Book Chapter: Verse
1 Gen 23:40 | 40 En hij zeide tot mij: De
2 Gen 25:40 | 40 En op uw zwaard zult gij
3 Gen 27:75 | 40 Toen scheidde Jakob de lammeren,
4 Gen 28:40 | 40 Ik ben geweest, dat mij
5 Gen 33:40 | 40 En dit zijn de namen der
6 Gen 36:23 | Genesis 40 ~
7 Gen 37:40 | 40 Gij zult over mijn huis
8 Exo 12:40 | 40 De tijd nu der woning, die
9 Exo 25:40 | 40 Zie dan toe, dat gij het
10 Exo 28:40 | 40 Voor de zonen van Aaron
11 Exo 29:40 | 40 Met een tiende deel meelbloem,
12 Exo 39:40 | 40 De behangselen des voorhofs,
13 Exo 40 | 40 ~
14 Lev 11:40 | 40 Ook die van hun dood aas
15 Lev 13:40 | 40 En als een man zijn hoofdhaar
16 Lev 14:40 | 40 Zo zal de priester gebieden,
17 Lev 22:71 | 40 En op den eersten dag zult
18 Lev 24:40 | 40 Als een dagloner, als een
19 Lev 25:40 | 40 Dan zullen zij hun ongerechtigheid
20 Num 1:40 | 40 Van de zonen van Aser, hun
21 Num 3:40 | 40 En de HEERE zeide tot Mozes:
22 Num 4:40 | 40 Hun getelden waren, naar
23 Num 7:40 | 40 Een geitenbok, ten zondoffer; ~
24 Num 14:40 | 40 En zij stonden des morgens
25 Num 15:40 | 40 Opdat gij gedenkt en doet
26 Num 16:40 | 40 Ter nagedachtenis voor de
27 Num 22:40 | 40 Toen slachtte Balak runderen
28 Num 26:40 | 40 En de zonen van Bela waren
29 Num 29:40 | 40 En Mozes sprak tot de kinderen
30 Num 31:40 | 40 En der mensen zielen waren
31 Num 31:93 | 40 Zo gaf Mozes Gilead aan
32 Num 32:40 | 40 En de Kanaaniet, de koning
33 Deu 1:40 | 40 Gij daarentegen, keert u,
34 Deu 4:40 | 40 En gij zult houden Zijn
35 Deu 28:40 | 40 Olijfbomen zult gij hebben
36 Deu 32:40 | 40 Want Ik zal Mijn hand naar
37 Joz 10:40 | 40 Alzo sloeg Jozua het ganse
38 Joz 15:40 | 40 En Chabbon, en Lahmas, en
39 Joz 19:40 | 40 Het zevende lot ging uit
40 Joz 22:13 | 40 Al die steden waren van
41 Ric 5:40 | 40 En God deed alzo in denzelven
42 Ric 8:40 | 40 En Abimelech jaagde hem
43 Ric 10:40 | 40 Dat de dochteren Israels
44 Ric 19:40 | 40 Toen begon de verheffing
45 1Sa 14:40 | 40 Verder zeide hij tot het
46 1Sa 17:40 | 40 En hij nam zijn staf in
47 1Sa 20:40 | 40 Toen gaf Jonathan zijn gereedschap
48 1Sa 25:40 | 40 Als nu de knechten van David
49 2Sa 19:40 | 40 En de koning toog voort
50 2Sa 22:40 | 40 Want Gij omgorddet mij met
51 1Kon 1:40| 40 En al het volk kwam op achter
52 1Kon 2:40| 40 Toen maakte zich Simei op,
53 1Kon 7:40| 40 Daartoe maakte Hiram de
54 1Kon 8:40| 40 Opdat zij U vrezen al de
55 1Kon 11:40| 40 Daarom zocht Salomo Jerobeam
56 1Kon 18:40| 40 En Elia zeide tot hen: Grijpt
57 1Kon 20:40| 40 Het geschiedde nu, als uw
58 1Kon 22:40| 40 Alzo ontsliep Achab met
59 2Kon 4:40| 40 Daarna schepten zij voor
60 2Kon 19:40| 40 Doch zij hoorden niet, maar
61 1Kro 1:40| 40 De kinderen van Sobal waren
62 1Kro 2:40| 40 En Elasa gewon Sismai, en
63 1Kro 4:40| 40 En zij vonden vette en goede
64 1Kro 6:40| 40 Den zoon van Michael, den
65 1Kro 7:40| 40 Deze allen waren kinderen
66 1Kro 8:40| 40 En de zonen van Ulam waren
67 1Kro 9:40| 40 En Jonathans zoon van Merib-baal,
68 1Kro 11:40| 40 Ira, de Jithriet; Gareb,
69 1Kro 12:40| 40 En ook de naasten aan hen,
70 1Kro 16:40| 40 Om den HEERE de brandofferen
71 2Kro 7:40| 40 Nu, mijn God, laat toch
72 Ezra 2:40| 40 De Levieten. De kinderen
73 Ezra 10:40| 40 Machnadbai, Sasai, Sarai, ~
74 Neh 7:40 | 40 De kinderen van Immer, duizend
75 Neh 12:40 | 40 Daarna stonden de beide
76 Job 31:40 | 40 Dat voor tarwe distelen
77 Job 39 | 40 ~
78 Psa 18:40 | 40 Want Gij omgorddet mij met
79 Psa 38:40 | 40 En de HEERE zal hen helpen,
80 Psa 41 | 40 ~
81 Psa 78:40 | 40 Hoe dikwijls verbitterden
82 Psa 89:40 | 40 Gij hebt het verbond Uws
83 Psa 105:40 | 40 Zij baden, en Hij deed kwakkelen
84 Psa 106:40 | 40 Dies is de toorn des HEEREN
85 Psa 107:40 | 40 Hij stort verachting uit
86 Psa 119:40 | 40 Zie, ik heb een begeerte
87 Jes 40 | 40 ~
88 Jer 23:40 | 40 En Ik zal u eeuwige
89 Jer 31:40 | 40 En het ganse dal der
90 Jer 32:40 | 40 En Ik zal een eeuwig
91 Jer 40 | 40 ~
92 Jer 48:40 | 40 Want zo zegt de HEERE:
93 Jer 50:40 | 40 Gelijk God Sodom en
94 Jer 51:40 | 40 Ik zal hen afvoeren
95 Klaa 1:84| 40 Nun. Laat ons onze
96 Eze 16:40 | 40 Daarna zullen zij tegen
97 Eze 20:40 | 40 Want op Mijn heiligen
98 Eze 23:40 | 40 Dit is er ook, dat
99 Eze 40 | l 40 ~
100 Eze 40:40 | 40 Ook waren er aan de
101 Dan 2:40 | 40 En het vierde koninkrijk
102 Dan 11:40 | 40 En op den tijd van
103 Matt 5:40| 40 En zo iemand met u rechten
104 Matt 10:40| 40 Die u ontvangt, ontvangt
105 Matt 12:40| 40 Want gelijk Jonas drie dagen
106 Matt 13:40| 40 Gelijkerwijs dan het onkruid
107 Matt 21:40| 40 Wanneer dan de heer des
108 Matt 22:40| 40 Aan deze twee geboden hangt
109 Matt 24:40| 40 Alsdan zullen er twee op
110 Matt 25:40| 40 En de Koning zal antwoorden
111 Matt 26:40| 40 En Hij kwam tot de discipelen
112 Matt 27:40| 40 En zeggende: Gij, Die den
113 Mark 1:40| 40 En tot Hem kwam een melaatse,
114 Mark 4:40| 40 En Hij zeide tot hen: Wat
115 Mark 5:40| 40 En zij belachten Hem; maar
116 Mark 6:40| 40 En zij zaten neder in gedeelten
117 Mark 9:40| 40 Want wie tegen ons niet
118 Mark 10:40| 40 Maar het zitten tot Mijn
119 Mark 12:40| 40 Welke de huizen der weduwen
120 Mark 14:40| 40 En wedergekeerd zijnde,
121 Mark 15:40| 40 En er waren ook vrouwen,
122 Luk 1:40 | 40 En kwam in het huis van
123 Luk 2:40 | 40 En het Kindeken wies op,
124 Luk 4:40 | 40 En als de zon onderging,
125 Luk 6:40 | 40 De discipel is niet boven
126 Luk 7:40 | 40 En Jezus antwoordende, zeide
127 Luk 8:40 | 40 En het geschiedde, als Jezus
128 Luk 9:40 | 40 En ik heb Uw discipelen
129 Luk 10:40 | 40 Doch Martha was zeer bezig
130 Luk 11:40 | 40 Gij onverstandigen! Die
131 Luk 12:40 | 40 Gij dan, zijt ook bereid;
132 Luk 18:40 | 40 En Jezus, stilstaande, beval,
133 Luk 19:40 | 40 En Hij, antwoordende, zeide
134 Luk 20:40 | 40 En zij durfden Hem niet
135 Luk 22:40 | 40 En als Hij aan die plaats
136 Luk 23:40 | 40 Maar de andere, antwoordende,
137 Luk 24:40 | 40 En als Hij dit zeide, toonde
138 Joha 1:40| 40 Hij zeide tot hen: Komt
139 Joha 4:40| 40 Als dan de Samaritanen tot
140 Joha 5:40| 40 En gij wilt tot Mij niet
141 Joha 6:40| 40 En dit is de wil Desgenen,
142 Joha 7:40| 40 Velen dan uit de schare,
143 Joha 8:40| 40 Maar nu zoekt gij Mij te
144 Joha 9:40| 40 En dit hoorden enigen uit
145 Joha 10:40| 40 En Hij ging wederom over
146 Joha 11:40| 40 Jezus zeide tot haar: Heb
147 Joha 12:40| 40 Hij heeft hun ogen verblind,
148 Joha 18:40| 40 Zij dan riepen allen wederom,
149 Joha 19:40| 40 Zij namen dan het lichaam
150 Hand 2:40| 40 En met veel meer andere
151 Hand 5:40| 40 Dezen heeft God opgewekt
152 Hand 7:40| 40 Ziet dan toe, dat over ulieden
153 Hand 9:40| 40 Maar Paulus verkoos Silas,
154 Hand 10:40| 40 En uitgegaan zijnde uit
155 Hand 13:40| 40 Want wij staan in gevaar,
156 Hand 15:40| 40 En als hij het toegelaten
157 Hand 21:40| 40 En als zij de ankers opgehaald
158 1Kor 7:40| 40 Maar zij is gelukkiger,
159 1Kor 14:40| 40 Laat alle dingen eerlijk
160 1Kor 15:40| 40 En er zijn hemelse lichamen,
161 Heb 11:40 | 40 Alzo God wat beters over
|