1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801
Book Chapter: Verse
3001 2Kon 10:8 | boodschapte hem, zeggende: Zij hebben de hoofden van de
3002 2Kon 10:13 | Wie zijt gijlieden? En zij zeiden: Wij zijn de broederen
3003 2Kon 10:14 | hij: Grijpt hen levend. En zij grepen hen levend; en zij
3004 2Kon 10:14 | zij grepen hen levend; en zij sloegen hen bij den bornput
3005 2Kon 10:16 | voor den HEERE. Zo deden zij hem rijden op zijn wagen. ~
3006 2Kon 10:20 | Baal een verbods dag. en zij riepen dien uit. ~
3007 2Kon 10:21 | overbleef, die niet kwam; en zij kwamen in het huis van Baal,
3008 2Kon 10:23 | misschien bij u niemand zij van de dienaren van Baal
3009 2Kon 10:24 | 24 Toen zij nu inkwamen, om slachtofferen
3010 2Kon 10:25 | dat niemand uitkome. En zij sloegen hen met de scherpte
3011 2Kon 10:25 | wierpen hen weg; daarna kwamen zij tot de stad in het huis
3012 2Kon 10:26 | 26 En zij brachten de opgerichte beelden
3013 2Kon 10:27 | 27 Zij braken ook het opgerichte
3014 2Kon 10:27 | Baal af; daartoe braken zij het huis van Baal af, en
3015 2Kon 10:35 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria,
3016 2Kon 11:1 | zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het
3017 2Kon 11:2 | voedster in een slaapkamer; en zij verborgen hem voor Athalia,
3018 2Kon 11:9 | den sabbat uitgingen; en zij kwamen tot den priester
3019 2Kon 11:12 | gaf hem de getuigenis; en zij maakten hem koning, en zalfden
3020 2Kon 11:12 | zalfden hem; daartoe klapten zij met de handen, en zeiden:
3021 2Kon 11:13 | trawanten en des volks, zo kwam zij tot het volk in het huis
3022 2Kon 11:14 | 14 En zij zag toe, en ziet, de koning
3023 2Kon 11:14 | Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~
3024 2Kon 11:16 | 16 En zij legden de handen aan haar;
3025 2Kon 11:16 | legden de handen aan haar; en zij ging den weg van den ingang
3026 2Kon 11:16 | het huis des konings, en zij werd daar gedood. ~
3027 2Kon 11:18 | en zijn beelden verbraken zij recht wel; en Mattan, den
3028 2Kon 11:18 | priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. De
3029 2Kon 11:19 | al het volk des lands; en zij brachten den koning af uit
3030 2Kon 11:20 | de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood
3031 2Kon 12:5 | ieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het
3032 2Kon 12:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in
3033 2Kon 12:10 | hogepriester opkwam, en zij bonden het samen, en telden
3034 2Kon 12:11 | 11 En zij gaven het geld wel gewogen
3035 2Kon 12:11 | het huis des HEEREN; en zij besteedden het uit aan de
3036 2Kon 12:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die
3037 2Kon 12:14 | die het werk deden; en zij verbeterden daarmede het
3038 2Kon 12:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen,
3039 2Kon 12:15 | rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven,
3040 2Kon 12:15 | werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~
3041 2Kon 12:21 | hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen
3042 2Kon 13:5 | ieder van zijn bekende; en zij zullen de breuken van het
3043 2Kon 13:10 | 10 Het geschiedde nu, als zij zagen, dat veel gelds in
3044 2Kon 13:10 | hogepriester opkwam, en zij bonden het samen, en telden
3045 2Kon 13:11 | 11 En zij gaven het geld wel gewogen
3046 2Kon 13:11 | het huis des HEEREN; en zij besteedden het uit aan de
3047 2Kon 13:14 | 14 Maar zij gaven dat aan degenen, die
3048 2Kon 13:14 | die het werk deden; en zij verbeterden daarmede het
3049 2Kon 13:15 | 15 Daartoe eisten zij geen rekening van de mannen,
3050 2Kon 13:15 | rekening van de mannen, wien zij dat geld in hun handen gaven,
3051 2Kon 13:15 | werk deden, te geven; want zij handelden trouwelijk. ~
3052 2Kon 13:21 | hem, dat hij stierf; en zij begroeven hem met zijn vaderen
3053 2Kon 14:5 | Israel een verlosser, dat zij van onder de hand der Syriers
3054 2Kon 14:6 | 6 Nochtans weken zij niet af van de zonden van
3055 2Kon 14:9 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem te Samaria;
3056 2Kon 14:20 | Daarna stierf Elisa, en zij begroeven hem. De benden
3057 2Kon 14:21 | 21 En het geschiedde, als zij een man begroeven, dat zij,
3058 2Kon 14:21 | zij een man begroeven, dat zij, ziet, een bende zagen;
3059 2Kon 14:21 | bende zagen; zo wierpen zij den man in het graf van
3060 2Kon 15:12 | aangezicht van Israel, en zij vloden, een iegelijk in
3061 2Kon 15:19 | 19 En zij maakten een verbintenis
3062 2Kon 15:19 | vluchtte naar Lachis; maar zij zonden hem na tot Lachis,
3063 2Kon 15:20 | 20 En zij brachten hem op paarden;
3064 2Kon 16:7 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen,
3065 2Kon 17:5 | Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij
3066 2Kon 17:5 | zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden. ~
3067 2Kon 17:18 | deksel des sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden,
3068 2Kon 18:5 | Jeruzalem ten strijde; en zij belegerden Achaz, maar zij
3069 2Kon 18:5 | zij belegerden Achaz, maar zij vermochten niet met strijden. ~
3070 2Kon 18:18 | deksel des sabbats, dat zij in het huis gebouwd hadden,
3071 2Kon 19:10 | 10 En zij hadden zich staande beelden
3072 2Kon 19:11 | 11 En zij hadden daar gerookt op alle
3073 2Kon 19:11 | aangezichten weggevoerd had; en zij hadden kwade dingen gedaan,
3074 2Kon 19:12 | 12 En zij hadden de drekgoden gediend,
3075 2Kon 19:14 | 14 Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden
3076 2Kon 19:14 | Zo hoorden zij niet, maar zij verhardden hun nek, gelijk
3077 2Kon 19:15 | 15 Daartoe verwierpen zij Zijn inzettingen, en Zijn
3078 2Kon 19:15 | wandelden de ijdelheid na, dat zij ijdel werden, en achter
3079 2Kon 19:15 | HEERE hun geboden had, dat zij niet zouden doen gelijk
3080 2Kon 19:16 | 16 Ja, zij verlieten al de geboden
3081 2Kon 19:17 | 17 Ook deden zij hun zonen en hun dochteren
3082 2Kon 19:19 | HEEREN, huns Gods, niet; maar zij wandelden in de inzettingen
3083 2Kon 19:19 | inzettingen van Israel, die zij gemaakt hadden. ~
3084 2Kon 19:21 | het huis van David af, en zij maakten Jerobeam, den zoon
3085 2Kon 19:22 | Jerobeam die hij gedaan had; zij weken daarvan niet af; ~
3086 2Kon 19:24 | der kinderen Israels; en zij namen Samaria erfelijk in,
3087 2Kon 19:25 | hunner woning aldaar, dat zij den HEERE niet vreesden;
3088 2Kon 19:26 | 26 Daarom spraken zij tot den koning van Assyrie,
3089 2Kon 19:26 | onder hen gezonden, en ziet, zij doden hen, dewijl zij niet
3090 2Kon 19:26 | ziet, zij doden hen, dewijl zij niet weten de wijze des
3091 2Kon 19:27 | daar weggevoerd hebt, dat zij henentrekken, en wonen aldaar;
3092 2Kon 19:28 | een uit de priesteren, die zij van Samaria weggevoerd hadden,
3093 2Kon 19:28 | en hij leerde hun, hoe zij den HEERE vrezen zouden. ~
3094 2Kon 19:29 | volk maakte zijn goden; en zij stelden ze in de huizen
3095 2Kon 19:29 | volk in hun steden, waarin zij woonachtig waren. ~
3096 2Kon 19:32 | 32 Ook vreesden zij den HEERE, en maakten zich
3097 2Kon 19:33 | 33 Zij vreesden den HEERE, en dienden
3098 2Kon 19:33 | der volken, van dewelke zij die weggevoerd hadden. ~
3099 2Kon 19:34 | die naar de eerste wijzen; zij vrezen den HEERE niet, en
3100 2Kon 19:34 | vrezen den HEERE niet, en zij doen niet naar hun inzettingen,
3101 2Kon 19:40 | 40 Doch zij hoorden niet, maar zij deden
3102 2Kon 19:40 | Doch zij hoorden niet, maar zij deden naar hun eerste wijze. ~
3103 2Kon 20:10 | 10 En zij namen haar in ten einde
3104 2Kon 20:12 | 12 Daarom dat zij de stem des HEEREN, huns
3105 2Kon 20:12 | geboden had, dat hadden zij niet gehoord, noch gedaan. ~
3106 2Kon 20:17 | heir naar Jeruzalem; en zij togen op, en kwamen naar
3107 2Kon 20:17 | kwamen naar Jeruzalem. En als zij optogen en gekomen waren,
3108 2Kon 20:17 | en gekomen waren, bleven zij staan bij den watergang
3109 2Kon 20:18 | 18 En zij riepen tot den koning; zo
3110 2Kon 20:27 | op den muur zitten, dat zij met ulieden hun drek eten,
3111 2Kon 20:34 | Hena en Ivva? Ja, hebben zij Samaria uit mijn hand gered? ~
3112 2Kon 20:37 | gescheurde klederen; en zij gaven hem de woorden van
3113 2Kon 21:3 | 3 En zij zeiden tot hem: Alzo zegt
3114 2Kon 21:18 | het vuur geworpen; want zij waren geen goden, maar het
3115 2Kon 21:18 | en steen; daarom hebben zij die verdorven. ~
3116 2Kon 21:21 | dochter van Sion, veracht u, zij bespot u, de dochter van
3117 2Kon 21:26 | haar inwoners handeloos; zij waren verslagen en beschaamd;
3118 2Kon 21:26 | verslagen en beschaamd; zij waren als het gras des velds,
3119 2Kon 21:29 | 29 En dat zij u een teken, dat men in
3120 2Kon 21:35 | tachtig duizend. En toen zij zich des morgens vroeg opmaakten,
3121 2Kon 21:37 | zwaard versloegen; doch zij ontkwamen in het land van
3122 2Kon 22:7 | Neemt een klomp vijgen; en zij namen ze, en legden ze op
3123 2Kon 22:11 | keren in de graden, dewelke zij nederwaarts gegaan was,
3124 2Kon 22:14 | gezegd, en van waar zijn zij tot u gekomen? En Hizkia
3125 2Kon 22:14 | gekomen? En Hizkia zeide: Zij zijn uit verren lande gekomen,
3126 2Kon 22:15 | En hij zeide: Wat hebben zij gezien in uw huis? En Hizkia
3127 2Kon 22:15 | uw huis? En Hizkia zeide: Zij hebben alles gezien, wat
3128 2Kon 22:18 | 18 Daartoe zullen zij van uw zonen, die uit u
3129 2Kon 22:18 | gewinnen zult, nemen, dat zij hovelingen zijn in het paleis
3130 2Kon 23:8 | gegeven heb; alleenlijk, zo zij waarnemen te doen, naar
3131 2Kon 23:9 | 9 Maar zij hoorden niet; want Manasse
3132 2Kon 23:9 | Manasse deed hen dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
3133 2Kon 23:14 | hunner vijanden geven; en zij zullen tot een roof en plundering
3134 2Kon 23:15 | 15 Daarom, dat zij gedaan hebben dat kwaad
3135 2Kon 23:23 | verbintenis tegen hem, en zij doodden den koning in zijn
3136 2Kon 24:5 | 5 En dat zij dat geven in de hand der
3137 2Kon 24:5 | het huis des HEEREN; opdat zij het geven aan degenen, die
3138 2Kon 24:7 | hand geleverd was, want zij handelden trouwelijk. ~
3139 2Kon 24:14 | Harhas, den klederbewaarder (zij nu woonde te Jeruzalem,
3140 2Kon 24:14 | in het tweede deel), en zij spraken tot haar. ~
3141 2Kon 24:15 | 15 En zij zeide tot hen: Zo zegt de
3142 2Kon 24:17 | 17 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen
3143 2Kon 24:17 | goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten
3144 2Kon 24:19 | derzelver inwoners, dat zij tot een verwoesting en vloek
3145 2Kon 24:20 | deze plaats brengen zal. En zij brachten den koning het
3146 2Kon 25:4 | den dorpelbewaarders, dat zij uit den tempel des HEEREN
3147 2Kon 25:9 | HEEREN te Jeruzalem; maar zij aten ongezuurde broden in
3148 2Kon 25:18 | verroere. Zo bevrijdden zij zijn beenderen, met de beenderen
3149 2Kon 27:1 | legerde zich tegen haar; en zij bouwden tegen haar sterkten
3150 2Kon 27:5 | jaagde den koning na, en zij achterhaalden hem in de
3151 2Kon 27:6 | 6 Zij dan grepen den koning, en
3152 2Kon 27:6 | van Babel, naar Ribla; en zij spraken een oordeel tegen
3153 2Kon 27:7 | 7 En zij slachtten de zonen van Zedekia
3154 2Kon 27:7 | verblindde Zedekia's ogen, en zij bonden hem met twee koperen
3155 2Kon 27:13 | huis des HEEREN was; en zij voerden het koper daarvan
3156 2Kon 27:14 | 14 Zij namen ook de potten, en
3157 2Kon 27:23 | de oversten der heiren, zij en hun mannen, hoorden,
3158 2Kon 27:23 | overste gesteld had, kwamen zij tot Gedalia naar Mizpa;
3159 2Kon 27:23 | zoon van den Maachathiet, zij en hun mannen. ~
3160 2Kon 27:25 | tien mannen met hem; en zij sloegen Gedalia, dat hij
3161 2Kon 27:26 | en kwamen in Egypte; want zij vreesden voor de Chaldeen. ~
3162 1Kro 2:21 | zestig jaren oud was; en zij baarde hem Segub. ~
3163 1Kro 2:26 | welker naam was Atara; zij was de moeder van Onam. ~
3164 1Kro 2:35 | Jarha tot een vrouw; en zij baarde hem Attai. ~
3165 1Kro 4:14 | dals der werkmeesters; want zij waren werkmeesters. ~
3166 1Kro 4:17 | Mered, en Efer, en Jalon; en zij baarde Mirjam, en Sammai,
3167 1Kro 4:23 | bij plantages en tuinen; zij zijn daar gebleven bij den
3168 1Kro 4:28 | 28 En zij woonden te Ber-seba, en
3169 1Kro 4:39 | 39 En zij gingen tot aan den ingang
3170 1Kro 4:40 | 40 En zij vonden vette en goede weide,
3171 1Kro 4:41 | den koning van Juda, en zij sloegen de tenten en woningen
3172 1Kro 4:41 | daar gevonden werden; en zij verbanden hen, tot op dezen
3173 1Kro 4:41 | hen, tot op dezen dag; en zij woonden aan hun plaats,
3174 1Kro 4:43 | 43 En zij sloegen de overigen der
3175 1Kro 4:43 | onder de Amalekieten, en zij woonden aldaar tot op dezen
3176 1Kro 5:7 | in hun huisgezinnen, als zij naar hun geboorten in de
3177 1Kro 5:10 | de dagen van Saul voerden zij krijg tegen de Hagarenen,
3178 1Kro 5:10 | vielen door hun hand; en zij woonden in hun tenten tegen
3179 1Kro 5:16 | 16 En zij woonden in Gilead, in Basan,
3180 1Kro 5:19 | 19 En zij voerden krijg tegen de Hagarenen,
3181 1Kro 5:20 | 20 Doch zij werden geholpen tegen hen,
3182 1Kro 5:20 | die met hen waren; omdat zij tot God riepen in den krijg,
3183 1Kro 5:20 | van hen verbidden, dewijl zij op Hem vertrouwden. ~
3184 1Kro 5:21 | 21 En zij voerden hun vee gevankelijk
3185 1Kro 5:22 | de strijd van God was; en zij woonden in hun plaats, totdat
3186 1Kro 5:22 | woonden in hun plaats, totdat zij gevankelijk weggevoerd werden. ~
3187 1Kro 5:23 | Manasse woonden in dat land. Zij werden vermenigvuldigd van
3188 1Kro 5:25 | 25 Maar zij hebben tegen den God hunner
3189 1Kro 6:32 | 32 En zij dienden voor den tabernakel
3190 1Kro 6:32 | te Jeruzalem bouwde; en zij stonden naar hun wijze in
3191 1Kro 6:55 | 55 En zij gaven hun Hebron, in het
3192 1Kro 6:56 | stad, en haar dorpen, gaven zij Kaleb, den zoon van Jefunne. ~
3193 1Kro 6:57 | kinderen van Aaron gaven zij steden van Juda, de vrijstad
3194 1Kro 6:65 | 65 En zij gaven ze bij het lot, van
3195 1Kro 6:65 | Benjamin, deze steden, dewelke zij bij namen noemden. ~
3196 1Kro 6:67 | 67 Want zij gaven hun van de vrijsteden,
3197 1Kro 7:4 | en dertig duizend; want zij hadden vele vrouwen en kinderen. ~
3198 1Kro 7:16 | Machir, baarde een zoon, en zij noemde zijn naam Peres,
3199 1Kro 7:18 | nu zijn zuster Molecheth, zij baarde Ishod, en Abiezer,
3200 1Kro 7:21 | waren, doodden hen, omdat zij afgekomen waren om hun vee
3201 1Kro 7:23 | in tot zijn huisvrouw, en zij werd zwanger, en baarde
3202 1Kro 7:23 | noemde zijn naam Beria, omdat zij in ellende was in zijn huis. ~
3203 1Kro 7:40 | hoofden der vorsten; en zij werden in geslachtsregisters
3204 1Kro 8:40 | den boog spannende, en zij hadden vele zonen, en zoons
3205 1Kro 9:1 | geslachtsregisters geteld, en ziet, zij zijn geschreven in het boek
3206 1Kro 9:23 | 23 Zij dan en hun zonen waren aan
3207 1Kro 9:26 | die Levieten waren; en zij waren over de kameren en
3208 1Kro 9:27 | 27 En zij bleven over nacht rondom
3209 1Kro 9:27 | op hen was de wacht, en zij waren over de opening, en
3210 1Kro 9:28 | want bij getal droegen zij ze in, en bij getal droegen
3211 1Kro 9:28 | in, en bij getal droegen zij ze uit. ~
3212 1Kro 10:1 | aangezicht der Filistijnen, en zij vielen verslagen op het
3213 1Kro 10:7 | het dal waren, zagen, dat zij gevloden waren, en dat Saul
3214 1Kro 10:7 | dood waren, zo verlieten zij hun steden, en zij vloden.
3215 1Kro 10:7 | verlieten zij hun steden, en zij vloden. Toen kwamen de Filistijnen
3216 1Kro 10:8 | te plunderen, zo vonden zij Saul en zijn zonen, liggende
3217 1Kro 10:9 | 9 En zij plunderden hem, en zij namen
3218 1Kro 10:9 | En zij plunderden hem, en zij namen zijn hoofd en zijn
3219 1Kro 10:9 | hoofd en zijn wapenen, en zij zonden ze in der Filistijnen
3220 1Kro 10:10 | 10 En zij legden zijn wapenen in het
3221 1Kro 10:10 | en zijn hoofd hechtten zij in het huis van Dagon. ~
3222 1Kro 10:12 | strijdbare mannen op, en zij namen het lichaam van Saul,
3223 1Kro 10:12 | lichamen zijner zonen, en zij brachten ze te Jabes; en
3224 1Kro 10:12 | brachten ze te Jabes; en zij begroeven hun beenderen
3225 1Kro 10:12 | een eikenboom te Jabes, en zij vastten zeven dagen. ~
3226 1Kro 11:3 | aangezicht des HEEREN; en zij zalfden David ten koning
3227 1Kro 11:14 | 14 En zij stelden zich in het midden
3228 1Kro 11:14 | en beschermden het, en zij sloegen de Filistijnen;
3229 1Kro 11:18 | die onder de poort is, en zij droegen het en brachten
3230 1Kro 11:19 | gevaar huns levens hebben zij dat gebracht. En hij wilde
3231 1Kro 12:1 | Saul, den zoon van Kis; zij waren ook onder de helden,
3232 1Kro 12:2 | schietende uit den boog; zij waren van de broederen van
3233 1Kro 12:8 | aangezichten der leeuwen; en zij waren als de reeen op de
3234 1Kro 12:15 | was aan al haar oevers; en zij verdreven al de inwoners
3235 1Kro 12:18 | zoon van Isai. Vrede, vrede zij u, en vrede uw helperen;
3236 1Kro 12:19 | Saul te strijden, alhoewel zij hen niet hielpen; want de
3237 1Kro 12:21 | waren kloeke helden; en zij waren oversten in het heir. ~
3238 1Kro 12:31 | namen uitgedrukt zijn, dat zij kwamen, om David koning
3239 1Kro 12:39 | 39 En zij waren daar bij David drie
3240 1Kro 13:2 | met haar voorsteden, opdat zij tot ons vergaderd worden. ~
3241 1Kro 13:7 | 7 En zij voerden de ark Gods op een
3242 1Kro 13:9 | 9 Toen zij aan den dorsvloer van Chidon
3243 1Kro 14:1 | metselaars, en timmerlieden, dat zij hem een huis bouwden. ~
3244 1Kro 14:9 | Filistijnen kwamen, zo spreidden zij zich uit in de laagte van
3245 1Kro 14:11 | 11 Toen zij nu optogen naar Baal-Perazim,
3246 1Kro 14:11 | wateren; daarom noemden zij den naam derzelver plaats
3247 1Kro 14:12 | 12 En daar lieten zij hun goden; en David gebood,
3248 1Kro 14:12 | goden; en David gebood, en zij werden met vuur verbrand. ~
3249 1Kro 14:13 | Filistijnen voeren nog voort, en zij verspreidden zich in dat
3250 1Kro 14:16 | hem God geboden had; en zij sloegen het heir der Filistijnen
3251 1Kro 15:16 | oversten der Levieten, dat zij hun broeders, de zangers,
3252 1Kro 15:16 | harpen, en cimbalen, dat zij zich zouden doen horen,
3253 1Kro 15:26 | des HEEREN droegen, dat zij zeven varren en zeven rammen
3254 1Kro 15:29 | en spelende; zo verachtte zij hem in haar hart. ~
3255 1Kro 16:1 | 1 Toen zij de ark Gods inbrachten,
3256 1Kro 16:1 | Gods inbrachten, zo stelden zij ze in het midden der tent,
3257 1Kro 16:1 | voor haar gespannen had; en zij offerden brandofferen en
3258 1Kro 16:20 | 20 En zij wandelden van volk tot volk,
3259 1Kro 16:30 | wereld bevestigd worden, dat zij niet bewogen worde. ~
3260 1Kro 16:36 | 36 Geloofd zij de HEERE, de God Israels,
3261 1Kro 17:24 | huis van David, Uw knecht, zij bestendig voor Uw aangezicht. ~
3262 1Kro 17:27 | eeuwigheid voor Uw aangezicht zij; want Gij, HEERE, hebt het
3263 1Kro 20:5 | 5 Zij nu gingen henen, en men
3264 1Kro 20:5 | ulieder baard weder gewassen zij; komt dan wederom. ~
3265 1Kro 20:6 | kinderen Ammons zagen, dat zij zich stinkende gemaakt hadden
3266 1Kro 20:7 | 7 Zodat zij zich huurden twee en dertig
3267 1Kro 20:7 | Ammons uit hun steden, en zij kwamen ten strijde. ~
3268 1Kro 20:9 | uitgetogen waren, zo stelden zij de slagorde voor de poort
3269 1Kro 20:11 | zijn broeder Abisai, en zij stelden hen in orde tegen
3270 1Kro 20:14 | aangezicht der Syriers; en zij vloden voor zijn aangezicht. ~
3271 1Kro 20:15 | Syriers vloden, zo vloden zij ook voor het aangezicht
3272 1Kro 20:15 | Abisai, zijn broeder, en zij kwamen in de stad; en Joab
3273 1Kro 20:16 | Als de Syriers zagen, dat zij voor het aangezicht van
3274 1Kro 20:16 | geslagen waren, zo zonden zij boden, en brachten de Syriers
3275 1Kro 20:17 | gesteld had, zo streden zij met hem. ~
3276 1Kro 20:19 | van Hadar-ezer zagen, dat zij geslagen waren, voor het
3277 1Kro 20:19 | aangezicht van Israel, zo maakten zij vrede met David, en dienden
3278 1Kro 21:2 | was edelgesteente aan; en zij werd op Davids hoofdgezet,
3279 1Kro 21:4 | kinderen van Rafa was; en zij werdenten ondergebracht. ~
3280 1Kro 21:8 | Rafa geboren te Gath; en zij vielen door de hand van
3281 1Kro 22:3 | doe tot Zijn volk, gelijk zij nu zijn, honderdmaal meer;
3282 1Kro 22:3 | honderdmaal meer; zijn zij niet allen, o mijn heer
3283 1Kro 22:17 | tegen het huis mijns vaders zij, maar niet tegen Uw volk
3284 1Kro 23:17 | vorsten van Israel, dat zij zijn zoon Salomo helpen
3285 1Kro 24:11 | vele kinderen; daarom waren zij in het vaderlijke huis maar
3286 1Kro 24:26 | aangaande de Levieten, dat zij den tabernakel, noch enig
3287 1Kro 24:32 | 32 En dat zij de wacht van de tent der
3288 1Kro 25:2 | aangezicht huns vaders, en zij hadden geen kinderen. En
3289 1Kro 25:4 | kinderen van Ithamar, als zij hen afdeelden; van de kinderen
3290 1Kro 25:5 | 5 En zij deelden hen door loten af,
3291 1Kro 25:31 | 31 En zij wierpen ook loten, nevens
3292 1Kro 26:8 | 8 En zij wierpen de loten over de
3293 1Kro 27:6 | het huis huns vaders; want zij waren kloeke helden. ~
3294 1Kro 27:8 | kinderen van Obed-Edom; zij, en hun kinderen, en hun
3295 1Kro 27:13 | 13 En zij wierpen de loten, zo de
3296 1Kro 27:27 | krijgen en van den buit hadden zij het geheiligd, om het huis
3297 1Kro 30:7 | 7 En zij gaven, tot den dienst van
3298 1Kro 30:8 | gevonden werden, die gaven zij in den schat van het huis
3299 1Kro 30:9 | hun vrijwillig geven; want zij gaven met een volkomen hart
3300 1Kro 30:20 | den God hunner vaderen; en zij neigden het hoofd, en zij
3301 1Kro 30:20 | zij neigden het hoofd, en zij bogen zich neder voor den
3302 1Kro 30:21 | 21 En zij offerden den HEERE slachtofferen;
3303 1Kro 30:21 | slachtofferen; ook offerden zij den HEERE brandofferen,
3304 1Kro 30:22 | 22 En zij aten en dronken deszelven
3305 1Kro 30:22 | HEEREN met grote vreugde; en zij maakten Salomo, den zoon
3306 1Kro 30:22 | ten andere male koning, en zij zalfden hem den HEERE tot
3307 1Kro 30:24 | David, gaven de hand, dat zij onder den koning Salomo
3308 2Kro 1:3 | 3 En zij gingen henen, Salomo en
3309 2Kro 1:17 | 17 En zij brachten op, en voerden
3310 2Kro 1:17 | vijftig; en alzo voerden zij die door hun hand uit, voor
3311 2Kro 2:12 | Verder zeide Huram: Geloofd zij de HEERE, de God Israels,
3312 2Kro 3:13 | zich uit twintig ellen; en zij stonden op hun voeten, en
3313 2Kro 4:2 | zee; van tien ellen was zij, van haar enen rand tot
3314 2Kro 4:4 | 4 Zij stond op twaalf runderen,
3315 2Kro 4:5 | bevattende vele bathen; zij hield drie duizend. ~
3316 2Kro 4:6 | brandoffer behoort, staken zij daarin; maar de zee was,
3317 2Kro 5:5 | 5 En zij brachten de ark, en de tent
3318 2Kro 5:9 | 9 Daarna schoven zij de handbomen verder uit,
3319 2Kro 5:9 | buiten niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
3320 2Kro 5:10 | de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~
3321 2Kro 5:13 | Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten
3322 2Kro 5:13 | lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten,
3323 2Kro 5:13 | muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij
3324 2Kro 6:5 | 5 En zij brachten de ark, en de tent
3325 2Kro 6:9 | 9 Daarna schoven zij de handbomen verder uit,
3326 2Kro 6:9 | buiten niet gezien werden; en zij was daar tot op dezen dag. ~
3327 2Kro 6:10 | de kinderen Israels, toen zij uit Egypte uitgetogen waren. ~
3328 2Kro 6:13 | Het geschiedde dan, als zij eenpariglijk trompetten
3329 2Kro 6:13 | lovende den HEERE; en als zij de stem verhieven met trompetten,
3330 2Kro 6:13 | muzikale instrumenten, en als zij den HEERE prezen, dat Hij
3331 2Kro 7:4 | 4 En hij zeide: Geloofd zij de HEERE, de God van Israel,
3332 2Kro 7:24 | zal geslagen worden, omdat zij tegen U gezondigd zullen
3333 2Kro 7:26 | er geen regen is, omdat zij tegen U gezondigd zullen
3334 2Kro 7:26 | gezondigd zullen hebben; en zij in deze plaats bidden, en
3335 2Kro 7:27 | goeden weg, in denwelken zij wandelen zullen; en geef
3336 2Kro 7:29 | Israel geschieden zal, als zij erkennen, een ieder zijn
3337 2Kro 7:31 | 31 Opdat zij U vrezen, om te wandelen
3338 2Kro 7:31 | wegen, al de dagen, die zij leven zullen op het land,
3339 2Kro 7:32 | arms wil, komen zal; als zij komen, en bidden zullen
3340 2Kro 7:36 | 36 Wanneer zij gezondigd zullen hebben
3341 2Kro 7:37 | 37 En zij in het land, waar zij gevankelijk
3342 2Kro 7:37 | En zij in het land, waar zij gevankelijk weggevoerd zijn,
3343 2Kro 7:37 | hart brengen zullen, dat zij zich bekeren, en tot U smeken
3344 2Kro 7:38 | 38 En zij zich tot U bekeren, met
3345 2Kro 7:38 | hunner gevangenis, waar zij hen gevankelijk weggevoerd
3346 2Kro 7:39 | en vergeef Uw volk, wat zij tegen U gezondigd zullen
3347 2Kro 8:3 | over het huis, zo bukten zij met hun aangezichten ter
3348 2Kro 8:9 | ten achtsten dage hielden zij een verbodsdag; want zij
3349 2Kro 8:9 | zij een verbodsdag; want zij hielden de inwijding des
3350 2Kro 8:13 | toesluite, dat er geen regen zij, of zo Ik den sprinkhaan
3351 2Kro 8:14 | verootmoedigt en bidt, en zij Mijn aangezicht zoeken,
3352 2Kro 8:16 | geheiligd, opdat Mijn Naam daar zij tot in eeuwigheid en Mijn
3353 2Kro 8:22 | En men zal zeggen: Omdat zij den HEERE, hunner vaderen
3354 2Kro 9:9 | slaven in zijn werk; (want zij waren krijgslieden, en oversten
3355 2Kro 9:18 | kenners van de zee; en zij gingen met Salomo's knechten
3356 2Kro 9:18 | s knechten naar Ofir, en zij haalden van daar vierhonderd
3357 2Kro 9:18 | talenten gouds, dewelke zij brachten tot den koning
3358 2Kro 10:1 | van Salomo hoorde, kwam zij, om Salomo met raadselen
3359 2Kro 10:1 | kostelijk gesteente; en zij kwam tot Salomo, en sprak
3360 2Kro 10:5 | 5 En zij zeide tot den koning: Het
3361 2Kro 10:8 | 8 Geloofd zij de HEERE, uw God, Die behagen
3362 2Kro 10:9 | 9 En zij gaf de koning honderd en
3363 2Kro 10:12 | Scheba al haar behagen, wat zij begeerde, behalve hetgeen
3364 2Kro 10:12 | begeerde, behalve hetgeen zij tot den koning gebracht
3365 2Kro 10:12 | gebracht had; zo keerde zij, en toog naar haar land,
3366 2Kro 10:12 | en toog naar haar land, zij en haar knechten. ~
3367 2Kro 10:14 | 14 Behalve dat zij van de kramers en de kooplieden
3368 2Kro 10:24 | 24 En zij brachten een ieder zijn
3369 2Kro 10:28 | 28 En zij brachten voor Salomo paarden
3370 2Kro 10:31 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad
3371 2Kro 11:3 | 3 Want zij zonden henen, en lieten
3372 2Kro 11:3 | met het ganse Israel, en zij spraken tot Rehabeam, zeggende: ~
3373 2Kro 11:7 | 7 En zij spraken tot hem, zeggende:
3374 2Kro 11:7 | woorden spreken, zo zullen zij te allen dage uw knechten
3375 2Kro 11:8 | den raad der oudsten, dien zij hem geraden hadden; en hij
3376 2Kro 12:4 | is van Mij geschied. En zij hoorden de woorden des HEEREN,
3377 2Kro 12:4 | de woorden des HEEREN, en zij keerden weder van tegen
3378 2Kro 12:16 | Israels, te zoeken, dat zij den HEERE, den God hunner
3379 2Kro 12:17 | 17 Alzo sterkten zij het koninkrijk van Juda,
3380 2Kro 12:17 | want drie jaren wandelden zij in den weg van David, en
3381 2Kro 13:2 | tegen Jeruzalem optoog (want zij hadden overtreden tegen
3382 2Kro 13:6 | Israel en de koning, en zij zeiden: De HEERE is rechtvaardig. ~
3383 2Kro 13:7 | Als nu de HEERE zag, dat zij zich verootmoedigden, geschiedde
3384 2Kro 13:7 | HEEREN tot Semaja, zeggende: Zij hebben zich verootmoedigd,
3385 2Kro 13:8 | 8 Doch zij zullen hem tot knechten
3386 2Kro 13:8 | tot knechten zijn, opdat zij onderkennen Mijn dienst,
3387 2Kro 14:11 | 11 En zij steken aan voor den HEERE
3388 2Kro 14:13 | achter hen te komen; zo waren zij voor het aangezicht van
3389 2Kro 14:14 | Juda omzag, ziet, zo hadden zij den strijd voor en achter;
3390 2Kro 14:14 | strijd voor en achter; en zij riepen tot den HEERE, en
3391 2Kro 14:18 | Juda werden machtig, dewijl zij op den HEERE, hunner vaderen
3392 2Kro 15:1 | Abia met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad
3393 2Kro 15:4 | hij zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God hunner
3394 2Kro 15:4 | vaderen, zoeken, en dat zij de wet en het gebod doen
3395 2Kro 15:7 | rust gegeven. Zo bouwden zij en hadden voorspoed. ~
3396 2Kro 15:10 | toog Asa tegen hem uit; en zij stelden de slagorde in het
3397 2Kro 15:13 | geen hervatting was; want zij waren verbroken voor den
3398 2Kro 15:13 | HEERE en voor Zijn leger; en zij droegen zeer veel roofs
3399 2Kro 15:14 | 14 En zij sloegen alle steden rondom
3400 2Kro 15:14 | HEEREN was over hen; en zij beroofden al de steden,
3401 2Kro 15:15 | 15 En zij sloegen ook de tenten van
3402 2Kro 16:4 | 4 Maar als zij zich in hun nood bekeerden
3403 2Kro 16:9 | want uit Israel vielen zij tot hem in menigte, als
3404 2Kro 16:9 | tot hem in menigte, als zij zagen, dat de HEERE, zijn
3405 2Kro 16:10 | 10 En zij vergaderden zich te Jeruzalem,
3406 2Kro 16:11 | 11 En zij offerden den HEERE ten zelfden
3407 2Kro 16:11 | dage van den roof, dien zij gebracht hadden, zevenhonderd
3408 2Kro 16:12 | 12 En zij traden in een verbond, dat
3409 2Kro 16:12 | traden in een verbond, dat zij den HEERE, den God hunner
3410 2Kro 16:14 | 14 En zij zwoeren den HEERE met luider
3411 2Kro 16:15 | verblijd over dezen eed; want zij hadden met hun ganse hart
3412 2Kro 16:16 | hij zette haar af, dat zij geen koningin ware, omdat
3413 2Kro 16:16 | geen koningin ware, omdat zij een afgrijselijken afgod
3414 2Kro 17:4 | de steden van Israel, en zij sloegen Ijon, en Dan, en
3415 2Kro 17:6 | koning Asa gans Juda, en zij droegen weg de stenen van
3416 2Kro 17:11 | eerste met de laatste, ziet, zij zijn beschreven in het boek
3417 2Kro 17:14 | 14 En zij begroeven hem in zijn graf,
3418 2Kro 17:14 | apothekerskunst toebereid; en zij brandden over hem een ganse
3419 2Kro 18:9 | 9 En zij leerden in Juda, en het
3420 2Kro 18:9 | des HEEREN was bij hen; en zij gingen rondom in alle steden
3421 2Kro 18:10 | die rondom Juda waren, dat zij niet krijgden tegen Josafat. ~
3422 2Kro 18:11 | de Filistijnen brachten zij Josafat geschenken met het
3423 2Kro 19:5 | of zal ik het nalaten? En zij zeiden: Trek op, want God
3424 2Kro 19:9 | bekleed met hun klederen, en zij zaten op het plein, aan
3425 2Kro 19:12 | koning; dat nu toch uw woord zij, gelijk als van een uit
3426 2Kro 19:14 | zult voorspoedig zijn, want zij zullen in uw hand gegeven
3427 2Kro 19:29 | de koning van Israel, en zij kwamen in den strijd. ~
3428 2Kro 19:31 | wagenen Josafat zagen, dat zij zeiden: Die is de koning
3429 2Kro 19:31 | de koning van Israel; en zij togen rondom hem, om te
3430 2Kro 19:32 | van Israel niet was, dat zij van achter hem afkeerden. ~
3431 2Kro 20:7 | verschrikking des HEEREN zij op ulieden; neemt waar,
3432 2Kro 20:8 | over rechtsgeschillen, als zij weder te Jeruzalem gekomen
3433 2Kro 20:10 | rechten, zo vermaant hen, dat zij niet schuldig worden aan
3434 2Kro 20:10 | over u en over uw broederen zij; doet alzo, en gij zult
3435 2Kro 21:2 | zee, uit Syrie, en zie, zij zijn te Hazezon-Thamar,
3436 2Kro 21:4 | hulp te zoeken; ook kwamen zij uit alle steden van Juda,
3437 2Kro 21:8 | 8 Zij nu hebben daarin gewoond,
3438 2Kro 21:8 | hebben daarin gewoond, en zij hebben U daarin een heiligdom
3439 2Kro 21:10 | toeliet te trekken, als zij uit Egypteland togen, maar
3440 2Kro 21:10 | uit Egypteland togen, maar zij weken van hen, en verdelgden
3441 2Kro 21:11 | 11 Zie dan, zij vergelden het ons, komende
3442 2Kro 21:16 | morgen tot hen af; ziet, zij komen op bij den opgang
3443 2Kro 21:20 | 20 En zij maakten zich des morgens
3444 2Kro 21:20 | woestijn van Thekoa; en als zij uittogen, stond Josafat
3445 2Kro 21:22 | tegen Juda gekomen waren; en zij werden geslagen. ~
3446 2Kro 21:23 | en te verdelgen; en als zij met de inwoners van Seir
3447 2Kro 21:23 | gemaakt hadden, hielpen zij de een den ander ten verderve. ~
3448 2Kro 21:24 | woestijn gekomen was, wendden zij zich naar de menigte; en
3449 2Kro 21:25 | om hun buit te roven, en zij vonden bij hen in menigte,
3450 2Kro 21:25 | namen voor zich weg, totdat zij niet meer dragen konden;
3451 2Kro 21:25 | niet meer dragen konden; en zij roofden den buit drie dagen,
3452 2Kro 21:26 | vierden dag vergaderden zij zich in het dal van Beracha,
3453 2Kro 21:26 | Beracha, want daar loofden zij den HEERE; daarom noemden
3454 2Kro 21:26 | den HEERE; daarom noemden zij den naam dierzelver plaats
3455 2Kro 21:28 | 28 En zij kwamen te Jeruzalem, met
3456 2Kro 21:29 | koninkrijken dier landen, als zij hoorden, dat de HEERE tegen
3457 2Kro 21:36 | naar Tharsis te gaan; en zij maakten de schepen te Ezeon-Geber. ~
3458 2Kro 21:37 | de schepen verbroken, dat zij niet konden naar Tharsis
3459 2Kro 22:8 | het gebied van Juda, en zij maakten over zich een koning. ~
3460 2Kro 22:20 | zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad
3461 2Kro 22:28 | het gebied van Juda, en zij maakten over zich een koning. ~
3462 2Kro 22:40 | zonder begeerd te zijn; en zij begroeven hem in de stad
3463 2Kro 23:4 | het huis van Achab; want zij waren zijn raadgevers, na
3464 2Kro 23:9 | Daarna zocht hij Ahazia, en zij kregen hem (want hij was
3465 2Kro 23:9 | verstoken in Samaria), en zij brachten hem tot Jehu, en
3466 2Kro 23:9 | brachten hem tot Jehu, en zij doodden hem, en begroeven
3467 2Kro 23:9 | en begroeven hem; want zij zeiden: Hij is de zoon van
3468 2Kro 23:10 | zoon dood was, zo maakte zij zich op, en bracht al het
3469 2Kro 23:11 | den priester Jojada (want zij was de zuster van Ahazia),
3470 2Kro 23:11 | Ahazia), voor Athalia, dat zij hem niet doodde. ~
3471 2Kro 23:15 | der vaderen van Israel, en zij kwamen naar Jeruzalem. ~
3472 2Kro 23:19 | die zullen ingaan, want zij zijn heilig; maar al het
3473 2Kro 23:21 | priester Jojada geboden had; en zij namen een ieder zijn mannen,
3474 2Kro 23:24 | 11 Toen brachten zij des Konings zoon voor, en
3475 2Kro 23:24 | gaven hem de getuigenis, en zij maakten hem koning; en Jojada
3476 2Kro 23:25 | den koning roemde, kwam zij tot het volk in het huis
3477 2Kro 23:26 | 13 En zij zag toe; en ziet, de koning
3478 2Kro 23:26 | Athalia haar klederen, en zij riep: Verraad, verraad! ~
3479 2Kro 23:28 | 15 En zij legden de handen aan haar,
3480 2Kro 23:28 | legden de handen aan haar, en zij ging naar den ingang van
3481 2Kro 23:28 | het huis des konings; en zij doodden ze daar. ~
3482 2Kro 23:29 | en tussen den koning, dat zij den HEERE tot een volk zouden
3483 2Kro 23:30 | en zijn beelden verbraken zij, en Matthan, den priester
3484 2Kro 23:30 | priester van Baal, sloegen zij dood voor de altaren. ~
3485 2Kro 23:33 | het huis des HEEREN af, en zij kwamen door het midden der
3486 2Kro 23:33 | het huis des konings; en zij zetten den koning op den
3487 2Kro 23:34 | de stad werd stil, nadat zij Athalia met het zwaard gedood
3488 2Kro 24:6 | gedaan bij de Levieten, dat zij uit Juda en uit Jeruzalem
3489 2Kro 24:8 | En de koning gebood, en zij maakten een kist, en stelden
3490 2Kro 24:10 | oversten en al het volk, en zij brachten in, en wierpen
3491 2Kro 24:11 | Levieten, inbracht, en als zij zagen, dat er veel gelds
3492 2Kro 24:11 | haar plaats; alzo deden zij van dag tot dag, en verzamelden
3493 2Kro 24:12 | des HEEREN verzorgden; en zij huurden houwers en timmerlieden,
3494 2Kro 24:13 | door hun hand toenam; en zij herstelden het huis Gods
3495 2Kro 24:14 | 14 Als zij nu voleind hadden, brachten
3496 2Kro 24:14 | voleind hadden, brachten zij voor den koning en Jojada
3497 2Kro 24:14 | gouden en zilveren vaten; en zij offerden geduriglijk brandofferen
3498 2Kro 24:16 | 16 En zij begroeven hem in de stad
3499 2Kro 24:18 | 18 Zo verlieten zij het huis des HEEREN, des
3500 2Kro 24:19 | betuigden tegen hen, maar zij neigden de oren niet. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801 |