1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801
Book Chapter: Verse
1001 Lev 25:37 | 37 En zij zullen de een op den ander
1002 Lev 25:39 | ongerechtigheden hunner vaderen zullen zij met hen uitteren. ~
1003 Lev 25:40 | 40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid belijden,
1004 Lev 25:40 | overtredingen, waarmede zij tegen Mij overtreden hebben,
1005 Lev 25:40 | overtreden hebben, en ook dat zij met Mij in tegenheid gewandeld
1006 Lev 25:41 | onbesneden hart gebogen wordt, en zij dan aan de straf hunner
1007 Lev 25:43 | hunnentwil verwoest was, en zij aan de straf hunner ongerechtigheid
1008 Lev 25:43 | hebben; daarom, en omdat zij Mijn rechten hadden verworpen,
1009 Lev 25:44 | hierenboven is dit ook; als zij in het land hunner vijanden
1010 Lev 26:14 | dat het den HEERE heilig zij, zo zal de priester dat
1011 Lev 26:30 | geboomte, zijn des HEEREN; zij zijn den HEERE heilig. ~
1012 Num 1:1 | in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen
1013 Num 1:16 | stammen hunner vaderen; zij waren de hoofden der duizenden
1014 Num 1:18 | 18 En zij verzamelden de gehele vergadering,
1015 Num 1:44 | Israel; twaalf mannen waren zij, elk over het huis zijner
1016 Num 1:50 | alles, wat daartoe behoort; zij zullen den tabernakel dragen,
1017 Num 1:50 | al zijn gereedschap; en zij zullen dien bedienen, en
1018 Num 1:50 | zullen dien bedienen, en zij zullen zich rondom den tabernakel
1019 Num 1:53 | van de kinderen Israels zij; daarom zullen de Levieten
1020 Num 1:54 | Mozes geboden had, zo deden zij. ~
1021 Num 2:2 | tent der samenkomst zullen zij zich legeren. ~
1022 Num 2:9 | vierhonderd, naar hun heiren. Zij zullen vooraan optrekken. ~
1023 Num 2:16 | vijftig; naar hun heiren. En zij zullen de tweede optrekken. ~
1024 Num 2:17 | van de legers; gelijk als zij zich legeren zullen, alzo
1025 Num 2:17 | legeren zullen, alzo zullen zij optrekken, een iegelijk
1026 Num 2:24 | eenhonderd, naar hun heiren. En zij zullen de derde optrekken. ~
1027 Num 2:31 | In het achterste zullen zij optrekken, naar hun banieren. ~
1028 Num 2:34 | geboden had, zo legerden zij zich naar hun banieren,
1029 Num 2:34 | banieren, en zo trokken zij op, een iegelijk naar zijn
1030 Num 3:4 | aangezicht des HEEREN, als zij vreemd vuur voor het aangezicht
1031 Num 3:6 | den priester Aaron, opdat zij hem dienen; ~
1032 Num 3:7 | 7 En dat zij waarnemen zijn wacht, en
1033 Num 3:8 | 8 En dat zij al het gereedschap van de
1034 Num 3:9 | zonen, de Levieten geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem
1035 Num 3:9 | geven; zij zijn gegeven, zij zijn hem gegeven uit de
1036 Num 3:10 | zonen zult gij stellen, dat zij hun priesterambt waarnemen;
1037 Num 3:13 | de mensen tot de beesten; zij zullen Mijn zijn; Ik ben
1038 Num 3:31 | heiligdoms, met hetwelk zij dienst doen, en het deksel,
1039 Num 3:35 | Zuriel, de zoon van Abihail; zij zullen zich legeren aan
1040 Num 4:6 | 6 En zij zullen een deksel van dassenvellen
1041 Num 4:6 | bovenop uitspreiden; en zij zullen derzelver handbomen
1042 Num 4:7 | 7 Zij zullen ook op de toontafel
1043 Num 4:8 | 8 Daarna zullen zij een scharlaken kleed daarover
1044 Num 4:8 | dassenvellen bedekken; en zij zullen derzelver handbomen
1045 Num 4:9 | 9 Dan zullen zij een kleed van hemelsblauw
1046 Num 4:9 | zijn olievaten, met welke zij aan denzelven dienen. ~
1047 Num 4:10 | 10 Zij zullen ook denzelven, en
1048 Num 4:11 | het gouden altaar zullen zij een kleed van hemelsblauw
1049 Num 4:11 | dassenvellen bedekken; en zij zullen deszelfs handbomen
1050 Num 4:12 | 12 Zij zullen ook nemen alle gereedschap
1051 Num 4:12 | den dienst, met hetwelk zij in het heiligdom dienen,
1052 Num 4:12 | dassenvellen bedekken; en zij zullen het op den draagboom
1053 Num 4:13 | 13 En zij zullen de as van het altaar
1054 Num 4:13 | van het altaar vegen, en zij zullen daarover een kleed
1055 Num 4:14 | 14 En zij zullen daarop leggen al
1056 Num 4:14 | zijn gereedschap, waarmede zij aan hetzelve dienen, de
1057 Num 4:14 | gereedschap des altaars; en zij zullen daarover een deksel
1058 Num 4:15 | komen om te dragen; maar zij zullen dat heilige niet
1059 Num 4:15 | heilige niet aanroeren, dat zij niet sterven. Dit is de
1060 Num 4:19 | zult gij hun doen, opdat zij leven en niet sterven, als
1061 Num 4:19 | leven en niet sterven, als zij tot de heiligheid der heiligheden
1062 Num 4:20 | 20 Doch zij zullen niet inkomen om te
1063 Num 4:20 | heiligdom inwindt, opdat zij niet sterven. ~
1064 Num 4:25 | 25 Zij zullen dan dragen de gordijnen
1065 Num 4:26 | daarvoor bereid wordt, opdat zij dienen. ~
1066 Num 5:2 | den kinderen Israels, dat zij uit het leger wegzenden
1067 Num 5:3 | gij hen wegzenden; opdat zij niet verontreinigen hun
1068 Num 5:7 | 7 En zij zullen hun zonde, welke
1069 Num 5:7 | zullen hun zonde, welke zij gedaan hebben, belijden;
1070 Num 5:9 | kinderen Israels, welke zij tot den priester brengen,
1071 Num 5:13 | mans zal verborgen zijn, en zij zich verheeld zal hebben,
1072 Num 5:13 | getuige tegen haar is, en zij niet betrapt is; ~
1073 Num 5:14 | over zijn huisvrouw, dewijl zij onrein geworden is; of dat
1074 Num 5:14 | huisvrouw ijvert, hoewel zij niet onrein geworden is; ~
1075 Num 5:27 | het zal geschieden, indien zij onrein geworden is, en tegen
1076 Num 5:28 | is, maar rein is, zo zal zij vrij zijn, en zal met zaad
1077 Num 6:7 | niet verontreinigen, als zij dood zijn; want het Nazireerschap
1078 Num 6:25 | aangezicht over u lichten, en zij u genadig! ~
1079 Num 6:27 | 27 Alzo zullen zij Mijn Naam op de kinderen
1080 Num 7:3 | 3 En zij brachten hun offerande voor
1081 Num 7:5 | 5 Neem ze van hen, opdat zij zijn mogen om te bedienen
1082 Num 7:9 | heilige dingen was op hen, die zij op de schouderen droegen. ~
1083 Num 7:13 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1084 Num 7:19 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1085 Num 7:25 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1086 Num 7:31 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1087 Num 7:37 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1088 Num 7:43 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1089 Num 7:49 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1090 Num 7:55 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1091 Num 7:61 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1092 Num 7:67 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1093 Num 7:73 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1094 Num 7:79 | den sikkel des heiligdoms; zij waren beide vol meelbloem
1095 Num 8:7 | water der ontzondiging; en zij zullen het scheermes over
1096 Num 8:7 | ganse vlees doen gaan, en zij zullen hun klederen wassen,
1097 Num 8:8 | 8 Daarna zullen zij nemen een var, een jong
1098 Num 8:11 | kinderen Israels; opdat zij zijn, om den dienst des
1099 Num 8:16 | 16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij
1100 Num 8:16 | 16 Want zij zijn gegeven, zij zijn Mij gegeven uit het
1101 Num 8:19 | doen, dat er geen plage zij onder de kinderen Israels,
1102 Num 8:22 | geboden had, alzo deden zij aan hen. ~
1103 Num 8:24 | oud en daarboven, zullen zij inkomen, om den strijd te
1104 Num 9:1 | in het tweede jaar, nadat zij uit Egypteland uitgetogen
1105 Num 9:4 | de kinderen Israels, dat zij het pascha zouden houden. ~
1106 Num 9:5 | 5 En zij hielden het pascha op den
1107 Num 9:6 | houden; daarom naderden zij voor het aangezicht van
1108 Num 9:11 | de twee avonden, zullen zij dat houden; met ongezuurde
1109 Num 9:11 | broden en bittere saus zullen zij dat eten. ~
1110 Num 9:12 | 12 Zij zullen daarvan niet overlaten
1111 Num 9:12 | inzetting van het pascha zullen zij dat houden. ~
1112 Num 9:18 | des HEEREN mond legerden zij zich; al de dagen, in dewelke
1113 Num 9:18 | tabernakel bleef, legerden zij zich. ~
1114 Num 9:20 | mond des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des
1115 Num 9:20 | mond des HEEREN verreisden zij. ~
1116 Num 9:21 | opgeheven werd, zo verreisden zij; of des daags, of des nachts,
1117 Num 9:21 | opgeheven werd, zo verreisden zij. ~
1118 Num 9:22 | verreisden niet; en als zij verheven werd, verreisden
1119 Num 9:22 | verheven werd, verreisden zij. ~
1120 Num 9:23 | mond des HEEREN legerden zij zich, en naar den mond des
1121 Num 9:23 | mond des HEEREN verreisden zij; zij namen de wacht des
1122 Num 9:23 | des HEEREN verreisden zij; zij namen de wacht des HEEREN
1123 Num 10:2 | werk zult gij ze maken; en zij zullen u zijn tot de samenroeping
1124 Num 10:3 | 3 Als zij met dezelve blazen zullen,
1125 Num 10:4 | 4 Maar als zij met de ene zullen blazen,
1126 Num 10:6 | een gebroken klank zullen zij blazen tot hun optochten. ~
1127 Num 10:8 | die trompetten blazen; en zij zullen ulieden zijn tot
1128 Num 10:10 | over uw dankofferen; en zij zullen u ter gedachtenis
1129 Num 10:13 | 13 Alzo togen zij vooreerst op, naar den mond
1130 Num 10:28 | Israels, naar hun heiren, als zij reisden. ~
1131 Num 10:33 | 33 Zo togen zij drie dagreizen van den berg
1132 Num 10:34 | des daags over hen, als zij uit het leger verreisden. ~
1133 Num 10:36 | 36 En als zij rustte, zeide hij: Kom weder,
1134 Num 11:13 | dit volk te geven? Want zij wenen tegen mij, zeggende:
1135 Num 11:16 | Israel, dewelke gij weet, dat zij de oudsten des volks en
1136 Num 11:16 | tent der samenkomst, en zij zullen zich daar bij u stellen. ~
1137 Num 11:17 | afzonderen, en op hen leggen; en zij zullen met u den last van
1138 Num 11:20 | uitga, en u tot walging zij; overmits gij den HEERE,
1139 Num 11:21 | zal hun vlees geven, en zij zullen een gehele maand
1140 Num 11:22 | worden, dat voor hen genoeg zij? zullen al de vissen der
1141 Num 11:22 | worden, dat voor hen genoeg zij? ~
1142 Num 11:25 | Geest op hen rustte, dat zij profeteerden, maar daarna
1143 Num 11:26 | Geest rustte op hen (want zij waren onder de aangeschrevenen,
1144 Num 11:26 | aangeschrevenen, hoewel zij tot de tent niet uitgegaan
1145 Num 11:26 | niet uitgegaan waren), en zij profeteerden in het leger. ~
1146 Num 11:31 | derwaarts, rondom het leger; en zij waren omtrent twee ellen
1147 Num 11:32 | tien homers verzameld; en zij spreidden ze voor zich van
1148 Num 11:34 | Thaava; want daar begroeven zij het volk, dat belust was
1149 Num 11:35 | het volk naar Hazeroth; en zij bleven in Hazeroth. ~ ~
1150 Num 12:2 | 2 En zij zeiden: Heeft dan de HEERE
1151 Num 12:4 | tent der samenkomst! En zij drie kwamen uit. ~
1152 Num 12:5 | Hij Aaron en Mirjam; en zij beiden kwamen uit. ~
1153 Num 12:10 | zag Mirjam aan, en ziet, zij was melaats. ~
1154 Num 12:12 | 12 Laat zij toch niet zijn als een dode,
1155 Num 12:14 | aangezicht gespogen had, zou zij niet zeven dagen beschaamd
1156 Num 12:16 | het volk van Hazeroth, en zij legerden zich in de woestijn
1157 Num 13:18 | beziet het land, hoedanig het zij, en het volk, dat daarin
1158 Num 13:18 | daarin woont, of het sterk zij of zwak, of het weinig zij
1159 Num 13:18 | zij of zwak, of het weinig zij of veel; ~
1160 Num 13:19 | 19 En hoedanig het land zij, waarin hetzelve woont,
1161 Num 13:19 | hetzelve woont, of het goed zij of kwaad; en hoedanig de
1162 Num 13:20 | 20 Ook hoedanig het land zij, of het vet zij of mager,
1163 Num 13:20 | het land zij, of het vet zij of mager, of er bomen in
1164 Num 13:21 | 21 Alzo trokken zij op, en verspiedden het land,
1165 Num 13:22 | 22 En zij trokken op in het zuiden,
1166 Num 13:23 | 23 Daarna kwamen zij tot het dal Eskol, en sneden
1167 Num 13:23 | een tros wijndruiven, dien zij droegen met tweeen, op een
1168 Num 13:25 | 25 Daarna keerden zij weder van het verspieden
1169 Num 13:26 | 26 En zij gingen heen, en kwamen tot
1170 Num 13:27 | 27 En zij vertelden hem, en zeiden:
1171 Num 13:32 | 32 Alzo brachten zij een kwaad gerucht voort
1172 Num 13:32 | voort van het land, dat zij verspied hadden, aan de
1173 Num 14:1 | de gehele vergadering, en zij hieven hun stem op, en het
1174 Num 14:4 | 4 En zij zeiden de een tot den ander:
1175 Num 14:7 | 7 En zij spraken tot de ganse vergadering
1176 Num 14:9 | het volk dezes lands; want zij zijn ons brood! hun schaduw
1177 Num 14:11 | tergen? En hoe lang zullen zij aan Mij niet geloven, door
1178 Num 14:14 | 14 En zij zullen zeggen tot de inwoners
1179 Num 14:23 | 23 Zo zij het land, hetwelk Ik aan
1180 Num 14:27 | kinderen Israels, waarmede zij tegen Mij zijn murmurerende. ~
1181 Num 14:31 | kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen ten roof worden!
1182 Num 14:35 | verzameld hebben, niet doe, zij zullen in deze woestijn
1183 Num 14:40 | 40 En zij stonden des morgens vroeg
1184 Num 14:44 | 44 Nochtans poogden zij vermetel, om op de hoogte
1185 Num 15:15 | 15 Gij, gemeente, het zij ulieden en den vreemdeling,
1186 Num 15:25 | het was een afdwaling, en zij hebben hun offerande gebracht,
1187 Num 15:28 | over de dwalende ziel, als zij gezondigd heeft door afdwaling,
1188 Num 15:31 | 31 Want zij heeft het woord des HEEREN
1189 Num 15:32 | woestijn waren, zo vonden zij een man, hout lezende op
1190 Num 15:34 | 34 En zij stelden hem in bewaring;
1191 Num 15:36 | tot buiten het leger, en zij stenigden hem met stenen,
1192 Num 15:38 | Israels, en zeg tot hen: Dat zij zich snoertjes maken aan
1193 Num 15:38 | snoertjes des hoeks zullen zij een hemelsblauwen draad
1194 Num 16:2 | 2 En zij stonden op voor het aangezicht
1195 Num 16:3 | 3 En zij vergaderden zich tegen Mozes,
1196 Num 16:3 | deze ganse vergadering, zij allen, zijn heilig, en de
1197 Num 16:12 | van Eliab, te roepen; maar zij zeiden: Wij zullen niet
1198 Num 16:16 | aangezicht des HEEREN; gij, en zij, ook Aaron, op morgen. ~
1199 Num 16:18 | 18 Zo namen zij een ieder zijn wierookvat,
1200 Num 16:18 | legden reukwerk daarin; en zij stonden voor de deur van
1201 Num 16:22 | 22 Maar zij vielen op hun aangezichten,
1202 Num 16:27 | 27 Zo gingen zij op van de woning van Korach,
1203 Num 16:28 | deze daden te doen, dat zij niet uit mijn eigen hart
1204 Num 16:30 | alles wat hunner is, en zij levend ter helle zullen
1205 Num 16:33 | 33 En zij voeren neder, zij en alles
1206 Num 16:33 | 33 En zij voeren neder, zij en alles wat hunner was,
1207 Num 16:33 | aarde overdekte hen, en zij kwamen om uit het midden
1208 Num 16:34 | voor hun geschrei; want zij zeiden: Dat ons de aarde
1209 Num 16:37 | het vuur verre weg; want zij zijn heilig; ~
1210 Num 16:38 | overdeksel voor het altaar; want zij hebben ze gebracht voor
1211 Num 16:38 | des HEEREN, daarom zijn zij heilig; en zij zullen den
1212 Num 16:38 | daarom zijn zij heilig; en zij zullen den kinderen Israels
1213 Num 16:39 | verbranden gebracht hadden, en zij rekten ze uit tot een overtreksel
1214 Num 16:45 | een ogenblik! Toen vielen zij op hun aangezichten. ~
1215 Num 17:5 | Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~
1216 Num 17:9 | de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk
1217 Num 17:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
1218 Num 18:5 | Israels tegen Mij, welke zij tegen ulieden murmureerden. ~
1219 Num 18:9 | de kinderen Israels; en zij zagen het, en namen elk
1220 Num 18:10 | murmureringen tegen Mij, dat zij niet sterven. ~
1221 Num 18:15 | met u doen naderen, dat zij u bijgevoegd worden, en
1222 Num 18:16 | 3 En zij zullen uw wacht waarnemen,
1223 Num 18:16 | heiligdoms en het altaar zullen zij niet naderen, opdat zij
1224 Num 18:16 | zij niet naderen, opdat zij niet sterven, zo zij als
1225 Num 18:16 | opdat zij niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
1226 Num 18:17 | 4 Maar zij zullen u bijgevoegd worden,
1227 Num 18:18 | geen verbolgenheid meer zij over de kinderen Israels. ~
1228 Num 18:19 | kinderen Israels genomen; zij zijn ulieden een gave, gegeven
1229 Num 18:22 | al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; het
1230 Num 18:25 | koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven,
1231 Num 18:26 | wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen,
1232 Num 18:28 | opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen,
1233 Num 18:30 | geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult
1234 Num 18:34 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst van
1235 Num 18:36 | kinderen Israels zullen zij geen erfenis erven. ~
1236 Num 18:37 | der kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer
1237 Num 18:37 | daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden van
1238 Num 19:2 | met u doen naderen, dat zij u bijgevoegd worden, en
1239 Num 19:3 | 3 En zij zullen uw wacht waarnemen,
1240 Num 19:3 | heiligdoms en het altaar zullen zij niet naderen, opdat zij
1241 Num 19:3 | zij niet naderen, opdat zij niet sterven, zo zij als
1242 Num 19:3 | opdat zij niet sterven, zo zij als gijlieden. ~
1243 Num 19:4 | 4 Maar zij zullen u bijgevoegd worden,
1244 Num 19:5 | geen verbolgenheid meer zij over de kinderen Israels. ~
1245 Num 19:6 | kinderen Israels genomen; zij zijn ulieden een gave, gegeven
1246 Num 19:9 | al hun schuldoffer, dat zij Mij zullen wedergeven; het
1247 Num 19:12 | koren, hun eerstelingen, die zij den HEERE zullen geven,
1248 Num 19:13 | wat in hun land is, die zij den HEERE zullen brengen,
1249 Num 19:15 | opent, van alle vlees, dat zij den HEERE zullen brengen,
1250 Num 19:17 | geit zult gij niet lossen, zij zijn heilig; hun bloed zult
1251 Num 19:21 | gegeven, voor hun dienst, dien zij bedienen, den dienst van
1252 Num 19:23 | kinderen Israels zullen zij geen erfenis erven. ~
1253 Num 19:24 | der kinderen Israels, die zij den HEERE tot een hefoffer
1254 Num 19:24 | daarom heb Ik tot hen gezegd: Zij zullen in het midden van
1255 Num 20:1 | Mirjam stierf aldaar, en zij werd aldaar begraven. ~
1256 Num 20:2 | vergadering; toen vergaderden zij zich tegen Mozes en tegen
1257 Num 20:3 | volk twistte met Mozes, en zij spraken, zeggende: Och,
1258 Num 20:6 | tent der samenkomst, en zij vielen op hun aangezichten;
1259 Num 20:8 | steenrots voor hun ogen, zo zal zij hun water geven; alzo zult
1260 Num 20:22 | 22 Toen reisden zij van Kades; en de kinderen
1261 Num 20:27 | HEERE geboden had; want zij klommen op tot den berg
1262 Num 20:29 | overleden was, zo beweenden zij Aaron dertig dagen, het
1263 Num 21:4 | 4 Toen reisden zij van den berg Hor, op den
1264 Num 21:4 | den weg der Schelfzee, dat zij om het land der Edomieten
1265 Num 21:7 | kwam het volk tot Mozes, en zij zeiden: Wij hebben gezondigd,
1266 Num 21:10 | de kinderen Israels, en zij legerden zich te Oboth. ~
1267 Num 21:11 | 11 Daarna reisden zij van Oboth, en legerden zich
1268 Num 21:12 | 12 Van daar reisden zij, en legerden zich bij de
1269 Num 21:13 | 13 Van daar reisden zij, en legerden zich aan deze
1270 Num 21:16 | 16 En van daar reisden zij naar Beer. Dit is de put,
1271 Num 21:18 | van de woestijn reisden zij naar Mattana; ~
1272 Num 21:27 | 27 Daarom zeggen zij, die spreekwoorden gebruiken:
1273 Num 21:28 | vlam uit de stad van Sihon; zij heeft verteerd Ar der Moabieten,
1274 Num 21:32 | Jaezer te verspieden; en zij namen haar onderhorige plaatsen
1275 Num 21:33 | 33 Toen wendden zij zich en trokken op den weg
1276 Num 21:35 | 35 En zij sloegen hem, en zijn zonen,
1277 Num 21:35 | hem niemand overbleef; en zij namen zijn land in erfelijke
1278 Num 22:7 | in hun hand; alzo kwamen zij tot Bileam, en spraken tot
1279 Num 22:14 | en kwamen tot Balak, en zij zeiden: Bileam heeft geweigerd
1280 Num 22:27 | des HEEREN zag, zo legde zij zich neder onder Bileam;
1281 Num 22:33 | ezelin heeft Mij gezien, en zij is nu driemaal voor Mijn
1282 Num 22:33 | aangezicht geweken; indien zij voor Mijn aangezicht niet
1283 Num 22:39 | Bileam ging met Balak; en zij kwamen te Kirjath-Huzzoth.
1284 Num 23:10 | oprechten, en mijn uiterste zij gelijk het zijne! ~
1285 Num 24:6 | Gelijk de beken breiden zij zich uit, als de hoven aan
1286 Num 24:9 | opstaan? Zo wie u zegent, die zij gezegend, en vervloekt zij,
1287 Num 24:9 | zij gezegend, en vervloekt zij, wie u vervloekt! ~
1288 Num 24:24 | die zullen Assur plagen, zij zullen ook Heber plagen;
1289 Num 25:2 | 2 En zij nodigden het volk tot de
1290 Num 25:6 | der kinderen Israels, toen zij weenden voor de deur van
1291 Num 25:18 | 18 Want zij hebben vijandelijk tegen
1292 Num 25:18 | gehandeld door hun listen, die zij listig tegen u bedacht hebben
1293 Num 26:9 | vergadering van Korach, als zij gekijf tegen den HEERE maakten. ~
1294 Num 26:55 | stammen hunner vaderen zullen zij erven. ~
1295 Num 26:61 | Abihu waren gestorven, toen zij vreemd vuur brachten voor
1296 Num 26:64 | Aaron, den priester, als zij de kinderen Israels telden
1297 Num 26:65 | had van die gezegd, dat zij in de woestijn gewisselijk
1298 Num 27:2 | 2 En zij stonden voor het aangezicht
1299 Num 27:17 | vergadering des HEEREN niet zij als schapen, die geen herder
1300 Num 27:20 | van uw heerlijkheid, opdat zij horen, te weten de ganse
1301 Num 27:21 | HEEREN; naar zijn mond zullen zij uitgaan, en naar zijn mond
1302 Num 27:21 | en naar zijn mond zullen zij ingaan, hij, en al de kinderen
1303 Num 28:19 | lammeren; volkomen zullen zij u zijn. ~
1304 Num 28:31 | spijsoffer, zult gij ze bereiden; zij zullen u volkomen zijn met
1305 Num 29:8 | lammeren; volkomen zullen zij u zijn; ~
1306 Num 29:13 | veertien eenjarige lammeren; zij zullen volkomen zijn; ~
1307 Num 30:4 | haar verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1308 Num 30:4 | alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1309 Num 30:5 | verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1310 Num 30:6 | 6 Doch indien zij immers een man heeft, en
1311 Num 30:6 | uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft; ~
1312 Num 30:7 | verbintenissen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1313 Num 30:8 | uitspraak harer lippen, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1314 Num 30:9 | verstotene: alles, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1315 Num 30:10 | 10 Maar indien zij ten huize haars mans gelofte
1316 Num 30:11 | alle verbintenis, waarmede zij haar ziel verbonden heeft,
1317 Num 31:3 | strijde toerusten, en dat zij tegen de Midianieten zijn,
1318 Num 31:7 | 7 En zij streden tegen de Midianieten,
1319 Num 31:7 | HEERE Mozes geboden had, en zij doodden al wat mannelijk
1320 Num 31:8 | 8 Daartoe doodden zij boven hun verslagenen, de
1321 Num 31:8 | Midianieten; ook doodden zij met het zwaard Bileam, den
1322 Num 31:9 | hun kinderkens gevangen; zij roofden ook al hun beesten,
1323 Num 31:10 | hun burchten verbrandden zij met vuur. ~
1324 Num 31:11 | 11 En zij namen al den roof, en al
1325 Num 31:12 | 12 Daarna brachten zij de gevangenen, en den buit,
1326 Num 31:49 | 49 En zij zeiden tot Mozes: Uw knechten
1327 Num 31:52 | het goud der heffing, dat zij den HEERE offerden, was
1328 Num 31:54 | duizenden en der honderden, en zij brachten het in de tent
1329 Num 31:54 | dden machtig veel; en zij bezagen het land Jaezer,
1330 Num 31:58 | 5 Voorts zeiden zij: Indien wij genade in uw
1331 Num 31:60 | kinderen Israels breken, dat zij niet overtrekken naar het
1332 Num 31:62 | 9 Als zij opgekomen waren tot aan
1333 Num 31:62 | land bezagen, zo braken zij het hart der kinderen Israels,
1334 Num 31:62 | der kinderen Israels, dat zij niet gingen naar het land,
1335 Num 31:64 | Jakob gezworen heb! Want zij hebben niet volhard Mij
1336 Num 31:65 | Jozua, de zoon van Nun; want zij hebben volhard den HEERE
1337 Num 31:69 | 16 Toen traden zij toe tot hem, en zeiden:
1338 Num 31:75 | HEEREN ten ondergebracht zij; zo zult gij daarna wederkeren,
1339 Num 31:76 | zonde gewaar worden, als zij u vinden zal! ~
1340 Num 31:83 | 30 Maar indien zij niet toegerust met u zullen
1341 Num 31:83 | zullen overtrekken, zo zullen zij tot bezitters gesteld worden
1342 Num 31:91 | zijnde van naam, en Sibma; en zij noemden de namen der steden,
1343 Num 31:91 | de namen der steden, die zij bouwden, met andere namen. ~
1344 Num 31:92 | Gilead, en namen dat in, en zij verdreven de Amorieten,
1345 Num 32:3 | 3 Zij reisden dan van Rameses;
1346 Num 32:5 | verreisd waren, zo legerden zij zich te Sukkoth. ~
1347 Num 32:6 | 6 En zij verreisden van Sukkoth,
1348 Num 32:7 | 7 En zij verreisden van Etham, en
1349 Num 32:7 | tegenover Baal-Sefon is, en zij legerden zich voor Migdol. ~
1350 Num 32:8 | 8 En zij verreisden van Hachiroth,
1351 Num 32:8 | zee, naar de woestijn, en zij gingen drie dagreizen in
1352 Num 32:9 | 9 En zij verreisden van Mara, en
1353 Num 32:9 | en zeventig palmbomen, en zij legerden zich aldaar.
1354 Num 32:10 | 10 En zij verreisden van Elim, en
1355 Num 32:11 | 11 En zij verreisden van de Schelfzee,
1356 Num 32:12 | 12 En zij verreisden uit de woestijn
1357 Num 32:12 | uit de woestijn Sin, en zij legerden zich in Dofka. ~
1358 Num 32:13 | 13 En zij verreisden van Dofka, en
1359 Num 32:14 | 14 En zij verreisden van Aluz, en
1360 Num 32:15 | 15 En zij verreisden van Rafidim,
1361 Num 32:16 | 16 En zij verreisden uit de woestijn
1362 Num 32:17 | 17 En zij verreisden van Kibroth-Thaava,
1363 Num 32:18 | 18 En zij verreisden van Hazeroth,
1364 Num 32:19 | 19 En zij verreisden van Rithma, en
1365 Num 32:20 | 20 En zij verreisden van Rimmon-Perez,
1366 Num 32:21 | 21 En zij verreisden van Libna, en
1367 Num 32:22 | 22 En zij verreisden van Rissa, en
1368 Num 32:23 | 23 En zij verreisden van Kehelatha,
1369 Num 32:24 | 24 En zij verreisden van het gebergte
1370 Num 32:25 | 25 En zij verreisden van Harada, en
1371 Num 32:26 | 26 En zij verreisden van Makheloth,
1372 Num 32:27 | 27 En zij verreisden van Tachath,
1373 Num 32:28 | 28 En zij verreisden van Tharah, en
1374 Num 32:29 | 29 En zij verreisden van Mithka, en
1375 Num 32:30 | 30 En zij verreisden van Hasmona,
1376 Num 32:31 | 31 En zij verreisden van Moseroth,
1377 Num 32:32 | 32 En zij verreisden van Bene-Jaakan,
1378 Num 32:33 | 33 En zij verreisden van Hor-gidgad,
1379 Num 32:34 | 34 En zij verreisden van Jotbatha,
1380 Num 32:35 | 35 En zij verreisden van Abrona, en
1381 Num 32:36 | 36 En zij verreisden van Ezeon-Geber,
1382 Num 32:37 | 37 En zij verreisden van Kades, en
1383 Num 32:41 | 41 En zij verreisden van den berg
1384 Num 32:42 | 42 En zij verreisden van Zalmona,
1385 Num 32:43 | 43 En zij verreisden van Funon, en
1386 Num 32:44 | 44 En zij verreisden van Oboth, en
1387 Num 32:45 | 45 En zij verreisden van de heuvelen
1388 Num 32:46 | 46 En zij verreisden van Dibon-Gad,
1389 Num 32:47 | 47 En zij verreisden van Almon-Diblathaim,
1390 Num 32:48 | 48 En zij verreisden van de bergen
1391 Num 32:49 | 49 En zij legerden zich aan de Jordaan
1392 Num 33:4 | zuiden naar Kades-Barnea; en zij zal uitgaan naar Hazar-Addar,
1393 Num 34:2 | den kinderen Israels, dat zij van de erfenis hunner bezitting
1394 Num 34:3 | 3 En die steden zullen zij hebben om te bewonen; maar
1395 Num 34:5 | dat de stad in het midden zij. Dit zullen zij hebben tot
1396 Num 34:5 | het midden zij. Dit zullen zij hebben tot voorsteden van
1397 Num 34:8 | zal naar zijn erfenis, die zij zullen erven, van zijn steden
1398 Num 34:16 | heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager is hij;
1399 Num 34:17 | heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager is hij;
1400 Num 34:18 | heeft, dat hij gestorven zij, een doodslager is hij;
1401 Num 34:20 | heeft, dat hij gestorven zij; ~
1402 Num 34:21 | heeft, dat hij gestorven zij; de slager zal zekerlijk
1403 Num 34:23 | vallen, dat hij gestorven zij, zo hij hem toch geen vijand
1404 Num 34:30 | getuigen tegen een ziel, dat zij sterve. ~
1405 Num 35:3 | 3 Wanneer zij een van de zonen der andere
1406 Num 35:3 | van dien stam, aan welken zij geworden zouden; alzo zou
1407 Num 35:4 | van dien stam, aan welken zij zouden geworden zijn; alzo
1408 Num 35:6 | geboden heeft, zeggende: Laat zij dien tot vrouwen worden,
1409 Num 35:6 | zal zijn; alleenlijk, dat zij aan het geslacht van haars
1410 Num 35:12 | den zoon van Jozef, zijn zij tot vrouwen geworden; alzo
1411 Deu 1:25 | 25 En zij namen van de vrucht des
1412 Deu 1:39 | kinderkens, waarvan gij zeidet: Zij zullen tot een roof zijn;
1413 Deu 1:44 | gelijk als de bijen doen; en zij verpletterden u in Seir
1414 Deu 2:4 | Ezau, die in Seir wonen; zij zullen wel voor u vrezen;
1415 Deu 2:15 | heirlegers te verslaan, totdat zij verteerd waren. ~
1416 Deu 2:21 | voor hun aangezicht, zodat zij hen uit de bezitting verdreven,
1417 Deu 2:22 | de Horieten verdelgde; en zij verdreven hen uit de bezitting,
1418 Deu 3:11 | een bedstede van ijzer, is zij niet te Rabba der kinderen
1419 Deu 3:19 | dat gij veel vee hebt), zij zullen blijven in uw steden,
1420 Deu 3:20 | geve, gelijk ulieden, dat zij ook erven het land, dat
1421 Deu 3:26 | HEERE zeide tot mij: Het zij u genoeg; spreek niet meer
1422 Deu 4:9 | ogen gezien hebben; en dat zij niet van uw hart wijken,
1423 Deu 4:10 | woorden doen horen, die zij zullen leren, om Mij te
1424 Deu 4:10 | vrezen al de dagen, die zij op den aardbodem zullen
1425 Deu 4:10 | aardbodem zullen leven, en zij zullen ze hun kinderen leren; ~
1426 Deu 4:32 | ding geschied of gehoord zij, als dit: ~
1427 Deu 4:33 | gehoord hebt, en levend zij gebleven? ~
1428 Deu 4:45 | de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen; ~
1429 Deu 4:46 | de kinderen Israels, als zij uit Egypte waren uitgetogen, ~
1430 Deu 5:28 | woorden van dit volk, die zij tot u gesproken hebben;
1431 Deu 5:28 | het is altemaal goed, dat zij gesproken hebben. ~
1432 Deu 5:29 | 29 Och, dat zij zulk een hart hadden, om
1433 Deu 5:31 | gij hun leren zult, dat zij ze doen in het land, hetwelk
1434 Deu 6:8 | teken binden op uw hand, en zij zullen u tot voorhoofdspanselen
1435 Deu 7:4 | 4 Want zij zouden uw zonen van Mij
1436 Deu 7:4 | van Mij doen afwijken, dat zij andere goden zouden dienen;
1437 Deu 7:20 | onder hen zenden; totdat zij omkomen, die overgebleven,
1438 Deu 7:23 | grote verschrikking, totdat zij verdelgd worden. ~
1439 Deu 9:12 | uitgevoerd, heeft het verdorven; zij zijn haastelijk afgeweken
1440 Deu 9:12 | dien Ik hun geboden had; zij hebben zich een gegoten
1441 Deu 9:29 | 29 Zij zijn toch Uw volk, en Uw
1442 Deu 10:5 | gemaakt had; en aldaar zijn zij, gelijk als de HEERE mij
1443 Deu 10:7 | 7 Van daar reisden zij naar Gudgod, en van Gudgod
1444 Deu 10:11 | aangezicht des volks, dat zij inkomen, en erven het land,
1445 Deu 11:4 | aangezicht deed overzwemmen, als zij ulieden van achteren vervolgden;
1446 Deu 11:17 | toesluite, dat er geen regen zij, en het aardrijk zijn gewas
1447 Deu 11:18 | een teken op uw hand, dat zij tot voorhoofdspanselen zijn
1448 Deu 11:30 | 30 Zijn zij niet aan gene zijde van
1449 Deu 12:30 | wordt achter hen, nadat zij voor uw aangezicht zullen
1450 Deu 12:31 | is, dat Hij haat, hebben zij hun goden gedaan; want zij
1451 Deu 12:31 | zij hun goden gedaan; want zij hebben ook hun zonen en
1452 Deu 13:16 | met vuur verbranden; en zij zal een hoop zijn eeuwiglijk,
1453 Deu 13:16 | een hoop zijn eeuwiglijk, zij zal niet weder gebouwd worden. ~
1454 Deu 14:7 | deze herkauwen wel, maar zij verdelen den klauw niet;
1455 Deu 14:7 | klauw niet; onrein zullen zij ulieden zijn. ~
1456 Deu 14:19 | zal ulieden onrein zijn; zij zullen niet gegeten worden. ~
1457 Deu 15:6 | heersen; maar over u zullen zij niet heersen. ~
1458 Deu 15:9 | hart geen Belials-woord zij, om te zeggen: Het zevende
1459 Deu 15:9 | naakt; dat uw oog boos zij tegen uw broeder, die arm
1460 Deu 15:9 | den HEERE, en zonde in u zij. ~
1461 Deu 16:18 | zal, onder uw stammen; dat zij het volk richten met een
1462 Deu 17:1 | offeren, waaraan een gebrek zij of enig kwaad; want dat
1463 Deu 17:5 | met stenen stenigen, dat zij sterven. ~
1464 Deu 17:9 | gij zult ondervragen, en zij zullen u de zaak des rechts
1465 Deu 17:10 | de mond des woords, dat zij u zullen aanzeggen, van
1466 Deu 17:10 | te doen naar alles, wat zij u zullen leren. ~
1467 Deu 17:11 | Naar de mond der wet, die zij u zullen leren, en naar
1468 Deu 17:11 | en naar het oordeel, dat zij u zullen zeggen, zult gij
1469 Deu 17:11 | afwijken van het woord, dat zij u zullen aanzeggen, ter
1470 Deu 17:15 | man, die uw broeder niet zij. ~
1471 Deu 18:1 | HEEREN en zijn erfdeel zullen zij eten. ~
1472 Deu 18:8 | 8 Zo zullen zij een gelijk deel eten, boven
1473 Deu 18:17 | tot mij: Het is goed, wat zij gesproken hebben. ~
1474 Deu 19:4 | 4 En dit zij de zaak des doodslagers,
1475 Deu 19:12 | en nemen hem van daar, en zij zullen hem in de hand des
1476 Deu 20:9 | tot het volk, zo zullen zij oversten der heiren aan
1477 Deu 20:11 | het zal geschieden, indien zij u vrede zal antwoorden,
1478 Deu 20:12 | 12 Doch zo zij geen vrede met u zal maken,
1479 Deu 20:18 | 18 Opdat zij ulieden niet leren te doen
1480 Deu 20:18 | naar al hun gruwelen, die zij hun goden gedaan hebben,
1481 Deu 20:20 | tegen u krijg voert, totdat zij ten onderga. ~ ~ ~ ~
1482 Deu 21:2 | uw rechters uitgaan, en zij zullen meten naar de steden,
1483 Deu 21:4 | noch bezaaid zal zijn; en zij zullen deze jonge koe aldaar
1484 Deu 21:7 | 7 En zij zullen betuigen en zeggen:
1485 Deu 21:12 | binnen in uw huis brengen; en zij zal haar hoofd scheren,
1486 Deu 21:13 | 13 En zij zal het kleed harer gevangenis
1487 Deu 21:13 | ingaan, en haar man zijn, en zij zal u ter vrouwe zijn. ~
1488 Deu 21:18 | moeder niet gehoorzaam is; en zij hem gekastijd zullen hebben,
1489 Deu 21:19 | zijn moeder hem grijpen, en zij zullen hem uitbrengen tot
1490 Deu 21:20 | 20 En zij zullen zeggen tot de oudsten
1491 Deu 22:2 | uw huis vergaderen, dat zij bij u zijn, totdat uw broeder
1492 Deu 22:17 | maagdom mijner dochter. En zij zullen het kleed voor het
1493 Deu 22:19 | 19 En zij zullen hem een boete opleggen
1494 Deu 22:19 | dochter van Israel; voorts zal zij hem ter vrouwe zijn, hij
1495 Deu 22:21 | 21 Zo zullen zij deze jonge dochter uitbrengen
1496 Deu 22:21 | met stenen stenigen, dat zij sterve, omdat zij een dwaasheid
1497 Deu 22:21 | stenigen, dat zij sterve, omdat zij een dwaasheid in Israel
1498 Deu 22:22 | getrouwde vrouw, zo zullen zij ook beiden sterven, de man,
1499 Deu 22:24 | met stenen stenigen, dat zij sterven; de jonge dochter,
1500 Deu 22:24 | dochter, ter oorzake, dat zij niet geroepen heeft in de
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801 |