Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zifron 1
ziften 1
ziha 3
zij 8801
zijde 260
zijden 67
zijkamer 5
Frequency    [«  »]
10033 zal
9630 tot
9551 die
8801 zij
8724 ik
8706 gij
7945 dat

Bijbel

IntraText - Concordances

zij

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801

     Book Chapter: Verse
2001 Ric 12:10 | het haar man te kennen; en zij zeide tot hem: Zie, die 2002 Ric 12:13 | de vrouw gezegd heb, zal zij zich wachten. ~ 2003 Ric 12:14 | 14 Zij zal niet eten van iets, 2004 Ric 12:14 | wijn en sterke drank zal zij niet drinken, noch iets 2005 Ric 12:14 | Ik haar geboden heb, zal zij onderhouden. ~ 2006 Ric 12:20 | huisvrouw dat zagen, zo vielen zij op hun aangezichten ter 2007 Ric 12:24 | deze vrouw een zoon, en zij noemde zijn naam Simson; 2008 Ric 13:3 | vader: Neem mij die, want zij is bevallig in mijn ogen. ~ 2009 Ric 13:5 | henen af naar Thimnath. Als zij nu kwamen tot aan de wijngaarden 2010 Ric 13:7 | en sprak tot de vrouw; en zij beviel in Simsons ogen. ~ 2011 Ric 13:9 | en gaf hun daarvan, en zij aten; doch hij gaf hun niet 2012 Ric 13:11 | 11 En het geschiedde, als zij hem zagen, zo namen zij 2013 Ric 13:11 | zij hem zagen, zo namen zij dertig metgezellen, die 2014 Ric 13:13 | dertig wisselklederen. En zij zeiden tot hem: Geef uw 2015 Ric 13:14 | ging uit van de sterke. En zij konden dat raadsel in drie 2016 Ric 13:15 | op den zevenden dag, dat zij tot de huisvrouw van Simson 2017 Ric 13:17 | 17 En zij weende voor hem, op den 2018 Ric 13:17 | zevenden der dagen in dewelke zij deze bruiloft hadden; zo 2019 Ric 13:17 | het haar verklaarde, want zij perste hem; en zij verklaarde 2020 Ric 13:17 | want zij perste hem; en zij verklaarde dat raadsel den 2021 Ric 14:2 | kleinste zuster schoner dan zij? Laat ze u toch zijn in 2022 Ric 14:10 | tegen ons opgetogen? En zij zeiden: Wij zijn opgetogen 2023 Ric 14:11 | zeide tot hen: Gelijk als zij mij gedaan hebben, alzo 2024 Ric 14:12 | 12 En zij zeiden tot hem: Wij zijn 2025 Ric 14:13 | 13 En zij spraken tot hem, zeggende: 2026 Ric 14:13 | zullen u geenszins doden. En zij bonden hem met twee nieuwe 2027 Ric 15:2 | in ingekomen; zo gingen zij rondom, en legden hem den 2028 Ric 15:2 | lagen in de stadspoort; doch zij hielden zich den gansen 2029 Ric 15:5 | waarin zijn grote kracht zij, en waarmede wij hem zouden 2030 Ric 15:6 | waarin uw grote kracht zij, en waarmede gij zoudt kunnen 2031 Ric 15:7 | Simson zeide tot haar: Indien zij mij bonden met zeven verse 2032 Ric 15:8 | niet verdroogd waren; en zij bond hem daarmede. ~ 2033 Ric 15:9 | haar in een kamer. Zo zeide zij tot hem: De Filistijnen 2034 Ric 15:11 | hij zeide tot haar: Indien zij mij vastbonden met nieuwe 2035 Ric 15:14 | 14 En zij maakte ze vast met een pin, 2036 Ric 15:15 | 15 Toen zeide zij tot hem: Hoe zult gij zeggen: 2037 Ric 15:15 | waarin uw grote kracht zij. ~ 2038 Ric 15:16 | 16 En het geschiedde, als zij hem alle dagen met haar 2039 Ric 15:18 | hart verklaard had, zo zond zij heen, en riep de vorsten 2040 Ric 15:19 | 19 Toen deed zij hem slapen op haar knieen, 2041 Ric 15:19 | zijns hoofds afscheren, en zij begon hem te plagen; en 2042 Ric 15:20 | 20 En zij zeide: De Filistijnen over 2043 Ric 15:21 | groeven zijn ogen uit; en zij voerden hem af naar Gaza, 2044 Ric 15:23 | en tot vrolijkheid; en zij zeiden: Onze god heeft onze 2045 Ric 15:24 | hem het volk zag, loofden zij hun god, want zij zeiden: 2046 Ric 15:24 | loofden zij hun god, want zij zeiden: Onze god heeft in 2047 Ric 15:25 | hun hart vrolijk was, dat zij zeiden: Roept Simson, dat 2048 Ric 15:25 | dat hij voor ons spele. En zij riepen Simson uit het gevangenhuis; 2049 Ric 15:25 | voor hun aangezichten, en zij deden hem staan tussen de 2050 Ric 16:2 | zeide zijn moeder: Gezegend zij mijn zoon den HEERE! ~ 2051 Ric 17:2 | en dat te doorzoeken; en zij zeiden tot hen: Gaat, doorzoekt 2052 Ric 17:2 | doorzoekt het land. En zij kwamen aan het gebergte 2053 Ric 17:3 | huis van Micha, zo kenden zij de stem van den jongeling, 2054 Ric 17:3 | jongeling, den Leviet; en zij weken daarheen, en zeiden 2055 Ric 17:5 | 5 Toen zeiden zij tot hem: Vraag toch God, 2056 Ric 17:7 | heen, en kwamen te Lais; en zij zagen het volk, hetwelk 2057 Ric 17:7 | aandeed in dat land; ook waren zij verre van de Sidoniers, 2058 Ric 17:8 | 8 En zij kwamen tot hun broederen 2059 Ric 17:9 | 9 En zij zeiden: Maakt u op, en laat 2060 Ric 17:12 | 12 En zij togen op, en legerden zich 2061 Ric 17:12 | in Juda; daarom noemden zij deze plaats, Machane-Dan, 2062 Ric 17:13 | 13 En van daar togen zij door naar het gebergte van 2063 Ric 17:13 | gebergte van Efraim, en zij kwamen tot aan het huis 2064 Ric 17:14 | Zo weet nu, wat u te doen zij. ~ 2065 Ric 17:15 | 15 Toen weken zij daarheen, en kwamen aan 2066 Ric 17:15 | ten huize van Micha; en zij vraagden hem naar vrede. ~ 2067 Ric 17:19 | 19 En zij zeiden tot hem: Zwijg, leg 2068 Ric 17:21 | 21 Alzo keerden zij zich, en togen voort; en 2069 Ric 17:21 | zich, en togen voort; en zij stelden de kinderkens, en 2070 Ric 17:22 | 22 Als zij nu verre van Micha's huis 2071 Ric 17:22 | waren, bijeengeroepen, en zij achterhaalden de kinderen 2072 Ric 17:23 | 23 En zij riepen de kinderen van Dan 2073 Ric 17:26 | weegs; en Micha, ziende, dat zij sterker waren dan hij, zo 2074 Ric 17:27 | 27 Zij dan namen wat Micha gemaakt 2075 Ric 17:27 | en de stad verbrandden zij met vuur. ~ 2076 Ric 17:28 | die hen verloste; want zij was verre van Sidon, en 2077 Ric 17:28 | was verre van Sidon, en zij hadden niets met enigen 2078 Ric 17:28 | enigen mens te doen; en zij lag in het dal, dat bij 2079 Ric 17:28 | Beth-Rechob is. Daarna herbouwden zij de stad, en woonden daarin. ~ 2080 Ric 17:29 | 29 En zij noemden den naam der stad 2081 Ric 17:31 | 31 Alzo stelden zij onder zich het gesneden 2082 Ric 18:2 | tot Bethlehem-Juda; en zij was aldaar enige dagen, 2083 Ric 18:3 | hem, en een paar ezels. En zij bracht hem in het huis haars 2084 Ric 18:4 | dagen bij hem bleef; en zij aten en dronken, en vernachtten 2085 Ric 18:5 | dag nu geschiedde het, dat zij des morgens vroeg op waren, 2086 Ric 18:6 | 6 Zo zaten zij neder, en zij beiden aten 2087 Ric 18:6 | 6 Zo zaten zij neder, en zij beiden aten te zamen, en 2088 Ric 18:8 | Sterk toch uw hart. En zij vertoefden, totdat de dag 2089 Ric 18:8 | totdat de dag zich neigde; en zij beiden aten te zamen. ~ 2090 Ric 18:11 | 11 Als zij nu bij Jebus waren, zo was 2091 Ric 18:14 | 14 Alzo togen zij voort, en wandelden; en 2092 Ric 18:15 | 15 En zij weken daarheen, dat zij 2093 Ric 18:15 | zij weken daarheen, dat zij inkwamen, om in Gibea te 2094 Ric 18:20 | zeide de oude man: Vrede zij u! al wat u ontbreekt, is 2095 Ric 18:21 | hebbende, zo aten en dronken zij. ~ 2096 Ric 18:22 | 22 Toen zij nu hun hart vrolijk maakten, 2097 Ric 18:22 | kloppende op de deur; en zij spraken tot den ouden man, 2098 Ric 18:25 | uit tot hen daarbuiten; en zij bekenden haar, en waren 2099 Ric 19:5 | mij het huis bij nacht; zij dachten mij te doden, en 2100 Ric 19:5 | en mijn bijwijf hebben zij geschonden, dat zij gestorven 2101 Ric 19:5 | hebben zij geschonden, dat zij gestorven is. ~ 2102 Ric 19:6 | erfenis van Israel, omdat zij een schandelijke daad en 2103 Ric 19:10 | nemen voor het volk, opdat zij, komende te Gibea-Benjamins, 2104 Ric 19:10 | naar al de dwaasheid, die zij in Israel gedaan heeft. ~ 2105 Ric 19:21 | Benjamin uit van Gibea, en zij vernielden ter aarde op 2106 Ric 19:22 | de mannen van Israel, en zij beschikten de strijd wederom 2107 Ric 19:22 | wederom ter plaatse, waar zij dien des vorige daags geschikt 2108 Ric 19:26 | dag tot op den avond; en zij offerden brandofferen en 2109 Ric 19:30 | kinderen van Benjamin; en zij schikten den strijd op Gibea, 2110 Ric 19:31 | de stad afgetrokken; en zij begonnen te slaan van het 2111 Ric 19:32 | de kinderen van Benjamin: Zij zijn voor ons aangezicht 2112 Ric 19:34 | strijd werd zwaar; doch zij wisten niet, dat het kwaad 2113 Ric 19:36 | van Benjamin zagen, dat zij geslagen waren; want de 2114 Ric 19:36 | Benjaminieten plaats, omdat zij vertrouwden op de achterlage, 2115 Ric 19:36 | vertrouwden op de achterlage, die zij tegen Gibea gesteld hadden. ~ 2116 Ric 19:38 | met de achterlage, wanneer zij een grote verheffing van 2117 Ric 19:39 | omtrent dertig man; want zij zeiden: Immers is hij zekerlijk 2118 Ric 19:41 | Benjamin werden verbaasd, want zij zagen, dat het kwaad hen 2119 Ric 19:42 | 42 Zo wendden zij zich voor het aangezicht 2120 Ric 19:43 | 43 Zij omringden Benjamin, zij 2121 Ric 19:43 | Zij omringden Benjamin, zij vervolgden hem, zij vertraden 2122 Ric 19:43 | Benjamin, zij vervolgden hem, zij vertraden hem gemakkelijk, 2123 Ric 19:45 | 45 Toen keerden zij zich, en vloden naar de 2124 Ric 19:45 | rotssteen van Rimmon; maar zij deden een nalezing onder 2125 Ric 19:45 | duizend man; voorts kleefden zij hen achteraan tot aan Gideom, 2126 Ric 19:48 | gevonden werd; ook zetten zij alle steden, die gevonden 2127 Ric 20:2 | volk tot het huis Gods, en zij bleven daar tot op den avond, 2128 Ric 20:2 | voor Gods aangezicht; en zij hieven hun stem op en weenden 2129 Ric 20:4 | bouwde aldaar een altaar; en zij offerden brandofferen en 2130 Ric 20:6 | Benjamin, hun broeder; en zij zeiden: Heden is een stam 2131 Ric 20:8 | 8 En zij zeiden: Is er iemand van 2132 Ric 20:10 | van de strijdbaarste; en zij geboden hun, zeggende: Trekt 2133 Ric 20:12 | 12 En zij vonden onder de inwoners 2134 Ric 20:12 | bijligging des mans; en zij brachten die in het leger 2135 Ric 20:13 | rotssteen van Rimmon waren, en zij riepen hen vrede toe. ~ 2136 Ric 20:14 | ter zelfder tijd weder; en zij gaven hun de vrouwen, die 2137 Ric 20:14 | gaven hun de vrouwen, die zij in het leven behouden hadden 2138 Ric 20:17 | 17 Wijders zeiden zij: De erfenis dergenen, die 2139 Ric 20:18 | gezworen, zeggende: Vervloekt zij, die de Benjaminieten een 2140 Ric 20:19 | 19 Toen zeiden zij: Ziet, er is een feest des 2141 Ric 20:20 | 20 En zij geboden den kinderen van 2142 Ric 20:23 | de reiende dochters, die zij roofden, en zij togen heen, 2143 Ric 20:23 | dochters, die zij roofden, en zij togen heen, en keerden weder 2144 Ric 20:24 | zijn geslacht; alzo togen zij uit van daar, een iegelijk 2145 Rut 1:2 | van Bethlehem-Juda; en zij kwamen in de velden Moabs, 2146 Rut 1:3 | van Naomi, stierf; maar zij werd overgelaten met haar 2147 Rut 1:4 | naam der andere Ruth; en zij bleven aldaar omtrent tien 2148 Rut 1:6 | 6 Toen maakte zij zich op met haar schoondochters, 2149 Rut 1:6 | de velden van Moab; want zij had gehoord in het land 2150 Rut 1:7 | 7 Daarom ging zij uit van de plaats, waar 2151 Rut 1:7 | uit van de plaats, waar zij geweest was en haar twee 2152 Rut 1:7 | schoondochters met haar. Als zij nu gingen op den weg, om 2153 Rut 1:9 | huis van haar man! En als zij haar kuste, hieven zij haar 2154 Rut 1:9 | als zij haar kuste, hieven zij haar stem op en weenden; ~ 2155 Rut 1:10 | 10 En zij zeiden tot haar: Wij zullen 2156 Rut 1:11 | zonen in mijn lichaam, dat zij u tot mannen zouden zijn? ~ 2157 Rut 1:13 | daarnaar wachten, totdat zij zouden groot geworden zijn; 2158 Rut 1:14 | 14 Toen hieven zij haar stem op, en weenden 2159 Rut 1:15 | 15 Daarom zeide zij: Zie, uw zwagerin is wedergekeerd 2160 Rut 1:18 | 18 Als zij nu zag, dat zij vastelijk 2161 Rut 1:18 | 18 Als zij nu zag, dat zij vastelijk voorgenomen had 2162 Rut 1:18 | met haar te gaan, zo hield zij op tot haar te spreken. ~ 2163 Rut 1:19 | gingen die beiden, totdat zij te Bethlehem inkwamen; en 2164 Rut 1:19 | en het geschiedde, als zij te Bethlehem inkwamen, dat 2165 Rut 1:19 | over haar beroerd werd, en zij zeiden: Is dit Naomi? ~ 2166 Rut 1:20 | 20 Maar zij zeide tot henlieden: Noemt 2167 Rut 1:22 | velden Moabs wederkwam; en zij kwamen te Bethlehem in het 2168 Rut 2:2 | ik genade zal vinden. En zij zeide tot haar: Ga heen, 2169 Rut 2:3 | 3 Zo ging zij heen, en kwam en las op 2170 Rut 2:4 | tot de maaiers: De HEERE zij met ulieden! En zij zeiden 2171 Rut 2:4 | HEERE zij met ulieden! En zij zeiden tot hem: De HEERE 2172 Rut 2:7 | 7 En zij heeft gezegd: Laat mij toch 2173 Rut 2:7 | achter de maaiers; zo is zij gekomen en heeft gestaan 2174 Rut 2:9 | zullen zijn op dit veld, dat zij maaien zullen, en gij zult 2175 Rut 2:10 | 10 Toen viel zij op haar aangezicht, en boog 2176 Rut 2:10 | boog zich ter aarde, en zij zeide tot hem: Waarom heb 2177 Rut 2:12 | vergelde u uw daad en uw loon zij volkomen, van den HEERE, 2178 Rut 2:13 | 13 En zij zeide: Laat mij genade vinden 2179 Rut 2:14 | bete in den azijn. Zo zat zij neder aan de zijde van de 2180 Rut 2:14 | langde haar geroost koren, en zij at, en werd verzadigd, en 2181 Rut 2:15 | 15 Als zij nu opstond, om op te lezen, 2182 Rut 2:16 | en laat het liggen, dat zij het opleze, en bestraft 2183 Rut 2:17 | 17 Alzo las zij op in dat veld, tot aan 2184 Rut 2:17 | veld, tot aan den avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen 2185 Rut 2:17 | avond; en zij sloeg uit, wat zij opgelezen had, en het was 2186 Rut 2:18 | 18 En zij nam het op, en kwam in de 2187 Rut 2:18 | haar schoonmoeder zag, wat zij opgelezen had; ook bracht 2188 Rut 2:18 | opgelezen had; ook bracht zij voort, en gaf haar, wat 2189 Rut 2:18 | voort, en gaf haar, wat zij van haar verzadiging overgehouden 2190 Rut 2:19 | hebt gij gewrocht? Gezegend zij, die u gekend heeft! En 2191 Rut 2:19 | die u gekend heeft! En zij verhaalde haar schoonmoeder, 2192 Rut 2:19 | haar schoonmoeder, bij wien zij gewrocht had, en zeide: 2193 Rut 2:20 | schoondochter: Gezegend zij den HEERE, Die Zijn weldadigheid 2194 Rut 2:21 | jongens, die ik heb, totdat zij den gansen oogst, die ik 2195 Rut 2:22 | zijn maagden uitgaat, opdat zij u niet tegenvallen in een 2196 Rut 2:23 | 23 Alzo hield zij zich bij de maagden van 2197 Rut 2:23 | tarweoogst voleindigd waren; en zij bleef bij haar schoonmoeder. ~  ~ 2198 Rut 3:5 | 5 En zij zeide tot haar: Al wat gij 2199 Rut 3:6 | 6 Alzo ging zij af naar den dorsvloer, en 2200 Rut 3:7 | koren hoop. Daarna kwam zij stilletjes in, en sloeg 2201 Rut 3:9 | zeide: Wie zijt gij? En zij zeide: Ik ben Ruth, uw dienstmaagd, 2202 Rut 3:14 | 14 Alzo lag zij neder aan zijn voetdeksel 2203 Rut 3:14 | voetdeksel tot den morgen toe; en zij stond op, eer dat de een 2204 Rut 3:15 | op u is, en houd dien; en zij hield hem; en hij mat zes 2205 Rut 3:16 | 16 Zij nu kwam tot haar schoonmoeder, 2206 Rut 3:16 | zijt gij, mijn dochter? En zij verhaalde haar alles, wat 2207 Rut 3:17 | 17 Ook zeide zij: Deze zes maten gerst heeft 2208 Rut 3:18 | 18 Toen zeide zij: Zit stil, mijn dochter, 2209 Rut 4:2 | en zeide: Zet u hier; en zij zetten zich. ~ 2210 Rut 4:12 | 12 En uw huis zij, als het huis van Perez ( 2211 Rut 4:13 | 13 Alzo nam Boaz Ruth, en zij werd hem ter vrouwe, en 2212 Rut 4:13 | en de HEERE gaf haar, dat zij zwanger werd en een zoon 2213 Rut 4:14 | vrouwen tot Naomi: Geloofd zij de HEERE, Die niet heeft 2214 Rut 4:17 | is een zoon geboren; en zij noemden zijn naam Obed; 2215 1Sa 1:7 | hij jaar op jaar; van dat zij opging tot het huis des 2216 1Sa 1:7 | huis des HEEREN, zo tergde zij haar alzo; daarom weende 2217 1Sa 1:7 | haar alzo; daarom weende zij en at niet. ~ 2218 1Sa 1:10 | 10 Zij dan viel bitterlijk bedroefd 2219 1Sa 1:10 | bedroefd zijnde, zo bad zij tot den HEERE, en zij weende 2220 1Sa 1:10 | bad zij tot den HEERE, en zij weende zeer. ~ 2221 1Sa 1:11 | 11 En zij beloofde een gelofte, en 2222 1Sa 1:12 | 12 Het geschiedde nu, als zij evenzeer bleef biddende 2223 1Sa 1:18 | 18 En zij zeide: Laat uw dienstmaagd 2224 1Sa 1:18 | die vrouw haars weegs; en zij at, en haar aangezicht was 2225 1Sa 1:19 | 19 En zij stonden des morgens vroeg 2226 1Sa 1:19 | des morgens vroeg op, en zij aanbaden voor het aangezicht 2227 1Sa 1:19 | aangezicht des HEEREN, en zij keerden weder, en kwamen 2228 1Sa 1:20 | en baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Samuel: 2229 1Sa 1:20 | naam Samuel: Want, zeide zij, ik heb hem van de HEERE 2230 1Sa 1:22 | Hanna toog niet op; maar zij zeide tot haar man: Als 2231 1Sa 1:23 | zoogde haar zoon, totdat zij hem speende. ~ 2232 1Sa 1:24 | 24 Daarna, als zij hem gespeend had, bracht 2233 1Sa 1:24 | hem gespeend had, bracht zij hem met zich opwaarts, met 2234 1Sa 1:24 | en een fles met wijn; en zij bracht hem in het huis des 2235 1Sa 1:25 | 25 En zij slachtten een var; alzo 2236 1Sa 1:25 | slachtten een var; alzo brachten zij het kind tot Eli. ~ 2237 1Sa 1:26 | 26 En zij zeide: Och, mijn heer! zo 2238 1Sa 2:12 | waren kinderen Belials; zij kenden den HEERE niet. ~ 2239 1Sa 2:14 | priester voor zich. Alzo deden zij aan al de Israelieten, die 2240 1Sa 2:15 | 15 Ook eer zij het vet aanstaken, kwam 2241 1Sa 2:16 | nu die man tot hem zeide: Zij zullen dat vet als heden 2242 1Sa 2:19 | dien van jaar tot jaar, als zij opkwam met haar man, om 2243 1Sa 2:20 | vrouw voor de bede, die zij den HEERE afgebeden heeft. 2244 1Sa 2:20 | HEERE afgebeden heeft. En zij gingen naar zijn plaats. ~ 2245 1Sa 2:21 | HEERE bezocht Hanna, en zij werd bevrucht, en baarde 2246 1Sa 2:22 | gans Israel deden, en dat zij sliepen bij de vrouwen, 2247 1Sa 2:25 | zal voor hem bidden? Doch zij hoorden de stem huns vaders 2248 1Sa 2:27 | het huis uws vaders, toen zij in Egypte waren, in het 2249 1Sa 2:30 | nu spreekt de HEERE: Dat zij verre van Mij; want die 2250 1Sa 2:34 | komen zal: op een dag zullen zij beiden sterven. ~ 2251 1Sa 4:2 | aangezicht geslagen; want zij sloegen in de slagorden 2252 1Sa 4:3 | midden van ons komen, opdat zij ons verlosse van de hand 2253 1Sa 4:6 | juichen hoorden, zo zeiden zij: Wat is de stem van dit 2254 1Sa 4:6 | der Hebreen? Toen vernamen zij, dat de ark des HEEREN in 2255 1Sa 4:7 | vreesden de Filistijnen, want zij zeiden: God is in het leger 2256 1Sa 4:7 | in het leger gekomen. En zij zeiden: Wee ons, want dergelijke 2257 1Sa 4:9 | misschien dient, gelijk als zij ulieden gediend hebben; 2258 1Sa 4:10 | Israel werd geslagen, en zij vloden een iegelijk in zijn 2259 1Sa 4:19 | van Pinehas, was bevrucht, zij zou baren; als deze de tijding 2260 1Sa 4:19 | en haar man, zo kromde zij zich, en baarde; want haar 2261 1Sa 4:20 | hebt een zoon gebaard. Doch zij antwoordde niet, en nam 2262 1Sa 4:21 | 21 En zij noemde het jongsken Ikabod, 2263 1Sa 4:22 | 22 En zij zeide: De eer is gevankelijk 2264 1Sa 5:1 | nu namen de ark Gods, en zij brachten ze van Eben-Haezer 2265 1Sa 5:2 | Filistijnen namen de ark Gods, en zij brachten ze in het huis 2266 1Sa 5:3 | voor de ark des HEEREN. En zij namen Dagon en zetten hem 2267 1Sa 5:4 | 4 Toen zij nu des anderen daags des 2268 1Sa 5:7 | alzo toeging, zo zeiden zij: Dat de ark des Gods van 2269 1Sa 5:8 | 8 Daarom zonden zij heen, en verzamelden tot 2270 1Sa 5:8 | vorsten der Filistijnen, en zij zeiden: Wat zullen wij met 2271 1Sa 5:8 | rondom Gath ga. Alzo droegen zij de ark des Gods van Israel 2272 1Sa 5:9 | En het geschiedde, nadat zij die hadden rondom gedragen, 2273 1Sa 5:9 | kleine tot den grote, en zij hadden spenen in de verborgene 2274 1Sa 5:10 | 10 Toen zonden zij de ark Gods naar Ekron; 2275 1Sa 5:10 | die van Ekron, zeggende: Zij hebben de ark des Gods van 2276 1Sa 5:11 | 11 En zij zonden heen, en vergaderden 2277 1Sa 5:11 | Gods van Israel heen, dat zij wederkere tot haar plaats, 2278 1Sa 5:11 | wederkere tot haar plaats, opdat zij mij en mijn volk niet dode; 2279 1Sa 6:3 | 3 Zij dan zeiden: Indien gij de 2280 1Sa 6:4 | 4 Toen zeiden zij: Welk is dat schuldoffer, 2281 1Sa 6:4 | Hem vergelden zullen? En zij zeiden: Vijf gouden spenen, 2282 1Sa 6:6 | verzwaard hebben? Hebben zij niet, toen Hij wonderlijk 2283 1Sa 6:6 | hen laten trekken, dat zij heengingen? ~ 2284 1Sa 6:8 | zijde; en zendt ze weg, dat zij heenga. ~ 2285 1Sa 6:9 | 9 Ziet dan toe, indien zij den weg van haar landpale 2286 1Sa 6:10 | en haar kalveren sloten zij in huis. ~ 2287 1Sa 6:11 | 11 En zij zetten de ark des HEEREN 2288 1Sa 6:12 | Beth-Semes op een straat; zij gingen steeds voort, al 2289 1Sa 6:13 | tarweoogst in het dal, en als zij hun ogen ophieven, zagen 2290 1Sa 6:13 | hun ogen ophieven, zagen zij de ark en verblijdden zich, 2291 1Sa 6:13 | en verblijdden zich, als zij die zagen. ~ 2292 1Sa 6:14 | was een grote steen, en zij kloofden het hout van den 2293 1Sa 6:16 | gezien hadden, zo keerden zij weder op denzelven dag naar 2294 1Sa 6:18 | groten steen, op denwelken zij de ark des HEEREN nedergesteld 2295 1Sa 6:19 | lieden van Beth-Semes, omdat zij in de ark des HEEREN gezien 2296 1Sa 6:21 | 21 Zo zonden zij boden tot de inwoners van 2297 1Sa 7:1 | de ark des HEEREN op, en zij brachten ze in het huis 2298 1Sa 7:1 | Abinadab, op den heuvel; en zij heiligden zijn zoon Eleazar, 2299 1Sa 7:4 | en de Astharoths weg, en zij dienden den HEERE alleen. ~ 2300 1Sa 7:6 | 6 En zij werden vergaderd te Mizpa, 2301 1Sa 7:6 | werden vergaderd te Mizpa, en zij schepten water, en goten 2302 1Sa 7:6 | aangezicht des HEEREN; en zij vastten te dien dage, en 2303 1Sa 7:7 | dat hoorden, zo vreesden zij voor het aangezicht der 2304 1Sa 7:10 | Hij verschrikte hen, zodat zij verslagen werden voor het 2305 1Sa 7:11 | vervolgden de Filistijnen, en zij sloegen hen tot onder Beth-kar. ~ 2306 1Sa 8:2 | van zijn tweeden was Abia; zij waren richters te Ber-seba. ~ 2307 1Sa 8:3 | niet in zijn wegen; maar zij neigden zich tot de gierigheid, 2308 1Sa 8:4 | alle oudsten van Israel, en zij kwamen tot Samuel te Rama; ~ 2309 1Sa 8:5 | 5 En zij zeiden tot hem: Zie, gij 2310 1Sa 8:6 | de ogen van Samuel, als zij zeiden: Geef ons een koning, 2311 1Sa 8:7 | des volks in alles, wat zij tot u zeggen zullen; want 2312 1Sa 8:7 | tot u zeggen zullen; want zij hebben u niet verworpen, 2313 1Sa 8:7 | hebben u niet verworpen, maar zij hebben Mij verworpen, dat 2314 1Sa 8:8 | 8 Naar de werken, die zij gedaan hebben, van dien 2315 1Sa 8:8 | goden gediend; alzo doen zij u ook. ~ 2316 1Sa 8:11 | en tot zijn ruiteren, dat zij voor zijn wagen henen lopen; ~ 2317 1Sa 8:12 | oversten der vijftigen; en dat zij zijn akker ploegen, en dat 2318 1Sa 8:12 | zijn akker ploegen, en dat zij zijn oogst oogsten, en dat 2319 1Sa 8:12 | zijn oogst oogsten, en dat zij zijn krijgswapenen maken, 2320 1Sa 8:19 | Samuels stem te horen; en zij zeiden: Neen, maar er zal 2321 1Sa 9:4 | het land van Salisa, maar zij vonden ze niet; daarna gingen 2322 1Sa 9:4 | vonden ze niet; daarna gingen zij door het land van Sahalim, 2323 1Sa 9:4 | het land van Sahalim, maar zij waren er niet; verder ging 2324 1Sa 9:4 | het land van Jemini, doch zij vonden ze niet. ~ 2325 1Sa 9:5 | 5 Toen zij in het land van Zuf kwamen, 2326 1Sa 9:5 | aflate, en voor ons bekommerd zij. ~ 2327 1Sa 9:10 | kom, laat ons gaan. En zij gingen naar de stad, waar 2328 1Sa 9:11 | 11 Als zij opklommen door den opgang 2329 1Sa 9:11 | opgang der stad, zo vonden zij maagden, die uitgingen om 2330 1Sa 9:11 | uitgingen om water te putten; en zij zeiden tot haar: Is de ziener 2331 1Sa 9:12 | 12 Toen antwoordden zij hun, en zeiden: Ziet, hij 2332 1Sa 9:14 | 14 Alzo gingen zij op in de stad. Toen zij 2333 1Sa 9:14 | zij op in de stad. Toen zij in het midden der stad kwamen, 2334 1Sa 9:20 | uw hart daarop niet, want zij zijn gevonden; en wiens 2335 1Sa 9:25 | 25 Daarna gingen zij af van de hoogte in de stad; 2336 1Sa 9:26 | 26 En zij stonden vroeg op; en het 2337 1Sa 9:26 | dak, zeggende: Sta op, en zij beiden gingen uit, hij en 2338 1Sa 9:27 | 27 Toen zij afgegaan waren aan het einde 2339 1Sa 10:4 | 4 En zij zullen u naar uw welstand 2340 1Sa 10:4 | naar uw welstand vragen, en zij zullen u twee broden geven; 2341 1Sa 10:5 | en pijpen, en harpen, en zij zullen profeteren. ~ 2342 1Sa 10:10 | 10 Toen zij daar aan den heuvel kwamen, 2343 1Sa 10:14 | zoeken; toen wij zagen, dat zij er niet waren, zo kwamen 2344 1Sa 10:21 | van Kis, werd geraakt. En zij zochten hem, maar hij werd 2345 1Sa 10:22 | 22 Toen vraagden zij verder den HEERE, of die 2346 1Sa 10:23 | 23 Zij nu liepen, en namen hem 2347 1Sa 10:24 | juichte het ganse volk, en zij zeiden: de koning leve! ~ 2348 1Sa 10:27 | zou ons deze verlossen? en zij verachtten hem, en brachten 2349 1Sa 11:4 | Gibea-Sauls kwamen, zo spraken zij deze woorden voor de oren 2350 1Sa 11:5 | zeide: Wat is den volke, dat zij wenen? Toen vertelden zij 2351 1Sa 11:5 | zij wenen? Toen vertelden zij hem de woorden der mannen 2352 1Sa 11:7 | des HEEREN op het volk, en zij gingen uit als een enig 2353 1Sa 11:9 | 9 Toen zeiden zij tot de boden, die gekomen 2354 1Sa 11:9 | mannen te Jabes, zo werden zij verblijd. ~ 2355 1Sa 11:11 | stelde in drie hopen, en zij kwamen in het midden des 2356 1Sa 11:11 | legers, in de morgenwake, en zij sloegen Ammon, totdat de 2357 1Sa 11:15 | des HEEREN te Gilgal; en zij offerden aldaar dankofferen 2358 1Sa 12:4 | 4 Toen zeiden zij: Gij hebt ons niet verongelijkt, 2359 1Sa 12:5 | zeide hij tot hen: De HEERE zij een Getuige tegen ulieden, 2360 1Sa 12:5 | ulieden, en Zijn gezalfde zij te dezen dage getuige, dat 2361 1Sa 12:5 | En het volk zeide: Hij zij Getuige! ~ 2362 1Sa 12:8 | zond Mozes en Aaron, en zij leidden uw vaders uit Egypte, 2363 1Sa 12:9 | 9 Maar zij vergaten den HEERE, hun 2364 1Sa 12:10 | 10 En zij riepen tot den HEERE, en 2365 1Sa 12:21 | zijn, noch verlossen, want zij zijn ijdelheden. ~ 2366 1Sa 12:23 | Wat ook mij aangaat, het zij verre van mij, dat ik tegen 2367 1Sa 13:5 | den oever der zee is; en zij togen op, en legerden zich 2368 1Sa 13:6 | mannen van Israel zagen, dat zij in nood waren (want het 2369 1Sa 13:21 | 21 Maar zij hadden tandige vijlen tot 2370 1Sa 13:22 | Jonathan, zijn zoon, werden zij gevonden. ~ 2371 1Sa 14:9 | 9 Indien zij aldus tot ons zeggen: Staat 2372 1Sa 14:10 | 10 Maar zeggen zij aldus: Klimt tot ons op; 2373 1Sa 14:11 | 11 Toen zij beiden zich aan der Filistijnen 2374 1Sa 14:11 | holen uitgegaan, waarin zij zich verstoken hadden. ~ 2375 1Sa 14:13 | zijn wapendrager hem na; en zij vielen voor Jonathans aangezicht, 2376 1Sa 14:17 | van ons weggegaan zijn. En zij telden, en ziet, Jonathan 2377 1Sa 14:20 | werd samengeroepen, en zij kwamen ten strijde; en ziet, 2378 1Sa 14:22 | Filistijnen vluchtten, zo kleefden zij ook hen achteraan in den 2379 1Sa 14:24 | bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die spijze eet tot 2380 1Sa 14:28 | bezworen, zeggende: Vervloekt zij de man, die heden brood 2381 1Sa 14:31 | 31 Doch zij sloegen te dien dage de 2382 1Sa 14:32 | het volk aan den buit, en zij namen schapen, en runderen, 2383 1Sa 14:32 | runderen, en kalveren, en zij slachtten ze tegen de aarde; 2384 1Sa 14:36 | onder hen overig laten. Zij nu zeiden: Doe al wat goed 2385 1Sa 14:38 | deze zonde heden geschied zij. ~ 2386 1Sa 14:45 | Israel gedaan heeft? Dat zij verre! zo waarachtig als 2387 1Sa 15:6 | de kinderen Israels, toen zij uit Egypte opkwamen. Alzo 2388 1Sa 15:9 | en al wat best was, en zij wilden ze niet verbannen; 2389 1Sa 15:9 | verdwijnende was, verbanden zij. ~ 2390 1Sa 15:15 | 15 Saul nu zeide: Zij hebben ze van de Amalekieten 2391 1Sa 15:27 | slip van zijn mantel en zij scheurde. ~ 2392 1Sa 16:1 | heb, dat hij geen koning zij over Israel? Vul uw hoorn 2393 1Sa 16:6 | En het geschiedde, toen zij inkwamen, zo zag hij Eliab 2394 1Sa 16:16 | uw aangezicht staan, dat zij een man zoeken, die op de 2395 1Sa 17:1 | Socho, dat in Juda is; en zij legerden zich tussen Socho 2396 1Sa 17:11 | Filistijn hoorden, zo ontzetten zij zich, en vreesden zeer. ~ 2397 1Sa 17:13 | zonen van Isai gingen heen; zij volgden Saul na in den krijg. 2398 1Sa 17:19 | 19 Saul nu, en zij, en alle mannen van Israel 2399 1Sa 17:24 | alle mannen in Israel, als zij dien man zagen, zo vluchtten 2400 1Sa 17:24 | man zagen, zo vluchtten zij voor zijn aangezicht, en 2401 1Sa 17:24 | voor zijn aangezicht, en zij vreesden zeer. ~ 2402 1Sa 17:37 | David: Ga heen, en de HEERE zij met u! 2403 1Sa 17:51 | geweldigste dood was, zo vluchtten zij. ~ 2404 1Sa 17:53 | najagen der Filistijnen, en zij beroofden hun legers. ~ 2405 1Sa 18:6 | Het geschiedde nu, toen zij kwamen, en David wederkeerde 2406 1Sa 18:8 | zijn ogen, en hij zeide: Zij hebben David tien duizend 2407 1Sa 18:8 | gegeven, doch mij hebben zij maar duizend gegeven; en 2408 1Sa 18:17 | mijn hand niet tegen hem zij, maar dat de hand der Filistijnen 2409 1Sa 18:17 | der Filistijnen tegen hem zij. ~ 2410 1Sa 18:19 | aan David geven zou, zo is zij aan Adriel, den Meholathiet, 2411 1Sa 18:21 | zal haar hem geven, dat zij hem tot een valstrik zij, 2412 1Sa 18:21 | zij hem tot een valstrik zij, en dat de hand der Filistijnen 2413 1Sa 18:21 | der Filistijnen tegen hem zij. Daarom zeide Saul tot David: 2414 1Sa 18:27 | zijn mannen gingen heen, en zij sloegen onder de Filistijnen 2415 1Sa 18:30 | zo geschiedde het, als zij uittogen, dat David kloeker 2416 1Sa 19:3 | spreken, en zal zien wat het zij; dat zal ik u verkondigen. ~ 2417 1Sa 19:8 | met een groten slag, en zij vloden voor zijn aangezicht. ~ 2418 1Sa 19:11 | heen tot Davids huis, dat zij hem bewaarden, en dat zij 2419 1Sa 19:11 | zij hem bewaarden, en dat zij hem des morgens doodden. 2420 1Sa 19:13 | Michal nam een beeld, en zij legde het in het bed, en 2421 1Sa 19:13 | legde het in het bed, en zij legde een geitenvel aan 2422 1Sa 19:14 | boden, om David te halen. Zij dan zeide: Hij is ziek. ~ 2423 1Sa 19:18 | en Samuel gingen heen, en zij bleven te Najoth. ~ 2424 1Sa 19:22 | Toen werd hem gezegd: Zie, zij zijn te Najoth bij Rama. ~ 2425 1Sa 20:2 | daarentegen zeide tot hem: Dat zij verre, gij zult niet sterven. 2426 1Sa 20:9 | Toen zeide Jonathan: Dat zij verre van u! Maar indien 2427 1Sa 20:13 | vrede heengaat; en de HEERE zij met u, gelijk als Hij met 2428 1Sa 20:23 | gesproken hebben, zie, de HEERE zij tussen mij en tussen u, 2429 1Sa 20:41 | hij boog zich driemaal; en zij kusten elkander, en weenden 2430 1Sa 20:42 | Hebben, zeggende: De HEERE zij tussen mij en tussen u, 2431 1Sa 20:42 | zaad en tussen uw zaad, zij tot in eeuwigheid! ~ 2432 1Sa 22:4 | koning der Moabieten; en zij bleven bij hem al de dagen, 2433 1Sa 22:11 | priesters, die te Nob waren; en zij kwamen allen tot den koning. ~ 2434 1Sa 22:15 | voor hem te vragen? Dat zij verre van mij, de koning 2435 1Sa 22:17 | ook met David is, en omdat zij geweten hebben, dat hij 2436 1Sa 23:1 | strijden tegen Kehila, en zij beroven de schuren. ~ 2437 1Sa 23:8 | ten strijde roepen, dat zij aftogen naar Kehila, om 2438 1Sa 23:12 | Saul? En de HEERE zeide: Zij zouden u overgeven. ~ 2439 1Sa 23:13 | omtrent zeshonderd man, en zij gingen uit Kehila, en zij 2440 1Sa 23:13 | zij gingen uit Kehila, en zij gingen heen, waar zij konden 2441 1Sa 23:13 | en zij gingen heen, waar zij konden gaan. Toen aan Saul 2442 1Sa 23:24 | 24 Toen maakten zij zich op, en zij gingen naar 2443 1Sa 23:24 | maakten zij zich op, en zij gingen naar Zif voor het 2444 1Sa 24:8 | en liet hun niet toe, dat zij opstonden tegen Saul. En 2445 1Sa 25:1 | Israel vergaderde zich, en zij bedreven rouw over hem, 2446 1Sa 25:6 | tot dien welvarende: Vrede zij u, en uw huize zij vrede, 2447 1Sa 25:6 | Vrede zij u, en uw huize zij vrede, en alles, wat gij 2448 1Sa 25:6 | en alles, wat gij hebt, zij vrede! ~ 2449 1Sa 25:7 | smaadheid aangedaan, en zij hebben ook niets gemist 2450 1Sa 25:7 | gemist al de dagen, die zij te Karmel geweest zijn. ~ 2451 1Sa 25:8 | Vraag het uw jongelingen, en zij zullen het u te kennen geven. 2452 1Sa 25:9 | gesproken hadden, zo hielden zij stil. ~ 2453 1Sa 25:11 | die ik niet weet, van waar zij zijn? ~ 2454 1Sa 25:12 | van David naar hun weg; en zij keerden weder, en kwamen, 2455 1Sa 25:13 | ook zijn zwaard aan; en zij togen op achter David, omtrent 2456 1Sa 25:15 | 15 Nochtans zijn zij ons zeer goede mannen geweest; 2457 1Sa 25:16 | 16 Zij zijn een muur om ons geweest, 2458 1Sa 25:19 | 19 En zij zeide tot haar jongelingen: 2459 1Sa 25:19 | doch haar man Nabal gaf zij het niet te kennen. ~ 2460 1Sa 25:20 | Het geschiedde nu, toen zij op den ezel reed, en dat 2461 1Sa 25:20 | op den ezel reed, en dat zij afkwam in het verborgene 2462 1Sa 25:20 | kwamen af haar tegemoet, en zij ontmoette hen. ~ 2463 1Sa 25:23 | Abigail David zag, zo haastte zij zich, en kwam van den ezel 2464 1Sa 25:23 | kwam van den ezel af, en zij viel voor het aangezicht 2465 1Sa 25:23 | David op haar aangezicht, en zij boog zich ter aarde. ~ 2466 1Sa 25:24 | 24 En zij viel aan zijn voeten en 2467 1Sa 25:24 | zeide: Och, mijn heer, mijn zij de misdaad, en laat toch 2468 1Sa 25:32 | David tot Abigail: Gezegend zij de HEERE, de God Israels, 2469 1Sa 25:33 | 33 En gezegend zij uw raad en gezegend zijt 2470 1Sa 25:35 | David uit haar hand, wat zij hem gebracht had; en hij 2471 1Sa 25:36 | zeer dronken; daarom gaf zij hem niet een woord, klein 2472 1Sa 25:39 | zo zeide hij: Gezegend zij de HEERE, Die den twist 2473 1Sa 25:40 | waren te Karmel, zo spraken zij tot haar, zeggende: David 2474 1Sa 25:41 | 41 Toen stond zij op, en neigde zich met het 2475 1Sa 25:41 | aangezicht ter aarde, en zij zeide: Ziet, uw dienstmaagd 2476 1Sa 25:41 | zeide: Ziet, uw dienstmaagd zij tot een dienares, om de 2477 1Sa 25:42 | haastte, en maakte zich op, en zij reed op een ezel, met haar 2478 1Sa 25:42 | voetstappen nawandelden; zij dan volgde de boden van 2479 1Sa 25:42 | de boden van David na, en zij werd hem ter huisvrouw. ~ 2480 1Sa 26:12 | van Sauls hoofdeinde, en zij gingen heen; en er was niemand, 2481 1Sa 26:12 | niemand, die ontwaakte; want zij sliepen allen; want er was 2482 1Sa 26:19 | mensenkinderen zijn, zo zijn zij vervloekt voor het aangezicht 2483 1Sa 26:19 | aangezicht des HEEREN, dewijl zij mij heden verstoten, dat 2484 1Sa 26:24 | groot geacht geweest, alzo zij mijn ziel in de ogen des 2485 1Sa 27:8 | toog op met zijn mannen, en zij overvielen de Gesurieten, 2486 1Sa 27:11 | te brengen, zeggende: Dat zij misschien van ons niet boodschappen, 2487 1Sa 28:3 | rouw over hem bedreven; en zij hadden hem begraven te Rama, 2488 1Sa 28:4 | en vergaderden zich, en zij legerden zich te Sunem; 2489 1Sa 28:4 | vergaderde gans Israel, en zij legerden zich op Gilboa. ~ 2490 1Sa 28:8 | twee mannen met hem, en zij kwamen des nachts tot de 2491 1Sa 28:12 | vrouw Samuel zag, zo riep zij met luider stem, en de vrouw 2492 1Sa 28:14 | Hoe is zijn gedaante? En zij zeide: Er komt een oud man 2493 1Sa 28:21 | hij zeer verbaasd was; en zij zeide tot hem: Zie, uw dienstmaagd 2494 1Sa 28:24 | gemest kalf in het huis; en zij haastte zich en slachtte 2495 1Sa 28:24 | zich en slachtte het; en zij nam meel, en kneedde het, 2496 1Sa 28:25 | 25 En zij bracht ze voor Saul en voor 2497 1Sa 28:25 | en voor zijn knechten, en zij aten; daarna stonden zij 2498 1Sa 28:25 | zij aten; daarna stonden zij op, en gingen weg in dienzelfden 2499 1Sa 29:5 | die David, van denwelken zij in den rei elkander antwoordden, 2500 1Sa 29:11 | hij en zijn mannen, dat zij des morgens weggingen, om


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License