1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801
Book Chapter: Verse
3501 2Kro 24:21 | 21 En zij maakten een verbintenis
3502 2Kro 24:23 | Syrie tegen hem optoog, en zij kwamen tot Juda en Jeruzalem,
3503 2Kro 24:23 | de vorsten des volks; en zij zonden al hun roof tot den
3504 2Kro 24:24 | van grote menigte, dewijl zij den HEERE, den God hunner
3505 2Kro 24:24 | verlaten hadden; alzo voerden zij de oordelen uit tegen Joas. ~
3506 2Kro 24:25 | 25 En toen zij van hem getogen waren (want
3507 2Kro 24:25 | hem getogen waren (want zij lieten hem in grote krankheden),
3508 2Kro 24:25 | verbintenis tegen hem, en zij sloegen hem dood op zijn
3509 2Kro 24:25 | bed, dat hij stierf; en zij begroeven hem in de stad
3510 2Kro 24:25 | in de stad Davids, maar zij begroeven hem niet in de
3511 2Kro 24:27 | van het huis Gods, ziet, zij zijn geschreven in de historie
3512 2Kro 25:10 | tot hem gekomen waren, dat zij naar hun plaats gingen;
3513 2Kro 25:10 | toorn zeer tegen Juda, en zij keerden weder tot hun plaats
3514 2Kro 25:12 | spits der steenrots af, dat zij allen barstten. ~
3515 2Kro 25:13 | had doen wederkeren, dat zij met hem in den strijd niet
3516 2Kro 25:16 | Houd gij op; waarom zouden zij u slaan? Toen hield de profeet
3517 2Kro 25:20 | hun hand gave, overmits zij de goden der Edomieten gezocht
3518 2Kro 25:22 | aangezicht van Israel; en zij vloden een iegelijk in zijn
3519 2Kro 25:27 | achter den HEERE, zo maakten zij in Jeruzalem een verbintenis
3520 2Kro 25:27 | naar Lachis. Toen zonden zij hem na tot Lachis, en doodden
3521 2Kro 25:28 | 28 En zij brachten hem op paarden,
3522 2Kro 26:15 | kunstige werkmeesters, dat zij op de torens en op de hoeken
3523 2Kro 26:18 | 18 En zij wederstonden den koning
3524 2Kro 26:20 | melaats aan zijn voorhoofd, en zij stieten hem met der haast
3525 2Kro 26:23 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem bij zijn vaderen,
3526 2Kro 26:23 | van de koningen was; want zij zeiden: hij is melaats;
3527 2Kro 27:7 | krijgen, en zijn wegen, ziet, zij zijn geschreven in het boek
3528 2Kro 27:9 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad
3529 2Kro 28:5 | des konings van Syrie, dat zij hem sloegen, en van hem
3530 2Kro 28:5 | menigte van gevangenen, die zij te Damaskus brachten. En
3531 2Kro 28:6 | strijdbare mannen, omdat zij den HEERE, den God hunner
3532 2Kro 28:8 | ook veel roofs van hen; en zij brachten den roof te Samaria. ~
3533 2Kro 28:13 | 13 En zij zeiden tot hen: Gij zult
3534 2Kro 28:15 | roof al hun naakten; en zij kleedden hen, en schoeiden
3535 2Kro 28:15 | broederen; daarna keerden zij weder naar Samaria. ~
3536 2Kro 28:16 | koningen van Assyrie, dat zij hem helpen zouden. ~
3537 2Kro 28:18 | onderhorige plaatsen; en zij woonden aldaar. ~
3538 2Kro 28:23 | zal ik hun offeren, opdat zij mij ook helpen; maar zij
3539 2Kro 28:23 | zij mij ook helpen; maar zij waren hem tot zijn val,
3540 2Kro 28:26 | eerste en de laatste, ziet, zij zijn geschreven in het boek
3541 2Kro 28:27 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in de stad
3542 2Kro 28:27 | stad te Jeruzalem; maar zij brachten hem niet in de
3543 2Kro 29:6 | hebben Hem verlaten, en zij hebben hun aangezichten
3544 2Kro 29:7 | 7 Ook hebben zij de deuren van het voorhuis
3545 2Kro 29:7 | en het brandoffer hebben zij in het heiligdom aan de
3546 2Kro 29:15 | 15 En zij verzamelden hun broederen,
3547 2Kro 29:16 | om dat te reinigen, en zij brachten uit in het voorhof
3548 2Kro 29:16 | al de onreinigheid, die zij in den tempel des HEEREN
3549 2Kro 29:17 | 17 Zij begonnen nu te heiligen
3550 2Kro 29:17 | achtsten dag der maand kwamen zij in het voorhuis des HEEREN,
3551 2Kro 29:17 | der eerste maand maakten zij een einde. ~
3552 2Kro 29:18 | 18 Daarna kwamen zij binnen tot den koning Hizkia,
3553 2Kro 29:19 | bereid en geheiligd; en zie, zij zijn voor het altaar des
3554 2Kro 29:21 | 21 En zij brachten zeven varren, en
3555 2Kro 29:21 | Aaron, de priesteren, dat zij die op het altaar des HEEREN
3556 2Kro 29:22 | 22 Zo slachtten zij de runderen, en de priesters
3557 2Kro 29:22 | sprengden het op het altaar; zij slachtten ook de rammen,
3558 2Kro 29:22 | altaar; insgelijks slachtten zij de lammeren, en sprengden
3559 2Kro 29:23 | 23 Daarna brachten zij de bokken bij, ten zondoffer,
3560 2Kro 29:23 | konings en der gemeente, en zij legden hun handen op dezelve. ~
3561 2Kro 29:30 | oversten, tot de Levieten, dat zij den HEERE loven zouden,
3562 2Kro 29:30 | van Asaf, den ziener; en zij loofden tot blijdschap toe;
3563 2Kro 29:34 | priesteren waren er te weinig, en zij konden al den brandofferen
3564 2Kro 30:1 | tot Efraim en Manasse, dat zij zouden komen tot het huis
3565 2Kro 30:3 | 3 Want zij hadden het niet kunnen houden
3566 2Kro 30:5 | 5 Zo stelden zij zulks, dat men een stem
3567 2Kro 30:5 | zou laten doorgaan, opdat zij zouden komen om het pascha
3568 2Kro 30:5 | houden in Jeruzalem; want zij hadden het in lang niet
3569 2Kro 30:9 | hen gevangen hebben, zodat zij in dit land zullen wederkomen;
3570 2Kro 30:10 | Manasse, tot Zebulon toe; doch zij belachten hen, en bespotten
3571 2Kro 30:12 | enerlei hart gevende, dat zij het gebod des konings en
3572 2Kro 30:14 | 14 En zij maakten zich op, en namen
3573 2Kro 30:14 | Jeruzalem waren; daartoe namen zij alle rooktuig weg, hetwelk
3574 2Kro 30:14 | alle rooktuig weg, hetwelk zij in de beek Kidron wierpen. ~
3575 2Kro 30:15 | 15 Toen slachtten zij het pascha, op den veertienden
3576 2Kro 30:16 | 16 En zij stonden in hun stand, naar
3577 2Kro 30:22 | goede kennis des HEEREN; en zij aten de offeranden des gezetten
3578 2Kro 30:23 | dagen te houden, hielden zij nog zeven dagen met blijdschap. ~
3579 2Kro 31:1 | 1 Als zij nu voleind hadden, togen
3580 2Kro 31:1 | Efraim en Manasse, totdat zij alles te niet gemaakt hadden;
3581 2Kro 31:4 | inwoners van Jeruzalem, dat zij het deel der priesteren
3582 2Kro 31:4 | Levieten geven zouden, opdat zij versterkt mochten worden
3583 2Kro 31:5 | des velds; ook brachten zij de tienden van alles in
3584 2Kro 31:7 | de derde maand begonnen zij den grond van die hopen
3585 2Kro 31:7 | zevende maand voleindden zij. ~
3586 2Kro 31:8 | die hopen zagen, zegenden zij den HEERE en Zijn volk Israel. ~
3587 2Kro 31:11 | HEEREN bereiden zou; en zij bereidden ze. ~
3588 2Kro 31:12 | 12 Daarin brachten zij die heffing, en de tienden,
3589 2Kro 31:18 | de ganse gemeente; want zij hadden zich in hun ambt
3590 2Kro 32:3 | buiten de stad waren; en zij hielpen hem. ~
3591 2Kro 32:18 | 18 En zij riepen met luider stem,
3592 2Kro 32:18 | en die te beroeren, opdat zij de stad mochten innemen. ~
3593 2Kro 32:19 | 19 En zij spraken van den God van
3594 2Kro 32:20 | Amoz, baden daartegen, en zij riepen naar den hemel. ~
3595 2Kro 32:33 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in het hoogste
3596 2Kro 33:8 | besteld heb; alleenlijk zo zij waarnemen te doen, al hetgeen
3597 2Kro 33:9 | te Jeruzalem dwalen, dat zij erger deden dan de heidenen,
3598 2Kro 33:10 | Manasse en tot zijn volk; maar zij merkten daar niet op. ~
3599 2Kro 33:11 | namen onder de doornen; en zij bonden hem met twee koperen
3600 2Kro 33:16 | en zeide tot Juda, dat zij den HEERE, den God Israels,
3601 2Kro 33:20 | ontsliep met zijn vaderen, en zij begroeven hem in zijn huis;
3602 2Kro 34:9 | 9 En zij kwamen tot Hilkia, den hogepriester,
3603 2Kro 34:9 | Hilkia, den hogepriester, en zij gaven het geld, dat ten
3604 2Kro 34:10 | 10 Zij nu gaven het in de hand
3605 2Kro 34:11 | 11 Want zij gaven het den werkmeesters
3606 2Kro 34:13 | 13 Zij waren ook over de lastdragers,
3607 2Kro 34:14 | 14 En als zij het geld uitnamen, dat in
3608 2Kro 34:16 | knechten gegeven is, dat doen zij; ~
3609 2Kro 34:17 | 17 En zij hebben het geld samengestort,
3610 2Kro 34:22 | Hasra, den klederbewaarder. Zij nu woonde te Jeruzalem in
3611 2Kro 34:22 | Jeruzalem in het tweede deel; en zij spraken zulks tot haar. ~
3612 2Kro 34:23 | 23 En zij zeide tot hen: Zo zegt de
3613 2Kro 34:25 | 25 Daarom dat zij Mij verlaten, en anderen
3614 2Kro 34:25 | goden gerookt hebben, opdat zij Mij tot toorn verwekten
3615 2Kro 34:28 | inwoners brengen zal. En zij brachten den koning dit
3616 2Kro 34:33 | God; al zijn dagen weken zij niet af van den HEERE, den
3617 2Kro 35:1 | den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten het pascha op
3618 2Kro 35:12 | 12 En zij namen het brandoffer daar
3619 2Kro 35:12 | brandoffer daar af, opdat zij die naar de verdelingen
3620 2Kro 35:13 | 13 En zij kookten het pascha bij het
3621 2Kro 35:13 | andere heilige dingen kookten zij in potten, en in ketels,
3622 2Kro 35:13 | ketels, en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder
3623 2Kro 35:14 | 14 Daarna bereidden zij ook voor zichzelven en voor
3624 2Kro 35:15 | poortiers aan elke poort; zij behoefden niet te wijken
3625 2Kro 35:25 | tot op dezen dag; want zij gaven ze tot een inzetting
3626 2Kro 35:25 | inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in de klaagliederen. ~
3627 2Kro 36:1 | den HEERE te Jeruzalem; en zij slachtten het pascha op
3628 2Kro 36:12 | 12 En zij namen het brandoffer daar
3629 2Kro 36:12 | brandoffer daar af, opdat zij die naar de verdelingen
3630 2Kro 36:13 | 13 En zij kookten het pascha bij het
3631 2Kro 36:13 | andere heilige dingen kookten zij in potten, en in ketels,
3632 2Kro 36:13 | ketels, en in pannen; en zij deelden het haastelijk onder
3633 2Kro 36:14 | 14 Daarna bereidden zij ook voor zichzelven en voor
3634 2Kro 36:15 | poortiers aan elke poort; zij behoefden niet te wijken
3635 2Kro 36:25 | tot op dezen dag; want zij gaven ze tot een inzetting
3636 2Kro 36:25 | inzetting in Israel; en ziet, zij zijn geschreven in de klaagliederen. ~
3637 2Kro 37:1 | den zoon van Josia, en zij maakten hem koning, in zijns
3638 2Kro 37:14 | gruwelen der heidenen; en zij verontreinigden het huis
3639 2Kro 37:16 | 16 Maar zij spotten met de boden Gods,
3640 2Kro 37:16 | verachtten Zijn woorden; zij verleidden zichzelven tegen
3641 2Kro 37:19 | 19 En zij verbrandden het huis Gods,
3642 2Kro 37:19 | verbrandden het huis Gods, en zij braken den muur van Jeruzalem
3643 2Kro 37:19 | paleizen daarvan verbrandden zij met vuur, verdervende ook
3644 2Kro 37:20 | voerde hij weg naar Babel, en zij werden hem en zijn zonen
3645 2Kro 37:23 | volk? De HEERE, zijn God, zij met hem, en hij trekke op. ~ ~
3646 Ezra 1:3 | van al Zijn volk? Zijn God zij met hem, en hij trekke op
3647 Ezra 1:5 | geest God verwekte, dat zij optrokken om te bouwen het
3648 Ezra 2:59 | Cherub, Addan en Immer; doch zij konden hunner vaderen huis
3649 Ezra 2:59 | hun zaad niet bewijzen, of zij uit Israel waren. ~
3650 Ezra 2:62 | geslachtsregister gesteld waren, maar zij werden niet gevonden; daarom
3651 Ezra 2:62 | gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom
3652 Ezra 2:63 | Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen
3653 Ezra 2:65 | driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd zangers
3654 Ezra 2:68 | hoofden der vaderen, als zij kwamen ten huize des HEEREN,
3655 Ezra 2:69 | 69 Zij gaven naar hun vermogen
3656 Ezra 3:2 | Sealthiel, en zijn broederen, en zij bouwden het altaar des Gods
3657 Ezra 3:3 | 3 En zij vestigden het altaar op
3658 Ezra 3:3 | de volken der landen; en zij offerden daarop brandofferen
3659 Ezra 3:4 | 4 En zij hielden het feest der loofhutten,
3660 Ezra 3:4 | gelijk geschreven is; en zij offerden brandofferen dag
3661 Ezra 3:6 | der zevende maand begonnen zij den HEERE brandofferen te
3662 Ezra 3:7 | 7 Zo gaven zij geld aan de houwers en werkmeesters,
3663 Ezra 3:8 | Jeruzalem gekomen waren; en zij stelden de Levieten, van
3664 Ezra 3:10 | tempel legden, zo stelden zij de priesteren, aangekleed
3665 Ezra 3:11 | 11 En zij zongen bij beurten, met
3666 Ezra 4:2 | 2 Zo kwamen zij aan tot Zerubbabel, en tot
3667 Ezra 4:5 | 5 En zij huurden tegen hen raadslieden,
3668 Ezra 4:6 | zijns koninkrijks, schreven zij een aanklacht tegen de inwoners
3669 Ezra 4:11 | afschrift des briefs, dien zij aan hem, aan den koning
3670 Ezra 4:12 | 12 Den koning zij bekend, dat de Joden, die
3671 Ezra 4:12 | en die boze stad, waarvan zij de muren voltrekken, en
3672 Ezra 4:13 | 13 Zo zij nu den koning bekend, indien
3673 Ezra 4:13 | de muren voltrokken, dat zij den cijns, ouden impost,
3674 Ezra 4:15 | schade aanbrengende, en dat zij daarbinnen afval gesticht
3675 Ezra 4:19 | bevel gegeven was, hebben zij gezocht en gevonden, dat
3676 Ezra 4:23 | gezelschappen gelezen was, togen zij in haast naar Jeruzalem
3677 Ezra 5:1 | van Israel profeteerden zij tot hen. ~
3678 Ezra 5:5 | de oudsten der Joden, dat zij hun niet beletten, totdat
3679 Ezra 5:5 | zaak aan Darius kwam, en zij alsdan daarover een brief
3680 Ezra 5:7 | 7 Zij zonden een verhaal aan hem;
3681 Ezra 5:7 | geschreven: Den koning Darius zij alle vrede. ~
3682 Ezra 5:8 | 8 Den koning zij bekend, dat wij getogen
3683 Ezra 5:11 | 11 En zij hebben ons dusdanig antwoord
3684 Ezra 5:14 | den tempel van Babel, en zij zijn gegeven aan een, wiens
3685 Ezra 5:17 | dat te Babel is, of het zij, dat een bevel van den koning
3686 Ezra 5:17 | den koning Kores gegeven zij, om dit huis Gods te Jeruzalem
3687 Ezra 6:1 | koning Darius bevel; en zij zochten in de kanselarij,
3688 Ezra 6:3 | worden, ter plaatse, waar zij offeranden offeren, en de
3689 Ezra 6:5 | gebracht, wedergeven, dat zij gaan naar den tempel, die
3690 Ezra 6:9 | worde, dat er geen feil zij; ~
3691 Ezra 6:10 | 10 Opdat zij offeranden van liefelijken
3692 Ezra 6:14 | Zacharia, den zoon van Iddo; en zij bouwden en voltrokken het,
3693 Ezra 6:17 | 17 En zij offerden, ter inwijding
3694 Ezra 6:18 | 18 En zij stelden de priesteren in
3695 Ezra 6:20 | gereinigd als een enig man; zij waren allen rein; en zij
3696 Ezra 6:20 | zij waren allen rein; en zij slachtten het pascha voor
3697 Ezra 6:22 | 22 En zij hielden het feest der ongezuurde
3698 Ezra 7:27 | 27 Geloofd zij de HEERE, de God onzer vaderen,
3699 Ezra 8:17 | de plaats Chasifja, dat zij ons brachten dienaars voor
3700 Ezra 8:18 | 18 En zij brachten ons, naar de goede
3701 Ezra 8:36 | 36 Daarna gaven zij de wetten des konings aan
3702 Ezra 8:36 | deze zijde der rivier; en zij bevorderden het volk en
3703 Ezra 9:2 | 2 Want zij hebben van hun dochteren
3704 Ezra 9:11 | om hun gruwelen, waarmede zij dat vervuild hebben, van
3705 Ezra 9:14 | overblijfsel noch ontkoming zij? ~
3706 Ezra 10:5 | doen naar dit woord; en zij zwoeren. ~
3707 Ezra 10:7 | 7 En zij lieten een stem doorgaan
3708 Ezra 10:7 | kinderen der gevangenis, dat zij zich te Jeruzalem zouden
3709 Ezra 10:16 | huis hunner vaderen, en zij allen, bij namen genoemd,
3710 Ezra 10:16 | genoemd, scheidden zich af, en zij zaten op den eersten dag
3711 Ezra 10:17 | 17 En zij voleindden het met alle
3712 Ezra 10:19 | 19 En zij gaven hun hand, dat zij
3713 Ezra 10:19 | zij gaven hun hand, dat zij hun vrouwen zouden doen
3714 Ezra 10:19 | schuldig zijnde, offerden zij een ram van de kudde voor
3715 Ezra 10:44 | hadden vrouwen, waarbij zij kinderen gekregen hadden. ~
3716 Neh 1:3 | 3 En zij zeiden tot mij: De overgeblevenen,
3717 Neh 1:10 | 10 Zij zijn toch Uw knechten en
3718 Neh 2:7 | gene zijde der rivier, dat zij mij overgeleiden, totdat
3719 Neh 2:18 | gesproken had. Toen zeiden zij: Laat ons op zijn, dat wij
3720 Neh 2:18 | zijn, dat wij bouwen; en zij sterkten hun handen ten
3721 Neh 2:19 | dit hoorden, zo bespotten zij ons, en verachtten ons;
3722 Neh 2:19 | ons, en verachtten ons; en zij zeiden: Wat is dit voor
3723 Neh 3:1 | broederen, de priesteren, en zij bouwden de Schaapspoort;
3724 Neh 3:1 | bouwden de Schaapspoort; zij heiligden ze, en richtten
3725 Neh 3:1 | richtten haar deuren op; ja, zij heiligden ze tot aan den
3726 Neh 3:3 | bouwden de kinderen van Senaa; zij zolderden die, en richtten
3727 Neh 3:6 | Besodja; deze zolderden zij, en richtten haar deuren
3728 Neh 3:8 | van een der apothekers; en zij lieten Jeruzalem tot aan
3729 Neh 3:13 | de inwoners van Zanoah; zij bouwden die, en richtten
3730 Neh 4:2 | hen laten geworden? Zullen zij offeren? Zullen zij het
3731 Neh 4:2 | Zullen zij offeren? Zullen zij het in een dag voleinden?
3732 Neh 4:2 | een dag voleinden? Zullen zij de steentjes uit de stofhopen
3733 Neh 4:2 | stofhopen levend maken, daar zij verbrand zijn? ~
3734 Neh 4:3 | en zeide: Al is het, dat zij bouwen, zo er een vos opkwame,
3735 Neh 4:5 | voor Uw aangezicht, want zij hebben U getergd, staande
3736 Neh 4:7 | te worden, zo ontstaken zij zeer; ~
3737 Neh 4:8 | 8 En zij maakten allen te zamen een
3738 Neh 4:8 | zamen een verbintenis, dat zij zouden komen om tegen Jeruzalem
3739 Neh 4:11 | hadden onze vijanden gezegd: Zij zullen het niet weten, noch
3740 Neh 4:12 | hen woonden, kwamen, dat zij het ons wel tienmaal zeiden,
3741 Neh 4:22 | binnen Jeruzalem, opdat zij ons des nachts ter wacht
3742 Neh 5:5 | dochteren onderworpen, dat zij in de macht onzer handen
3743 Neh 5:8 | broederen verkopen, of zouden zij aan ons verkocht worden?
3744 Neh 5:8 | verkocht worden? Toen zwegen zij, en vonden geen antwoord. ~
3745 Neh 5:12 | 12 Toen zeiden zij: Wij zullen het wedergeven,
3746 Neh 5:12 | en deed hen zweren, dat zij doen zouden naar dit woord. ~
3747 Neh 5:13 | uit zijn arbeid, en hij zij alzo uitgeschud en ledig.
3748 Neh 5:13 | gemeente zeide: Amen! En zij prezen de HEERE. En het
3749 Neh 6:2 | dorpen, in het dal Ono. Maar zij dachten mij kwaad te doen. ~
3750 Neh 6:4 | 4 Zij zonden nu wel viermaal tot
3751 Neh 6:9 | 9 Want zij allen zochten ons vreesachtig
3752 Neh 6:10 | tempels toesluiten; want zij zullen komen om u te doden,
3753 Neh 6:10 | doden, ja, bij nacht zullen zij komen, om u te doden. ~
3754 Neh 6:13 | doen, en zondigen; opdat zij iets zouden hebben tot een
3755 Neh 6:13 | tot een kwaden naam, opdat zij mij zouden honen. ~
3756 Neh 6:16 | die rondom ons waren, en zij vervielen zeer in hun ogen;
3757 Neh 6:16 | vervielen zeer in hun ogen; want zij merkten, dat dit werk van
3758 Neh 6:19 | 19 Ook verhaalden zij zijn goeddadigheden voor
3759 Neh 6:19 | en mijn woorden brachten zij uit tot hem. Tobia dan zond
3760 Neh 7:3 | zon heet wordt, en terwijl zij daarbij staan, laat hen
3761 Neh 7:61 | Cherub, Addon en Immer; maar zij konden hunner vaderen huis,
3762 Neh 7:61 | hun zaad niet tonen, of zij uit Israel waren; ~
3763 Neh 7:64 | gevonden; daarom werden zij als onreinen van het priesterdom
3764 Neh 7:65 | Hattirsatha zeide tot hen, dat zij van de heiligste dingen
3765 Neh 7:67 | driehonderd zeven en dertig; en zij hadden tweehonderd vijf
3766 Neh 8:2 | straat voor de Waterpoort; en zij zeiden tot Ezra, den schriftgeleerde,
3767 Neh 8:5 | hogen houten stoel, dien zij tot die zaak gemaakt hadden,
3768 Neh 8:9 | 9 En zij lazen in het boek, in de
3769 Neh 8:9 | verklarende, zo maakten zij, dat men het verstond in
3770 Neh 8:10 | al het volk weende, als zij de woorden der wet hoorden. ~
3771 Neh 8:13 | blijdschap te maken; want zij hadden de woorden verstaan,
3772 Neh 8:15 | 15 En zij vonden in de wet geschreven,
3773 Neh 8:16 | 16 En dat zij het zouden luidbaar maken,
3774 Neh 8:19 | tot den laatsten dag. En zij hielden het feest zeven
3775 Neh 9:2 | af van alle vreemden. En zij stonden, en deden belijdenis
3776 Neh 9:3 | 3 Want als zij opgestaan waren op hun standplaats,
3777 Neh 9:3 | hun standplaats, zo lazen zij in het wetboek des HEEREN,
3778 Neh 9:3 | een ander vierendeel deden zij belijdenis, en aanbaden
3779 Neh 9:10 | lands; want Gij wist, dat zij trotselijk tegen hen handelden;
3780 Neh 9:11 | aangezicht gekliefd, dat zij in het midden der zee op
3781 Neh 9:12 | lichten op den weg, waarin zij zouden wandelen. ~
3782 Neh 9:15 | hebt tot hen gezegd, dat zij zouden ingaan om te erven
3783 Neh 9:16 | 16 Maar zij en onze vaders hebben trotselijk
3784 Neh 9:16 | trotselijk gehandeld, en zij hebben hun nek verhard,
3785 Neh 9:17 | 17 En zij hebben geweigerd te horen,
3786 Neh 9:18 | 18 Zelfs, als zij zich een gegoten kalf gemaakt
3787 Neh 9:19 | dat, op den weg, waarin zij zouden wandelen. ~
3788 Neh 9:21 | onderhouden in de woestijn; zij hebben geen gebrek gehad;
3789 Neh 9:22 | verdeeld in hoeken. Alzo hebben zij erfelijk bezeten het land
3790 Neh 9:23 | vaderen hadt gezegd, dat zij zouden ingaan om het erfelijk
3791 Neh 9:25 | 25 En zij hebben vaste steden en een
3792 Neh 9:25 | van spijze, in menigte; en zij hebben gegeten, en zijn
3793 Neh 9:26 | 26 Maar zij zijn wederspannig geworden,
3794 Neh 9:26 | wederkeren tot U; alzo hebben zij grote lasteren gedaan. ~
3795 Neh 9:27 | benauwd hebben; maar als zij in den tijd hunner benauwdheid
3796 Neh 9:28 | 28 Maar als zij rust hadden, keerden zij
3797 Neh 9:28 | zij rust hadden, keerden zij weder om kwaad te doen voor
3798 Neh 9:28 | hand hunner vijanden, dat zij over hen heersten; als zij
3799 Neh 9:28 | zij over hen heersten; als zij zich dan bekeerden, en U
3800 Neh 9:29 | wederkeren tot Uw wet; maar zij hebben trotselijk gehandeld,
3801 Neh 9:29 | rechten, tegen dezelve hebben zij gezondigd, door dewelke
3802 Neh 9:29 | die ze doet, leven zal; en zij hebben hun schouder teruggetogen,
3803 Neh 9:30 | dient Uwer profeten, maar zij neigden het oor niet; daarom
3804 Neh 9:34 | hebben Uw wet niet gedaan; en zij hebben niet geluisterd naar
3805 Neh 9:35 | 35 Want zij hebben U niet gediend in
3806 Neh 9:35 | aangezicht gegeven hadt; en zij hebben zich niet bekeerd
3807 Neh 9:37 | om onzer zonden wil; en zij heersen over onze lichamen
3808 Neh 10:29 | vloek en in den eed, dat zij zouden wandelen in de wet
3809 Neh 10:29 | knecht Gods, Mozes; en dat zij zouden houden, en dat zij
3810 Neh 10:29 | zij zouden houden, en dat zij zouden doen al de geboden
3811 Neh 11:30 | onderhorige plaatsen; en zij legerden zich van Ber-seba
3812 Neh 12:27 | Jeruzalems muur, zochten zij de Levieten uit al hun plaatsen,
3813 Neh 12:27 | uit al hun plaatsen, dat zij hen te Jeruzalem brachten,
3814 Neh 12:30 | zichzelven; daarna reinigden zij het volk, en de poorten,
3815 Neh 12:37 | en tegen hen over, gingen zij op bij de trappen van Davids
3816 Neh 12:39 | aan de Schaapspoort, en zij bleven staan in de Gevangenpoort. ~
3817 Neh 12:43 | 43 En zij offerden deszelven daags
3818 Neh 12:47 | dagelijks op zijn dag; en zij heiligden voor de Levieten,
3819 Neh 13:2 | 2 Omdat zij den kinderen Israels niet
3820 Neh 13:3 | 3 Zo geschiedde het, als zij deze wet hoorden, dat zij
3821 Neh 13:3 | zij deze wet hoorden, dat zij alle vermengeling van Israel
3822 Neh 13:5 | grote kamer gemaakt, alwaar zij te voren henenleiden het
3823 Neh 13:9 | Voorts gaf ik bevel, en zij reinigden de kameren; en
3824 Neh 13:13 | zoon van Matthanja; want zij werden getrouw geacht, en
3825 Neh 13:15 | die garven inbrachten, die zij op ezels laadden; als ook
3826 Neh 13:15 | vijgen, en allen last, dien zij te Jeruzalem inbrachten
3827 Neh 13:15 | tegen hen ten dage, als zij eetwaren verkochten. ~
3828 Neh 13:16 | en alle koopwaren, die zij op den sabbat verkochten
3829 Neh 13:19 | gesloten; en ik beval, dat zij ze niet zouden opendoen
3830 Neh 13:21 | Van dien tijd af kwamen zij niet op den sabbat. ~
3831 Neh 13:22 | ik tot de Levieten, dat zij zich zouden reinigen, en
3832 Neh 13:24 | spraken half Asdodisch, en zij konden geen Joods spreken,
3833 Neh 13:29 | aan hen, mijn God, omdat zij het priesterdom hebben verontreinigd,
3834 Est 1:8 | groten zijns huizes, dat zij doen zouden naar den wil
3835 Est 1:11 | 11 Dat zij Vasthi, de koningin, zouden
3836 Est 1:11 | schoonheid te tonen; want zij was schoon van aangezicht. ~
3837 Est 1:15 | koningin Vasthi doen zou, omdat zij niet gedaan had het woord
3838 Est 1:17 | tot alle vrouwen, zodat zij haar mannen verachten zullen
3839 Est 1:17 | aangezicht brengen zou; maar zij kwam niet. ~
3840 Est 1:18 | vorsten des konings, als zij deze daad der koningin zullen
3841 Est 1:19 | naaste, die beter is dan zij. ~
3842 Est 2:1 | gedacht hij aan Vasthi, en wat zij gedaan had, en wat over
3843 Est 2:3 | landschappen zijns koninkrijks, dat zij vergaderen alle jonge dochters,
3844 Est 3 | dochter zijns ooms); want zij had geen vader noch moeder;
3845 Est 3 | geen vader noch moeder; en zij was een jonge dochter, schoon
3846 Est 4:1 | schoon in zijn ogen, en zij verkreeg gunst voor zijn
3847 Est 5 | Mordechai had haar geboden, dat zij het niet zou te kennen geven. ~
3848 Est 6:2 | dochter tot den koning; al wat zij zeide, werd haar gegeven,
3849 Est 6:2 | werd haar gegeven, dat zij daarmede ging uit het huis
3850 Est 6:3 | 14 Des avonds ging zij daarin, en des morgens ging
3851 Est 6:3 | daarin, en des morgens ging zij weder naar het tweede huis
3852 Est 6:3 | bewaarder der bijwijven, zij kwam niet weder tot den
3853 Est 6:3 | koning lust tot haar had, en zij bij name geroepen werd. ~
3854 Est 7 | genomen had) naakte, dat zij tot den koning komen zou,
3855 Est 7 | koning komen zou, begeerde zij niet met al, dan wat Hegai,
3856 Est 10 | en zij verkreeg genade en gunst
3857 Est 13 | Mordechai, gelijk als toen zij bij hem opgevoed werd. ~
3858 Est 13:1 | dorpelwachters, zeer toornig, en zij zochten de hand te slaan
3859 Est 15:1 | is het zo bevonden, en zij beiden werden aan een galg
3860 Est 16:4 | Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot
3861 Est 16:4 | hen niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat
3862 Est 16:4 | het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van
3863 Est 16:8 | wetten aller volken; ook doen zij des konings wetten niet;
3864 Est 16:11 | zeide tot Haman: Dat zilver zij u geschonken, ook dat volk,
3865 Est 16:14 | openbaar aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden
3866 Est 17:4 | Het geschiedde nu, toen zij dit van dag tot dag tot
3867 Est 17:4 | hen niet hoorde, zo gaven zij het Haman te kennen, opdat
3868 Est 17:4 | het Haman te kennen, opdat zij zagen, of de woorden van
3869 Est 17:8 | wetten aller volken; ook doen zij des konings wetten niet;
3870 Est 17:11 | zeide tot Haman: Dat zilver zij u geschonken, ook dat volk,
3871 Est 17:14 | openbaar aan alle volken, dat zij tegen denzelfden dag zouden
3872 Est 20 | in het voorhof, verkreeg zij genade in zijn ogen, zodat
3873 Est 27 | wijns: Wat is uw bede? en zij zal u gegeven worden; en
3874 Est 29 | komen tot den maaltijd, dien zij bereid heeft, dan mij; en
3875 Est 30:1 | kronieken, brengen zou; en zij werden in de tegenwoordigheid
3876 Est 30:14 | 14 Toen zij nog met hem spraken, zo
3877 Est 30:14 | konings kamerlingen nabij, en zij haastten Haman tot den maaltijd
3878 Est 35 | en zij zal u gegeven worden; en
3879 Est 40 | uit des konings mond, en zij bedekten Hamans aangezicht. ~
3880 Est 40:2 | 10 Alzo hingen zij Haman aan de galg, die hij
3881 Est 45 | aangezicht des konings, en zij viel voor zijn voeten, en
3882 Est 45 | viel voor zijn voeten, en zij weende, en zij smeekte hem,
3883 Est 45 | voeten, en zij weende, en zij smeekte hem, dat hij de
3884 Est 47 | en zij stond voor het aangezicht
3885 Est 47:1 | 5 En zij zeide: Indien het den koning
3886 Est 49:2 | tijd, in de derde maand (zij is de maand Sivan), op den
3887 Est 50:5 | doding, en der verderving; en zij deden met hun haters naar
3888 Est 50:10 | vijand der Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen
3889 Est 50:10 | Joden, doodden zij; maar zij sloegen hun handen niet
3890 Est 51 | zonen van Haman; wat hebben zij in al de andere landschappen
3891 Est 52:2 | veertienden dag der maand Adar, en zij doodden te Susan driehonderd
3892 Est 52:2 | driehonderd mannen; maar zij sloegen hun hand niet aan
3893 Est 52:3 | waren, vergaderden, opdat zij stonden voor hun leven,
3894 Est 52:3 | hadden van hun vijanden, en zij doodden onder hun haters
3895 Est 52:3 | en zeventig duizend; maar zij sloegen hun hand niet aan
3896 Est 52:4 | veertienden derzelve rustten zij, en zij maakten denzelven
3897 Est 52:4 | derzelve rustten zij, en zij maakten denzelven een dag
3898 Est 52:5 | veertienden derzelve; en zij rustten op den vijftienden
3899 Est 52:5 | vijftienden derzelve, en zij maakten denzelven een dag
3900 Est 52:8 | over hen te bevestigen, dat zij zouden onderhouden den veertienden
3901 Est 52:9 | in een vrolijken dag; dat zij dezelve dagen maken zouden
3902 Est 52:10 | Joden namen aan te doen, wat zij begonnen hadden, en dat
3903 Est 52:12 | 25 Maar als zij voor den koning gekomen
3904 Est 52:13 | van dien brief, en hetgeen zij zelven daarvan gezien hadden,
3905 Est 52:14 | het niet overtrade, dat zij deze twee dagen zouden houden,
3906 Est 53:2 | 31 Dat zij deze dagen van Purim bevestigen
3907 Est 54 | koningin, en gelijk als zij het bevestigd hadden voor
3908 Job 1:4 | ieders huis op zijn dag; en zij zonden henen, en nodigden
3909 Job 1:12 | Zie, al wat hij heeft, zij in uw hand; alleen aan hem
3910 Job 1:21 | genomen; de Naam des HEEREN zij geloofd! ~
3911 Job 2:6 | tot den satan: Zie, hij zij in uw hand, doch verschoon
3912 Job 2:11 | hem gekomen was, kwamen zij, ieder uit zijn plaats,
3913 Job 2:11 | Zofar, de Naamathiet; en zij waren het eens geworden,
3914 Job 2:11 | waren het eens geworden, dat zij kwamen om hem te beklagen,
3915 Job 2:12 | 12 En toen zij hun ogen van verre ophieven,
3916 Job 2:12 | van verre ophieven, kenden zij hem niet, en hieven hun
3917 Job 2:12 | weenden; daartoe scheurden zij een ieder zijn mantel, en
3918 Job 2:13 | 13 Alzo zaten zij met hem op de aarde, zeven
3919 Job 2:13 | tot hem een woord, want zij zagen, dat de smart zeer
3920 Job 3:4 | 4 Diezelve dag zij duisternis; dat God naar
3921 Job 3:7 | 7 Ziet, diezelve nacht zij eenzaam; dat geen vrolijk
3922 Job 3:18 | gebondenen te zamen in rust; zij horen de stem des drijvers
3923 Job 3:22 | en zich verheugen, als zij het graf vinden; ~
3924 Job 3:25 | ik vreesde een vreze, en zij is mij aangekomen; en wat
3925 Job 4:7 | onschuldige, die vergaan zij; en waar zijn de oprechten
3926 Job 4:9 | Van den adem Gods vergaan zij, en van het geblaas van
3927 Job 4:9 | geblaas van Zijn neus worden zij verdaan. ~
3928 Job 4:19 | grondslag in het stof is? Zij worden verbrijzeld voor
3929 Job 4:20 | morgen tot den avond worden zij vermorzeld; zonder dat men
3930 Job 4:20 | er acht op slaat, vergaan zij in eeuwigheid. ~
3931 Job 4:21 | hun uitnemendheid met hen? Zij sterven, maar niet in wijsheid. ~ ~
3932 Job 5:4 | zijn zonen van heil; en zij werden verbrijzeld in de
3933 Job 5:14 | 14 Des daags ontmoeten zij de duisternis, en gelijk
3934 Job 5:14 | gelijk des nachts tasten zij in de middag. ~
3935 Job 5:21 | voor de verwoesting, als zij komt. ~
3936 Job 6:15 | storting der beken gaan zij door; ~
3937 Job 6:17 | 17 Ten tijde, als zij van hitte vervlieten, worden
3938 Job 6:17 | hitte vervlieten, worden zij uitgedelgd; als zij warm
3939 Job 6:17 | worden zij uitgedelgd; als zij warm worden, verdwijnen
3940 Job 6:17 | warm worden, verdwijnen zij uit haar plaats. ~
3941 Job 6:18 | wenden zich ter zijde af; zij lopen op in het woeste,
3942 Job 6:20 | 20 Zij worden beschaamd, omdat
3943 Job 6:20 | omdat elkeen vertrouwde; als zij daartoe komen, zo worden
3944 Job 6:20 | daartoe komen, zo worden zij schaamrood. ~
3945 Job 7:20 | ik mijzelven tot een last zij? ~
3946 Job 8:18 | uit zijn plaats, zo zal zij hem loochenen, zeggende:
3947 Job 9:5 | Die de bergen verzet, dat zij het niet gewaar worden,
3948 Job 9:7 | 7 Die de zon gebiedt, en zij gaat niet op; en verzegelt
3949 Job 9:25 | lichter geweest dan een loper; zij zijn weggevloden, zij hebben
3950 Job 9:25 | loper; zij zijn weggevloden, zij hebben het goede niet gezien. ~
3951 Job 9:26 | 26 Zij zijn voorbijgevaren met
3952 Job 10:8 | doen mij smart aan, hoewel zij mij gemaakt hebben, te zamen
3953 Job 10:8 | te zamen rondom mij zijn zij, en Gij verslindt mij. ~
3954 Job 10:16 | 16 Want zij verheft zich; gelijk een
3955 Job 11:6 | verborgenheden der wijsheid, omdat zij dubbel zijn in wezen! Daarom
3956 Job 11:8 | 8 Zij is als de hoogten der hemelen,
3957 Job 12:8 | spreek tot de aarde, en zij zal het u leren; ook zullen
3958 Job 12:15 | houdt de wateren op, en zij drogen uit; ook laat Hij
3959 Job 12:15 | ook laat Hij ze uit, en zij keren de aarde om. ~
3960 Job 12:25 | 25 Zij tasten in de duisternis,
3961 Job 13:13 | er ga over mij, wat het zij. ~
3962 Job 14:12 | hemelen niet meer zijn, zullen zij niet opwaken, noch uit hun
3963 Job 14:21 | en hij weet het niet; of zij worden klein, en hij let
3964 Job 15:24 | benauwdheid verschrikken hem; zij overweldigt hem, gelijk
3965 Job 16:8 | magerheid staat tegen mij op, zij getuigt in mijn aangezicht. ~
3966 Job 16:10 | 10 Zij gapen met hun mond tegen
3967 Job 16:10 | met hun mond tegen mij; zij slaan met smaadheid op mijn
3968 Job 16:10 | smaadheid op mijn kinnebakken; zij vervullen zich te zamen
3969 Job 16:18 | niet; en voor mijn geroep zij geen plaats. ~
3970 Job 17:12 | 12 Den nacht verstellen zij in den dag; het licht is
3971 Job 17:16 | 16 Zij zullen ondervaren met de
3972 Job 18:15 | 15 Zij zal wonen in zijn tent,
3973 Job 18:15 | wonen in zijn tent, waar zij de zijne niet is; zijn woning
3974 Job 19:4 | 4 Maar ook het zij waarlijk, dat ik gedwaald
3975 Job 19:13 | die mij kennen, zekerlijk, zij zijn van mij vervreemd. ~
3976 Job 19:18 | kinderen; sta ik op, zo spreken zij mij tegen. ~
3977 Job 19:23 | opgeschreven wierden. Och, of zij in een boek ook wierden
3978 Job 19:24 | 24 Dat zij met een ijzeren griffie
3979 Job 19:26 | 26 En als zij na mijn huid dit doorknaagd
3980 Job 19:29 | weet, dat er een gericht zij. ~ ~ ~ ~
3981 Job 20:14 | worden; gal der adderen zal zij in het binnenste van hem
3982 Job 20:23 | 23 Er zij wat om zijn buik te vullen;
3983 Job 20:24 | 24 Hij zij gevloden van de ijzeren
3984 Job 21:11 | Hun jonge kinderen zenden zij uit als een kudde, en hun
3985 Job 21:12 | 12 Zij heffen op met de trommel
3986 Job 21:12 | de trommel en de harp, en zij verblijden zich op het geluid
3987 Job 21:13 | In het goede verslijten zij hun dagen; en in een ogenblik
3988 Job 21:13 | en in een ogenblik dalen zij in het graf. ~
3989 Job 21:14 | 14 Nochtans zeggen zij tot God: Wijk van ons, want
3990 Job 21:18 | 18 Dat zij gelijk stro worden voor
3991 Job 21:26 | 26 Zij liggen te zamen neder in
3992 Job 21:30 | ten dage des verderfs; dat zij ten dage der verbolgenheden
3993 Job 22:12 | opperste der sterren aan, dat zij verheven zijn. ~
3994 Job 22:28 | een zaak besluit, zo zal zij u bestendig zijn; en op
3995 Job 22:29 | en gij zeggen zult: Het zij verhoging; dan zal God den
3996 Job 24:1 | niet verborgen zijn, dewijl zij, die Hem kennen, Zijn dagen
3997 Job 24:2 | 2 Zij tasten de landpalen aan;
3998 Job 24:2 | landpalen aan; de kudden roven zij, en weiden ze. ~
3999 Job 24:3 | Den ezel der wezen drijven zij weg; den os ener weduwe
4000 Job 24:3 | den os ener weduwe nemen zij te pand. ~
1-500 | 501-1000 | 1001-1500 | 1501-2000 | 2001-2500 | 2501-3000 | 3001-3500 | 3501-4000 | 4001-4500 | 4501-5000 | 5001-5500 | 5501-6000 | 6001-6500 | 6501-7000 | 7001-7500 | 7501-8000 | 8001-8500 | 8501-8801 |