Zij is mijn betrachting den
4550 Psa 119:98 | 98 Zij maakt mij door Uw geboden
4551 Psa 119:98 | mijn vijanden zijn, want zij is in eeuwigheid bij mij. ~
4552 Psa 119:111 | tot een eeuwige erve, want zij zijn mijns harten vrolijkheid. ~
4553 Psa 119:126 | HEERE, dat Hij werke, want zij hebben Uw wet verbroken. ~
4554 Psa 119:136 | af uit mijn ogen, omdat zij Uw wet niet onderhouden. ~
4555 Psa 119:150 | praktijken najagen, genaken mij, zij wijken verre van Uw wet. ~
4556 Psa 119:155 | van de goddelozen, want zij zoeken Uw inzettingen niet. ~
4557 Psa 119:158 | en het verdroot mij, dat zij Uw woord niet onderhielden. ~
4558 Psa 119:165 | hebben groten vrede, en zij hebben geen aanstoot. ~
4559 Psa 119:175 | Laat mijn ziel leven, en zij zal U loven, en laat Uw
4560 Psa 120:3 | bedriegelijke tong geven, of wat zal zij U toevoegen? ~
4561 Psa 120:7 | maar als ik spreek, zijn zij aan den oorlog. ~
4562 Psa 122:6 | van Jeruzalem; wel moeten zij varen, die u beminnen.
4563 Psa 122:7 | 7Vrede zij in uw vesting, welvaren
4564 Psa 122:8 | zal ik nu spreken, vrede zij in u! ~
4565 Psa 123:2 | totdat Hij ons genadig zij. ~
4566 Psa 124:3 | 3Toen zouden zij ons levend verslonden hebben,
4567 Psa 124:6 | 6De HEERE zij geloofd, Die ons in hun
4568 Psa 127:5 | met dezelve gevuld heeft; zij zullen niet beschaamd worden,
4569 Psa 127:5 | niet beschaamd worden, als zij met de vijanden spreken
4570 Psa 129:1 | 1Een lied Hammaaloth. Zij hebben mij dikwijls benauwd
4571 Psa 129:2 | benauwd; evenwel hebben zij mij niet overmocht. ~
4572 Psa 129:3 | hebben op mijn rug geploegd; zij hebben hun voren lang getogen. ~
4573 Psa 129:8 | zeggen: De zegen des HEEREN zij bij u! Wij zegenen ulieden
4574 Psa 135:16 | 16 Zij hebben een mond, maar spreken
4575 Psa 135:16 | mond, maar spreken niet; zij hebben ogen, maar zien niet; ~
4576 Psa 135:17 | 17 Oren hebben zij, maar horen niet; ook is
4577 Psa 135:21 | 21 Geloofd zij de HEERE uit Sion, Die te
4578 Psa 137:3 | 3Als zij, die ons aldaar gevangen
4579 Psa 137:3 | lieds van ons begeerden, en zij, die ons overhoop geworpen
4580 Psa 138:4 | o HEERE! loven, wanneer zij gehoord zullen hebben de
4581 Psa 138:5 | 5En zij zullen zingen van de wegen
4582 Psa 139:6 | kennis is mij te wonderbaar, zij is hoog, ik kan er niet
4583 Psa 139:16 | geschreven, de dagen als zij geformeerd zouden worden,
4584 Psa 139:22 | haat, tot vijanden zijn zij mij. ~
4585 Psa 139:24 | mij een schadelijke weg zij; en leid mij op den eeuwigen
4586 Psa 140:4 | 4 Zij scherpen hun tong, als een
4587 Psa 140:6 | strik verborgen, en koorden; zij hebben een net uitgespreid
4588 Psa 140:6 | wegs; valstrikken hebben zij mij gezet. Sela. ~
4589 Psa 140:9 | zijn kwaad voornemen niet; zij zouden zich verheffen. Sela. ~
4590 Psa 140:11 | vuur, in diepe kuilen, dat zij niet weder opstaan. ~
4591 Psa 141:6 | gehoord mijn redenen, dat zij aangenaam waren. ~
4592 Psa 141:9 | geweld des striks, dien zij mij gelegd hebben, en voor
4593 Psa 142:4 | hebt Gij mijn pad gekend. Zij hebben mij een strik verborgen
4594 Psa 142:7 | van mijn vervolgers, want zij zijn machtiger dan ik. ~
4595 Psa 144:1 | psalm van David. Gezegend zij de HEERE, mijn Rotssteen,
4596 Psa 144:5 | raak de bergen aan, dat zij roken. ~
4597 Psa 144:14 | noch uitval, noch gekrijs zij op onze straten. ~
4598 Psa 145:4 | zal Uw werken roemen; en zij zullen Uw mogendheden verkondigen. ~
4599 Psa 145:6 | 6 Vau. En zij zullen vermelden de kracht
4600 Psa 145:7 | 7 Zain. Zij zullen de gedachtenis der
4601 Psa 145:7 | overvloediglijk uitstorten, en zij zullen Uw gerechtigheid
4602 Psa 145:11 | 11 Caph. Zij zullen de heerlijkheid Uws
4603 Psa 145:11 | en Uw mogendheid zullen zij uitspreken. ~
4604 Psa 147:9 | aan de jonge raven, als zij roepen. ~
4605 Psa 147:20 | Zijn rechten, die kennen zij niet. Hallelujah! ~ ~
4606 Psa 148:5 | 5 Dat zij den Naam des HEEREN loven;
4607 Psa 148:5 | Hij het beval, zo werden zij geschapen. ~
4608 Psa 148:13 | 13 Dat zij den Naam des HEEREN loven;
4609 Psa 149:1 | een nieuw lied; Zijn lof zij in de gemeente Zijner gunstgenoten. ~
4610 Psa 149:3 | 3Dat zij Zijn Naam loven op de fluit;
4611 Psa 149:3 | Naam loven op de fluit; dat zij Hem psalmzingen op de trommel
4612 Psa 149:5 | opspringen, om die eer; dat zij juichen op hun legers. ~
4613 Spre 1:9 | 9 Want zij zullen uw hoofd een aangenaam
4614 Spre 1:11 | 11 Indien zij zeggen: Ga met ons, laat
4615 Spre 1:16 | voeten lopen ten boze; en zij haasten zich om bloed te
4616 Spre 1:19 | die gierigheid pleegt; zij zal de ziel van haar meester
4617 Spre 1:20 | roept overluid daar buiten; Zij verheft haar stem op de
4618 Spre 1:21 | 21 Zij roept in het voorste der
4619 Spre 1:21 | deuren der poorten spreekt Zij Haar redenen in de stad; ~
4620 Spre 1:28 | 28 Dan zullen zij tot Mij roepen, maar Ik
4621 Spre 1:28 | Ik zal niet antwoorden; zij zullen Mij vroeg zoeken,
4622 Spre 1:29 | 29 Daarom, dat zij de wetenschap gehaat hebben,
4623 Spre 1:30 | 30 Zij hebben in Mijn raad niet
4624 Spre 1:30 | Mijn bestraffingen hebben zij versmaad; ~
4625 Spre 1:31 | 31 Zo zullen zij eten van de vrucht van hun
4626 Spre 2:8 | 8 Opdat zij de paden des rechts houden;
4627 Spre 3:2 | van leven, en vrede zullen zij u vermeerderen. ~
4628 Spre 3:3 | ze aan uw hals, schrijf zij op de tafel uws harten.
4629 Spre 3:15 | 15 Zij is kostelijker dan robijnen
4630 Spre 3:18 | 18 Zij is een boom des levens dengenen,
4631 Spre 3:22 | 22 Want zij zullen het leven voor uw
4632 Spre 3:25 | verwoesting der goddelozen, als zij komt. ~
4633 Spre 4:6 | Verlaat ze niet, en zij zal u behoeden; heb ze lief,
4634 Spre 4:6 | behoeden; heb ze lief, en zij zal u bewaren. ~
4635 Spre 4:8 | 8 Verhef ze, en zij zal u verhogen; zij zal
4636 Spre 4:8 | en zij zal u verhogen; zij zal u vereren, als gij haar
4637 Spre 4:9 | 9 Zij zal uw hoofd een aangenaam
4638 Spre 4:9 | een sierlijke kroon zal zij u leveren. ~
4639 Spre 4:13 | niet af; bewaar ze, want zij is uw leven. ~
4640 Spre 4:16 | 16 Want zij slapen niet, zo zij geen
4641 Spre 4:16 | Want zij slapen niet, zo zij geen kwaad gedaan hebben;
4642 Spre 4:16 | slaap wordt weggenomen, zo zij niet iemand hebben doen
4643 Spre 4:17 | 17 Want zij eten brood der goddeloosheid,
4644 Spre 4:19 | goddelozen is als donkerheid, zij weten niet, waarover zij
4645 Spre 4:19 | zij weten niet, waarover zij struikelen zullen. ~
4646 Spre 4:22 | 22 Want zij zijn het leven dengenen,
4647 Spre 5:18 | 18 Uw springader zij gezegend; en verblijd u
4648 Spre 6:15 | dat er geen genezen aan zij. ~
4649 Spre 7:5 | 5 Opdat zij u bewaren voor een vreemde
4650 Spre 7:13 | 13 En zij greep hem aan, en kuste
4651 Spre 7:13 | greep hem aan, en kuste hem; zij sterkte haar aangezicht,
4652 Spre 7:21 | 21 Zij bewoog hem door de veelheid
4653 Spre 7:21 | veelheid van haar onderricht, zij dreef hem aan door het gevlei
4654 Spre 7:26 | 26 Want zij heeft veel gewonden nedergeveld,
4655 Spre 8:2 | waar paden zijn, staat Zij; ~
4656 Spre 8:3 | ingang der deuren roept Zij overluid: ~
4657 Spre 8:9 | 9 Zij zijn alle recht voor dengene,
4658 Spre 8:32 | want welgelukzalig zijn zij, die Mijn wegen bewaren. ~
4659 Spre 9:1 | heeft Haar huis gebouwd; Zij heeft Haar zeven pilaren
4660 Spre 9:2 | 2 Zij heeft Haar slachtvee geslacht.
4661 Spre 9:2 | Haar slachtvee geslacht. Zij heeft Haar wijn gemengd;
4662 Spre 9:2 | wijn gemengd; ook heeft Zij Haar tafel toegericht. ~
4663 Spre 9:3 | 3 Zij heeft Haar dienstmaagden
4664 Spre 9:3 | dienstmaagden uitgezonden; Zij nodigt op de tinnen van
4665 Spre 9:4 | Tot de verstandeloze zegt Zij: ~
4666 Spre 9:14 | 14 En zij zit aan de deur van haar
4667 Spre 9:16 | tot den verstandeloze zegt zij: ~
4668 Spre 11:11 | mond der goddelozen wordt zij verbroken.
4669 Spre 12:7 | goddelozen worden omgekeerd, dat zij niet meer zijn; maar het
4670 Spre 14:22 | 22 Dwalen zij niet, die kwaad stichten?
4671 Spre 16:31 | is een sierlijke kroon; zij wordt op den weg der gerechtigheid
4672 Spre 18:16 | mensen maakt hem ruimte, en zij geleidt hem voor het aangezicht
4673 Spre 21:7 | zal hen doorsnijden, omdat zij weigeren recht te doen. ~
4674 Spre 21:27 | gruwel; hoeveel te meer, als zij het met een schandelijk
4675 Spre 22:18 | in uw binnenste bewaart; zij zullen samen op uw lippen
4676 Spre 22:19 | vertrouwen op den HEERE zij, maak ik u die heden bekend;
4677 Spre 23:17 | 17 Uw hart zij niet nijdig over de zondaren;
4678 Spre 23:22 | veracht uw moeder niet, als zij oud geworden is. ~
4679 Spre 23:28 | 28 Ook loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt
4680 Spre 23:28 | loert zij als een rover; en zij vermenigvuldigt de trouwelozen
4681 Spre 24:11 | dood gegrepen zijn; want zij wankelen ter doding, zo
4682 Spre 24:18 | HEERE niet zie, en het kwaad zij in Zijn ogen en Hij Zijn
4683 Spre 26:5 | hij in zijn ogen niet wijs zij. ~
4684 Spre 26:28 | valse tong haat degenen, die zij verbrijzelt; en een gladde
4685 Spre 28:3 | regen, zodat er geen brood zij. ~
4686 Spre 28:28 | verbergt zich de mens; maar als zij omkomen, vermenigvuldigen
4687 Spre 29:1 | zodat er geen genezen aan zij. ~
4688 Spre 30:20 | ener overspelige vrouw; zij eet en wist haar mond, en
4689 Spre 30:21 | aarde, ja, om vier, die zij niet dragen kan: ~
4690 Spre 30:23 | een hatelijke vrouw, als zij getrouwd wordt; en een dienstmaagd,
4691 Spre 30:23 | en een dienstmaagd, als zij erfgenaam is van haar vrouw. ~
4692 Spre 30:25 | onsterk volk; evenwel bereiden zij in de zomer haar spijs. ~
4693 Spre 30:26 | machteloos volk; nochtans stellen zij hun huis in den rotssteen. ~
4694 Spre 30:27 | geen koning; nochtans gaan zij allen uit, zich verdelende
4695 Spre 31:12 | 12 Gimel. Zij doet hem goed en geen kwaad,
4696 Spre 31:13 | 13 Daleth. Zij zoekt wol en vlas, en werkt
4697 Spre 31:14 | 14 He. Zij is als de schepen eens koopmans;
4698 Spre 31:14 | de schepen eens koopmans; zij doet haar brood van verre
4699 Spre 31:15 | 15 Vau. En zij staat op, als het nog nacht
4700 Spre 31:16 | 16 Zain. Zij denkt om een akker, en krijgt
4701 Spre 31:16 | vrucht harer handen plant zij een wijngaard. ~
4702 Spre 31:17 | 17 Cheth. Zij gordt haar lenden met kracht,
4703 Spre 31:17 | haar lenden met kracht, en zij versterkt haar armen. ~
4704 Spre 31:18 | 18 Teth. Zij smaakt, dat haar koophandel
4705 Spre 31:19 | 19 Jod. Zij steekt haar handen uit naar
4706 Spre 31:20 | 20 Caph. Zij breidt haar handpalm uit
4707 Spre 31:20 | uit tot den ellendige; en zij steekt haar handen uit tot
4708 Spre 31:21 | 21 Lamed. Zij vreest voor haar huis niet
4709 Spre 31:22 | 22 Mem. Zij maakt voor zich tapijtsieraad;
4710 Spre 31:24 | 24 Samech. Zij maakt fijn lijnwaad en verkoopt
4711 Spre 31:24 | lijnwaad en verkoopt het; en zij levert den koopman gordelen. ~
4712 Spre 31:25 | heerlijkheid zijn haar kleding; en zij lacht over den nakomenden
4713 Spre 31:26 | 26 Pe. Zij doet haar mond open met
4714 Spre 31:27 | 27 Tsade. Zij beschouwt de gangen van
4715 Spre 31:27 | het brood der luiheid eet zij niet. ~
4716 Pred 1:5 | en de zon gaat onder, en zij hijgt naar haar plaats,
4717 Pred 1:5 | hijgt naar haar plaats, waar zij oprees. ~
4718 Pred 1:6 | 6 Zij gaat naar het zuiden, en
4719 Pred 1:6 | gaat naar het zuiden, en zij gaat om naar het noorden;
4720 Pred 1:7 | derwaarts gaande keren zij weder. ~
4721 Pred 2:3 | mensen het best ware, dat zij doen zouden onder den hemel,
4722 Pred 3:18 | hen zal verklaren, en dat zij zullen zien, dat zij als
4723 Pred 3:18 | dat zij zullen zien, dat zij als de beesten zijn aan
4724 Pred 3:19 | sterft, alzo sterft deze, en zij allen hebben enerlei
4725 Pred 3:19 | is geen; want allen zijn zij ijdelheid. ~
4726 Pred 3:20 | 20 Zij gaan allen naar een plaats;
4727 Pred 3:20 | gaan allen naar een plaats; zij zijn allen uit het stof,
4728 Pred 3:20 | zijn allen uit het stof, en zij keren allen weder tot het
4729 Pred 4:1 | hunner verdrukkers was macht, zij daarentegen hadden geen
4730 Pred 4:9 | zijn beter dan een; want zij hebben een goede beloning
4731 Pred 4:10 | 10 Want indien zij vallen, de een richt zijn
4732 Pred 4:11 | zamen liggen, zo hebben zij warmte; maar hoe zou een
4733 Pred 4:17 | slachtoffer te geven; want zij weten niet, dat zij kwaad
4734 Pred 4:17 | want zij weten niet, dat zij kwaad doen. ~ ~ ~ ~ ~
4735 Pred 6:4 | Want met ijdelheid komt zij, en in duisternis gaat zij
4736 Pred 6:4 | zij, en in duisternis gaat zij weg, en met duisternis wordt
4737 Pred 6:5 | 5 Ook heeft zij de zon niet gezien, noch
4738 Pred 6:5 | niet gezien, noch bekend; zij heeft meer rust dan hij. ~
4739 Pred 6:6 | het goede niet zag; gaan zij niet allen naar een plaats? ~
4740 Pred 6:10 | 10 Wat ook iemand zij, alrede is zijn naam genoemd,
4741 Pred 7:23 | zal wijsheid bekomen, maar zij was nog verre van mij. ~
4742 Pred 7:29 | recht gemaakt heeft, maar zij hebben veel vonden gezocht. ~
4743 Pred 8:10 | in die stad, in dewelke zij recht gedaan hadden.
4744 Pred 9:3 | hun hart; en daarna moeten zij naar de doden toe. ~
4745 Pred 9:5 | Want de levenden weten, dat zij sterven zullen, maar de
4746 Pred 9:5 | doden weten niet met al; zij hebben ook geen loon meer,
4747 Pred 9:6 | hun nijdigheid vergaan; en zij hebben geen deel meer in
4748 Pred 9:13 | deze wijsheid gezien, en zij was groot bij mij: ~
4749 Pred 10:14 | mens weet niet, wat het zij, dat geschieden zal; en
4750 Pred 10:15 | iegelijk van hen moede; dewijl zij niet weten naar de stad
4751 Pred 11:3 | geworden zijn, zo storten zij plasregen uit op de aarde;
4752 Pred 11:5 | welke de weg des winds zij, of hoedanig de beenderen
4753 Pred 12:3 | zullen stilstaan, omdat zij minder geworden zijn, en
4754 Pred 12:5 | 5 Ook wanneer zij voor de hoogte zullen vrezen,
4755 Hoo 1:6 | waren tegen mij ontstoken, zij hebben mij gezet tot een
4756 Hoo 2:6 | 6 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn
4757 Hoo 3:6 | 6 Wie is zij, die daar opkomt uit de
4758 Hoo 5:7 | stad omgingen, vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden
4759 Hoo 5:7 | vonden mij, zij sloegen mij, zij verwondden mij; de wachters
4760 Hoo 6:5 | uw ogen van Mij af, want zij doen Mij geweld aan; uw
4761 Hoo 6:9 | de enige harer moeder, zij is de zuivere dergenen,
4762 Hoo 6:9 | dochters haar zien, zo zullen zij haar welgelukzalig
4763 Hoo 6:9 | koninginnen en de bijwijven; en zij zullen haar prijzen. ~
4764 Hoo 6:10 | 10 Wie is zij, die er uitziet als de dageraad,
4765 Hoo 6:13 | gijlieden de Sulammith aan? Zij is als een rei van twee
4766 Hoo 8:1 | zou U kussen, ook zouden zij mij niet verachten. ~
4767 Hoo 8:3 | 3 Zijn linkerhand zij onder mijn hoofd, en Zijn
4768 Hoo 8:5 | 5 Wie is zij, die daar opklimt uit de
4769 Hoo 8:5 | voortgebracht, daar heeft zij u met smart voortgebracht,
4770 Hoo 8:9 | 9 Zo zij een muur is, wij zullen
4771 Hoo 8:9 | zilver op haar bouwen; en zo zij een deur is, wij zullen
4772 Jes 1:2 | gemaakt en verhoogd; maar zij hebben tegen Mij overtreden. ~
4773 Jes 1:4 | de verdervende kinderen! Zij hebben den HEERE verlaten,
4774 Jes 1:4 | hebben den HEERE verlaten, zij hebben den Heilige Israels
4775 Jes 1:4 | Israels gelasterd, zij hebben zich vervreemd, wijkende
4776 Jes 1:14 | hoogtijden haat Mijn ziel, zij zijn Mij tot een last; Ik
4777 Jes 1:18 | uw zonden als scharlaken, zij zullen wit worden als sneeuw,
4778 Jes 1:18 | worden als sneeuw, al waren zij rood als karmozijn, zij
4779 Jes 1:18 | zij rood als karmozijn, zij zullen worden als witte
4780 Jes 1:21 | stad tot een hoer geworden! Zij was vol recht, gerechtigheid
4781 Jes 1:23 | heeft de geschenken lief, en zij jagen de vergeldingen na;
4782 Jes 1:23 | vergeldingen na; den wezen doen zij geen recht, en de twistzaak
4783 Jes 1:29 | 29 Want zij zullen beschaamd worden
4784 Jes 1:31 | werkmeester tot een vonk, en zij zullen beiden te zamen branden,
4785 Jes 2:4 | bestraffen vele volken; en zij zullen hun zwaarden slaan
4786 Jes 2:4 | geen zwaard opheffen, en zij zullen geen oorlog meer
4787 Jes 2:6 | van Jakob, verlaten, want zij zijn vervuld met goddeloosheid,
4788 Jes 2:6 | meer dan het oosten, en zij zijn guichelaars gelijk
4789 Jes 2:6 | der vreemden tonen zij hun behagen. ~
4790 Jes 2:8 | werk hunner handen buigen zij zich neder, voor hetgeen
4791 Jes 2:19 | 19 Dan zullen zij in de spelonken der rotsstenen
4792 Jes 2:20 | zijn gouden afgoden, welke zij zich gemaakt hadden, om
4793 Jes 3:9 | hen, en hun zonden spreken zij vrij uit, gelijk Sodom;
4794 Jes 3:9 | vrij uit, gelijk Sodom; zij verbergen ze niet. Wee hunlieder
4795 Jes 3:9 | Wee hunlieder ziel; want zij doen zichzelven kwaad. ~
4796 Jes 3:10 | het hem wel gaan zal; dat zij de vrucht hunner werken
4797 Jes 3:12 | den weg uwer paden slokken zij in. ~
4798 Jes 3:26 | treuren, en leed dragen, en zij zal, ledig gemaakt zijnde,
4799 Jes 5:5 | tuin wegnemen, opdat hij zij tot afweiding; zijn muur
4800 Jes 5:5 | Ik verscheuren, opdat hij zij tot vertreding. ~
4801 Jes 5:6 | den wolken gebieden, dat zij geen regen daarop regenen. ~
4802 Jes 5:8 | totdat er geen plaats meer zij, en dat gijlieden alleen
4803 Jes 5:12 | in hun maaltijden; maar zij aanschouwen het werk des
4804 Jes 5:12 | werk des HEEREN niet, en zij zien niet op het maaksel
4805 Jes 5:24 | stof opvaren; omdat zij verwerpen de wet des HEEREN
4806 Jes 5:26 | haastelijk, snellijk zullen zij aankomen. ~
4807 Jes 5:29 | van een ouden leeuw, en zij zullen brullen als de jonge
4808 Jes 5:29 | als de jonge leeuwen, en zij zullen briesen, en den roof
4809 Jes 5:30 | 30 En zij zullen tegen hetzelve te
4810 Jes 6:11 | worden, zodat er geen inwoner zij, en de huizen, dat er geen
4811 Jes 6:11 | huizen, dat er geen mens zij, en dat het land met verwoesting
4812 Jes 7:8 | worden, dat het geen volk zij. ~
4813 Jes 7:14 | maagd zal zwanger worden, en zij zal een Zoon baren, en Zijn
4814 Jes 7:19 | 19 En zij zullen komen, en zij allen
4815 Jes 7:19 | En zij zullen komen, en zij allen zullen rusten in de
4816 Jes 7:22 | de veelheid der melk, die zij geven zullen, boter zal
4817 Jes 8:13 | gijlieden heiligen, en Hij zij uw vreze, en Hij zij uw
4818 Jes 8:13 | Hij zij uw vreze, en Hij zij uw verschrikking.
4819 Jes 8:19 | 19 Wanneer zij dan tot ulieden zeggen zullen:
4820 Jes 8:20 | en tot de getuigenis! zo zij niet spreken naar dit woord,
4821 Jes 8:20 | woord, het zal zijn, dat zij geen dageraad zullen hebben. ~
4822 Jes 9:2 | blijdschap niet groot gemaakt; zij zullen nochtans blijde wezen
4823 Jes 9:11 | Filistijnen van achteren, dat zij Israel opeten met vollen
4824 Jes 9:12 | HEERE der heirscharen zoeken zij niet. ~
4825 Jes 9:16 | zich niet ontfermen, want zij zijn allen te zamen huichelaars
4826 Jes 9:17 | doornen en distelen zal zij verteren, en zal aansteken
4827 Jes 9:20 | Efraim, en Efraim Manasse, en zij zullen te zamen tegen Juda
4828 Jes 10:2 | hun buit worden, en opdat zij de wezen mogen plunderen! ~
4829 Jes 10:20 | ze geslagen heeft; maar zij zullen steunen op den
4830 Jes 10:29 | 29 Zij trekken door den doorgang,
4831 Jes 10:29 | doorgang, te Geba houden zij hun vernachting; Rama beeft,
4832 Jes 11:14 | 14 Maar zij zullen den Filistijnen op
4833 Jes 11:14 | vliegen tegen het westen, en zij zullen te zamen die van
4834 Jes 11:14 | aan Edom en Moab zullen zij hun handen slaan, en
4835 Jes 12:5 | heerlijk dingen gedaan; zulks zij bekend op den gansen aardbodem. ~
4836 Jes 13:2 | beweegt de hand omhoog, dat zij intrekken door de deuren
4837 Jes 13:5 | 5 Zij komen uit verren lande,
4838 Jes 13:8 | 8 En zij zullen verschrikt worden,
4839 Jes 13:8 | weeen zullen hen aangrijpen, zij zullen bang zijn als een
4840 Jes 13:10 | verduisterd worden, wanneer zij zal opgaan, en de maan zal
4841 Jes 13:17 | en aan het goud zullen zij geen lust hebben. ~
4842 Jes 13:18 | jongelingen verpletteren, en zij zullen zich niet ontfermen
4843 Jes 13:20 | zijn in der eeuwigheid, en zij zal niet bewoond worden
4844 Jes 14:1 | zich tot hen vervoegen, en zij zullen het huis van
4845 Jes 14:2 | knechten en tot maagden; en zij zullen gevangen houden
4846 Jes 14:2 | hen gevangen hielden, en zij zullen heersen over hun
4847 Jes 14:7 | De ganse aarde rust, zij is stil; zij maken groot
4848 Jes 14:7 | aarde rust, zij is stil; zij maken groot geschal met
4849 Jes 14:9 | te gaan, als gij kwaamt; zij wekt om uwentwil de doden
4850 Jes 14:9 | al de bokken der aarde; zij doet al de koningen der
4851 Jes 14:16 | zullen, zullen u aanschouwen, zij zullen op u letten, en zeggen:
4852 Jes 14:18 | de koningen der heidenen, zij allen liggen neder met eer,
4853 Jes 14:21 | ongerechtigheid wil; dat zij niet opstaan, en de aarde
4854 Jes 15:1 | nacht is Ar-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid; zekerlijk,
4855 Jes 15:1 | nacht is Kir-Moabs verwoest, zij is uitgeroeid! ~
4856 Jes 15:3 | 3 Op hun wijken hebben zij zakken aangegord; op hun
4857 Jes 15:3 | en op hun straten huilen zij altemaal, afgaande met geween. ~
4858 Jes 15:5 | naar Horonaim verwekken zij een jammergeschrei. ~
4859 Jes 15:7 | 7 Daarom zullen zij den overvloed, dien zij
4860 Jes 15:7 | zij den overvloed, dien zij vergaderd hebben, en hetgeen
4861 Jes 15:7 | vergaderd hebben, en hetgeen zij weggelegd hebben, aan de
4862 Jes 16:7 | huilen, altemaal zullen zij huilen; over de fondamenten
4863 Jes 16:7 | gijlieden zuchten, gewisselijk, zij zijn gebroken. ~
4864 Jes 16:8 | uitgelezen planten verpletterd; zij reiken tot Jaezer toe, zij
4865 Jes 16:8 | zij reiken tot Jaezer toe, zij dwalen door de woestijn;
4866 Jes 16:8 | scheuten zijn uitgespreid, zij zijn gegaan over zee. ~
4867 Jes 17:1 | zal weggenomen worden, dat zij geen stad meer zij, maar
4868 Jes 17:1 | dat zij geen stad meer zij, maar zij zal een vervallen
4869 Jes 17:1 | geen stad meer zij, maar zij zal een vervallen steenhoop
4870 Jes 17:2 | worden; voor de kudden zullen zij wezen, die zullen daar nederliggen,
4871 Jes 17:3 | overblijfsel der Syriers; zij zullen zijn gelijk de heerlijkheid
4872 Jes 17:9 | en opperste tak, welke zij verlaten hebben, om der
4873 Jes 18:6 | 6 Zij zullen te zamen gelaten
4874 Jes 19:2 | Egyptenaren verwarren, dat zij zullen strijden een iegelijk
4875 Jes 19:3 | Ik verslinden; dan zullen zij hun afgoden vragen, en den
4876 Jes 19:5 | 5 En zij zullen de wateren uit de
4877 Jes 19:6 | 6 Zij zullen ook de rivieren verre
4878 Jes 19:6 | rivieren verre terugdrijven, zij zullen ze uithozen, en de
4879 Jes 19:10 | 10 En zij zullen met hun fondamenten
4880 Jes 19:12 | Waar zijn nu uw wijzen? Dat zij u nu te kennen geven of
4881 Jes 19:13 | vorsten van Nof zijn bedrogen; zij zullen ook Egypte doen dwalen,
4882 Jes 19:14 | in het midden van hen, en zij hebben Egypte doen dwalen
4883 Jes 19:16 | zijn als de vrouwen; en zij zullen beven en vrezen vanwege
4884 Jes 19:20 | heirscharen in Egypteland, want zij zullen tot den HEERE roepen
4885 Jes 19:21 | kennen te dien dage; en zij zullen Hem dienen met slachtoffer,
4886 Jes 19:21 | slachtoffer, en spijsoffer, en zij zullen den HEERE een
4887 Jes 19:22 | dapper slaan, en genezen; en zij zullen zich tot den HEERE
4888 Jes 19:25 | zegenen, zeggende: Gezegend zij Mijn volk, de Egyptenaars,
4889 Jes 20:5 | 5 En zij zullen verschrikken en beschaamd
4890 Jes 20:5 | van de Moren, op dewelke zij zagen, en van de Egyptenaars,
4891 Jes 21:9 | zeide: Babel is gevallen, zij is gevallen! en al de gesneden
4892 Jes 21:15 | 15 Want zij vluchten voor de zwaarden,
4893 Jes 22:3 | zijn te zamen weggevlucht; zij zijn van de schutters gebonden,
4894 Jes 22:3 | zijn, zijn samengebonden, zij zijn van verre gevloden. ~
4895 Jes 22:9 | reten der stad Davids, omdat zij vele zijn; en gij zult de
4896 Jes 23:1 | schepen van Tarsis! want zij is verwoest, dat er geen
4897 Jes 23:3 | de oogst der rivier; en zij was de markt der heidenen. ~
4898 Jes 23:13 | de wildernissen woonden; zij richtten hun sterkten op,
4899 Jes 23:17 | Tyrus zal bezoeken, en dat zij wederkeren zal tot haar
4900 Jes 23:17 | tot haar hoerenloon, en zij zal hoererij bedrijven met
4901 Jes 23:18 | voor den HEERE wonen, opdat zij eten tot verzadiging, en
4902 Jes 23:18 | tot verzadiging, en dat zij durig deksel hebben. ~ ~
4903 Jes 24:5 | vanwege zijn inwoners; want zij overtreden de wetten, zij
4904 Jes 24:5 | zij overtreden de wetten, zij veranderen de inzettingen,
4905 Jes 24:5 | veranderen de inzettingen, zij vernietigen het eeuwig verbond. ~
4906 Jes 24:9 | 9 Zij zullen geen wijn drinken
4907 Jes 24:14 | zullen hun stem opheffen, zij zullen vrolijk zingen; vanwege
4908 Jes 24:14 | heerlijkheid des HEEREN zullen zij juichen van de zee af. ~
4909 Jes 24:20 | gelijk een dronkaard, en zij zal heen en weder bewogen
4910 Jes 24:20 | zal zwaar op haar zijn, en zij zal vallen, en niet
4911 Jes 24:22 | 22 En zij zullen samenvergaderd worden,
4912 Jes 24:22 | gevangenen in een put, en zij zullen besloten worden in
4913 Jes 25:2 | dat het geen stad meer zij, in eeuwigheid zal zij niet
4914 Jes 25:2 | meer zij, in eeuwigheid zal zij niet herbouwd worden. ~
4915 Jes 26:11 | HEERE! is Uw hand verhoogd, zij zien het niet; maar zij
4916 Jes 26:11 | zij zien het niet; maar zij zullen het zien, en beschaamd
4917 Jes 26:14 | Dood zijnde zullen zij niet weder leven, overleden
4918 Jes 26:14 | overleden zijnde zullen zij niet opstaan; daarom hebt
4919 Jes 26:16 | HEERE! in benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun
4920 Jes 26:16 | benauwdheid hebben zij U bezocht; zij hebben hun stil gebed uitgestort,
4921 Jes 26:17 | een bevruchte vrouw, als zij nadert tot het baren, smarten
4922 Jes 26:19 | ook mijn dood lichaam, zij zullen opstaan; waakt op
4923 Jes 27:6 | zal bloeien en groeien; en zij zullen de wereld met inkomsten
4924 Jes 27:10 | kalveren weiden, en daar zullen zij nederliggen, en zullen
4925 Jes 27:11 | verdord zullen zijn, zullen zij afgebroken worden, en de
4926 Jes 27:13 | land van Egypte; en zij zullen den HEERE aanbidden
4927 Jes 28:4 | iemand ziet, terwijl zij nog in zijn hand is, slokt
4928 Jes 28:7 | dwalen dezen van den wijn, en zij dolen van den sterken drank;
4929 Jes 28:7 | dwalen van den sterken drank; zij zijn verslonden van den
4930 Jes 28:7 | verslonden van den wijn, zij dolen van sterken drank;
4931 Jes 28:7 | van sterken drank; zij dwalen in het gezicht; zij
4932 Jes 28:7 | zij dwalen in het gezicht; zij waggelen in het gericht. ~
4933 Jes 28:12 | is de verkwikking; doch zij hebben niet willen horen. ~
4934 Jes 28:13 | daar een weinig; opdat zij heengaan, en achterwaarts
4935 Jes 29:9 | 9 Zij vertoeven, daarom verwondert
4936 Jes 29:9 | vertoeven, daarom verwondert u; zij zijn vrolijk, derhalve roept
4937 Jes 29:9 | derhalve roept gijlieden; zij zijn dronken, maar niet
4938 Jes 29:9 | dronken, maar niet van wijn; zij waggelen, maar niet van
4939 Jes 29:13 | nadert met zijn mond, en zij Mij met hun lippen eren,
4940 Jes 29:13 | en hun vreze, waarmede zij Mij vrezen, mensengeboden
4941 Jes 29:15 | duisterheid geschieden, en zij zeggen: Wie ziet ons, en
4942 Jes 29:23 | het midden van hen, zullen zij Mijn Naam heiligen; en zij
4943 Jes 29:23 | zij Mijn Naam heiligen; en zij zullen den Heilige Jakobs
4944 Jes 30:6 | hun goederen zullen zij voeren op den rug der veulens,
4945 Jes 30:18 | wachten, opdat Hij u genadig zij, en daarom zal Hij verhoogd
4946 Jes 31:3 | wordt, zal nedervallen, en zij zullen al te zamen te niet
4947 Jes 31:7 | Want te dien dage zullen zij verwerpen, een ieder zijn
4948 Jes 33:12 | afgehouwen doornen zullen zij met het vuur verbrand worden. ~
4949 Jes 33:14 | huichelaren aangegrepen; zij zeggen: Wie is er onder
4950 Jes 33:15 | zijn handen uitschudt, dat zij geen geschenken behouden;
4951 Jes 33:17 | zien in Zijn schoonheid; zij zullen een ver gelegen land
4952 Jes 33:23 | touwen zijn slap geworden, zij zullen hun mastboom niet
4953 Jes 33:23 | kunnen recht stijf houden, zij zullen het zeil niet uitspannen;
4954 Jes 34:12 | 12 Hun edelen (doch zij zijn er niet) zullen zij
4955 Jes 34:12 | zij zijn er niet) zullen zij tot het koninkrijk roepen,
4956 Jes 34:17 | in der eeuwigheid zullen zij dat erfelijk bezitten, van
4957 Jes 34:17 | tot geslacht zullen zij daarin wonen. ~ ~
4958 Jes 35:2 | 2 Zij zal lustig bloeien, en zich
4959 Jes 35:2 | sieraard van Karmel en Saron; zij zullen zien de heerlijkheid
4960 Jes 35:7 | woningen der draken, waar zij gelegen hebben, zal gras
4961 Jes 35:10 | vrolijkheid en blijdschap zullen zij verkrijgen, maar droefenis
4962 Jes 36:12 | op den muur zitten, dat zij met ulieden hun drek
4963 Jes 36:19 | goden van Sefarvaim? Hebben zij ook Samaria van mijn hand
4964 Jes 36:21 | 21 Doch zij zwegen stil, en antwoordden
4965 Jes 36:22 | gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden
4966 Jes 37:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt
4967 Jes 37:19 | het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het
4968 Jes 37:19 | en steen; daarom hebben zij die verdorven. ~
4969 Jes 37:22 | dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van
4970 Jes 37:27 | haar inwoners handeloos, zij waren verslagen en beschaamd;
4971 Jes 37:27 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds
4972 Jes 37:30 | 30 En dat zij u een teken, dat men in
4973 Jes 37:36 | tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten,
4974 Jes 37:38 | zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land
4975 Jes 38:8 | teruggekeerd, in de graden, die zij nederwaarts gegaan was. ~
4976 Jes 38:17 | ziel liefelijk omhelsd, dat zij in de groeve der vertering
4977 Jes 39:3 | gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia
4978 Jes 39:3 | gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande
4979 Jes 39:4 | En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia
4980 Jes 39:4 | uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat
4981 Jes 39:7 | 7 Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u
4982 Jes 39:7 | gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis
4983 Jes 39:8 | Ook zeide hij: Doch het zij vrede en waarheid in mijn
4984 Jes 40:2 | ongerechtigheid verzoend is, dat zij van de hand des HEEREN dubbel
4985 Jes 40:17 | zijn als niets voor Hem; en zij worden bij Hem geacht minder
4986 Jes 40:24 | 24 Ja, zij worden niet geplant, ja,
4987 Jes 40:24 | worden niet geplant, ja, zij worden niet gezaaid, ja,
4988 Jes 40:24 | hen blazen zal, zo zullen zij verdorren, en een stormwind
4989 Jes 40:25 | vergelijken, dien Ik gelijk zij? zegt de Heilige. ~
4990 Jes 40:31 | zullen de kracht vernieuwen; zij zullen opvaren met vleugelen,
4991 Jes 40:31 | vleugelen, gelijk de arenden; zij zullen lopen, en niet moede
4992 Jes 40:31 | lopen, en niet moede worden; zij zullen wandelen, en
4993 Jes 41:5 | De eilanden zagen het, en zij vreesden; de einden der
4994 Jes 41:5 | einden der aarde beefden; zij naderden en kwamen toe; ~
4995 Jes 41:11 | 11 Ziet, zij zullen beschaamd en te schande
4996 Jes 41:11 | tegen u ontstoken zijn; zij zullen worden als niet,
4997 Jes 41:20 | 20 Opdat zij zien, en bekennen, en overleggen,
4998 Jes 41:28 | dat Ik hen zou vragen, en zij Mij antwoord geven zouden. ~
4999 Jes 41:29 | 29 Ziet, zij zijn altemaal ijdelheid,
5000 Jes 42:9 | dingen verkondig Ik; eer dat zij uitspruiten, doe Ik ulieden
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801 |