Table of Contents | Words: Alphabetical - Frequency - Inverse - Length - Statistics | Help | IntraText Library
Alphabetical    [«  »]
zifron 1
ziften 1
ziha 3
zij 8801
zijde 260
zijden 67
zijkamer 5
Frequency    [«  »]
10033 zal
9630 tot
9551 die
8801 zij
8724 ik
8706 gij
7945 dat

Bijbel

IntraText - Concordances

zij

1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801

     Book Chapter: Verse
3001 2Kon 10:8 | boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van de 3002 2Kon 10:13 | Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen 3003 2Kon 10:14 | hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend; en zij 3004 2Kon 10:14 | zij grepen hen levend; en zij sloegen hen bij den bornput 3005 2Kon 10:16 | voor den HEERE. Zo deden zij hem rijden op zijn wagen. ~ 3006 2Kon 10:20 | Baal een verbods dag. en zij riepen dien uit. ~ 3007 2Kon 10:21 | overbleef, die niet kwam; en zij kwamen in het huis van Baal, 3008 2Kon 10:23 | misschien bij u niemand zij van de dienaren van Baal 3009 2Kon 10:24 | 24 Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen 3010 2Kon 10:25 | dat niemand uitkome. En zij sloegen hen met de scherpte 3011 2Kon 10:25 | wierpen hen weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis 3012 2Kon 10:26 | 26 En zij brachten de opgerichte beelden 3013 2Kon 10:27 | 27 Zij braken ook het opgerichte 3014 2Kon 10:27 | Baal af; daartoe braken zij het huis van Baal af, en 3015 2Kon 10:35 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria, 3016 2Kon 11:1 | zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het 3017 2Kon 11:2 | voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia, 3018 2Kon 11:9 | den sabbat uitgingen; en zij kwamen tot den priester 3019 2Kon 11:12 | gaf hem de getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden 3020 2Kon 11:12 | zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden: 3021 2Kon 11:13 | trawanten en des volks, zo kwam zij tot het volk in het huis 3022 2Kon 11:14 | 14 En zij zag toe, en ziet, de koning 3023 2Kon 11:14 | Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~ 3024 2Kon 11:16 | 16 En zij legden de handen aan haar; 3025 2Kon 11:16 | legden de handen aan haar; en zij ging den weg van den ingang 3026 2Kon 11:16 | het huis des konings, en zij werd daar gedood. ~ 3027 2Kon 11:18 | en zijn beelden verbraken zij recht wel; en Mattan, den 3028 2Kon 11:18 | priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. De 3029 2Kon 11:19 | al het volk des lands; en zij brachten den koning af uit 3030 2Kon 11:20 | de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood 3031 2Kon 12:5 | ieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het 3032 2Kon 12:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in 3033 2Kon 12:10 | hogepriester opkwam, en zij bonden het samen, en telden 3034 2Kon 12:11 | 11 En zij gaven het geld wel gewogen 3035 2Kon 12:11 | het huis des HEEREN; en zij besteedden het uit aan de 3036 2Kon 12:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die 3037 2Kon 12:14 | die het werk deden; en zij verbeterden daarmede het 3038 2Kon 12:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, 3039 2Kon 12:15 | rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven, 3040 2Kon 12:15 | werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~ 3041 2Kon 12:21 | hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen 3042 2Kon 13:5 | ieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het 3043 2Kon 13:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in 3044 2Kon 13:10 | hogepriester opkwam, en zij bonden het samen, en telden 3045 2Kon 13:11 | 11 En zij gaven het geld wel gewogen 3046 2Kon 13:11 | het huis des HEEREN; en zij besteedden het uit aan de 3047 2Kon 13:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die 3048 2Kon 13:14 | die het werk deden; en zij verbeterden daarmede het 3049 2Kon 13:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen, 3050 2Kon 13:15 | rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven, 3051 2Kon 13:15 | werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~ 3052 2Kon 13:21 | hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen 3053 2Kon 14:5 | Israel een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriers 3054 2Kon 14:6 | 6 Nochtans weken zij niet af van de zonden van 3055 2Kon 14:9 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria; 3056 2Kon 14:20 | Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden 3057 2Kon 14:21 | 21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij, 3058 2Kon 14:21 | zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen; 3059 2Kon 14:21 | bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van 3060 2Kon 15:12 | aangezicht van Israel, en zij vloden, een iegelijk in 3061 2Kon 15:19 | 19 En zij maakten een verbintenis 3062 2Kon 15:19 | vluchtte naar Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis, 3063 2Kon 15:20 | 20 En zij brachten hem op paarden; 3064 2Kon 16:7 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen, 3065 2Kon 17:5 | Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij 3066 2Kon 17:5 | zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden. ~ 3067 2Kon 17:18 | deksel des sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden, 3068 2Kon 18:5 | Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij 3069 2Kon 18:5 | zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden. ~ 3070 2Kon 18:18 | deksel des sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden, 3071 2Kon 19:10 | 10 En zij hadden zich staande beelden 3072 2Kon 19:11 | 11 En zij hadden daar gerookt op alle 3073 2Kon 19:11 | aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan, 3074 2Kon 19:12 | 12 En zij hadden de drekgoden gediend, 3075 2Kon 19:14 | 14 Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden 3076 2Kon 19:14 | Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden hun nek, gelijk 3077 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn 3078 2Kon 19:15 | wandelden de ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter 3079 2Kon 19:15 | HEERE hun geboden had, dat zij niet zouden doen gelijk 3080 2Kon 19:16 | 16 Ja, zij verlieten al de geboden 3081 2Kon 19:17 | 17 Ook deden zij hun zonen en hun dochteren 3082 2Kon 19:19 | HEEREN, huns Gods, niet; maar zij wandelden in de inzettingen 3083 2Kon 19:19 | inzettingen van Israel, die zij gemaakt hadden. ~ 3084 2Kon 19:21 | het huis van David af, en zij maakten Jerobeam, den zoon 3085 2Kon 19:22 | Jerobeam die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af; ~ 3086 2Kon 19:24 | der kinderen Israels; en zij namen Samaria erfelijk in, 3087 2Kon 19:25 | hunner woning aldaar, dat zij den HEERE niet vreesden; 3088 2Kon 19:26 | 26 Daarom spraken zij tot den koning van Assyrie, 3089 2Kon 19:26 | onder hen gezonden, en ziet, zij doden hen, dewijl zij niet 3090 2Kon 19:26 | ziet, zij doden hen, dewijl zij niet weten de wijze des 3091 2Kon 19:27 | daar weggevoerd hebt, dat zij henentrekken, en wonen aldaar; 3092 2Kon 19:28 | een uit de priesteren, die zij van Samaria weggevoerd hadden, 3093 2Kon 19:28 | en hij leerde hun, hoe zij den HEERE vrezen zouden. ~ 3094 2Kon 19:29 | volk maakte zijn goden; en zij stelden ze in de huizen 3095 2Kon 19:29 | volk in hun steden, waarin zij woonachtig waren. ~ 3096 2Kon 19:32 | 32 Ook vreesden zij den HEERE, en maakten zich 3097 2Kon 19:33 | 33 Zij vreesden den HEERE, en dienden 3098 2Kon 19:33 | der volken, van dewelke zij die weggevoerd hadden. ~ 3099 2Kon 19:34 | die naar de eerste wijzen; zij vrezen den HEERE niet, en 3100 2Kon 19:34 | vrezen den HEERE niet, en zij doen niet naar hun inzettingen, 3101 2Kon 19:40 | 40 Doch zij hoorden niet, maar zij deden 3102 2Kon 19:40 | Doch zij hoorden niet, maar zij deden naar hun eerste wijze. ~ 3103 2Kon 20:10 | 10 En zij namen haar in ten einde 3104 2Kon 20:12 | 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns 3105 2Kon 20:12 | geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. ~ 3106 2Kon 20:17 | heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar 3107 2Kon 20:17 | kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren, 3108 2Kon 20:17 | en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang 3109 2Kon 20:18 | 18 En zij riepen tot den koning; zo 3110 2Kon 20:27 | op den muur zitten, dat zij met ulieden hun drek eten, 3111 2Kon 20:34 | Hena en Ivva? Ja, hebben zij Samaria uit mijn hand gered? ~ 3112 2Kon 20:37 | gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van 3113 2Kon 21:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt 3114 2Kon 21:18 | het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het 3115 2Kon 21:18 | en steen; daarom hebben zij die verdorven. ~ 3116 2Kon 21:21 | dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van 3117 2Kon 21:26 | haar inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd; 3118 2Kon 21:26 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds, 3119 2Kon 21:29 | 29 En dat zij u een teken, dat men in 3120 2Kon 21:35 | tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten, 3121 2Kon 21:37 | zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van 3122 2Kon 22:7 | Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op 3123 2Kon 22:11 | keren in de graden, dewelke zij nederwaarts gegaan was, 3124 2Kon 22:14 | gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia 3125 2Kon 22:14 | gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen, 3126 2Kon 22:15 | En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia 3127 2Kon 22:15 | uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat 3128 2Kon 22:18 | 18 Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u 3129 2Kon 22:18 | gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis 3130 2Kon 23:8 | gegeven heb; alleenlijk, zo zij waarnemen te doen, naar 3131 2Kon 23:9 | 9 Maar zij hoorden niet; want Manasse 3132 2Kon 23:9 | Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen, 3133 2Kon 23:14 | hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering 3134 2Kon 23:15 | 15 Daarom, dat zij gedaan hebben dat kwaad 3135 2Kon 23:23 | verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning in zijn 3136 2Kon 24:5 | 5 En dat zij dat geven in de hand der 3137 2Kon 24:5 | het huis des HEEREN; opdat zij het geven aan degenen, die 3138 2Kon 24:7 | hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk. ~ 3139 2Kon 24:14 | Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem, 3140 2Kon 24:14 | in het tweede deel), en zij spraken tot haar. ~ 3141 2Kon 24:15 | 15 En zij zeide tot hen: Zo zegt de 3142 2Kon 24:17 | 17 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen 3143 2Kon 24:17 | goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten 3144 2Kon 24:19 | derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek 3145 2Kon 24:20 | deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het 3146 2Kon 25:4 | den dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN 3147 2Kon 25:9 | HEEREN te Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde broden in 3148 2Kon 25:18 | verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen 3149 2Kon 27:1 | legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten 3150 2Kon 27:5 | jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de 3151 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning, en 3152 2Kon 27:6 | van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen 3153 2Kon 27:7 | 7 En zij slachtten de zonen van Zedekia 3154 2Kon 27:7 | verblindde Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen 3155 2Kon 27:13 | huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan 3156 2Kon 27:14 | 14 Zij namen ook de potten, en 3157 2Kon 27:23 | de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden, 3158 2Kon 27:23 | overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa; 3159 2Kon 27:23 | zoon van den Maachathiet, zij en hun mannen. ~ 3160 2Kon 27:25 | tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij 3161 2Kon 27:26 | en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeen. ~ 3162 1Kro 2:21 | zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~ 3163 1Kro 2:26 | welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~ 3164 1Kro 2:35 | Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem Attai. ~ 3165 1Kro 4:14 | dals der werkmeesters; want zij waren werkmeesters. ~ 3166 1Kro 4:17 | Mered, en Efer, en Jalon; en zij baarde Mirjam, en Sammai, 3167 1Kro 4:23 | bij plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den 3168 1Kro 4:28 | 28 En zij woonden te Ber-seba, en 3169 1Kro 4:39 | 39 En zij gingen tot aan den ingang 3170 1Kro 4:40 | 40 En zij vonden vette en goede weide, 3171 1Kro 4:41 | den koning van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen 3172 1Kro 4:41 | daar gevonden werden; en zij verbanden hen, tot op dezen 3173 1Kro 4:41 | hen, tot op dezen dag; en zij woonden aan hun plaats, 3174 1Kro 4:43 | 43 En zij sloegen de overigen der 3175 1Kro 4:43 | onder de Amalekieten, en zij woonden aldaar tot op dezen 3176 1Kro 5:7 | in hun huisgezinnen, als zij naar hun geboorten in de 3177 1Kro 5:10 | de dagen van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen, 3178 1Kro 5:10 | vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen 3179 1Kro 5:16 | 16 En zij woonden in Gilead, in Basan, 3180 1Kro 5:19 | 19 En zij voerden krijg tegen de Hagarenen, 3181 1Kro 5:20 | 20 Doch zij werden geholpen tegen hen, 3182 1Kro 5:20 | die met hen waren; omdat zij tot God riepen in den krijg, 3183 1Kro 5:20 | van hen verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden. ~ 3184 1Kro 5:21 | 21 En zij voerden hun vee gevankelijk 3185 1Kro 5:22 | de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, totdat 3186 1Kro 5:22 | woonden in hun plaats, totdat zij gevankelijk weggevoerd werden. ~ 3187 1Kro 5:23 | Manasse woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van 3188 1Kro 5:25 | 25 Maar zij hebben tegen den God hunner 3189 1Kro 6:32 | 32 En zij dienden voor den tabernakel 3190 1Kro 6:32 | te Jeruzalem bouwde; en zij stonden naar hun wijze in 3191 1Kro 6:55 | 55 En zij gaven hun Hebron, in het 3192 1Kro 6:56 | stad, en haar dorpen, gaven zij Kaleb, den zoon van Jefunne. ~ 3193 1Kro 6:57 | kinderen van Aaron gaven zij steden van Juda, de vrijstad 3194 1Kro 6:65 | 65 En zij gaven ze bij het lot, van 3195 1Kro 6:65 | Benjamin, deze steden, dewelke zij bij namen noemden. ~ 3196 1Kro 6:67 | 67 Want zij gaven hun van de vrijsteden, 3197 1Kro 7:4 | en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen. ~ 3198 1Kro 7:16 | Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres, 3199 1Kro 7:18 | nu zijn zuster Molecheth, zij baarde Ishod, en Abiezer, 3200 1Kro 7:21 | waren, doodden hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee 3201 1Kro 7:23 | in tot zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde 3202 1Kro 7:23 | noemde zijn naam Beria, omdat zij in ellende was in zijn huis. ~ 3203 1Kro 7:40 | hoofden der vorsten; en zij werden in geslachtsregisters 3204 1Kro 8:40 | den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons 3205 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek 3206 1Kro 9:23 | 23 Zij dan en hun zonen waren aan 3207 1Kro 9:26 | die Levieten waren; en zij waren over de kameren en 3208 1Kro 9:27 | 27 En zij bleven over nacht rondom 3209 1Kro 9:27 | op hen was de wacht, en zij waren over de opening, en 3210 1Kro 9:28 | want bij getal droegen zij ze in, en bij getal droegen 3211 1Kro 9:28 | in, en bij getal droegen zij ze uit. ~ 3212 1Kro 10:1 | aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen op het 3213 1Kro 10:7 | het dal waren, zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul 3214 1Kro 10:7 | dood waren, zo verlieten zij hun steden, en zij vloden. 3215 1Kro 10:7 | verlieten zij hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen 3216 1Kro 10:8 | te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende 3217 1Kro 10:9 | 9 En zij plunderden hem, en zij namen 3218 1Kro 10:9 | En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn 3219 1Kro 10:9 | hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze in der Filistijnen 3220 1Kro 10:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het 3221 1Kro 10:10 | en zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon. ~ 3222 1Kro 10:12 | strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul, 3223 1Kro 10:12 | lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en 3224 1Kro 10:12 | brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen 3225 1Kro 10:12 | een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen. ~ 3226 1Kro 11:3 | aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David ten koning 3227 1Kro 11:14 | 14 En zij stelden zich in het midden 3228 1Kro 11:14 | en beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen; 3229 1Kro 11:18 | die onder de poort is, en zij droegen het en brachten 3230 1Kro 11:19 | gevaar huns levens hebben zij dat gebracht. En hij wilde 3231 1Kro 12:1 | Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden, 3232 1Kro 12:2 | schietende uit den boog; zij waren van de broederen van 3233 1Kro 12:8 | aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeen op de 3234 1Kro 12:15 | was aan al haar oevers; en zij verdreven al de inwoners 3235 1Kro 12:18 | zoon van Isai. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helperen; 3236 1Kro 12:19 | Saul te strijden, alhoewel zij hen niet hielpen; want de 3237 1Kro 12:21 | waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir. ~ 3238 1Kro 12:31 | namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David koning 3239 1Kro 12:39 | 39 En zij waren daar bij David drie 3240 1Kro 13:2 | met haar voorsteden, opdat zij tot ons vergaderd worden. ~ 3241 1Kro 13:7 | 7 En zij voerden de ark Gods op een 3242 1Kro 13:9 | 9 Toen zij aan den dorsvloer van Chidon 3243 1Kro 14:1 | metselaars, en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~ 3244 1Kro 14:9 | Filistijnen kwamen, zo spreidden zij zich uit in de laagte van 3245 1Kro 14:11 | 11 Toen zij nu optogen naar Baal-Perazim, 3246 1Kro 14:11 | wateren; daarom noemden zij den naam derzelver plaats 3247 1Kro 14:12 | 12 En daar lieten zij hun goden; en David gebood, 3248 1Kro 14:12 | goden; en David gebood, en zij werden met vuur verbrand. ~ 3249 1Kro 14:13 | Filistijnen voeren nog voort, en zij verspreidden zich in dat 3250 1Kro 14:16 | hem God geboden had; en zij sloegen het heir der Filistijnen 3251 1Kro 15:16 | oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers, 3252 1Kro 15:16 | harpen, en cimbalen, dat zij zich zouden doen horen, 3253 1Kro 15:26 | des HEEREN droegen, dat zij zeven varren en zeven rammen 3254 1Kro 15:29 | en spelende; zo verachtte zij hem in haar hart. ~ 3255 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten, 3256 1Kro 16:1 | Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent, 3257 1Kro 16:1 | voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en 3258 1Kro 16:20 | 20 En zij wandelden van volk tot volk, 3259 1Kro 16:30 | wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde. ~ 3260 1Kro 16:36 | 36 Geloofd zij de HEERE, de God Israels, 3261 1Kro 17:24 | huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht. ~ 3262 1Kro 17:27 | eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het 3263 1Kro 20:5 | 5 Zij nu gingen henen, en men 3264 1Kro 20:5 | ulieder baard weder gewassen zij; komt dan wederom. ~ 3265 1Kro 20:6 | kinderen Ammons zagen, dat zij zich stinkende gemaakt hadden 3266 1Kro 20:7 | 7 Zodat zij zich huurden twee en dertig 3267 1Kro 20:7 | Ammons uit hun steden, en zij kwamen ten strijde. ~ 3268 1Kro 20:9 | uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde voor de poort 3269 1Kro 20:11 | zijn broeder Abisai, en zij stelden hen in orde tegen 3270 1Kro 20:14 | aangezicht der Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~ 3271 1Kro 20:15 | Syriers vloden, zo vloden zij ook voor het aangezicht 3272 1Kro 20:15 | Abisai, zijn broeder, en zij kwamen in de stad; en Joab 3273 1Kro 20:16 | Als de Syriers zagen, dat zij voor het aangezicht van 3274 1Kro 20:16 | geslagen waren, zo zonden zij boden, en brachten de Syriers 3275 1Kro 20:17 | gesteld had, zo streden zij met hem. ~ 3276 1Kro 20:19 | van Hadar-ezer zagen, dat zij geslagen waren, voor het 3277 1Kro 20:19 | aangezicht van Israel, zo maakten zij vrede met David, en dienden 3278 1Kro 21:2 | was edelgesteente aan; en zij werd op Davids hoofdgezet, 3279 1Kro 21:4 | kinderen van Rafa was; en zij werdenten ondergebracht. ~ 3280 1Kro 21:8 | Rafa geboren te Gath; en zij vielen door de hand van 3281 1Kro 22:3 | doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal meer; 3282 1Kro 22:3 | honderdmaal meer; zijn zij niet allen, o mijn heer 3283 1Kro 22:17 | tegen het huis mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk 3284 1Kro 23:17 | vorsten van Israel, dat zij zijn zoon Salomo helpen 3285 1Kro 24:11 | vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis maar 3286 1Kro 24:26 | aangaande de Levieten, dat zij den tabernakel, noch enig 3287 1Kro 24:32 | 32 En dat zij de wacht van de tent der 3288 1Kro 25:2 | aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En 3289 1Kro 25:4 | kinderen van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen 3290 1Kro 25:5 | 5 En zij deelden hen door loten af, 3291 1Kro 25:31 | 31 En zij wierpen ook loten, nevens 3292 1Kro 26:8 | 8 En zij wierpen de loten over de 3293 1Kro 27:6 | het huis huns vaders; want zij waren kloeke helden. ~ 3294 1Kro 27:8 | kinderen van Obed-Edom; zij, en hun kinderen, en hun 3295 1Kro 27:13 | 13 En zij wierpen de loten, zo de 3296 1Kro 27:27 | krijgen en van den buit hadden zij het geheiligd, om het huis 3297 1Kro 30:7 | 7 En zij gaven, tot den dienst van 3298 1Kro 30:8 | gevonden werden, die gaven zij in den schat van het huis 3299 1Kro 30:9 | hun vrijwillig geven; want zij gaven met een volkomen hart 3300 1Kro 30:20 | den God hunner vaderen; en zij neigden het hoofd, en zij 3301 1Kro 30:20 | zij neigden het hoofd, en zij bogen zich neder voor den 3302 1Kro 30:21 | 21 En zij offerden den HEERE slachtofferen; 3303 1Kro 30:21 | slachtofferen; ook offerden zij den HEERE brandofferen, 3304 1Kro 30:22 | 22 En zij aten en dronken deszelven 3305 1Kro 30:22 | HEEREN met grote vreugde; en zij maakten Salomo, den zoon 3306 1Kro 30:22 | ten andere male koning, en zij zalfden hem den HEERE tot 3307 1Kro 30:24 | David, gaven de hand, dat zij onder den koning Salomo 3308 2Kro 1:3 | 3 En zij gingen henen, Salomo en 3309 2Kro 1:17 | 17 En zij brachten op, en voerden 3310 2Kro 1:17 | vijftig; en alzo voerden zij die door hun hand uit, voor 3311 2Kro 2:12 | Verder zeide Huram: Geloofd zij de HEERE, de God Israels, 3312 2Kro 3:13 | zich uit twintig ellen; en zij stonden op hun voeten, en 3313 2Kro 4:2 | zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot 3314 2Kro 4:4 | 4 Zij stond op twaalf runderen, 3315 2Kro 4:5 | bevattende vele bathen; zij hield drie duizend. ~ 3316 2Kro 4:6 | brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was, 3317 2Kro 5:5 | 5 En zij brachten de ark, en de tent 3318 2Kro 5:9 | 9 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, 3319 2Kro 5:9 | buiten niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~ 3320 2Kro 5:10 | de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 3321 2Kro 5:13 | Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten 3322 2Kro 5:13 | lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, 3323 2Kro 5:13 | muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij 3324 2Kro 6:5 | 5 En zij brachten de ark, en de tent 3325 2Kro 6:9 | 9 Daarna schoven zij de handbomen verder uit, 3326 2Kro 6:9 | buiten niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~ 3327 2Kro 6:10 | de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~ 3328 2Kro 6:13 | Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten 3329 2Kro 6:13 | lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten, 3330 2Kro 6:13 | muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij 3331 2Kro 7:4 | 4 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van Israel, 3332 2Kro 7:24 | zal geslagen worden, omdat zij tegen U gezondigd zullen 3333 2Kro 7:26 | er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen 3334 2Kro 7:26 | gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en 3335 2Kro 7:27 | goeden weg, in denwelken zij wandelen zullen; en geef 3336 2Kro 7:29 | Israel geschieden zal, als zij erkennen, een ieder zijn 3337 2Kro 7:31 | 31 Opdat zij U vrezen, om te wandelen 3338 2Kro 7:31 | wegen, al de dagen, die zij leven zullen op het land, 3339 2Kro 7:32 | arms wil, komen zal; als zij komen, en bidden zullen 3340 2Kro 7:36 | 36 Wanneer zij gezondigd zullen hebben 3341 2Kro 7:37 | 37 En zij in het land, waar zij gevankelijk 3342 2Kro 7:37 | En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn, 3343 2Kro 7:37 | hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken 3344 2Kro 7:38 | 38 En zij zich tot U bekeren, met 3345 2Kro 7:38 | hunner gevangenis, waar zij hen gevankelijk weggevoerd 3346 2Kro 7:39 | en vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen 3347 2Kro 8:3 | over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter 3348 2Kro 8:9 | ten achtsten dage hielden zij een verbodsdag; want zij 3349 2Kro 8:9 | zij een verbodsdag; want zij hielden de inwijding des 3350 2Kro 8:13 | toesluite, dat er geen regen zij, of zo Ik den sprinkhaan 3351 2Kro 8:14 | verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken, 3352 2Kro 8:16 | geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid en Mijn 3353 2Kro 8:22 | En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE, hunner vaderen 3354 2Kro 9:9 | slaven in zijn werk; (want zij waren krijgslieden, en oversten 3355 2Kro 9:18 | kenners van de zee; en zij gingen met Salomo's knechten 3356 2Kro 9:18 | s knechten naar Ofir, en zij haalden van daar vierhonderd 3357 2Kro 9:18 | talenten gouds, dewelke zij brachten tot den koning 3358 2Kro 10:1 | van Salomo hoorde, kwam zij, om Salomo met raadselen 3359 2Kro 10:1 | kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak 3360 2Kro 10:5 | 5 En zij zeide tot den koning: Het 3361 2Kro 10:8 | 8 Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen 3362 2Kro 10:9 | 9 En zij gaf de koning honderd en 3363 2Kro 10:12 | Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, behalve hetgeen 3364 2Kro 10:12 | begeerde, behalve hetgeen zij tot den koning gebracht 3365 2Kro 10:12 | gebracht had; zo keerde zij, en toog naar haar land, 3366 2Kro 10:12 | en toog naar haar land, zij en haar knechten. ~ 3367 2Kro 10:14 | 14 Behalve dat zij van de kramers en de kooplieden 3368 2Kro 10:24 | 24 En zij brachten een ieder zijn 3369 2Kro 10:28 | 28 En zij brachten voor Salomo paarden 3370 2Kro 10:31 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad 3371 2Kro 11:3 | 3 Want zij zonden henen, en lieten 3372 2Kro 11:3 | met het ganse Israel, en zij spraken tot Rehabeam, zeggende: ~ 3373 2Kro 11:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende: 3374 2Kro 11:7 | woorden spreken, zo zullen zij te allen dage uw knechten 3375 2Kro 11:8 | den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij 3376 2Kro 12:4 | is van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des HEEREN, 3377 2Kro 12:4 | de woorden des HEEREN, en zij keerden weder van tegen 3378 2Kro 12:16 | Israels, te zoeken, dat zij den HEERE, den God hunner 3379 2Kro 12:17 | 17 Alzo sterkten zij het koninkrijk van Juda, 3380 2Kro 12:17 | want drie jaren wandelden zij in den weg van David, en 3381 2Kro 13:2 | tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen 3382 2Kro 13:6 | Israel en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. ~ 3383 2Kro 13:7 | Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde 3384 2Kro 13:7 | HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd, 3385 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot knechten 3386 2Kro 13:8 | tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst, 3387 2Kro 14:11 | 11 En zij steken aan voor den HEERE 3388 2Kro 14:13 | achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht van 3389 2Kro 14:14 | Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter; 3390 2Kro 14:14 | strijd voor en achter; en zij riepen tot den HEERE, en 3391 2Kro 14:18 | Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen 3392 2Kro 15:1 | Abia met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad 3393 2Kro 15:4 | hij zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God hunner 3394 2Kro 15:4 | vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod doen 3395 2Kro 15:7 | rust gegeven. Zo bouwden zij en hadden voorspoed. ~ 3396 2Kro 15:10 | toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde in het 3397 2Kro 15:13 | geen hervatting was; want zij waren verbroken voor den 3398 2Kro 15:13 | HEERE en voor Zijn leger; en zij droegen zeer veel roofs 3399 2Kro 15:14 | 14 En zij sloegen alle steden rondom 3400 2Kro 15:14 | HEEREN was over hen; en zij beroofden al de steden, 3401 2Kro 15:15 | 15 En zij sloegen ook de tenten van 3402 2Kro 16:4 | 4 Maar als zij zich in hun nood bekeerden 3403 2Kro 16:9 | want uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als 3404 2Kro 16:9 | tot hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn 3405 2Kro 16:10 | 10 En zij vergaderden zich te Jeruzalem, 3406 2Kro 16:11 | 11 En zij offerden den HEERE ten zelfden 3407 2Kro 16:11 | dage van den roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd 3408 2Kro 16:12 | 12 En zij traden in een verbond, dat 3409 2Kro 16:12 | traden in een verbond, dat zij den HEERE, den God hunner 3410 2Kro 16:14 | 14 En zij zwoeren den HEERE met luider 3411 2Kro 16:15 | verblijd over dezen eed; want zij hadden met hun ganse hart 3412 2Kro 16:16 | hij zette haar af, dat zij geen koningin ware, omdat 3413 2Kro 16:16 | geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod 3414 2Kro 17:4 | de steden van Israel, en zij sloegen Ijon, en Dan, en 3415 2Kro 17:6 | koning Asa gans Juda, en zij droegen weg de stenen van 3416 2Kro 17:11 | eerste met de laatste, ziet, zij zijn beschreven in het boek 3417 2Kro 17:14 | 14 En zij begroeven hem in zijn graf, 3418 2Kro 17:14 | apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een ganse 3419 2Kro 18:9 | 9 En zij leerden in Juda, en het 3420 2Kro 18:9 | des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom in alle steden 3421 2Kro 18:10 | die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen Josafat. ~ 3422 2Kro 18:11 | de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het 3423 2Kro 19:5 | of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God 3424 2Kro 19:9 | bekleed met hun klederen, en zij zaten op het plein, aan 3425 2Kro 19:12 | koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een uit 3426 2Kro 19:14 | zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven 3427 2Kro 19:29 | de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd. ~ 3428 2Kro 19:31 | wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning 3429 2Kro 19:31 | de koning van Israel; en zij togen rondom hem, om te 3430 2Kro 19:32 | van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden. ~ 3431 2Kro 20:7 | verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar, 3432 2Kro 20:8 | over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen 3433 2Kro 20:10 | rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan 3434 2Kro 20:10 | over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult 3435 2Kro 21:2 | zee, uit Syrie, en zie, zij zijn te Hazezon-Thamar, 3436 2Kro 21:4 | hulp te zoeken; ook kwamen zij uit alle steden van Juda, 3437 2Kro 21:8 | 8 Zij nu hebben daarin gewoond, 3438 2Kro 21:8 | hebben daarin gewoond, en zij hebben U daarin een heiligdom 3439 2Kro 21:10 | toeliet te trekken, als zij uit Egypteland togen, maar 3440 2Kro 21:10 | uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden 3441 2Kro 21:11 | 11 Zie dan, zij vergelden het ons, komende 3442 2Kro 21:16 | morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang 3443 2Kro 21:20 | 20 En zij maakten zich des morgens 3444 2Kro 21:20 | woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat 3445 2Kro 21:22 | tegen Juda gekomen waren; en zij werden geslagen. ~ 3446 2Kro 21:23 | en te verdelgen; en als zij met de inwoners van Seir 3447 2Kro 21:23 | gemaakt hadden, hielpen zij de een den ander ten verderve. ~ 3448 2Kro 21:24 | woestijn gekomen was, wendden zij zich naar de menigte; en 3449 2Kro 21:25 | om hun buit te roven, en zij vonden bij hen in menigte, 3450 2Kro 21:25 | namen voor zich weg, totdat zij niet meer dragen konden; 3451 2Kro 21:25 | niet meer dragen konden; en zij roofden den buit drie dagen, 3452 2Kro 21:26 | vierden dag vergaderden zij zich in het dal van Beracha, 3453 2Kro 21:26 | Beracha, want daar loofden zij den HEERE; daarom noemden 3454 2Kro 21:26 | den HEERE; daarom noemden zij den naam dierzelver plaats 3455 2Kro 21:28 | 28 En zij kwamen te Jeruzalem, met 3456 2Kro 21:29 | koninkrijken dier landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen 3457 2Kro 21:36 | naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-Geber. ~ 3458 2Kro 21:37 | de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis 3459 2Kro 22:8 | het gebied van Juda, en zij maakten over zich een koning. ~ 3460 2Kro 22:20 | zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad 3461 2Kro 22:28 | het gebied van Juda, en zij maakten over zich een koning. ~ 3462 2Kro 22:40 | zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad 3463 2Kro 23:4 | het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na 3464 2Kro 23:9 | Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was 3465 2Kro 23:9 | verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en 3466 2Kro 23:9 | brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem, en begroeven 3467 2Kro 23:9 | en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon van 3468 2Kro 23:10 | zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het 3469 2Kro 23:11 | den priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia), 3470 2Kro 23:11 | Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde. ~ 3471 2Kro 23:15 | der vaderen van Israel, en zij kwamen naar Jeruzalem. ~ 3472 2Kro 23:19 | die zullen ingaan, want zij zijn heilig; maar al het 3473 2Kro 23:21 | priester Jojada geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen, 3474 2Kro 23:24 | 11 Toen brachten zij des Konings zoon voor, en 3475 2Kro 23:24 | gaven hem de getuigenis, en zij maakten hem koning; en Jojada 3476 2Kro 23:25 | den koning roemde, kwam zij tot het volk in het huis 3477 2Kro 23:26 | 13 En zij zag toe; en ziet, de koning 3478 2Kro 23:26 | Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~ 3479 2Kro 23:28 | 15 En zij legden de handen aan haar, 3480 2Kro 23:28 | legden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang van 3481 2Kro 23:28 | het huis des konings; en zij doodden ze daar. ~ 3482 2Kro 23:29 | en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden 3483 2Kro 23:30 | en zijn beelden verbraken zij, en Matthan, den priester 3484 2Kro 23:30 | priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. ~ 3485 2Kro 23:33 | het huis des HEEREN af, en zij kwamen door het midden der 3486 2Kro 23:33 | het huis des konings; en zij zetten den koning op den 3487 2Kro 23:34 | de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood 3488 2Kro 24:6 | gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem 3489 2Kro 24:8 | En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden 3490 2Kro 24:10 | oversten en al het volk, en zij brachten in, en wierpen 3491 2Kro 24:11 | Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds 3492 2Kro 24:11 | haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden 3493 2Kro 24:12 | des HEEREN verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden, 3494 2Kro 24:13 | door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods 3495 2Kro 24:14 | 14 Als zij nu voleind hadden, brachten 3496 2Kro 24:14 | voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jojada 3497 2Kro 24:14 | gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandofferen 3498 2Kro 24:16 | 16 En zij begroeven hem in de stad 3499 2Kro 24:18 | 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des 3500 2Kro 24:19 | betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. ~


1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801

Best viewed with any browser at 800x600 or 768x1024 on Tablet PC
IntraText® (V89) - Some rights reserved by EuloTech SRL - 1996-2007. Content in this page is licensed under a Creative Commons License